Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR658058
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR658058/4
Erfgoedverordening Nijmegen 2021
Geldend van 01-01-2024 t/m heden
Intitulé
Erfgoedverordening Nijmegen 2021De raad van de gemeente Nijmegen, bijeen in zijn vergadering van 28 april 2021;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 maart 2021
Gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Besluit vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening Nijmegen 2021
§ 1. Algemeen
Artikel 1. Definities
In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
- 1.
gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;
- 2.
gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;
- 3.
gemeentelijk beschermd monument:
- a.
een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;
- b.
een archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;
- c.
een bouwhistorie monument. Dit is een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister, en tevens een onroerende zaak die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als bouwhistorie monument. De bescherming betreft de bouwhistorische waarde of verwachte bouwhistorische waarde zoals vermeld in de redengevende omschrijving;
- d.
een beeldbepalend pand. Dit is een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister, en tevens een onroerende zaak waarvan de straatbeeldbepalende gevels, dakvlakken en de beeldbepalende elementen zijn beschermd;
- a.
- 4.
Identiteitsbepalend object: onroerend object die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als identiteitsbepalend object en die zijn opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister Nijmegen. De bescherming betreft de identiteitsbepalende waarden die van belang zijn op het niveau van de buurt, de wijk of de stad, zoals omschreven in de redengevende omschrijving;
- 5.
Stadsbeeld (ook wel gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht): : stads- en dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet in welke zich één of meer stadsbeeldobjecten bevinden en dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 20;
- 6.
Stadsbeeldobjecten: bouwwerk die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als stadsbeeldobject en dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister. Het betreft bouwwerken
- a.
die zijn gelegen binnen een overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen stadsbeeld (beschermde stads- en/of dorpsgezicht);
- b.
die van beeldbepalend belang zijn voor het beschermde stadsbeeld en
- c.
waarvan de straatbeeldbepalende gevels, dakvlakken en de beeldbepalende elementen zoals opgenomen in de Atlas zijn beschermd;
- a.
- 7.
atlas: boekwerk dat onderdeel uitmaakt van besluiten tot aanwijzing van stadsbeelden en waarin een beschrijving en waardering van het beschermde stadsbeeld, van de stadsbeeldobjecten en van de stadsbeeldbepalende elementen zijn opgenomen.
- 8.
redengevende omschrijving: document dat onderdeel moet uitmaken van besluiten tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument met daarin tenminste gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;
- 9.
selectiecriteria: criteria, zoals opgenomen in de bijlage van deze verordening, op basis waarvan objecten kunnen worden geselecteerd die in aanmerking komen om overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen te worden als beschermd gemeentelijk monument, stadsbeeld en stadsbeeldobject;
- 10.
gemeentelijke adviescommissie: als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet.
- 11.
omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk beschermdmonument of een gemeentelijk beschermd stadsbeeld.
- 12
minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
-
1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.
-
2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;
§ 2. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
-
1. De gemeenteraad kan besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.
-
2. De gemeenteraad kan besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.
-
3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.
-
4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
-
5. Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
door de ministerbeschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en
- b.
cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
-
6. Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
-
1. De gemeenteraad kan, eventueel op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
-
2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:
- a.
door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of
- b.
beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
-
3. Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 3. Aanwijzing
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd monument
-
1. De gemeenteraad kan besluiten een monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk beschermd monument.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
rijksmonumenten, en
- b.
monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
- a.
-
3. Stadsbeeldobjecten, bouwhistorie monumenten, beeldbepalende panden en identiteitsbepalende objecten die na aanwijzing als beschermd stadsbeeldobject, bouwhistorie monument, beeldbepalend pand of identiteitsbepalend object worden aangewezen als gemeentelijk monument op basis van artikel 5 lid 1 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject, bouwhistorie monument, beeldbepalend pand of identiteitsbepalend object.
-
4. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
-
1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet. Daarnaast wordt het voornemen gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen.
-
2. Voordat een religieus monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar over de wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in het monument.
Artikel 7. Voorbescherming
-
1. De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het gemeentelijk beschermd monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bekendgemaakt.
-
2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of als de raad binnen 26 weken na de datum van bekendmaken van het voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, geen besluit heeft genomen.
