Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent de nadere invulling inzake oplegging van boetes (Beleidsregels Boetes Gemeente Achtkarspelen)

Geldend van 20-05-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent de nadere invulling inzake oplegging van boetes (Beleidsregels Boetes Gemeente Achtkarspelen)

INLEIDING

Met ingang van 2013 zijn de boetes wederom geïntroduceerd binnen de Participatiewet. De strenge sancties moeten er voor zorgen dat uitkeringsgerechtigden zich aan de inlichtingenplicht van artikel 17 PW houden. Door het strenge karakter is er landelijk nogal wat commotie ontstaan en een beroepzaak bij de Centrale Raad van Beroep d.d 24 november 2014, alsmede een rapport van de Nationale Ombudsman, heeft er voor gezorgd dat de Minister van SZW bij kamerbrief van 16 december 2014 aanvankelijk met nieuwe richtlijnen kwam. Intussen heeft de Tweede Kamer op 31 mei 2016 het “wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete” aangenomen. Het wetsvoorstel regelt dat de Participatiewet (met name de artikelen 18a en 47g) wordt aangepast op het gebied van de bestuurlijke boete. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een aanpassing van het overgangsrecht dat is geregeld in de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet kunnen de beleidsregels boetes alvast worden aangepast in lijn met de CRvB-uitspraak. Ook de andere, niet uit de wet, doch uit het (toekomstige) Boetebesluit sociale zekerheidsheidswetten voortkomende bepalingen worden in deze beleidsregels meegenomen.

Uitgangspunt blijft dat inlichtingenschending moet worden gesanctioneerd met een bestuurlijke boete, maar dat in alle gevallen moet worden bepaald of dit opzettelijk danwel niet doelbewust heeft plaatsgevonden, terwijl daarnaast een indringende toets aan het evenredigheidsbeginsel moet plaatsvinden en dat elke overtreding van de inlichtingenplicht individueel beoordeeld moet worden op de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval.

Ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel is een gradatie aangebracht in “zwaarte van overtredingen”. De standaard boete (gewone verwijtbaarheid) bedraagt 50% van het benadelingsbedrag. Bij een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet is dit het netto benadelingsbedrag en bij een IOAW/IOAZ-uitkering is dit het bruto benadelingsbedrag. Bij grove schuld wordt de boete op 75%, en bij bewezen opzet op 100% van het benadelingsbedrag. Bij verminderde verwijtbaarheid kan de boete worden verminderd tot 25% van het benadelingsbedrag.

Binnen de gevallen van recidive werken deze percentages ook door. De percentages zijn dan respectievelijk 75%, 112,5% en 150%. Verminderde verwijtbaarheid bij recidive kan niet voorkomen.

Inmiddels is met de CRvB-uitspraak van 11 januari 2016 wederom een belangrijk uitgangspunt bij de beoordeling van boetes bijgekomen. In deze uitspraak is bepaald dat de boete zodanig moet worden vastgesteld, dat een belanghebbende deze binnen een redelijke termijn moet kunnen betalen. De CRvB gaat daarbij uit van maximaal 24 maanden voor opzet, 18 maanden voor grove schuld, 12 maanden voor gewone verwijtbaarheid en 6 maanden voor verminderde verwijtbaarheid, waarbij de hoogte van de boete met inachtneming van de financiële draagkracht hierop wordt afgestemd.

Naar aanleiding van deze laatstgenoemde uitspraak zal geen wetswijziging volgen, zo is al door het kabinet aangegeven.

Ten aanzien van het toepassen van het juiste percentage en de individuele beoordeling heeft de gemeente een beperkte beleidsvrijheid. Het is aan het college om te bepalen hoe met deze bevoegdheid wordt omgegaan. Hiertoe dienen deze beleidsregels.

BELEIDSREGELS BOETES

ALGEMEEN

Artikel 1: begripsbepalingen

In deze beleidsregels boetes wordt verstaan onder:

  • a.

    Schending van de inlichtingenplicht: het niet, niet tijdig, of onvolledig doorgeven van alle feiten en omstandigheden die redelijkerwijs van invloed (kunnen) zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand/uitkering.

  • b.

    Benadelingsbedrag: de ten onrechte verstrekte netto bijstandsuitkeringen verleend in het kader van de Participatiewet (PW) of uitkeringen in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) of verstrekte bruto uitkeringen in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

  • c.

    Boete: de sanctie als genoemd in artikel 18a PW.

  • d.

