Besluit van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland van 20 april 2021, PZH-2021-764606938 (DOS 2013-0010135) houdende regels omtrent de (her)inrichting of transformatie van watersystemen om bij te dragen aan de water- en klimaatdoelen (Openstellingsbesluit POP-3 watersystemen Zuid-Holland 2021)

Geldend van 23-10-2021 t/m 04-03-2022

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland van 20 april 2021, PZH-2021-764606938 (DOS 2013-0010135) houdende regels omtrent de (her)inrichting of transformatie van watersystemen om bij te dragen aan de water- en klimaatdoelen (Openstellingsbesluit POP-3 watersystemen Zuid-Holland 2021)

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

Gelet op artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland,

Overwegende dat het wenselijk is dat geïnvesteerd wordt in de (her)inrichting of transformatie van watersystemen om bij te dragen aan de water- en klimaatdoelen;

Besluiten vast te stellen het volgende besluit:

Openstellingbesluit POP-3 watersystemen Zuid-Holland 2021

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit openstellingsbesluit wordt verstaan onder Uitvoeringsregeling: Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland.

Artikel 2 Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in paragraaf 2.6 van de Uitvoeringsregeling kan worden ingediend inde periode van 10 mei 2021 tot en met 17 juli 2021.

Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 3 Deelplafonds

  • 1. Het deelplafond voor dit openstellingsbesluit bedraagt voor het beheergebied van:

    • a.

      het Hoogheemraadschap van Delfland € 3.839.121,-

    • b.

      het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard € 2.500.000;

    • c.

      het Hoogheemraadschap van Rijnland €3.160.000,-;

    • d.

      het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden € 0,-;

    • e.

      het Waterschap Amstel Gooi en Vecht € 0,-;

    • f.

      het Waterschap Hollandse Delta € 0,--;

    • g.

      het Waterschap Rivierenland € 0,-;

  • 2. De deelplafonds, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, bestaan voor 50% uit ELFPO middelen en voor 50% uit middelen van het waterschap in welk beheergebied de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 3. Het deelplafond, bedoeld in het eerste lid, onder c, bestaat voor 100% uit ELFPO middelen.

Artikel 4 Subsidiabele activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 2.6.1 van de Uitvoeringsregeling kan subsidie worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in het watersysteem ten behoeve van de herinrichting, inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- of klimaatdoelen.

  • 2. Onder het watersysteem, bedoeld in het eerste lid, wordt het samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterbodems, oevers, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken verstaan.

Artikel 5 Subsidievereiste

In aanvulling op artikel 2.6.2a van de Uitvoeringsregeling wordt voldaan aan het vereiste dat de activiteit wordt uitgevoerd in het beheergebied van:

  • a.

    het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • b.

    het Hoogheemraadschap van Delfland;

  • c.

    het Hoogheemraadschap van Rijnland, of

  • d.

    het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 6 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.7 van de Uitvoeringsregeling wordt een subsidie geweigerd indien de activiteit wordt uitgevoerd om te kunnen voldoen aan een wettelijke verplichting.

Artikel 7 Subsidiabele kostentypen

In afwijking van artikel 1.8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling kunnen subsidiabele kosten bestaan uit:

  • a.

    kosten waarvoor van derden een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd;

  • b.

    personeelskosten.

Artikel 8 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.6.3,van de Uitvoeringsregeling komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    personeelskosten als bedoeld in artikel 1.9a van de uitvoeringsregeling;

  • b.

    niet verrekenbare of compensabele BTW;

  • c.

    kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • d.

    kosten van de koop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • e.

    voorbereidingskosten.

Artikel 9 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 500.000,- wordt de subsidie niet verleend.

Artikel 10 Selectiecriteria

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • d.

      de mate van urgentie.

  • 2. Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3. De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 4;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 3;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 2;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 1.

  • 4. Indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 5. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 6. Indien de aanvragen, bedoeld in het vijfde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7. Indien de aanvragen, bedoeld in het zesde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b , wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid onderdeel c.

Artikel 11 deelbetaling

In afwijking van artikel 1.19, derde lid van de Uitvoeringsregeling heeft een aanvraag om een voorschot betrekking op minimaal € 250.000,- aan subsidiabele kosten.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.

Artikel 13 Werkingsduur

Dit besluit vervalt op 31 december 2025.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP-3 watersystemen Zuid-Holland 2021.

Ondertekening

Den Haag, 20 april 2021

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Drs. H.M.M. Koek, Secretaris.

Drs. J. Smit, voorzitter.

Toelichting

Algemeen

Uit de SWOT analyse voor Water- en bodembeheer uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (hierna: POP programma) blijkt dat verdere verduurzaming van de landbouw met behoud van concurrentiekracht de grootste uitdaging is. De maatschappij stelt eisen aan het milieu, klimaat, dierenweelzijn, diergezondheid, landschap, omgevingskwaliteit (inclusief waterkwaliteit) en biodiversiteit.

De landbouw heeft invloed op de toestand van het water, zowel chemisch, ecologisch als fysisch. De Nitraatrichtlijn vraagt om het voorkomen en verminderen van waterverontreiniging door nutriënten uit agrarische bronnen. De Kaderrichtlijn Water beoogt om uiterlijk in 2027 een goede ecologische toestand van grond- en oppervlakte water te bereiken.

De belasting van het oppervlaktewater met nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen neemt volgens de SWOT-analyse slechts in geringe mate af waardoor de ecologische doelen van het waterbeleid slechts beperkt gehaald worden. De opgave is daarom het ecologisch functioneren van het watersysteem in het agrarisch gebied te verbeteren.

Op grond van dit openstellingsbesluit kunnen subsidies worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in watersystemen.

De investeringen moeten gedaan worden ten behoeve van de herinrichting, inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- of klimaatdoelen. Hiertoe behoren de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, herstel van de natuurlijke toestand van watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding (voorkomen of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting) en bodemdaling.

De investeringen moeten tevens een directe relatie hebben met de landbouw. De enkele omstandigheid dat een waterlichaam onder invloed staat van de landbouw (bijvoorbeeld dat de waterkwaliteit wordt aangetast door bestrijdingsmiddelen afkomstig van de landbouw) is onvoldoende voor een directe relatie met de landbouw.

Een Investering wordt aangemerkt als niet-productief wanneer met de investering wordt bijdragen aan de agro-, milieu- en klimaat doelen. Investeringen die een directe link hebben met de productie van een landbouwonderneming worden niet als een niet-productieve investering aangemerkt, maar als een productieve investering en komen niet voor subsidie in aanmerking. Voorbeelden van productieve investeringen zijn: voorzieningen voor hemelwateropvang voor gebruik in de onderneming, peil gestuurde drainage waarmee het grondwaterpeil in de zomer hoog/hoger is en in de winter laag/lager.

Voorbeelden van niet-productieve investeringen zijn: de aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers die bijdragen aan de KRW-doelen en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemen naar hun natuurlijke toestand, herstel van migratiemogelijkheden, vernatting gronden, aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, de aanleg van helofytenfilters en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

Het openstellingsbesluit vormt samen met de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland het kader waaraan aanvragen om subsidie moeten voldoen.

Artikelsgewijs

Artikel 3 deelplafond en Artikel 5 Subsidievereiste.

Een POP-3 subsidie bestaat voor 50% uit Europese middelen uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en voor 50% uit middelen van een nationale overheid.

Met dit openstellingsbesluit kunnen zowel de Europese POP-3 middelen worden verstrekt als de nationale POP-3 middelen. In dit geval stellen waterschappen de nationale POP-3 middelen beschikbaar.

Voor deze openstelling stellen de volgende waterschappen cofinanciering beschikbaar:

  • -

    het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • -

    het Hoogheemraadschap van Delfland;

  • -

    het Hoogheemraadschap van Rijnland, of

  • -

    het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Alleen activiteiten die in het beheergebied van bovenstaande waterschappen worden uitgevoerd, komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6 Weigeringsgrond

Subsidie wordt niet verstrekt voor activiteiten die worden uitgevoerd om aan een wettelijke verplichting te kunnen voldoen. Dit zijn activiteiten die in de keur van het waterschap verplicht zijn, zoals mitigerende maatregelen. Daarnaast zijn de maatregelen die genoemd zijn in hoofdstuk 1 en 2 van het ‘Maatregelenprogramma Rijn 2016-2021’, onderdeel van het ‘Stroomgebiedbeheerplan Rijn’ ook wettelijk verplichte activiteiten.

Artikel 8 subsidiabele kosten

In 2021 is het mogelijk geworden om gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie (SCO) voor wat betreft personeelskosten. Voor de SCO personeelskosten houdt dit in dat er over de overige directe kosten binnen het project (alle directe kosten los van de personeelskosten), die geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het Europese drempelbedrag (€ 5.186.000,- volgens Richtlijn 2014/24/EU), een opslag voor personeelskosten berekend wordt zonder dat hier een administratieve verplichting tegenover staat in de vorm van een onderbouwing van het uurtarief of het bijhouden van een urenregistratie. Deze opslag wordt berekend door de som van de overige directe kosten binnen het project te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten. Bijvoorbeeld:

Subsidiepercentage is 100%

Totale subsidiabele overige directe kosten: € 300.000,00

Opslag personeelskosten: € 300.000,00 * 20% * 1.15 = € 69.000,00

Subsidiebedrag: (€ 300.000,00 + € 69.000,00) * 100% = € 369.000,00

Artikel 10 Selectiecriteria

Alle aanvragen voor subsidie die voor subsidie in aanmerking te komen, worden gescoord op de vier criteria die in artikel 8 genoemd staan. Per criterium kan 0 tot en met 5 punten behaald worden.

Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 30 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Behaald een aanvraag minder dan 30 punten dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking, totdat het deelplafond van het betreffende beheergebied is bereikt.

De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit, de haalbaarheid, de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit en de urgentie.

De mate van effectiviteit

Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. Bij de beoordeling van het effect wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dit betekent echter niet dat aanvragen rekenkundig (effect gedeeld door subsidiebedrag) beoordeeld worden. Het effect blijft het leidende element.

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de effectiviteit als volgt beoordeeld:

0 punten als de bijdrage zeer gering is. Van een zeer geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als door de activiteit de waterkwaliteit in het gehele gebied/peilvak niet verbetert, of dat de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zelden optreedt op een zeer beperkt aantal hectaren;

1 punt als de bijdrage gering is. Van een geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de door activiteit de waterkwaliteit van een waterlichaam in beperkte mate verbeterd. Bijvoorbeeld doordat de natuurvriendelijke oevers niet op de essentiële plekken worden aangelegd. Van een geringe bijdrage is eveneens bijvoorbeeld sprake als de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zeer lokaal tot enige overlast leidt;

2 punten als de bijdrage matig is. Van een matige bijdrage is bijvoorbeeld sprake dat de activiteit een lokaal effect heeft. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een waterlichaam verbetert, maar dat het waterlichaam niet rechtstreeks in verbinding staat met een KRW-waterlichaam. Van een matige bijdrage is eveneens sprake als de wateroverlast in een gebied wordt voorkomen, maar wordt afgewenteld op een ander water;

3 punten als de bijdrage voldoende is. Van een voldoende bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit effect heeft op een KRW-waterlichaam (het waterlichaam waarop de activiteit betrekking heeft, staat rechtstreeks in verbinding met een KRW-waterlichaam). Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in overeenstemming met wat normaliter de kosten zijn van een dergelijke activiteit;

4 punten als de bijdrage goed is. Van een goede bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de waterkwaliteit van een KRW-waterlichaam wordt verbeterd of dat de wateroverlast die wordt tegengegaan/ voorkomen zeer frequent optreedt in een groot gebied. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, redelijk;

5 punten als de bijdrage zeer goed is. Van een zeer goede bijdrage is sprake als het effect van de activiteit groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een KRW-waterlichaam aanzienlijk wordt verbeterd en daarnaast bijvoorbeeld ook zeer frequente wateroverlast in een groot gebied wordt tegengegaan. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, zeer redelijk.

De haalbaarheid van de activiteit

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

De eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);

Kent het project een realistische planning, opzet en begroting (is er draagvlak, zijn de eventueel benodigde gronden al verworven, zijn benodigde vergunningen al verleend?);

De kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en zijn gereduceerd;

Zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;

Beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers in het project op te kunnen vangen?

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt beoordeeld:

0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden;

3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt;

4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt;

5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

De mate van efficiëntie

Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten- feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Voor de beoordeling van de efficiëntie is ook van belang of alle relevante partijen (derden, zoals grondeigenaren) zijn betrokken.

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de efficiëntie als volgt beoordeeld:

0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde project kosten zijn te hoog in relatie tot de output. Ook wordt er geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. Relevante partijen ontbreken in het samenwerkingsverband en worden op geen manier betrokken;

1 punt als de efficiëntie gering is. Kosten en middelen worden onvoldoende doelmatig ingezet. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs of kosten voor haalbaarheidsstudies, in plaats van bestaande kennis en kunde gebruik te maken. Relevante partijen zijn (deels) opgenomen in het samenwerkingsverband, maar worden zeer beperkt betrokken;

2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output. Relevante partijen zijn opgenomen in het samenwerkingsverband, maar worden beperkt betrokken;

3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt in het project. Relevante partijen zijn opgenomen in het samenwerkingsverband en worden voldoende betrokken;

4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. Relevante partijen zijn opgenomen in het samenwerkingsverband en worden goed betrokken;

5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen. Relevante partijen zijn opgenomen in het samenwerkingsverband en worden intensief betrokken.

De mate van urgentie

Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Een activiteit kan urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de kwaliteit van het water zeer onvoldoende is, of dat de wateroverlast zeer ernstig is. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig.

Verder wordt bij de beoordeling op dit selectiecriterium in samenhang gekeken naar:

De termijn waarbinnen met de uitvoering van de activiteit gestart kan worden, en

een eventuele koppeling met andere activiteiten in het gebied waarin de activiteit wordt uitgevoerd.

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de urgentie als volgt beoordeeld:

0 punten als de activiteit ook niet op de lange termijn noodzakelijk is;

1 punt als de activiteit niet op de middellange maar wel op de lange termijn noodzakelijk is;

2 punten als de activiteit op de middellange termijn noodzakelijk is;

3 punten als de activiteit korte termijn noodzakelijk is;

4 punten als de activiteit op zeer korte termijn noodzakelijk is;

5 punten als langer wachten met het uitvoeren van de activiteit echt niet langer verantwoord is, er is gelijk actie noodzakelijk (zeer dringende urgentie).

Wegingsfactoren

Aan de criteria zijn wegingsfactoren toegekend. Het criterium effectiviteit heeft een wegingsfactor 4 en weegt daarmee het zwaarst. Dit criterium wordt namelijk als belangrijkste criterium gezien. De effectiefste activiteiten dragen het meest bij aan de doelen van het openstellingsbesluit.

Het criterium haalbaarheid heeft een wegingsfactor 3 en weegt daarmee het een na zwaarst. Het is namelijk naast dat een activiteit effectief is, ook van belang dat de activiteit ook uitgevoerd kan worden. Wanneer de haalbaarheid onzeker is, wordt ook het ook onzeker of het effect wel bereikt kan worden.

Het criterium efficiëntie heeft een wegingsfactor 2. Bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zal naar verwachting, tussen de verschillende aanvragen niet veel verschil zitten in het efficiënt gebruik van middelen. Dit criterium heeft dan ook een minder groot onderscheidend vermogen.

Het criterium urgentie heeft een wegingsfactor 1. Het criterium is het minst belangrijk voor de bijdrage aan de doelen van het openstellingsbesluit. Het is echter wel een extra onderscheidend criterium, zodat de beste en urgentste activiteiten als hoogst gerangschikt worden.