Regeling vervallen per 01-01-2024

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oosterhout 2022

Geldend van 13-12-2022 t/m 20-07-2023

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oosterhout 2022

De raad van de gemeente Oosterhout,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 maart 2021,

BESLUIT:

Op grond van artikel 149 van de Gemeentewet waarbij de gemeenteraad bevoegd is een Algemene Plaatselijke Verordening vast te stellen;

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oosterhout 2021 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats of inrichting: een voor het publiek openstaande plaats of inrichting, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 20a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, tenzij elders in deze verordening een andere termijn is opgenomen.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, derde lid of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de artikelen 2:25, 2:28, 2:72, 2.81, 3:4, 4.11, 5:2 en 5:18 in deze verordening.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

[vervallen]

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

    • e.

      strijdigheid met het bestemmingsplan of het beoogde doel ervan

  • 2. In gevallen waarbij de aanvraag minder dan drie weken voor de datum van de activiteit is ingediend, en een behoorlijke behandeling van de aanvraag daardoor niet mogelijk is, kan de aanvraag of ontheffing geweigerd worden.

  • 3. In gevallen, waarbij de aanvrager, zijnde een organisator, dan wel exploitant, dan wel leidinggevende van een vergunning of ontheffing op grond van artikel 2.25, 2.28 a, 2.72, 2.81 of 3.4, in enig opzicht van slecht levensgedrag is, kan de aanvraag worden geweigerd.

  • 4. De burgemeester kan voor toepassing van het vorige lid nadere regels vaststellen.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten, de orde te verstoren of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn we g te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Dit artikel geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Verblijfsontzegging

  • 1. De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.

  • 2. De burgemeester kan gebieden aanwijzen, waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of kan overtredingen omschrijven die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, zoals bedoeld in artikel 13, lid 1 van de Politiewet 2012.

Artikel 2:1b Maskers, vermommingen e.d.

Het is verboden zich vermomd of onherkenbaar gemaakt op de weg of op een andere voor publiek toegankelijke plaats te bevinden, met het kennelijke doel herkenning te voorkomen.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[vervallen]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

[vervallen]

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Aanwijzen plaatsen muziekverbod

[vervallen]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[vervallen]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

[vervallen]

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden de weg, een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 2. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving algemene regels stellen.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17; en

    • c.

      door of met toestemming van de gemeente aangelegde geveltuinen;

    • d.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

Artikel 2:11 Beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Beschadigen: het graven of spitten aan de weg, de verharding van de weg openbreken en het kapotmaken, misvormen en/of het onbruikbaar maken van de weg.

    • b.

      Veranderen: de aard of breedte van de wegverharding veranderen.

  • 2. Het is verboden de weg te beschadigen of veranderen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van de publieke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voor het aanleggen, wijzigen, verplaatsen, verwijderen van kabels, buizen en ondergrondse objecten als bedoeld in de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren 2017 (AVOI) of als bedoeld in artikel 2.10, lid 5.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning ook worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilige en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

  • 4. De vergunning kan tevens worden geweigerd als al een uitrit op het betreffende perceel aanwezig is.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

[vervallen]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

[vervallen]

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

[vervallen]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[vervallen]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

[vervallen]

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

[vervallen]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[vervallen]

Afdeling 7. Afdeling Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie en themamarkt;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een uitzonderlijke sportwedstrijd, waarvan de externe invloed die van een normale competitiewedstrijd of toernooi overtreft;

    • f.

      snuffelmarkt, zijnde een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats;

    • g.

      een crosswedstrijd op enig terrein.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    • a.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, lid 2 bedraagt de termijn voor het indienen van de aanvraag om een evenementenvergunning 8 weken voor kleinschalige, niet risicovolle evenementen en 12 weken voor grootschalige of risicovolle evenementen. Indien een vergunningaanvraag te laat wordt ingediend kan de burgemeester de aanvraag weigeren.

    • b.

      Bij de indiening van de vergunningaanvraag of melding worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 250 personen;

    • b.

      het evenement tussen 07:00 en 24:00 uur plaats vindt;

    • c.

      alleen achtergrondmuziek ten gehore wordt gebracht;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 20 m2 per object;

    • f.

      de contactpersoon uiterlijk 4 weken voorafgaand aan het evenement daarvan via het webformulier of op schriftelijke wijze melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 4. De burgemeester kan binnen 10 dagenna ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het vorige lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5. De burgemeester kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid of het milieu.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven en gebruik van terras

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: een openbare inrichting zijnde een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet aan derden logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, pizzeria, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van een openbare inrichting liggend deel van het bedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • c.

    natte horeca: horecabedrijven waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank voor directe consumptie ter plaatse wordt verstrekt.

  • d.

    droge horeca: horecabedrijven waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholvrije drank en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.

  • e.

    Leidinggevende:

    • -

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert;

    • -

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • -

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van inrichting.

Artikel 2:28a Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder exploitatievergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester kan voorschriften aan de vergunning verbinden.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet waarin horeca-activiteiten worden uitgeoefend, die uitsluitend zijn aan te merken als een nevenactiviteit van de hoofdactiviteit.

  • 4. Voor horeca-activiteiten in inrichtingen bedoeld als in het vorige lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de hoofdactiviteit.

  • 5. De vergunning als bedoeld in lid 1 wordt aangevraagd door de leidinggevende, zijnde de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd, met gebruikmaking van het daartoe beschikbare gestelde (digitale) aanvraagformulier.

  • 6. De burgemeester kan indien hij dat nodig acht voor het beoordelen van de aanvraag verlangen dat aanvullende gegevens worden overlegd.

Artikel 2:28b Gebruik van terras

Het is verboden een terras in gebruik te nemen zonder een ontheffing van het gebruik van gemeentegrond op grond van artikel 2.10 van deze verordening.

Artikel 2:28c Gedragseisen

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a, voor een horecabedrijf zijnde droge horeca, moet in ieder geval worden voldaan aan het in het volgende lid bepaalde.

  • 2. De leidinggevenden dienen aan de volgende eisen te voldoen:

    • a.

      zij hebben de leeftijd van 18 jaar bereikt,

    • b.

      zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag,

    • c.

      zij dienen niet onder curatele te staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet te zijn.

  • 3. Bij wijziging van de leidinggevenden of uitbreiding van de leidinggevenden dient de exploitant hiervan melding te doen aan de burgemeester. Voor de nieuwe leidinggevende(n) geldt het bepaalde in het tweede lid. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning als aan alle vereisten wordt voldaan.

Artikel 2.28d Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde leidinggevende in de inrichting aanwezig is.

Artikel 2.28e Wijziging vergunning

  • 1. Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging in de vergunning dient te komen, dient de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag in te dienen.

  • 2. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken.

Artikel 2:28f Weigering vergunning

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.8:

  • 1.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen, dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of zal worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a voor het exploiteren van droge horeca, als niet voldaan is aan één of meer van de in artikel 2.28 c genoemde eisen.

  • 3.

    In het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a voor het exploiteren van natte horeca, als de leidinggevende van het horecabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 3 Alcoholwet.

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in artikel 2.28 a weigeren, indien één of meer leidinggevenden van een inrichting binnen drie jaar voor de indiening van de vergunningaanvraag een horeca-inrichting heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, die wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest, dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

Artikel 2.28g Intrekking vergunning

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan een eenmaal verleende vergunning voor het exploiteren van droge horeca worden ingetrokken, indien niet langer voldaan wordt aan één of meer van de in de artikelen 2.28 lid c gestelde eisen of het bepaalde in artikel 2.28 lid d niet in acht wordt genomen.

  • 2. Een vergunning kan eveneens worden ingetrokken, indien voor de exploitatie tevens een vergunning op grond van de Alcoholwet is vereist en deze wordt ingetrokken omdat niet langer voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in artikel 8 van de Alcoholwet respectievelijk het Alcoholbesluit.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning ook intrekken, indien:

    • a.

      Aannemelijk is dat de leidinggevende betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten als bedoeld in artikel 13b Opiumwet of bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.80 lid 1 van deze verordening.

    • b.

      Dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de aantasting van het woon-en leefklimaat of in het belang van de gezondheid van de bezoekers.

    • c.

      Indien de vergunning ingetrokken is in het belang van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat of in het belang van de gezondheid van de bezoekers, kan de burgemeester bepalen, dat een nieuwe vergunning voor dezelfde inrichting gedurende een bij de intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar kan worden geweigerd.

Artikel 2.28h Vervallen vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 vervalt een vergunning, wanneer:

  • 1.

    Sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • 2.

    Gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • 3.

    De verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht geworden is.

Artikel 2:29 Sluitingstijd APV

  • 1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven:

    • -

      op maandag tot en met vrijdag tussen 02:00 uur en 06:00 uur.

    • -

      op zaterdag en zondag tussen 04:00 uur en 06:00 uur.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat op de volgende feestdagen het verboden is het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 04.00 uur en 06.00 uur:

    • -

      Tweede paasdag

    • -

      Tweede pinksterdag

    • -

      Dag na Bevrijdingsdag

    • -

      Dag na Hemelvaartsdag

    • -

      Eerste en tweede kerstdag en dag na tweede kerstdag

  • 3. Op de eerste woensdag na Carnaval is het de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 00:00 uur en 06:00 uur.