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
-
1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening adviescommissie omgevingskwaliteit Nijmegen.
-
2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.
-
3. [vervallen]
Artikel 9. Inhoud aanwijzingsbesluit
-
1. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk beschermde monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk beschermde monument.
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
-
1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
-
2. Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 11. Voorlopige aanwijzing
-
1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument, aanwijzen als voorlopig gemeentelijk beschermd monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk beschermd monument.
-
2. Een aanwijzing als bedoeld in lid 1 vervalt na 26 weken of zoveel eerder als de gemeenteraad een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
-
3. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing als bedoeld in lid 1. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
-
1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijk beschermde monumenten of stadbeeldobjecten en als het om een voorlopige aanwijzing gaat wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.
-
2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing.
-
3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermde monument of het stadbeeldobject waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 4. Bescherming
Artikel 13. Instandhoudingsplicht
Het is verboden een gemeentelijk beschermd monument of een stadbeeldobject te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 14. Omgevingsvergunning
-
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk beschermd monument of stadsbeeldobject:
- a.
te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of
- b.
te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
- a.
-
2. Lid 1 is niet van toepassing op:
- a.
de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt,
- b.
alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;
- c.
het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:
- 1°.
plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;
- 2°.
doen van begravingen of asbijzettingen, of
- 3°.
ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.
- 1°.
- a.
-
3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk beschermd monument of een stadsbeeldobject. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 15 Weigeringsgronden
-
1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
-
2. Een omgevingsvergunning voor een religieus monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.
§ 5. Bescherming identiteitsbepalende objecten
Artikel 16 Omgevingsvergunning identiteitsbepalende objecten
-
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een beschermd identiteitsbepalend object geheel of gedeeltelijk af te breken of te verplaatsen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.
-
2. Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in lid 1 moet vergezeld gaan van een schriftelijke rapportage waaruit blijkt dat de mogelijkheden tot herbestemming op adequate wijze zijn onderzocht.
-
3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan naast de weigeringsgronden in artikel 16, worden geweigerd indien:
- a.
de schriftelijke rapportage als bedoeld in lid 2, niet of in onvoldoende mate aantoont dat herbestemming redelijkerwijs onmogelijk is,
- b.
naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
- a.
§ 6. Rijksmonumenten
§ 7. Gemeentelijke stadbeelden met stadsbeeldobjecten
Artikel 17 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stadsbeeld met stadsbeeldobjecten (stads- of dorpsgezicht)
-
1. De gemeenteraad besluit over aanwijzing als beschermd stadsbeeld en over aanwijzing van daarin gelegen stadsbeeldobjecten. Het besluit tot aanwijzing als beschermd stadsbeeld moet gebaseerd zijn op een Atlas.
-
2. Burgemeester en wethouders kunnen, gehoord hebbende de gemeentelijke adviescommissie (art. 8), een voorstel aan de raad doen als bedoeld in het eerste lid. Het voorstel wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen.
-
3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.
-
4. Een aangewezen gemeentelijk stadsbeeld wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.
-
5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stadsbeeld een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast.Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stadsbeeld (stads of dorpsgezicht) kan hiertoe een termijn worden gesteld.
-
6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stadsbeeld wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.
-
7. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- en of dorpsgezichten dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 18 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stadsbeeld met stadsbeeldobjecten (stads- of dorpsgezicht)
-
1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stadsbeeld (stads- en dorpsgezicht) waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
-
2. Stadsbeeldobjecten die zijn aangewezen als gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 3 worden door de raad niet aangewezen als beschermd stadsbeeldobject.
-
3. Stadsbeeldobjecten die na aanwijzing als beschermd stadsbeeldobject, worden aangewezen als gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 3 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject.
-
4. Stadsbeeldobjecten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 Monumentenwet worden door de raad niet aangewezen als beschermd stadsbeeldobject.
-
5. Stadsbeeldobjecten die na aanwijzing als beschermd stadsbeeldobject worden ingeschreven in het monumentenregister bedoeld in artikel 6 Monumentenwet worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject.
-
6. Bij aanwijzing door de minister van een beschermd stads of dorpsgezicht, gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsbeeld, komt de aanwijzing beschermd stadsbeeld niet te vervallen.
Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
-
1. Het is verboden in een beschermd stadsbeeld zonder of in afwijking van een Omgevingsvergunning stadsbeeldobjecten alsmede stadsbeeldbepalende erfafscheidingen en erfinrichtingen:
- a.
geheel of gedeeltelijk af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen;
- b.
te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor deze worden ontsierd of in gevaar gebracht, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.
- a.
-
2. Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt,
-
3. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
-
4. De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.
-
5. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
§ 8. Handhaving en toezicht
Artikel 20. Strafbepaling
Degene die handelt in strijd met artikel 13 of met het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Artikel 21. Toezichthouders
-
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.
-
2. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
§ 9. Slotbepalingen
Artikel 22. Overgangsrecht
-
1. Een krachtens Monumentenverordening 2012 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, bouwhistorie monument, identiteitsbepalend object of stadbeeldobject, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.
-
2. Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Monumentenverordening 2012.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de verordening Erfgoedverordening Nijmegen 2021.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Nijmegen 2021.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 28 april 2021
De raadsgriffier,
Drs. S.J. Ruta
De voorzitter,
Drs. H.M.F. Bruls
Bijlage 1 Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, stadsbeelden en stadsbeeldobjecten, beeldbepalende panden en archeologische gemeentelijke monumenten
1.Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, stadsbeelden en stadsbeeldobjecten
De onderstaande selectiecriteria zijn gericht op het algemeen belang van de gemeente Nijmegen en dienen dus te worden toegepast op het niveau van de stad, de buurt of de wijk. Hieronder zijn begrepen de geïncorporeerde dorpskernen en de buitengebieden. Voor gemeentelijke monumenten kunnen elk van de vier criteria grondslag bieden voor bescherming. Voor bouwhistorie monumenten zijn de bouwhistorische en/of stedenbouwkundige criteria relevant.
- I
Architectuurhistorische criteria | Het object als zodanig.
- a
Bouwstijl
Het object is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant - al dan niet met plaatselijke variaties -, en van belang vanwege zijn esthetische kwaliteiten.
- b
Ontwerper
Het object is van bijzonder belang voor het oeuvre van een bouwmeester, architect, interieur-, tuin- of stedenbouwkundig ontwerper dan wel een beeldend kunstenaar.
- c
Bouwtype
Het object is van belang als goed voorbeeld van een functionele en/of typologische ontwikkeling.
- d
Detaillering
Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik en/of de ornamentiek.
- e
Interieur
Het object is van belang vanwege de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen), of vanwege bepaalde interieuronderdelen.
- f
Bouwtechniek
Bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur, bouwhistorie en/of bouwtechniek.
- a
-
Het object als zodanig dient karakteristiek te zijn voor een bepaalde periode, een bepaalde architect of een bepaalde functie. De toegepaste detaillering en/of nog aanwezige interieuronderdelen en/of aspecten van bouwtechniek kunnen in belangrijke mate bijdragen aan de monumentwaardigheid van het object.
- II.
Bouwhistorische criteria | Het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis.
- a
Bouw- en verbouwingssporen
Het object is van belang vanwege de aanwezige bouw- en verbouwingssporen
- b
Materiaal (gebruik)
Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaal (gebruik)
- c
Bouwtechniek
Het object is van belang vanwege een bijzondere constructie (wijze), bouwwijze of bouwtechniek
- d
Structuur
Het object is van belang vanwege de (historische) (gegroeide) structuur
- e
Wetenschappelijke bron
Het object is van belang als wetenschappelijke bron
- f
Bouwhistorische verwachting
Het object is van belang vanwege de verwachting dat het aan één of meer van bovenstaande bouwhistorische criteria voldoet. Deze verwachting dient gebaseerd te zijn op een bouwhistorische inventarisatie c.q. verkenning.
- a
-
Het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis dient een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de kennis over de bouwgeschiedenis, bouwtechniek en historische ontwikkeling van Nijmegen. Aspecten als bouwmassa, gevels, constructie, structuur, materiaalgebruik en bouwtechniek alsmede de (interieur)afwerking inclusief (sporen van) wijzigingen en toevoegingen kunnen hiervoor relevante informatie opleveren.
- III.
Stedenbouwkundige criteria | Het object in zijn omgeving.
- a
Concept
Het object is beeldbepalend onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig en/of landschappelijk concept.