    Percentage: het percentage van het desbetreffende benadelingsbedrag dat als uitgangspunt wordt gebruikt voor het vaststellen van de boete.

  • e.

    Indringende toets aan het evenredigheidsbeginsel en individuele beoordeling: de beoordeling die leidt tot het hanteren van het juiste boetepercentage (opzet, grove schuld, gewone verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid) en het in voldoende mate rekening houden met de individuele omstandigheden waaronder de overtreding is begaan en de omstandigheden ten tijde van de boeteoplegging, zoals de draagkracht.

  • f.

    Grove schuld en Opzet: voor de betekenis van deze begrippen wordt verwezen naar artikel 3, lid 3 en 4 van het Boetebesluit.

  • g.

    Maximumboete: het bedrag waarop de boete in voorkomende gevallen moet worden gemaximeerd, te weten

  • € 8200,- bij boetes gebaseerd op een percentage van 25%, 50% en 75%, en

  • € 82.000,- bij boetes gebaseerd op 100% 1 .

  • h.

    Recidive: de herhalingsboete.

  • i.

    Draagkracht: het deel van het inkomen dat ten tijde van de boete-oplegging hoger ligt dan de beslagvrije voet, zoals bedoeld in artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Vermogensbestanddelen worden bij boete-oplegging niet als draagkracht aangemerkt. Ingeval de draagkracht niet bekend is wordt uitgegaan van de draagkracht die een niet-kostendelende bijstandsgerechtigde heeft (alleenstaande (ouder) of echtpaar).

Artikel 2: waarschuwing of boete bij nulfraude als bedoeld in artikel 18a, lid 3 en 4 Participatiewet of artikel 20a, lid 3 en 4 IOAW/IOAZ

  • a. Bij schending van de inlichtingenplicht zonder dat sprake is van een benadelingsbedrag (omdat de inlichtingenschending is ontdekt vóórdat de uitbetaling heeft plaatsgevonden) wordt een eenmalige schriftelijke waarschuwing gegeven als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een vergissing en betrokkene overduidelijk niet de bedoeling had er financieel beter van te worden, tenzij in de twee jaar voorafgaand aan dit besluit al eerder een waarschuwing is gegeven.

  • b. Bij schending van de inlichtingenplicht zonder dat sprake is van een benadelingsbedrag (omdat de inlichtingenschending is ontdekt vóórdat de uitbetaling heeft plaatsgevonden) wordt een boete van € 150,- opgelegd als naar aanleiding van het onderzoek kan worden aangetoond dat betrokkene willens en wetens de inlichtingen heeft geschonden met de bedoeling er financieel beter van te worden.

  • c. Bij schending van de inlichtingenplicht, waarbij er als gevolg van de onjuiste en onvolledige gegevens wel sprake is van een benadelingsbedrag, maar waarbij de betrokkene uit eigen beweging, dus zonder dat daar vanuit de gemeente op is aangedrongen, alsnog binnen 60 dagen nadat de inlichtingen redelijkerwijs verstrekt hadden moeten worden, de juiste en volledige gegevens verstrekt wordt een eenmalige schriftelijke waarschuwing gegeven, tenzij in de twee jaar voorafgaand aan dit besluit al eerder een waarschuwing is gegeven.

Artikel 3: berekening van de boete als bedoeld in artikel 18a, lid 1 Participatiewet of artikel 20a, lid 1 IOAW/IOAZ

  • a. In alle gevallen van een schending van de inlichtingenplicht (met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 2, sub c van deze beleidsregels) waarbij sprake is van een benadelingsbedrag en een boete moet worden opgelegd is de hoogte van de boete op basis van gewone verwijtbaarheid in principe 50% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 8200,- (bedrag per 1 juli 2016).

  • b. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedrag, dat te omschrijven is als “ernstige onachtzaamheid” of “laakbare slordigheid”, tot gevolg kon hebben dat hij teveel of ten onrechte uitkering zou ontvangen is de hoogte van de boete op basis van grove schuld in principe 75% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 8200,- (bedrag per 1 juli 2016)2 .

  • c. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat betrokkene moedwillig de inlichtingenlicht heeft geschonden om er financieel beter van te worden of willens en wetens de kans heeft willen aanvaarden dat hij een overtreding zou plegen is de hoogte van de boete op basis van opzet in principe 100% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 82.000,- (bedrag per 1 juli 2016) .

  • d. Ten aanzien van het hanteren van de boete-categorieën “grove schuld” en “opzet” ligt de bewijslast bij het college.

Artikel 4: hoogte van de boete bij recidive als bedoeld in artikel 18a, lid 5 Participatiewet of artikel 20a, lid 5 IOAW/IOAZ

In alle recidive-gevallen van een schending van de inlichtingenplicht bedragen de percentages als genoemd in artikel 3, sub a, b en c van deze beleidsregels respectievelijk 75%, 112,5% en 150%.

Artikel 5: nadere afstemming van de boete bij verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht

  • a. In alle gevallen van een schending van de inlichtingenplicht waarbij sprake is van een benadelingsbedrag en een boete moet worden opgelegd is de hoogte van de boete in principe 25% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 8200,- (bedrag per 1 juli 2016) als bij betrokkene ten tijde van de verplichting om de inlichtingen te verstrekken sprake was van:

    • -

      onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt; (te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname van een gezinslid, de constatering van een ongeneeslijke ziekte bij betrokkene of één van diens gezinsleden, een overlijden in de familiesfeer of een gebeurtenis in de familiesfeer met grote financiële gevolgen, het opleggen van de boete en de terugvordering, of het winnen van een grote geldprijs daartoe niet gerekend).

    • -

      een samenspel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

    • -

      een gedeelde verwijtbaarheid (te denken valt aan de situatie waarbij het uitvoeringsorgaan in de kwestie ook fouten heeft gemaakt door het laten voortduren van de onrechtmatige situatie, terwijl het uitvoeringsorgaan redelijkerwijs kon weten van het bestaan van de situatie).

    • -

      een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen; (te denken valt aan een situatie waarbij de betrokkene als gevolg van zijn geestelijke vermogens administratief onbekwaam is).

  • b. Ten aanzien van het toepassen van bovenstaande gronden ligt de bewijslast bij de belanghebbende.

Artikel 6: Individualisering

  • a. De aldus met toepassing van artikel 3 of 5 van deze beleidsregels ontstane boete kan verder worden gematigd wanneer uit het onderzoek blijkt dat ten tijde van het begaan van de overtreding bij betrokkene sprake was van:

    • -

      onbewust en zonder opzet niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Te denken valt aan:

      • 1.

        een onjuiste of onvolledige voorlichting over de wet- en regelgeving door de gemeente,

      • 2.

        onduidelijke wetgeving, waardoor betrokkene redelijkerwijs niet kon begrijpen wat de verplichtingen zijn,

      • 3.

        de perceptie van betrokkene (die te goeder trouw is) dat hij bepaalde informatie aan “het College” heeft verstrekt, bijvoorbeeld het doorgeven van een verhuizing aan de gemeente, het aanvragen van een vergunning bij de gemeente, het doorgeven van verrichte activiteiten in het kader van: re-integratie of activering aan het Team Werk of het Team Schulddienstverlening.

  • b. De boete kan daarnaast verder worden gematigd wanneer uit het onderzoek blijkt dat ten tijde van het opleggen van de boete bij betrokkene sprake is van:

    • -

      zodanige gezinsomstandigheden, dat het maatschappelijk functioneren door het opleggen van een boete als bedoeld in lid a. van dit artikel in ernstige mate wordt geschaad,

    • -

      zeer negatieve gevolgen voor inwonende kinderen,

    • -

      ernstige gezondheids- of sociale problemen,

    • -

      een gebrekkige financiële draagkracht.

  • c. Bij een verdere matiging als bedoeld in dit artikel wordt de boete, als bedoeld in lid a. van dit artikel, gehalveerd.

  • d. De boete wordt ten tijde van het opleggen van de boete in ieder geval gematigd tot het bedrag dat de betrokkene met inachtneming van de beslagvrije voet als bedoeld in art 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gedurende een periode van:

  • 24 maanden (bij “opzet” als bedoeld in artikel 3, sub c),

  • 18 maanden (bij “grove schuld” als bedoeld in artikel 3, sub b),

  • 12 maanden (bij “gewone verwijtbaarheid” als bedoeld in artikel 3, sub a)

  • 6 maanden (bij “verminderde verwijtbaarheid” als bedoeld in artikel 5),

  • in redelijkheid op grond van zijn draagkracht kan betalen.

Artikel 7: afzien van de boete bij dringende redenen als bedoeld in artikel 18a, lid 7 Participatiewet of artikel 20a, lid 7 IOAW/IOAZ

  • a. In alle gevallen van een schending van de inlichtingenplicht waarbij sprake is van een benadelingsbedrag en feitelijk een boete moet worden opgelegd wordt hiervan afgezien wanneer uit het onderzoek blijkt dat het daadwerkelijk opleggen van de boete:

    • -

      een acute en onafwendbare levensbedreigende situatie, danwel een acuut gevaar voor blijvende invaliditeit veroorzaakt,

    • -

      een directe dreiging tot uithuiszetting (zeker als daar minderjarige kinderen bij in het spel zijn) veroorzaakt.