  • 4. In afwijking van het eerste lid geldt dat op Koningsdag het de exploitant verboden is het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 06:00 uur en 07:00 uur.

  • 5. In afwijking van het eerste lid geldt dat op 1 januari het de exploitant verboden is het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 06:00 uur en 09:00 uur.

  • 6. Bij openstelling van een horecabedrijf na 03.00 uur is inzet van in ieder geval één gecertificeerde beveiliger vereist van 03.00 uur tot een half uur na sluitingstijd.

  • 7. Voor alle in de voorgaande leden genoemde sluitingstijden geldt dat de exploitant vijftien minuten voor sluitingstijd de muziek uitzet en de lichten aandoet.

  • 8. De burgemeester kan nadere voorwaarden verbinden aan de in lid 1 tot en met lid 5 genoemde sluitingstijden.

  • 9. Bij overgang van winter naar zomertijd en zomertijd naar wintertijd worden de officiële tijden gehanteerd.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd

  • 1. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 3. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2.31a Toegang toezichthouders van politie

De houder van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat toezichthouders van politie vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is;

  • b.

    dan wel gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en er daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

[vervallen]

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

[vervallen]

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalokaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken, dagelijks van 11:00 uur tot 00:00 uur.

  • 2. Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 3. De burgemeester kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet nadere voorschriften verbinden.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven

  • 1. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in een inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates-frites en kroketten, worden verkocht;

    • b.

      welke uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is voor het geven van onderwijs of van deze onderwijsinrichting deel uitmaakt;

    • c.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of -instellingen dan wel gebruikt wordt door personen, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt;

    • d.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of -instellingen;

    • e.

      die in gebruik is als activiteitencentrum/dorpshuis.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod om anders dan om niet sterke drank te verstrekken, is ten aanzien van de onder a. bedoelde inrichtingen niet van toepassing indien de verstrekking plaats heeft in een lokaliteit die binnenshuis niet rechtstreeks in verbinding staat met het onderdeel waarin geringe eetwaren worden verkocht en die vanaf de straatzijde een aparte ingang heeft.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

  • 4. De burgemeester kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het verbod gesteld in het eerste lid.

  • 5. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden; een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 2:34d Verbod ‘happy hours’

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk voor wordt gevraagd.

Artikel 2:34e Proeverijen in slijtlokaliteiten

  • 1.

    Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit.

  • 2.

    De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

[vervallen]

Artikel 2:37 Nachtregister

[vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

[vervallen]

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

[vervallen]

Artikel 2:40 Speelautomaten

[vervallen]

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. Het is verboden een krachtens artikel 174 van de Gemeentewet, in relatie tot artikel 2:80 van deze verordening, gesloten voor publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf te betreden.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

[vervallen]

Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt;

    • c.

      zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een openbare plaats, dan wel deze te verontreinigen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. Hij die zich schuldig maakt aan de in de voorgaande leden genoemde feiten, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:48a Lachgas

Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden, anderszins hinder veroorzaken of de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

  • 3. Hij die zich schuldig maakt aan de in de voorgaande leden genoemde feiten, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

  • 2. Hij die zich schuldig maakt aan de in het voorgaande lid genoemde feiten, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

[vervallen]

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:57 Het uitlaten van honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten lopen of verblijven op een openbare plaats binnen de bebouwde kom, terwijl deze niet is aangelijnd. Dit verbod geldt niet in de door het college aangewezen losloopgebieden.

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze toe te laten op een kinderspeelplaats, in een zandbak of op een speelweide, trapveld of sportveld (hondenverbodszones).

  • 3. Het college legt de in artikel 1 en 2 genoemde gebieden vast op een kaart. Ook kan het college andere hondenverbodszones vastleggen op een kaart.

  • 4. De verboden genoemd in voorgaande leden gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een daartoe gekwalificeerde geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats.

  • 2. Het college wijst plaatsen aan waar het gebod genoemd in het eerste lid niet geldt (hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden).

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met de hond op een openbare plaats bevindt, een plastic- of papieren zakje bij zich te hebben dat geschikt is voor verwijdering van de uitwerpselen.

  • 5. Het is verplicht het in het voorgaande lid bedoelde hulpmiddel op verzoek van een toezichthoudende ambtenaar te laten zien.

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Een hond, als bedoeld in het eerste lid, dient voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

[vervallen]

Artikel 2:61 Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2:62 Loslopend vee

[vervallen]

Artikel 2:63 Duiven

[vervallen]

Artikel 2:64 Bijen

[vervallen]

Artikel 2:65 Bedelarij

[vervallen]

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijzen overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht in het daartoe aangewezen digitale register aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van de in het eerste lid gestelde verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, waarbij hij tevens schriftelijk opgave doet van zijn woonadres en van het volledige adres van elke lokaliteit welke door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik is genomen;

    • van een verandering van de onder 1º, bedoelde adressen;

    • wanneer hij is opgehouden met het opkopen van goederen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van opkoper niet langer uitoefent;

    • indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van enig misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben aangebracht waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn vermeld;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[vervallen]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[vervallen]

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in de voorgaande leden gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.73a Carbidschieten

  • 1. Onder carbidschieten wordt verstaan het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2. Behoudens het bepaalde in het derde lid is carbidschieten verboden.

  • 3. Voor het carbidschieten gelden de volgende regels:

    • a.

      Carbidschieten vindt enkel plaats buiten de bebouwde kom.

    • b.

      Het gebruik vindt plaats tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

    • c.

      De inhoud van de bus waarmee geschoten wordt mag maximaal 50 liter zijn.

    • d.

      De bussen zijn afgesloten met zacht materiaal (bal of zak).

    • e.

      Geschoten wordt in een richting die is afgewend van woonbebouwing,

    • f.

      De betreffende locatie is gelegen op een afstand van tenminste:

      • -

        75 meter van woonbebouwing en

      • -

        300 meter van medische en zorginstellingen en

      • -

        300 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden;

    • g.

      Het vrije schootsveld is minimaal 75 meter en hierin liggen geen openbare wegen of paden,

    • h.

      De locatie waar het carbidschieten plaatsvindt wordt afgesloten met linten of ander vergelijkbaar materiaal zodat toeschouwers niet in de nabijheid van de melkbussen en niet in de schietrichting kunnen komen.

  • 4. De burgemeester kan een verbod op carbidschieten vaststellen in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of bescherming van het milieu.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden om op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1, 2.10, 2.47, 2.48, 2.49, 2.50, 2.73 en 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op openbare plaatsen, in de gehele gemeente Oosterhout en kan daartoe gebieden voor aanwijzen.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaats binnen het gebied zoals omschreven in lid 1.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

[vervallen, zie artikel 2:1a]

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw en/of erven

  • 1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten, als daar:

    • a.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of

    • b.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen; of

    • c.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen; of

    • d.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die naar het oordeel van de burgemeester de vrees wettigen dat het geopend blijven van het voor publiek openstaand gebouw of het bij dat gebouw behorende erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.

  • 2. Onverminderde hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang tot het gebouw of het erf.

  • 3. De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of erf verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te verblijven.

  • 5. Het is eenieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.

  • 6. De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 7. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.

    • b.

      Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied, of

    • b.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

    • c.

      in door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens de in dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of

    • h.

      indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5. Naast en in aanvulling op artikel 1:4 lid 1 APV kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleend krachtens het tweede lid van deze bepaling, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid van deze bepaling.

  • 6. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een verklaring omtrent gedrag (VOG);

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

    • h.

      naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.

    • i.

      indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

    • e.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • g.

      indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • h.

      indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • i.

      indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • j.

      indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of

    • k.

      indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.

  • 8. Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

  • 9. De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met k, van toepassing is.

  • 10. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het negende lid van deze bepaling gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven

  • 11. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

  • 12. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.

  • 13. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 14. Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 uur en 05:00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02:00 uur en 05:00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die een milieu-inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: gemeente brede festiviteit;

  • e.

    individuele festiviteit: andere festiviteit of activiteit dan onder d genoemd die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    sportinrichting: inrichting als bedoeld in artikel 3.147 van het Besluit.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De aangewezen collectieve festiviteiten zijn de nacht van 31 december op 1 januari, carnavalszaterdag, -zondag, -maandag en -dinsdag, koningsnacht en de dagen van de kermis vrijdag tot en met woensdag.

  • 2. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 3.148, lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 3. De kennisgeving, zoals bedoeld in dit artikel wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder(s) van een (de) inrichting(en) een individuele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 4. Het college kan een individuele festiviteit verbieden, wanneer er sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder of een ontoelaatbare samenloop met festiviteiten die gelijktijdig plaatsvinden, dan wel voorwaarden of beperkingen stellen ter voorkoming van geluidoverlast. Voor individuele festiviteiten waarvoor een evenementenvergunning is verleend, gelden de voorschriften uit de evenementenvergunning.

Artikel 4:4 Gedragsvoorschriften

  • 1. Indien een festiviteit plaatsvindt op een buitenterrein behorende bij een inrichting dient de muziek om 0:00 uur te worden gestaakt.

  • 2. Tijdens het ten gehore brengen van muziek binnen een inrichting moeten na 0:00 uur ramen en deuren gesloten worden gehouden behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

Artikel 4:5 Verboden festiviteiten

[vervallen]

Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen, geluidsapparaten of verlichting(-s-apparatuur) in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluid- en of lichthinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4:6a Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor omwonenden, of overigens voor de omgeving, geluidhinder veroorzaakt.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

[vervallen]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

[vervallen]

Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen

  • 1. Het is verboden één of meerdere ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2. Onder ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon of soortgelijke ballonnen.

  • 3. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Algemeen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen met een doorsnede van meer dan 20 centimeter of een omtrek van meer dan 65 centimeter op 1,3 meter hoogte van het maaiveld; in geval van meerstammige bomen geldt de omtrek van de dikste stam;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben, waaronder de eerste keer knotten of kandelaberen.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een houtopstand op gemeentegrond dan wel een boom (bomen) die op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen, te vellen of te doen vellen.

  • 4. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • c.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet, krachtens een aanschrijving of last van het college of omdat deze acuut gevaar oplevert.

    • d.

      Een of meer iepen die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers.

Artikel 4:11 Velvergunning

  • 1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens de eigenaar van de betreffende houtopstand.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3. De vergunning kan verder worden geweigerd op de enkele grond, dat de betrokken boom of bomen op de lijst van monumentale bomen staan.

  • 4. Bijzondere vergunningsvoorschriften

    • a.

      Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

    • b.

      Wordt een voorschrift als bedoeld onder a gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

    • c.

      Van de vergunning mag geen gebruik worden gemaakt binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de vergunning. Indien binnen deze termijn door één of meer belanghebbenden een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is ingediend, mag van de vergunning geen gebruik worden gemaakt totdat op dat verzoek is beslist.

    • d.

      Een vergunning vervalt één jaar na het onherroepelijk worden daarvan, tenzij in de vergunning een andere termijn is opgenomen.

  • 5. De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 1,0 meter voor bomen en nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4:12 Overige bepalingen

[Vervallen]

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

[vervallen]

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[vervallen]

Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame

[vervallen]

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

[vervallen]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig, zoals een tent, tentwagen, kampeerwagen of caravan, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wabo is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein, recreatieterrein, minicamping, camperplaats of gelijksoortige voorziening dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

[vervallen]

Afdeling 6. Geluidsvoorschriften in verband met de aanleg van walstroom

Artikel 4:20 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip.

  • b.

    Etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

    • -

      de waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 07.00 en 19.00 uur (dag);

    • -

      de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 19.00 en 23.00 uur (avond);

    • -

      de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 23.00 en 07.00 uur (nacht);

  • c.

    Geluidsniveau: geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

  • d.

    Gevel: gevel als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder;

  • e.

    Geluidgevoelig gebouw: woning en gebouw die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als ander geluidsgevoelig gebouw;

  • f.

    Geluidgevoelige object: geluidgevoelig gebouw en geluidgevoelig terrein;

  • g.

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau: (LAr,LT) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai waarbij geen rekening wordt gehouden met een bedrijfsduurcorrectie.

  • h.

    Ligplaats: een voorziening in het vaarwater waar het voor een schip is toegestaan om af te meren (aan te leggen).

  • i.

    Generator: een apparaat dat middels brandstoffen elektriciteit opwekt.

  • j.

    Tankschip: binnentankschip of zeetankschip

  • k.

    Walstroomvoorziening: een openbare voorziening ten behoeve van de levering van elektriciteit aan binnenvaartschepen.

  • l.

    Zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document – afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven – waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.

Artikel 4:21 Verbod gebruik generator voor binnenvaartschip en geluidnorm generator

  • 1. Het is verboden om in door het college aan te wijzen locaties of gebieden aan boord van een aangemeerd binnenschip een generator te gebruiken.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      in het aangewezen gebied geen walstroomvoorziening beschikbaar is, én

    • b.

      het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van een geluidgevoelig object vanwege een generator niet meer bedraagt dan 50 dB(A) als etmaalwaarde.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 4:22 Verbod gebruik hoofd- en hulpmotor binnenvaartschip

  • 1. Het is verboden om op de ligplaatsen binnen de locaties en in de gebieden bedoeld in artikel 4:21 op een afgemeerd schip de hoofd- of hulpmotor in werking te hebben tenzij direct na aankomst en voor vertrek van het schip.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

  • c.

    kampeermiddel: een onderkomen of voertuig, zoals een tent, tentwagen, kampeerwagen of caravan, dat geen vergunningplichtig bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder a Wabo in samenhang met artikel 3, lid 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden de weg als werkplaats voor voertuigen, dan wel de weg met als kennelijk doel voertuigen te verkopen, te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

[vervallen]

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

[vervallen]

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom, inclusief de kerkdorpen;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

[vervallen]

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur. Het college kan besluiten de tijden waarop het verbod niet geldt te verruimen.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[vervallen]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park, plantsoen of natuurterrein of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden om (brom-)fietsen op de weg te parkeren op zodanige wijze dat daardoor schade, gevaar of overlast ontstaat voor het gebruik van de weg, openbare gezondheid en/of de toegankelijkheid.

  • 2. Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, aangewezen plaatsen (brom-)fietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimte of plaatsen op de weg te parkeren.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt of voor instellingen met een CBF keurmerk die op het collecterooster van het CBF opgenomen zijn.

  • 4. Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 5:15 Ventverbod

[vervallen]

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

[vervallen]

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, inkopen, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

  • 3. Een vergunning wordt, in afwijking van artikel 1:7, verleend voor 5 jaar.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid of het milieu.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

[vervallen]

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

[vervallen]

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

[vervallen]

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

[vervallen]

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, veranderen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

[vervallen]

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

[vervallen]

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

[vervallen]

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

[vervallen]

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

[vervallen]

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

[vervallen]

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben, uitgezonderd

  • a.

    het verbranden van kerstbomen;

  • b.

    het houden van kampvuren door de plaatselijke scouting;

  • c.

    het houden van oefeningen door de brandweer;

  • d.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • e.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • f.

    vuur voor koken, bakken en braden.

mits dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

Artikel 5:34a

[gewijzigd en ondergebracht bij afdeling 13 vuurwerk: artikel 2:73a]

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

[vervallen]

Artikel 5:37 Hinder of overlast

[vervallen]

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1 t/m 2:41, 2:51 t/m 2:62, 2:64 t/m 2:68, 2:72, 2:74, 2:74a, 3:4 t/m 5:37.

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:42 t/m 2:50, 2:63, 2:73, 2:73a,

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:12, eerste lid en artikel 4.10, lid 3.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de als buitengewoon opsporingsambtenaar of –ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering en de toezichthouders van het team Vergunningen, Toezicht & Handhaving, voor zover dat uit hun taakomschrijving blijkt.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college en/of de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

  • 1. De Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout met bijbehorende toelichting, voor het laatst gewijzigd vastgesteld bij raadsbesluit van 28 april 2021, in werking getreden op 6 mei 2021, wordt ingetrokken per de in het tweede lid bedoelde datum.

  • 2. Deze verordening treedt op de dag na bekendmaking in werking.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens eerdere versies van de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Oosterhout 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 22 november 2022.

de raad voornoemd,

de griffier,

de burgemeester,

TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING GEMEENTE OOSTERHOUT

Inleiding

Door ontwikkelingen in landelijke regelgeving, ontwikkelingen in de praktijk en voortschrijdende inzichten moet de APV van tijd tot tijd worden aangepast. In deze toelichting worden de belangrijkste wijzigingen van de afgelopen actualisaties besproken. Ook wordt hier en daar een toelichting gegeven op artikelen waarover vaker vragen worden gesteld. Deze toelichting is slechts informatief. De tekst van de verordening is doorslaggevend. In 2016 hebben we in het kader van deregulering artikelen laten vervallen, samengevoegd of anders verwoord dan in de model-APV. Dit alles met als doel een leesbare APV hebben met relevante artikelen voor Oosterhout.

Voor een uitputtende toelichting wordt verwezen naar de toelichting met achtergrondinformatie van de VNG bij de model-APV.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

In dit hoofdstuk zijn de algemeen geldende bepalingen opgenomen.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Omdat de APV meestal betrekking heeft op openbare plaatsen in de ruime zin van het woord is het begrip ‘openbare plaats of inrichting’ apart omschreven in de begripsomschrijving en is in alle bepalingen het begrip ‘weg’ vervangen door openbare plaats, behalve wanneer uitsluitend de weg in de zin van de Wegenverkeerswet wordt bedoeld.

In diverse voorliggende wetgeving worden ook wel de begrippen voor publiek toegankelijke inrichting of gebouw of openstaande inrichting of gebouw benoemd en komen ook voor in deze APV.

Artikel 1.2 Beslistermijn

Lex silencio positivo (LSP): Positieve fictieve beslissing

Op 1 januari 2010 is de Dienstenwet in werking getreden, waarin de Lex Silencio Positivo (LSP) is opgenomen voor vergunningenstelsels die betrekking hebben op het verlenen van diensten. LSP betekent dat als de beslistermijn wordt overschreden, deze vergunningen van rechtswege worden verleend. In lid 4 is aangegeven wanneer LSP niet van toepassing is.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag (buiten behandeling stellen)

[Vervallen] zie artikel 1.8

Artikel 1.7 Termijnen

Om administratieve lasten te beperken worden vergunningen waar mogelijk voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt uiteraard alleen als de aard van de vergunning zich daartoe leent.

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 02-11-2016 (ECLI:NL: RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat onbepaalde tijd en schaarse vergunningen zich niet met elkaar verdragen

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Lid1. Omdat het doel van de meeste APV-vergunningen hetzelfde is, namelijk het beschermen van de openbare orde, waaronder ook de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, en het voorkomen van overlast, zijn de toetsingscriteria meestal dezelfde. Daarom zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk. Daar waar (tevens) andere criteria meespelen, is dat in de desbetreffende artikelen opgenomen.

Lid 2. De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had.

Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een –volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente.

In artikel 2.25 is voor de evenementenvergunning voor grootschalige of risicovolle evenementen van deze termijn afgeweken.

Lid 3 was in het verleden opgenomen als gevolg van de ‘Handreiking vechtsportgala’s’ van de Nederlandse Vechtsportautoriteit van oktober 2017. In een aantal andere artikelen was reeds de grondslag voor onderzoek naar de gedragseis ‘slecht levensgedrag’ opgenomen.

In verband met de transparantie is lid 3 aangepast, zodat duidelijk is in welke gevallen de gedragseis ‘slecht levensgedrag’ wordt onderzocht.

De burgemeester heeft de ’Beleidsregel houdende regels omtrent het levensgedrag op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Oosterhout’ vastgesteld die uitleg geeft aan wat we onder ‘slecht levensgedrag’ verstaan. De Dienstenrichtlijn en jurisprudentie noodzaakt ons om dit te doen.

Exploitanten en leidinggevenden vervullen een belangrijke rol als het gaat om het woon- en leefklimaat in de omgeving van de onderneming en ook als het gaat om de openbare orde en veiligheid. Ze spelen een belangrijke rol in het creëren van een rustige en veilige omgeving en hebben hierin een voorbeeldfunctie. Ze dienen zorg te dragen voor een goede gang van zaken in- en rondom de onderneming. Exploitanten en leidinggevenden dienen een verstoring van de openbare orde, zoals overlast, criminaliteit, geweld en alcoholmisbruik (en misbruik van andersoortige verdovende middelen) te voorkomen en te beperken. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor (de veiligheid van) hun personeel, bezoekers en de directe omgeving van de onderneming en het signaleren en melden van misstanden, mensenhandel en uitbuiting. Van exploitanten en leidinggevenden wordt verwacht dat zij te allen tijde hun medewerking verlenen aan toezichthouders, informatie proactief delen en eerlijk zijn over de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan en relevant zijn voor het beoordelen van het levensgedrag.

Wanneer precies sprake is van slecht levensgedrag, dusdanig dat dit van invloed is op het exploiteren van de onderneming, is niet concreet te benoemen. Vanwege de diversiteit in (strafbare) feiten die hierbij een rol kunnen spelen, zijn hier geen standaard criteria voor op te stellen. In sommige gevallen is één gedraging voldoende om niet-onbesproken levensgedrag aan te nemen. In andere gevallen zijn het meerdere gedragingen die op zichzelf staand onvoldoende zijn, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van slecht levensgedrag. Of er sprake is van slecht levensgedrag dat moet leiden tot het weigeren of intrekken van de vergunning wordt daarom per individueel geval bepaald.

De toetsing vindt plaats bij de vergunningaanvraag of bij een bijschrijving van een leidinggevende. Ook gedurende de looptijd van een vergunning kan er aanleiding zijn om het levensgedrag opnieuw te beoordelen.

In beginsel worden slechts feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit meegenomen in de beoordeling.

Om het levensgedrag te toetsen worden diverse gegevens, in samenhang, gewogen. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van de belangrijkste informatiebronnen:

  • 1.

    Informatie van de politie

  • 2.

    Het Justitieel Documentatie Systeem

  • 3.

    Handhavingsgegevens en overige gegevens waarover de gemeente beschikt

  • 4.

    Informatie uit een Bibob-toets

  • 5.

    Informatie uit openbare bronnen

Bij de levensgedragtoets worden altijd de politie en/of het Justitieel Documentatie Systeem geraadpleegd. Andere informatiebronnen, met uitzondering van eigen handhavings-gegevens, worden niet standaard geraadpleegd voor het beoordelen van het levensgedrag.

Indien noodzakelijk voor de beoordeling kan via het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) informatie worden uitgewisseld met de Inspectie SZW, de Belastingdienst, de Douane en de IND.

Voor de inhoud van de volledige beleidsregel verwijzen we naar www.overheid.nl.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare plaatsen te waarborgen. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten en feesten, vraagt om een scheiding ofwel regulering van het gebruik.

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Deze bevoegdheid bevat een aanvulling op de artikelen 141 (geweld plegen in vereniging), 300 (mishandeling) en 306 (mishandeling met meerdere personen) van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan pas kan worden opgetreden als er sprake is van letsel of aangifte.

Artikel 2.1a en 2.1b Verblijfsontzegging, maskers en vermommingen

In afwijking van de model-APV zijn bepalingen opgenomen over de verblijfsontzegging en het tegengaan van het dragen van maskers en vermommingen. Hiervoor is in het verleden een weloverwogen keuze gemaakt. In de tussentijd hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die tot een andere afweging moeten leiden.

Voor de verblijfsontzegging heeft de burgemeester een protocol opgesteld, waarin is vastgelegd voor welk gebied het geldt (het zogenaamde KLM-gebied: Klappeijstraat tot kruising Mathildastraat, Leijsenhoek tot Waterloostraat, Markt, neergelegd op een plattegrond), voor welke feiten het geldt en welke termijn eraan wordt verbonden. Dit protocol is nog steeds van kracht en is volgens het overgangsrecht nu gebaseerd op artikel 2.1a.

Opgemerkt wordt dat het artikel over vermommingen slechts is opgenomen om preventief te kunnen optreden als het vermoeden bestaat dat de vermomming wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen zonder te worden herkend.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.

In de deregulering van de APV in december 2016 is besloten het flyerverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.

Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot flyeren. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een flyerverbod en/of vergunning of ontheffing in de APV vindt u deze niet terug.

De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten zijn juridisch gezien grondwettelijk beschermd. Een (algeheel) verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan

Zowel de VNG als de stuurgroep van het project Administratieve Lastenverlichting hebben voorgesteld de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Dit voorstel was overgenomen, maar in de praktijk werden geen algemene regels opgesteld en wordt van geval tot geval bekeken of het plaatsen van een object in de openbare ruimte acceptabel is en of er bijzondere voorschriften moeten worden gesteld. Ook moet er steeds een beoordeling plaatsvinden of precariorechten moeten worden betaald. Dit is het geval voor zover bij het gebruik van openbare grond, beslag wordt gelegd op een openbare parkeerplaats of wanneer het gaat om het inrichten van een bouwplaats of een terras. Daarom moet altijd een ontheffing worden aangevraagd.

In delen van de stad waar woningen of winkels geen voortuin hebben, kan de aanleg van zogenaamde groene geveltuintjes een bijdrage leveren aan duurzaamheid, klimaatadaptatie en de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte. Om dit mogelijk te maken is artikel 2.10 lid 5, sub c opgenomen en worden door het college nadere regels opgesteld.

In december 2016 is de verwijzing naar de Welstand geschrapt.

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Deze vergunning is afgeschaft in navolging van het project Administratieve Lastenverlichting.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

De VNG heeft voorgesteld de vergunningplicht voor een uitweg te vervangen door algemene regels. In Oosterhout is de praktijk dat de gemeente zelf na vergunningverlening de uitweg aanlegt, om grip te houden op de locatie, de afmetingen en de kwaliteit van de uitvoering. In 2012 is als weigeringsgrond expliciet opgenomen de situatie dat al een uitweg op een perceel aanwezig is. Bij een aanvraag voor een tweede uitweg zal in ieder geval worden gekeken naar de noodzaak om deze tweede uitrit te hebben. De achterliggende gedachte is dat elke uitweg een reservering is van de openbare ruimte, waar geen parkeergelegenheid, groenvoorziening of verkeersmeubilair meer kan worden geplaatst. Daarnaast betekent elke uitweg een extra kruising van verkeer en dus een toename van verkeersonveiligheid.

Deze vergunning valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid.

In navolging van de model-APV is dit artikel verwijderd omdat het onderwerp is geregeld in artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Dit artikel is met de actualisatie van de APV in 2019 weer opnieuw opgenomen in de APV.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.

De meeste bossen en terreinen zijn privéterrein, eigenaren hebben dus een verantwoordelijkheid om zelf een verbod regelen. In de andere gevallen is Staatsbosbeheer beheerder, in tijden van droogte hebben zij de mogelijkheid om een verbod in te stellen. Daarnaast is het verbod al deels geregeld in het strafrecht: artikel 429 lid 3º.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Dit onderwerp is geregeld in artikel 2.10.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Het verbod om te bouwen onder hoogspanningslijnen is in Oosterhout geregeld in het bestemmingsplan en is om die reden verwijderd uit de APV.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

Onder artikel 2.24 lid 2 sub e wordt in ieder geval bedoeld een vorm van een vechtsport, zoals Mixed Martial Arts, ook wel genoemd gemengde vechtkunst. Hieronder vallen in ieder geval ‘free fight’ (het vrije vechten), ‘vale tudo’ (Braziliaans Mixed Martial Arts) en ‘cage fight’ (kooivechten). Ook kickboksen en Muay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten, vallen onder dit artikel. In het geval van een aanvraag voor een vorm van vechtsport wordt artikel 1.8 lid 3 toegepast. Hiermee geven we inhoud aan de oproep van de Nederlandse Vechtsportautoriteit van oktober 2017 en handelen we volgens de ‘Handreiking vechtsportgala’s’.

Artikel 2:25 Evenement

Voor de evenementenvergunning is voor grootschalige of risicovolle evenementen een ruimere aanvraagtermijn van 12 weken opgenomen, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van 8 weken, o.a. met het oog op het organiseren van de politie-inzet, niet haalbaar is. Daarnaast is ten opzichte van de model-APV de beperking aangebracht dat er bij evenementen waarvoor geen vergunning hoeft worden aangevraagd, maar waar wel een melding voor moet worden gedaan slechts achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven en gebruik van terras

Artikel 2.27 en 2.28 a tot en met 2.28 h

In de begripsbepaling is toegevoegd ‘aan derden’ omdat anders alle bedrijfskantines onbedoeld onder de vergunningplicht komen te vallen.

Zaken waar overwegend etenswaren worden verkocht of bereid die direct voor consumptie geschikt zijn maar waarin het niet mogelijk is om die etenswaren ter plekke te consumeren, vallen niet onder de definitie van ‘openbare inrichting’ in artikel 2:27, eerste lid. Het gaat bijvoorbeeld om traiteurs, pizzabakkers, sushi- of shoarmazaken die louter maaltijden op bestelling thuis afleveren of waar de maaltijden kunnen worden afgehaald. Dergelijke bedrijven vallen onder de Winkeltijdenwet en de lokale Winkeltijdenverordening. Voor deze zaken is dus geen horeca-exploitatievergunning nodig. Een horecaexploitatievergunning is wel nodig in het geval dat ter plaatse genuttigd kan worden, waarbij het gaat om afhaal- en bezorgrestaurants, zoals pizzeria’s, shoarmazaken, snackbars. In die situaties is geen sprake van een nevenactiviteit van de hoofdactiviteit.

Oosterhout heeft terrassenbeleid vastgesteld. Daarin staan de spelregels voor zowel een terras bij een winkel, zoals bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet als voor een horecabedrijf.

Wanneer sprake is van een horecabedrijf maakt het terras onderdeel uit van het horecabedrijf. Daar waar het terras is gelegen op gemeentegrond wordt de aanvraag getoetst aan het terrassenbeleid en aan de eisen die gelden voor het in gebruik nemen van gemeentegrond. In het geval van een horecabedrijf wordt de ontheffing en de daarbij behorende voorwaarden opgenomen in de exploitatievergunning.

Artikel 2.28 c is uitsluitend van toepassing op leidinggevenden van droge horeca-inrichtingen. Voor leidinggevenden van natte horeca-inrichtingen gelden al gedragseisen op grond van de Alcoholwet.

Met het stellen van deze eisen wordt beoogd te verzekeren, dat de leidinggevenden van voldoende “kaliber” zijn om de inrichting op een goede wijze te exploiteren.

Zie toelichting artikel 1.8 wat betreft ‘slecht levensgedrag’.

De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de straat, wijk of buurt zullen aantasten, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse blootstaat of zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

De weigeringsgrond woon- en leefmilieu en slecht levensgedrag valt onder de ‘rule of reason’ en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) op grond van de Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.

De Bibob toets is geen dwingende weigeringsgrond of intrekkingsgrond, maar een facultatieve. De Bibob toets staat in beginsel los van de “levensgedrag toets” en staan elkaar niet in de weg, maar kunnen elkaar versterken. De Bibob toets zal bij een aanvraag voor een vergunning plaatsvinden.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd

De bevoegdheid om afwijkende sluitingsuren vast te stellen of inrichtingen tijdelijk te sluiten vindt zijn grondslag in artikel 174 Gemeentewet. Op grond van dit artikel is de burgemeester belast met het toezicht op openbare samenkomsten, maar ook op “voor het publiek openstaande gebouwen”, zoals horeca-inrichtingen.

Op grond van lid 1 kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf van het sluitingstijdstip worden afgeweken. Dit kan zowel een verruiming als een beperking zijn. De burgemeester kan hiervoor (beleids-)regels opstellen.

Op grond van lid 2 kan de burgemeester voor één of meer horeca-inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen dan de geldende. Te denken is b.v. aan de situatie, dat er bij een bepaalde inrichting sprake is van een overlastpatroon, dat zich met name na twaalf uur ‘s nachts manifesteert. De burgemeester kan dan gedurende een bepaalde periode de sluitingstijd vaststellen op 24.00 uur.

Ook geeft dit lid de burgemeester de bevoegdheid inrichtingen gedurende een bepaalde tijd volledig te sluiten.

Dit artikel is gericht op het handelen van de leidinggevenden, zoals beschreven in artikel 2.27, lid e.

In aanvulling op dit artikel heeft de burgemeester op grond van artikel 2.80 nog nadere bevoegdheden om een pand te sluiten.

De in artikel 2.80, lid 1 genoemde overtredingen kunnen redenen zijn om lid 2 van artikel 2.30 toe te passen. Immers door deze overtredingen kan de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid in het geding zijn.

Artikel 2:31 a Toegang toezichthouders van politie

Artikel is toegevoegd, omdat hier discussies over ontstaan op momenten dat dit speelt in de praktijk, ondanks dat artikel 6:2 de bevoegdheid al regelt.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

De Alcoholwet verbiedt al het uitoefenen van kleinhandel in een horeca-inrichting (artikel 14). In het Wetboek van strafrecht is al geregeld dat handelen in de zin van artikel 437, lid 1 strafbaar is. Daarbij is een verbod reeds geregeld in bestemmingsplan. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 geschrapt.

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet

Deze afdeling bevat medebewindbepalingen die zijn gebaseerd op de artikelen 4, 25a en 25d van de Alcoholwet. Hoewel de APV voor het overgrote deel uit autonome bepalingen bestaat is ervoor gekozen om deze medebewindbepalingen daarin op te nemen, omdat dit vanuit praktisch oogpunt een logische stap is. Immers, de APV regelt al aanverwante zaken zoals de horeca-exploitatievergunning, sluitingstijden en dergelijke.

Oneerlijke mededinging

De op basis van artikel 4 van de Alcoholwet door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Concreet komt het erop neer dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging. Of in bepaalde gevallen sprake zal zijn van oneerlijke mededinging is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Bij de aanzienlijke ruimte die dit uitgangspunt biedt zal de gemeentelijke uitwerking verder overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur plaats moeten vinden. Er is dus aanzienlijke ruimte voor een afweging van belangen, die enerzijds niet tot het volledig uitbannen van oneerlijke mededinging hoeft te leiden en anderzijds niet tot het volledig ongemoeid laten van oneerlijke mededinging mag leiden.

Verplichte en niet verplichte bepalingen

Een regeling op grond van artikel 4 van de Alcoholwet, in deze modelverordening uitgewerkt in artikel 2:34b, is verplicht. Dat geldt niet voor de artikelen 2:34c en 2:34d, die gebaseerd zijn op de artikelen 25a en 25d van de Alcoholwet. Daarnaast hebben deze bepalingen niet als doel het tegengaan van oneerlijke mededinging, maar het tegengaan van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Artikel 2:34a Begripsbepaling

De begripsbepalingen uit de Alcoholwet werken door in de op de Alcoholwet gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen:

  • 1.

    alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • 2.

    horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • 3.

    horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • 4.

    inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • 5.

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • 6.

    sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • 7.

    slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • 8.

    zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 4 van de Alcoholwet verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder a, van de Alcoholwet moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder b en c, van de Alcoholwet moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon.

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Alcoholwet heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag. Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb).

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven

Deze modelbepaling is een uitwerking van artikel 25a van de Alcoholwet. Het verbiedt de verstrekking van sterke of alcoholhoudende drank in inrichtingen die gelegen zijn in bepaalde aangewezen gebieden en/of die beschikken over nader aangegeven aard en/of gedurende nader bepaalde tijdsruimten. De nadere invulling van een verbod dient, in zoverre daarvoor gekozen wordt, in de verordening zelf te gebeuren en kan niet aan de burgemeester gedelegeerd worden. In het tweede lid wordt overeenkomstig artikel 25a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Alcoholwet de burgemeester de bevoegdheid verleend om voorschriften aan de vergunning te verbinden of deze te beperken tot zwakalcoholhoudende drank, als dit vanwege de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid en de volksgezondheid nodig is.

Artikel 2:34g Proeverijen in slijtlokaliteiten

Algemeen

Het is voor slijters verboden in hun slijterij een proeverij te organiseren. Dat volgt uit de artikelen 3 en 14 van de Alcoholwet. Het is alleen toegestaan de klant te laten proeven indien hij daarom verzoekt en dat proeven moet bovendien gratis zijn (artikel 13, tweede lid, van de Alcoholwet).

Artikel 25e van de Alcoholwet maakt het mogelijk om bij verordening vrijstelling te verlenen van de in artikel 3 en 14 neergelegde verboden, zodat betaalde proeverijen in slijtlokaliteiten zijn toegestaan. Deze vrijstelling geldt voor alle slijters in de gemeente met een slijterijvergunning.

Voorwaarden

De voorwaarden waaraan een proeverij moet voldoen staan genoemd in artikel 6.1 van het Alcoholbesluit:

  • 1.

    Maximaal 1 proeverij per dag en maximaal 3 proeverijen per week.

  • 2.

    Vóór aanvang van de proeverij moeten de kosten van deelname door een leidinggevende van het slijtersbedrijf zijn vastgesteld. Proeverijen mogen uitsluitend tegen betaling worden georganiseerd.

  • 3.

    De deelnemers aan de proeverij moeten vóór aanvang bekend zijn bij de leidinggevende.

  • 4.

    De deur van de slijterij is tijdens de proeverij gesloten voor publiek. Alleen de deelnemers hebben toegang.

  • 5.

    Tijdens de proeverij mag alleen die (alcoholhoudende en alcoholvrije) drank worden verkocht die in het kader van de proeverij aan de deelnemers is verstrekt.

Tweede lid

Tijdens de proeverij mogen alleen de deelnemers aan de proeverij aanwezig zijn in de slijtlokaliteit (artikel 6.1 van het Alcoholbesluit). Een proeverij mag alleen plaatsvinden op een tijdstip dat de slijterij normaal gesproken is gesloten maar bij of krachtens de Winkeltijdenwet wel geopend zou mogen zijn (artikel 25e van de Alcoholwet). Dus als een slijterij gebruikelijk sluit om 18.00 uur, dan zou tussen 18.00 en 22.00 uur een proeverij kunnen worden gegeven. Als echter een slijterij gebruikelijk pas om 22.00 uur sluit, dan is een proeverij in de avonduren dus niet toegestaan. Het is niet mogelijk een slijtlokaliteit eerder dan normaal te sluiten om vervolgens een proeverij te organiseren.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

De artikelen zijn in het proces van deregulering van de APV in december 2016 vervallen omdat hierover al regelgeving is in het Wetboek van strafrecht (WvSr).

Op grond van artikel 438 van het WvSr is een ondernemer die een hotel, pension of camping en dergelijke drijft, namelijk al verplicht om een nachtregister bij te houden. Het goed bijhouden van een nachtregister is in het belang van de ondernemer en ook in het belang van de gemeente en bijvoorbeeld voor de brandweer, mocht er onverhoopt brand uitbreken in een hotel of pension.

De sinds 25 mei 2018 geldende AVG heeft als uitgangspunt dat er niet meer wordt uitgevraagd dan nodig. Een ondernemer mag alleen de gegevens uitvragen aan zijn klanten die in het artikel 438 van het WvSr staan.

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:40 Speelautomaten

In Oosterhout geldt een aparte verordening met betrekking tot speelautomaten en speelautomatenhallen.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Dit artikel regelt de rechtsgevolgen van een op basis van artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet opgelegd verbod.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Met het middel ‘krijt’, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel bedoelen we niet stoepkrijt gebruikt in onschuldige situaties, zoals door kinderen bij het spelen op straat.

Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

De toegevoegde waarde van deze bepaling is dat hiermee het tegengaan van winkeldiefstal niet alleen bij de winkeliers wordt neergelegd, maar dat ook de gemeente (en de politie) hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Handhaving hierop vindt in principe alleen plaats door de politie.

In overleg met de politie zijn bij de herijking van de APV in 2014 de bedoelde inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal nader omschreven. Ook de handelingen die met deze werktuigen en hulpmiddelen verricht kunnen worden zijn omschreven. Deze nadere omschrijving vergroot de mogelijkheden om in dergelijke gevallen op te treden.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Om preventief te kunnen optreden wanneer een vechtpartij dreigt is het vechtverbod opgenomen in de APV (art 2.1). Daarnaast is het wenselijk dat de politie de bevoegdheid krijgt om, analoog aan de bevelsbevoegdheid van artikel 2.1 lid 2, die geldt bij samenscholingen, personen die zich hinderlijk gedragen op een bepaalde plaats te bevelen zich te verwijderen.

In een brief van 2 december 2009 hebben de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie de burgemeesters verzocht een bevelsbevoegdheid op te nemen omdat dit volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2008 (LJN BB4108), niet onder de algemene taakomschrijving van de politie valt. Om bevelen te kunnen geven ter voorkoming van een vechtpartij stellen de ministers voor de artikelen in de APV die gaan over hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47), bij of in gebouwen (artikel 2.49) en in voor het publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50) aan te vullen met een bevelsbevoegdheid voor de politie.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Lid 1 Er zijn diverse gebieden aangewezen:

  • 1.

    de wegen binnen de tangenten;

  • 2.

    de parkeerplaatsen aan de Patrijslaan tussen het jongerencentrum de Toonzaal en het winkelcentrum;

  • 3.

    de Lodewijk Napoleonlaan ter hoogte van dagverblijf Het Heem;

  • 4.

    de Kruidenlaan ter hoogte van het pand van de GGD;

  • 5.

    de Vondellaan ter hoogte van Hortensiahof;

  • 6.

    het Lukwelpark ter hoogte van het parkeerterrein van het Mgr. Frenckencollege en op genoemde parkeerterrein;

  • 7.

    de parkeerterreinen om en nabij Slotjesveste tot en met het hertenkamp, gelegen aan de van Oldeneellaan / Slotlaan;

  • 8.

    de Ganzendonk/Hameldonk / Eendendonk in directe omgeving van de JOP Ganzendonk en rondom basisschool de Regenboog;

  • 9.

    het voorplein en het parkeerterrein voor het gemeentehuis, inclusief de toegangspaden naar het gemeentehuis gelegen aan het Slotjesveld.

  • 10.

    speelterrein aan de Erik Pinksterblomstraat

  • 11

    speelterrein aan de Kruidenlaan nabij de basisschool De Hobbit

Check voor de laatste versie altijd www.overheid.nl.

Artikel 2.48a Lachgas

Niet alleen overmatig drankgebruik, ook oneigenlijk gebruik van lachgas (als roesmiddel) leidt vaak tot overlastsituaties. Een algemeen, voor de gehele gemeente geldend gebruiksverbod stuit op belangrijke juridische bezwaren en is vanuit oogpunt van proportionaliteit ook niet te verdedigen. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd zijn met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom beperkt het verbod zich tot concrete situaties van oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik, die gepaard gaan met verstoring van de openbare orde, nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat of anderszins hinder tot gevolg hebben. Bij de handhaving moet de gemeente kunnen aantonen dat genoemde situaties de oorzaak zijn van de overlast en dergelijke.

Artikelen 2.49, 2.50 en 2.74 geven ook handvatten om overlast van gebruik lachgas aan te pakken.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Zie toelichting artikel 2.47.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Zie toelichting artikel 2.47.

Artikel 2:57 Het uitlaten van honden

In het gemeentelijk hondenuitlaatbeleid zijn in de openbare ruimte hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden aangewezen, die door de gemeente zijn aangelegd en worden onderhouden en schoongehouden.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

De afdeling over het tegengaan van heling is opgenomen als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Volgens artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is het verplicht voor handelaren van bepaalde goederen om een inkoopregister bij te houden. In de APV kan worden geregeld dat er ook een verkoopregister moet worden bijgehouden.

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Bij de herijking van de APV in 2014 is het begrip verkoopregister opgenomen in de begripsbepaling.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Het Digitaal Opkopers Register (DOR) is middels een aanwijzingsbesluit aangewezen als doorlopend en gewaarmerkt register voor de in- en verkoop van gebruikte of ongeregelde goederen zoals gesteld in lid 1 (gepubliceerd op 11 april 2018). Handelaren kunnen zich via de website www.ikbenhandelaar.nl zelf aanmelden en krijgen dan inloggegevens voor het DOR om goederen te registreren.

In lid 2 is opgenomen dat de burgemeester voor bepaalde categorieën van goederen kan bepalen dat deze niet in het verkoopregister hoeven te worden opgenomen met als doel het verkoopregister te beperken. Bij toepassing hiervan dient door de burgemeester een afzonderlijk besluit te worden genomen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan over goederen met een waarde van minder dan vijftig euro.

Het DOR is gekoppeld aan een landelijk systeem waarin gestolen goederen worden geregistreerd;

Indien een handelaar een gestolen goed registreert maakt het systeem hiervan een melding waardoor gestolen goederen snel worden getraceerd en heling op effectieve wijze kan worden tegengegaan.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

Bij de herijking van de APV in 2014 is dit artikel tekstueel aangescherpt en de termijn van bewaring is van drie dagen verhoogd vijf dagen.

Afdeling 13 Vuurwerk

Deze afdeling is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet en bevat aanvullende bepalingen op het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit. Dit besluit beoogt de hele keten rond vuurwerk te regelen. Van het invoeren of produceren tot transport, handel, opslag, bewerken en afsteken.

Voor de omschrijving van het begrip ‘consumentenvuurwerk’ is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

Fop- en schertsvuurwerk is een aparte groep consumentenvuurwerk, genoemd in bijlage II van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk. Op grond van artikel 2.3.7 van het Vuurwerkbesluit is fop- en schertsvuurwerk het hele jaar door verkrijgbaar en kan het ook gedurende het hele jaar worden afgestoken.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

De vergunningplicht voor het verkopen van vuurwerk biedt het college de mogelijkheid een spreidingsbeleid te voeren en het aantal verkooppunten te reguleren.

Op basis van dit artikel kan het college aan een bedrijf of nevenbedrijf een vergunning verlenen voor het verkopen van consumentenvuurwerk tijdens de door het Vuurwerkbesluit aangewezen verkoopdagen. Het Vuurwerkbesluit kent voor de verkoop van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling een aantal uniforme regels:

  • 1.

    Een verbod om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier (artikel 2.3.2, eerste lid).

  • 2.

    Dit verbod geldt niet op 29, 30 en 31 december, met dien verstande dat als een van deze dagen een zondag is het verbod eveneens op die zondag geldt. In dat geval geldt het verbod om vuurwerk ter beschikking te stellen niet op 28 december (artikel 2.3.2, tweede lid). (In artikel 2.3.2 van het Vuurwerkbesluit wordt de koopzondag uitdrukkelijk uitgesloten als verkoopdag).

  • 3.

    Een verbod om per levering meer dan vijfentwintig kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen (artikel 2.3.3).

  • 4.

    Een verbod om consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde nadere eisen (artikel 2.3.4).

  • 5.

    Een verbod om consumentenvuurwerk bedrijfsmatig ter beschikking te stellen aan personen die jonger zijn dan twaalf (vuurwerk categorie F1), zestien (vuurwerk categorie F2), of achttien jaar (vuurwerk categorie F3) (artikel 2.3.5).

  • 6.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

In het Vuurwerkbesluit (artikel 2.3.6) is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.

Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde onwenselijk moet worden geacht. Dit geldt voor de Klappeijstraat.

Op 16 december 2013 is het ‘Aanwijzingsbesluit verbod op bezigen consumentenvuurwerk’ in werking getreden. Met dit besluit wijst het college de Klappeijstraat aan als plaats waar het verboden is om consumentenvuurwerk te bezigen. Dit in verband met onveilige situaties die kunnen ontstaan als daar tijdens de jaarwisseling vuurwerk wordt gebezigd, omdat de straat nauw is en er tijdens de jaarwisseling veel publiek op straat aanwezig is. De ondernemers van de Klappeijstraat ondersteunen dit.

Afdeling 15. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Dit artikel schept voor de officier van justitie de mogelijkheid bagage en kleding van mensen te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens en munitie als daar aanleiding toe is.

Artikel 2:77 cameratoezicht op openbare plaatsen

Eerste lid

Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgemeester bij APV de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in gebieden in het belang van de handhaving van de openbare orde.

Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat.

Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.

Doel van het cameratoezicht

Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 van de Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.

Kenbaarheid

In artikel 151c lid 4 van de Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.

Tweede lid

De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 van de Gemeentewet de bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doel gebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wet openbare manifestatie vallen. De wetgever heeft hiermee beoogd dat gemeenten snel kunnen inspelen op gebleken lokale behoeften. Het uitgangspunt blijft te allen tijde dat het cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving van de openbare orde.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Het tweede lid van het wetsartikel regelt dat het instrument van de bestuursdwang of dwangsom alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken. Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan.

Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als er sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

Denk bijvoorbeeld aan gevallen waarin ernstige of herhaaldelijke overlast is van geluid- of geurhinder, hinder van dieren, hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn, overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf of intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw en/of erven

De burgemeester is ingevolgde artikel 174 Gemeentewet belast met het toezicht op openbare vermakelijkheden. In dit APV-artikel is door de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid gegeven om bij het vaststellen van feiten en omstandigheden die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid en zedelijkheid, voor het publiek openstaand gebouw en /of erven te sluiten. Het artikel geeft een aantal concrete overtredingen waarbij deze belangen in ieder geval in het geding zijn. Dit zijn overtredingen van de Wet wapens en munitie, heling en illegaal gokken. Weliswaar betreft het ook strafbare feiten, maar het belang voor de burgemeester om in deze gevallen een bestuursrechtelijke maatregel te nemen is gelegen in het beschermen van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en zedelijkheid. Doel met de sluiting is de loop er uit te halen en de bekendheid van het gebouw en/of erf als locatie waar de ongewenste activiteiten plaatsvinden te ontnemen. Daarbij zullen deze in ieder geval gedurende de periode van sluiting zich niet herhalen. De maatregel is gericht op het pand en of erf en niet op de exploitant. Bij sluiting geldt deze dus ook voor een eventuele rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid en verlichting

Op de meeste (milieu-)inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zijn de algemene milieuregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: Besluit) van toepassing. Bij niet reguliere activiteiten (festiviteiten) kan meestal niet worden voldaan aan de normen voor geluid (artikel 2.17 en artikel 2.20 van het Besluit) en verlichting (artikel 3.148 van het Besluit). In de APV mogen “collectieve” festiviteiten worden aangewezen waarvoor de genoemde normen niet gelden. Daarbij mogen wel voorwaarden worden gesteld. Voor die milieu-inrichtingen is in deze afdeling de uitwerking opgenomen van de zogenaamde 12-dagenregeling uit het Besluit, dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer.

In afwijking van de model-APV is ervoor gekozen om geen geluidnormen op te nemen in de APV. In de eerste plaats zou dit juist voor het gebied waar het meeste geluid vandaan komt (het zgn. KLM gebied, zie de toelichting bij 4.3) niet meetbaar zijn vanwege het achtergrondgeluid. In de tweede plaats is het streven erop gericht om administratieve lasten te verlichten.

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen type A- en B-inrichtingen. De genoemde artikelen 2.17, 2.19, 2.20 en 3.148 van het Besluit gelden alleen voor type A- en B-inrichtingen. Daarom heeft de 12-dagenregeling in deze afdeling alleen betrekking op deze inrichtingen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Aangezien allerlei soorten inrichtingen onder het Besluit vallen is voor wat betreft de aangewezen collectieve festiviteiten bepaald dat deze alleen gelden voor het type inrichtingen die onder het oude Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen ook onder de toenmalige 12-dagenregeling vielen. Dit om te voorkomen dat andere soorten inrichtingen met geraasmakende activiteiten tijdens deze collectieve dagen ook ontheffing van de geluidsnormen krijgen.

Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder

In dit artikel wordt geluids- en lichtoverlast bedoeld waarin de andere regelingen niet voorzien.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

De VNG stelt voor de regeling voor de velvergunning te vereenvoudigen door een bomenlijst op te stellen en de vergunningplicht nog slechts te handhaven voor bomen op deze lijst. Het college heeft in het kader van het project Administratieve Lastenverlichting op 11 februari 2008 besloten om deze werkwijze te gaan hanteren. Dit besluit heeft echter nog niet geleid tot het opstellen van een bomenlijst. Wel bestaat er op dit moment een lijst met monumentale bomen, maar dat betreft slecht een klein deel van de beschermingswaardige bomen. Om die reden werd de oude regeling voor de velvergunning vooralsnog gehandhaafd. De gemeenteraad heeft echter na een initiatiefvoorstel van de raad op 1 november 2016 besloten om deze bomenlijst te hanteren en de artikelen 4.10 en 4.11 te wijzigen.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de velvergunning sindsdien onder valt.

Artikel 4.10 Algemeen

Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning van gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn. In artikel 4:10 lid 3 is aangegeven dat het alleen voor het college verboden is zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. Het verbod geldt tevens voor een particulier, waarbij een boom (bomen) op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen. De bepaling over iepen is toegevoegd.

Artikel 4.11 Velvergunning

Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning tot gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn.

Artikel 4.12 Overige bepalingen

Is vervallen.

In artikel 4:12 was het volgende opgenomen:

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van de velvergunningplicht of de aan de velvergunning verbonden voorschriften of door herplant / instandhoudingsplicht, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Deze bepaling is door het initiatiefvoorstel van de raad vervallen.

De bepaling over iepen is vereenvoudigd en toegevoegd aan artikel 4:10 sub d bij de uitzonderingen. De inhoud van dit artikel kan vervallen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Dit artikel is geschrapt omdat het uitrijden van mest is geregeld in de Meststoffenwet.

Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame

Voor een reclame van enige omvang of betekenis is doorgaans een bouwvergunning nodig, waardoor al toetsing plaatsvindt. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden.

Daarom is in het proces van deregulering van de APV in december 2016 dit artikel vervallen.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Op 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie afgeschaft. Sindsdien is het inrichten van een kampeerterrein geregeld in het bestemmingsplan. In het kader van deregulering en makkelijker leesbaar maken van de APV waren deze artikelen uit de APV gehaald. Er zijn echter situaties waarop in het kader van openbare orde en veiligheid het wenselijk is om direct te kunnen handhaven om een onwenselijke situatie op te lossen.

Afdeling 6. Geluidsvoorschriften in verband met de aanleg van walstroom

Artikel 4:21 Verbod gebruik generator voor binnenvaartschip en geluidnorm generator

Binnen de gemeente Oosterhout ligt het Wilhelminakanaal en het Markkanaal met twee sluizen en een groot aantal lig- en wachtplaatsen van Rijkswaterstaat. Aan een ligplaats mag, in de huidige situatie, een schip doorgaans maximaal 3 x 24 u aaneengesloten zijn aangemeerd.

In de leefomgeving van ligplaatsen van binnenvaartschepen wordt regelmatig hinder ervaren van geluid afkomstig van schepen en verslechtert de luchtkwaliteit als gevolg van in werking zijnde scheepsmotoren. Daarom worden door de gemeente voorzieningen voor walstroom gefaseerd aangelegd bij ligplaatsen voor binnenvaartschepen. In de meeste gevallen kan een binnenvaartschip daar dan gebruik van maken.

Het college wijst de locaties of gebieden aan waar walstroom beschikbaar komt waardoor snel kan worden ingespeeld op veranderingen.

In het geval geen walstroom (nog) beschikbaar is geldt een geluidnorm voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object. Daarbij wordt aangesloten bij de norm die voor bedrijven geldt zoals in het Activiteitenbesluit is bepaald.

In die gevallen dat vanwege bijvoorbeeld de veiligheid of niet afgestemde technische voorzieningen een generator is vereist op het schip kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen. Het college kan niet afwijken van de geluidnorm.

Voor het gebruik van de voorzieningen kunnen door de gemeente kosten in rekening worden gebracht. Dat wordt privaatrechtelijk geregeld.

De gebieden of locaties en kosten worden namens het college duidelijk kenbaar gemaakt voor schepen.

Artikel 4:22 Verbod gebruik hoofd- en hulpmotor binnenvaartschip

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofd- of hulpmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu (geluid en luchtkwaliteit) die als hinder voor omwonenden kan worden ervaren. Voor de aanwijzing wordt aangesloten bij de ligplaatsen die zijn gelegen binnen de door het college aangewezen locaties en gebieden waarvoor ook een generatorverbod gaat gelden (art. 4:21).

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen

Het begrip weg is weggelaten omdat dit is opgenomen in artikel 1.1. De begrippen voertuig en parkeren sluiten aan de bij de wegenverkeerswetgeving.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

In 2012 is lid 3 aangepast in die zin dat het college de tijden waarop het parkeerverbod van lid 2 niet geldt kan verruimen.

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Dit verbod heeft betrekking op het parkeren in gemeentelijke groenvoorzieningen. Onder groenvoorzieningen wordt niet begrepen de berm van de weg omdat de berm onderdeel is van de weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Het parkeren in de berm wordt door de verkeerswetgeving gereguleerd. Volgens artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) mag er in principe op de rijbaan en op andere weggedeelten (dus ook de berm) worden geparkeerd. Op plaatsen waar dat onwenselijk is kan een parkeerverbod op grond van het RVV worden ingesteld.

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in aanvulling op de wegenverkeerswetgeving plaatsen aan te wijzen waar het verboden is fietsen en bromfietsen te plaatsen. De motieven voor deze aanvullende regeling zijn andere dan die van de wegenverkeerswetgeving. Volgens de wegenverkeerswetgeving kan het plaatsen van fietsen worden verboden als de veiligheid of de vrijheid van het verkeer in het gedrang komt. Op grond van de APV is dit mogelijk om overlast of schade aan de openbare gezondheid te voorkomen.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

De bepalingen inzake het collecteren zijn ongewijzigd ten opzichte van de vorige APV. Op 16 april 1989 heeft het college vrijstelling verleend voor inzamelingen die voorkomen op het collecterooster.

Wat betreft de inzamelingsvergunning wordt een doorlopende vergunning verstrekt voor de instellingen die voorkomen op het collecterooster van het CBF (Centraal Bureau voor de fondsenwerving). De VNG heeft hiervoor een model gemaakt. Daarin zijn voorwaarden opgenomen zoals het melden bij de gemeente wanneer daadwerkelijk ingezameld gaat worden.

Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster wordt, voor de collectevrije periode, een vergunning voor bepaalde tijd afgegeven, mits zij beschikken over een verklaring van geen bezwaar of een certificaat van het CBF.

Als het gaat om een plaatselijk doel wordt de controle op de betrouwbaarheid van de collectant onderzocht door deze achteraf een zgn. collectestaat te laten overleggen. Dat is een overzicht van inkomsten en uitgaven van de collecte waarvoor de vergunning was verleend. Voor bijvoorbeeld een lokale sportclub die huis-aan-huis wil collecteren voor een nieuw clubhuis, zal doorgaans een vergunning worden afgegeven. Om overlast te voorkomen mag slechts eenmaal per week huis-aan-huis worden gecollecteerd.

Afdeling 3. Venten

In de deregulering van de APV in december 2016 (vastgesteld januari 2017) is besloten het ventverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.

Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot venten. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een ventverbod en/of ventvergunning in de APV vindt u deze niet terug.

De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten vallen juridisch gezien niet onder de definitie van venten en zijn ook nog eens grondwettelijk beschermd. Een verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan. Daadwerkelijke verkopen door bijvoorbeeld ‘Hello Fresh’ en vergelijkbare aanbieders vallen evenmin onder de noemer venten. Ook die activiteiten worden niet beperkt middels een ventverbod/vergunning. Op eventuele onregelmatigheden of overlast binnen deze laatste categorie kan gehandhaafd worden op grond van het standplaatsenbeleid.

De oplossingsrichting voor deze vorm van overlast moet veel eerder gezocht worden in, enerzijds, zelfredzaamheid van burgers en ondernemers bij eventuele overlast en anderzijds op de kunst van in gesprek gaan met burgers en ondernemers door de handhavers.

Dit laatste sluit goed aan bij de bestuurlijke wens de handhavers meer als ‘gastheren/vrouwen’ in te zetten.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

In 2012 is ook het inkopen opgenomen onder de opsomming van activiteiten die kunnen plaatsvinden vanaf een standplaats aangezien dit in de praktijk bleek voor te komen.

Bij de totstandkoming van het standplaatsenbeleid is een afweging gemaakt tussen de belangen van hen die in Oosterhout wonen en verblijven, en de belangen van hen die in Oosterhout ambulante handel uitoefenen. Door de economische recessie is de druk op de ambulante handel toegenomen, waardoor getracht is de (nadelige) effecten van dit geactualiseerde standplaatsenbeleid tot een minimum te beperken.

Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats betreft de periode gedurende welke goederen vanaf dezelfde plaats op straat worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen vanaf eenzelfde plaats, gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte. Het meer dan tien minuten een standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning. Venten en standplaatsen sluiten elkaar dus uit.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 zijn deze bepalingen opgenomen in artikel 2.24 van de APV.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

In de praktijk doen situaties als geschetst in dit artikel zich nauwelijks voor. Dit voorschrift is uitsluitend van toepassing op het openbaar water van ‘De Zwaaikom’. Het overige water (de vaarweg) valt onder het beheer van de Rijksoverheid. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Het college heeft op 29 november 1994 in dit verband het merendeel van het openbaar water binnen de gemeentegrenzen aangewezen als locatie waar het verboden is ligplaats in te nemen. Een algeheel verbod om ligplaats in te nemen is niet toegestaan. In Oosterhout worden enkele ligplaatsen ingenomen.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Door in artikel 5.25 lid 2 het woord ‘veranderen’ toe te voegen is dit artikel als gevolg van het proces van deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen

In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is deze bepaling opgenomen in artikel 2.24 van de APV.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Voor het verbranden van (afval)stoffen gelden verschillende wettelijke regimes. In de Wet milieubeheer is bepaald dat het stoken buiten een inrichting niet is toegestaan behalve wanneer daar een ontheffing voor is verleend (artikel 10.63, lid 2). Het stoken binnen een inrichting wordt meestal verboden in de milieuvergunning of in de op de Wet milieubeheer gebaseerde algemene voorschriften. Het doel van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieubelang. Het doel van het APV-voorschrift is het beschermen van de openbare orde, veiligheid, woon- en leefomgeving en flora- en fauna.

Van de burger of de ondernemer verwachten we een proactieve houding als het gaat om overleg met de brandweer.

Artikel 5.34a Carbidschieten

Dit artikel is ondergebracht in artikel 2.73a.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.2 Toezichthouders

Volgens artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering moeten de medewerkers met opsporingsbevoegdheid direct in de APV worden aangewezen. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren (Boa’s) is gekoppeld aan deze aanwijzing als toezichthouder in de APV.

Politieambtenaren zijn op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot het opsporen van strafbare feiten. Ter verduidelijking van het feit dat zij daarmee tevens met het toezicht op de naleving van de APV zijn belast, worden de betreffende ambtenaren expliciet benoemd in dit artikel.

Naast de opsporingsambtenaren kunnen volgens het tweede lid door het college personen worden aanwijzen als toezichthouder. Deze toezichthouders kunnen geen opsporingsbevoegdheid krijgen. Er is een aanwijzingsbesluit vastgesteld en de inhoud daarvan is te vinden op www.overheid.nl.