- b
Gegroeid geheel
Het object is onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk en/of landschappelijk samenhangend gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol of is van belang voor de historische stadsstructuur.
- c
Verkaveling
Het object is van bijzondere betekenis vanwege de wijze van verkaveling en/of terrein.
- d
Ensemble
Het object heeft een ensemblewaarde in relatie met de omringende bebouwing of met park/tuin, groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid.
- e
Silhouet
Het object is van bijzondere betekenis voor het gezicht van een streek, stad, dorp of wijk.
- a
-
Het object in zijn omgeving dient karakteristiek te zijn voor de ruimtelijke en structurele ontwikkeling van de stad Nijmegen met daarin vervat de materialisatie van het leefklimaat en/of het geestelijk leven in deze stad en de daarin opgenomen en tot stadswijk uitgegroeide oude dorpskernen.
- IV.
Cultuurhistorische criteria | Het object in de geschiedenis.
- a
Nederzettingshistorie
Het object is van belang als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling.
- b
Historische waarde
Het object is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal en/of landelijk historisch gegeven, zoals bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten en/of gebeurtenissen.
- c
Sociaal-economisch en/ of maatschappelijk belang
Het object is van belang vanwege de bestemming die verbonden is met bijvoorbeeld een sociaalhistorische, economische, technische of religieuze ontwikkeling.
- a
-
Het object in zijn geschiedenis omvat de aspecten van plaats, tijd en functie die ervoor zorgen dat het object een bijzondere plaats in cultuurhistorie van Nijmegen heeft gekregen. Hieronder vallen onder meer landgoederen en boerderijen ter herinnering aan de landelijke situatie van voorheen, maar ook technische gebouwen zoals gemalen, alsmede andere gebouwen die in de stedelijke geschiedenis een rol hebben gespeeld, waaronder de gebouwen verbonden met de stichting van de Katholieke Universiteit in 1923.
Naast de vier bovenstaande intrinsieke criteria worden de criteria gaafheid, zeldzaamheid en belevingswaarde meegewogen, die een verbijzondering zijn van de eerstgenoemde vier criteria.
Gaafheid | Ongeschonden de tijd getrotseerd.
- a
Omgeving
Het object is van belang in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.
- b
Hoofdvorm
Het object is van belang vanwege de architectonische kwaliteit van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken en tuinaanleg e.d.).
- c
Detaillering
Het object heeft een meerwaarde vanwege de architectonische gaafheid van de detaillering van ex- en/of interieur.
Een object dat ongeschonden de tijd getrotseerd heeft, verdient een hogere monumentwaardigheid dan vergelijkbare objecten. Het is daarbij wel van belang om te mee te wegen dat gaafheid zowel ‘oorspronkelijk’ als ‘procesmatig’ kan zijn; dat wil zeggen, gaaf vanaf de bouwtijd of een gaaf voorbeeld van een kenmerkende ontwikkeling (woonhuis met latere pui).
Zeldzaamheid | Spaarzaam bewaard gebleven.
Het object is van belang vanwege architectuurhistorische, bouwhistorische, stedenbouwkundige, typologische of functionele zeldzaamheid, eventueel verbonden met een bijzondere ouderdom. Dit belang kan, na vergelijking met andere vergelijkbare overgebleven objecten van nationaal, regionaal of lokaal belang zijn.
Voor de waardering van spaarzaam bewaard gebleven objecten is de grootte van het vergelijkingsgebied maatgevend; een stadhuis is lokaal, een gerechtsgebouw is regionaal en een archeologisch museum is nationaal een zeldzaamheid. In deze afweging dient ook meegenomen te worden, dat naarmate er sprake is van een hogere ouderdom en een grotere zeldzaamheid de gaafheid minder zwaar weegt en omgekeerd.