  • b. Doelmatigheidsoverwegingen (de kosten-baten-analyse) worden niet gerekend tot dringende redenen.

Artikel 8: afzien van de boete als het strafbare feit niet kan worden bewezen

Indien, ondanks een gedegen opsporingsonderzoek, het strafbare feit en de eventueel daaruit voortvloeiende hoogte van het benadelingsbedrag onvoldoende kan worden bewezen wordt afgezien van het opleggen van een boete.

Artikel 9: geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete bij schuldregeling

  • a. De (op te leggen) boete als bedoeld in artikel 3, sub a van deze beleidsregels wordt voorwaardelijk geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden als de belanghebbende volledige medewerking verleent aan een schuldregeling en het niet gaat om een boete die in het jaar voorafgaand aan de oplegging voor de tweede keer voor eenzelfde gedraging is opgelegd.

  • b. De kwijtschelding wordt alsnog ingetrokken als de belanghebbende binnen vijf jaar na het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wederom eenzelfde overtreding begaat.

  • c. In de beschikking waarin het besluit als bedoeld in onderdeel a. van dit artikel wordt medegedeeld, wordt het voorwaardelijke karakter van de kwijtschelding benadrukt.

Artikel 10: afzien van de boete vanwege het ontbreken van iedere verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht

  • a. Er wordt geen boete opgelegd als de overtreding betrokkene op geen enkele wijze kan worden verweten. Te denken valt hierbij aan:

    • -

      uitlatingen door of namens het college waaraan belanghebbende het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij geen overtreding zou begaan,

    • -

      ontoerekeningsvatbaarheid,

    • -

      noodweerexces,

    • -

      (schulduitsluitende) overmacht,

    • -

      het handelen ter uitvoering van een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel.

  • b. Betrokkene doet hiervoor een beroep op de afwezigheid van alle schuld en maakt dat zelf aannemelijk.

Artikel 11: hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 12: onvoorziene situaties

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

Artikel 13: citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Boetes Gemeente Achtkarspelen”.

Artikel 14: inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2017. Per gelijke datum zijn de beleidsregels Boetes, van kracht vanaf 1 januari 2014, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen op 23 maart 2017,

de secretaris,

(Mr. Drs. E.H.C. van der Laan)

de burgemeester,

(G. Gerbrandy)

TOELICHTING BELEIDSREGELS BOETES

INLEIDING

Per 2013 zijn de boetes binnen de Participatiewet (voorheen WWB) en aanverwante wetgeving ge(her)ïntroduceerd. Dit zijn vrij strikte regels. Toch bieden zij op een aantal terreinen beleidsvrijheid aan de gemeenten. Door middel van beleidsregels moet deze bevoegdheid nader worden ingevuld. Bij de totstandkoming van deze beleidsregels Boetes is de naar aanleiding van de CRvB-uitspraak van 24 november 2014 en het onderzoek van de Nationale Ombudsman doorgevoerde wetswijziging verwerkt. Daarnaast is intensief gezocht naar mogelijkheden van hantering van deze boete wet- en regelgeving, die zoveel mogelijk voorkomt dat maatschappelijk ongewenste effecten ontstaan. Tevens is het uitgangspunt van de CRvB na diens uitspraak van 11 januari 2016 in deze beleidsregels verwerkt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ALGEMEEN

Artikel 1

Dit artikel geeft aan wat onder de verschillende begrippen moet worden verstaan,

Artikel 2

In dit artikel wordt aangegeven wanneer een boete opgelegd moet worden en wanneer kan worden volstaan met een waarschuwing. Het college stelt overigens vast dat er in dit individuele geval een vorm van minimumboete wordt gehanteerd. Voor de situatie, waarbij door snel optreden van de afdeling Werk en Inkomen kan worden voorkomen dat ten onrechte bijstand wordt betaald, maar de belanghebbende in kwestie het voornemen had om bewust fraude te plegen wordt een boete van € 150,- proportioneel en evenredig geacht. In de voorgaande periode, waarin in dergelijke situaties een afstemming van kracht was, was het financiële effect ook minstens dit bedrag.

Artikel 3

Uit dit artikel blijkt dat in eerste instantie wordt uitgegaan van een “standaard” boete van 50% van het benadelingsbedrag. Als grove schuld of bewezen opzet kan worden aangetoond kan de boete worden verhoogd naar respectievelijk 75% en 100% van het benadelingsbedrag. Op deze wijze ontstaat naar evenredigheid een boete.

Grove schuld of bewezen opzet is echter informatie dat uit de processtap “horen” of, in geval van boetes beneden de € 340,-, de processtap “zienswijze geven” naar voren moet komen. Als betrokkene afziet van het recht om hiervan gebruik te maken of na het afgeven van de cautie gebruik maakt van het zwijgrecht, kan de gemeente niets aantonen en zal volstaan moeten worden met een boete van 50%.

Overigens ligt de bewijslast voor het aantonen van grove schuld of opzet bij het college.

Artikel 4

Ten aanzien van recidive-boetes geldt naar aanleiding van de CRvB-uitspraak van 24 november 2014 eenzelfde nuancering.

Artikel 5

Dit artikel behandelt de situaties, waarbij de boete gematigd moet worden als gevolg van verminderde verwijtbaarheid. Gronden daarvoor zijn geput uit het landelijke Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten en de aanreikingen van de Nationale Ombudsman.

De bewijslast voor de gronden voor verminderde verwijtbaarheid zullen door de belanghebbende moeten worden aangeleverd.

Artikel 6

Op de op basis van het vorenstaande ontstane boete moet in alle gevallen nog een individuele beoordeling plaatsvinden. Dit artikel beschrijft de mogelijkheden voor verdere matiging. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de individuele situatie ten tijde van het begaan van de overtreding en de individuele situatie ten tijde van het opleggen van de boete. Als laatste wordt in dit artikel de kern van de uitspraak van de CRvB d.d. 11 januari 2016 verwerkt.

Artikel 7

Dit artikel voorziet in het afzien van het opleggen van een boete op grond van dringende redenen. Voor de dringende redenen is dezelfde omschrijving gehanteerd als binnen de Participatiewet gebruikelijk is, aangevuld met de situatie van een dreigende uithuiszetting. Deze redenen worden ook gehanteerd bij andere gemeentelijke regelgeving op het gebied van het sociaal domein, zodat consistent beleid wordt uitgedragen.

Artikel 8

Dit artikel is gebaseerd op de uitspraak van de CRvB 28-06-2016, nr. 14/5616 WWB. In deze uitspraak komt naar voren dat op het college een verzwaarde bewijslast rust om een schending van de inlichtingenplicht te stellen en te bewijzen als deze schending van de inlichtingenplicht wordt gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Dit betekent dat een schending van de inlichtingenplicht waardoor het recht op bijstand van een belanghebbende wordt beëindigd, herzien of ingetrokken, voor de boete als zodanig niet zonder meer vaststaat. Bij betwisting moet daarover een zelfstandig oordeel worden geveld. Voornamelijk bij het verzwijgen van arbeid kan het zo zijn dat de bewijslast uit het reparatoire traject (het herzien of intrekken van de uitkering) niet voldoende is om een bestuurlijke boete te kunnen opleggen. In geval van twijfel moet dan gezien het punitieve karakter aan een belanghebbende het voordeel van de twijfel worden gegund.

Artikel 9

Dit artikel geeft aan hoe de beleidsvrijheid omtrent de geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van boetes wordt ingevuld. De bedoeling van deze invulling is schuldenregelingen meer kans van slagen te geven.

Artikel 10

Naast dringende redenen kan het ontbreken van iedere verwijtbaarheid een reden zijn om van het opleggen van een boete af te zien. Deze mogelijkheid vloeit voort vanuit de Algemene wet bestuursrecht. Het zal overigens in de praktijk niet veel voorkomen, aangezien de belanghebbende op deze bepaling op eigen initiatief een beroep moet doen en hij ook zelf zal moeten aantonen dat alle verwijtbaarheid in dat individuele geval heeft ontbroken.

Artikel 11 en 12

Deze artikelen geven aan dat het college te allen tijde bevoegd is om afwijkend van, of aanvullend op deze beleidsregels kan handelen.

Artikel 13 en 14

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.


Noot
1

(bedragen per juli 2016, worden aangepast conform art 23, lid 4 Wetboek van Strafrecht)

Noot
2

In de praktijk zal de boete als gevolg van de aangiftegrens van € 50.000,- nooit meer bedragen dan € 50.000,- (€ 75.000,- bij recidive)