Belevingswaarde; (uitzonderlijk) belang van het object, de structuur of het complex
- a
wegens de schoonheid
- b
wegens de herinneringswaarde
- c
wegens de functie in de woon- of werkomgeving
2.Selectiecriteria voor aanwijzing van beeldbepalende panden
Een beeldbepalend pand is een kenmerkend deel van zijn omgeving doordat het:
- •
aantoonbaar meedoet in een stedenbouwkundige / landschappelijke context, op grote (wijkniveau) of kleine schaal (zoals in een ensemble)
- •
de bouwmassa en gevels expressie geven aan een stedenbouwkundig / landschappelijk concept
- •
het op een bijzondere c.q. betekenisvolle manier op zijn kavel / terrein staat
- •
zijn silhouet c.q. hoofdvorm een bijzondere betekenis heeft voor het gezicht van een streek, dorp of stadsdeel
- •
het een ontwerpkwaliteit heeft en eventueel bijzondere elementen bevat
- •
het een beeldbepalend karakter heeft voor de directe omgeving en daardoor onvervangbaar is in relatie tot zijn context
3.Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten
- 1.
Belevingswaarde: kan de vindplaats op basis van schoonheid of herinneringswaarde behoudenswaardig genoemd worden? Wanneer de archeologische overblijfselen zichtbaar zijn in het landschap – denk hierbij bijvoorbeeld aan grafheuvels, terpen en vliedbergen – verhoogt dat de belevingswaarde.
- 2.
Fysieke kwaliteit: hoe is de conditie van de grondsporen en de conservering van de vondsten zoals bot, aardwerk, hout en (vuur)steen?
- 3.
Inhoudelijk criteria: zijn er weinig vergelijkbare vindplaatsen bekend, dan verhoogt dat de inhoudelijke waarde.
De beoordeling en de waardering van archeologische vindplaatsen vindt plaats aan de hand van de Beoordelingsrichtlijn (BRL 4000) in de op dat moment geldende Kwaliteitsnorm Archeologie (KNA).
Artikelsgewijze toelichting
ALGEMEEN DEEL
Inleiding
Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.
De Erfgoedverordening wordt vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.
In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.
Reikwijdte
De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).
Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moeten worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.
Wettelijke grondslag
De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.
Artikel 1. Begripsbepalingen
Het begrip ‘gemeentelijk beschermd monument’ is toegevoegd, als overkoepelend begrip voor diverse gemeentelijke beschermingscategorieën. De aanwijzingsprocedure voor deze verschillende beschermingscategorieën is hetzelfde, evenals andere bepalingen uit deze verordening, waardoor met het hanteren van één begrip de verordening overzichtelijker en leesbaarder is.
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen “gemeentelijk monument”, “minister”, “omgevingsvergunning” en “stads- en dorpsgezichten” waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:
- -
archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;
- -
archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;
- -
beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:
- a
als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid[, van de Erfgoedwet];
- b
voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid[, van de Erfgoedwet]; of
- c
in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, [van de Erfgoedwet] zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;
- a
- -
beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid[, van de Erfgoedwet];
- -
cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
- -
cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- -
religieus monument: monument dat eigendom is van een religieus genootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin religieuze genootschappen zijn verenigd en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;
- -
monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;
- -
normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;
- -
rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;
- -
rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3[, van de Erfgoedwet];
- -
verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.
Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.
Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling
Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.
De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.
Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.
Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument, bouwhistoriemonument, identiteitsbepalend object of beeldbepalend pand aan een monument of archeologisch monument, (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor deze monumenten.
Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
Eerste lid
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
Tweede lid
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Artikel 7. Voorbescherming
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.
Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.
Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Eerste lid
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
Tweede lid
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.
Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.
Artikel 16. Weigeringsgronden
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.
Artikel 17.Omgevingsvergunning identiteitsbepalende objecten
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.
Artikel 19. Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Zie de toelichting bij artikel 8. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).
Artikel 20. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stadsbeeld met stadsbeeldobjecten
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stadsbeelden met stadsbeeldobjecten (stads- en dorpsgezichten) aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen.
Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.
Artikel 21. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stadsbeeld met stadsbeeldobjecten
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
In artikel 21 lid 2 wordt bepaald dat bij de aanwijzing als stadsgezicht door het rijk van een gebied dat reeds beschermd is als gemeentelijk stadsbeeld de gemeentelijke bescherming niet komt te vervallen. De gemeentelijke bescherming met stadsbeeldobjecten reikt namelijk verder dan de rijks bescherming. Om deze reden kunnen beide beschermingen naast elkaar bestaan.
Artikel 22. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.
Artikel 23. Strafbepaling
Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 14, eerste lid, en 20, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Artikel 24. Toezichthouders
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.
Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl