Regeling vervallen per 01-07-2021

Beleids- en nadere regels WMO De Bilt 2017.1

Geldend van 01-05-2021 t/m 30-06-2021

Intitulé

Beleids- en nadere regels WMO De Bilt 2017.1

Het college van burgemeester en wethouders van De Bilt;;

Gelezen het voorstel d.d. 20 april 2021 nr 252135 met als onderwerp: De beleids- en nadere regels WMO De Bilt 2017.1 vaststellen;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2021;

BESLUIT: vast te stellen de navolgende:

De beleids- en nadere regels WMO De Bilt 2017.1

Inleiding

In het collegeprogramma “De toekomst voor elkaar” is één van de doelstellingen voor de Wmo om met zo weinig mogelijk bureaucratische belemmeringen de toeleiding naar maatwerkvoorziening mogelijk te maken.

Met het vaststellen van deze beleidsregels is invulling gegeven aan dit uitgangspunt. Het Sociaal Team kan meer maatwerk leveren. Kijkend naar de eigen mogelijkheden van onze inwoner en aanvullende de ondersteuning die noodzakelijk met als uitgangspunt: “zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen”.

Juridische status

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

Geen algemeen verbindend voorschrift

Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Feitelijk gaat het dan om een geschreven geldende gedragslijn met betrekking tot een bepaald beleid. Het gaat over de vaststelling van feiten, wet interpreterend beleid of de toepassing van de bepalingen in de Verordening. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens door het College vastgesteld beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.

Goed samenhangend stelsel

De beleidsregels Wmo 2017 De Bilt strekken ertoe tot een goed samenhangend stelsel over de beoordeling van maatwerkvoorzieningen te komen voor inwoners van de gemeente die niet of nog niet zelf of met hulp van anderen in staat zijn tot zelfredzaamheid en/of participatie. Kernbegrippen zijn eigen verantwoordelijkheid, uitgaan van te bereiken resultaten en het leveren van maatwerk.

In artikel 1 van de Verordening worden een aantal begripsbepalingen opgesomd. Het spreekt voor zich dat deze begrippen ook van toepassing zijn op deze beleidsregels. Ook de bijlagen maken integraal onderdeel uit van de beleidsregels.

1. In gesprek met de inwoner

De inwoner staat centraal. Als een inwoner zich bij het Sociaal Team meldt, dan zoekt een medewerker van het Sociaal Team samen met de inwoner naar een geschikte oplossing voor een ondersteuningsvraag die wordt voorgelegd.

2. Integrale ondersteuning via het Sociaal Team

2.1 Brugfunctionaris

Het Sociaal Team is de toegang voor meldingen en signalen voor onze inwoners. Binnen het Sociaal Team is een “brugfunctionaris” werkzaam. Deze brugfunctionaris zorgt voor de toeleiding naar welzijn, daar waar welzijn de oplossing kan zijn voor een ondervonden probleem. Daarnaast staat het onze inwoners vrij om binnen te lopen bij de wijkservicepunten. De medewerkers/vrijwilligers van het wijkservicepunt proberen zoveel mogelijk de (minder complexe) vraag te beantwoorden. Zodra duidelijk is dat de vraag (meer) complexe is dan zal er worden doorverwezen naar het Sociaal Team.

2.1.1 Wijkservicepunten

Het staat onze inwoners vrij om binnen te lopen bij een van de drie wijkservicepunten. De wijkservicepunten bevinden zich in De Bilt (Verzorgingshuis Weltevreden), Bilthoven (WVT) en in Maartensdijk (Dijkckstate). De medewerkers/ vrijwilligers van het wijkservicepunt proberen zoveel mogelijk de (minder complexe) vragen te beantwoorden. Zodra duidelijk is dat de vraag (meer) complexe is dan zal er worden doorverwezen naar het Sociaal Team.

2.1.2 De melding (Uitwerking artikel 2 Verordening Wmo)

Als de inwoner een melding doet en er een gesprek plaatsvindt, dan wordt er gestart met het opnemen van een aantal persoonsgegevens. Aan de hand van een methodiek voor integrale vraagverheldering wordt het gesprek gevoerd. Deze methodiek waarborgt dat alle gesprekken met inwoners een enigszins gelijke structuur hebben en er na het gesprek een gestructureerd verslag kan worden opgesteld.

De melding hoeft overigens niet van de inwoner zelf te komen. Een familielid buur of vriend kan bijvoorbeeld ook een melding doen als hij of zij een probleem waarneemt.

2.1.3 Advisering

Als de medische beperkingen van een inwoner in het (keukentafel) gesprek niet duidelijk zijn of er is twijfel over de invulling of het effect van de inzet van de maatwerkvoorziening dan wordt er een advies opgevraagd bij een onafhankelijk indicatiebureau. Aan dit bureau is altijd een arts verbonden.

Het gesprek (Uitwerking artikel 5 Verordening Wmo)

2.2 Uitgangspunten

Het gesprek vindt bij voorkeur bij de inwoner thuis plaats. De inwoner moet het gevoel hebben dat hij of zij open over de eigen situatie kan praten en daarbij gehoord wordt zonder beoordeeld te worden.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de volgende uitgangspunten:

  • geloven in de eigen kracht van mensen en hun omgeving;

  • regie bij mensen zelf laten;

  • mensen zoveel mogelijk deel laten nemen aan het maatschappelijk leven;

  • zorg en ondersteuning dicht bij de inwoner en laagdrempelig;

  • het benutten van de eigen mogelijkheden van de inwoner, sociaal netwerk en omgeving;

  • goede informatievoorziening over mogelijkheden om zelf zorg te organiseren;

  • algemene en collectieve voorzieningen als eerste stap. Is dit niet voldoende, dan worden er resultaatgerichte afspraken voor gespecialiseerde ondersteuning gemaakt;

  • integrale benadering van specifieke situaties: 1 gezin, 1 plan en waar nodig, 1 regisseur;

  • Privacybescherming.

2.2.1 Mantelzorgplan

Onderdeel van het gesprek kan zijn om samen met de cliënt en de mantelzorger een plan op te stellen over de inzetbaarheid van mantelzorg en welke ondersteuning de mantelzorger nodig heeft om de mantelzorgtaken vol te kunnen houden.

Ondersteuning kan bestaan uit:

  • informatie en advies over voorzieningen en regelingen die belangrijk zijn voor mantelzorgers waaronder een actieve verwijzing naar het mantelzorgsteunpunt;

  • hulp bij het aanvragen van zorg en voorzieningen ten behoeve van de mantelzorger;

  • praktische ondersteuning, zoals wanneer de mantelzorger tijdelijk de zorg wil overdragen aan iemand anders (respijtzorg);

  • informatieve en ontspannende bijeenkomsten en weekenden, themabijeenkomsten en cursussen;

  • een luisterend oor voor uw situatie en verhaal;

  • vrijwilligersverzekering voor de mantelzorgers via gemeente De Bilt voor ongevallen en schade aan persoonlijke eigendommen.

2.2.2 Oplossingen en afspraken met de cliënt

Samen met de inwoner en de eventuele andere gesprekspartner(s), wordt er bekeken welke oplossingen er voor het probleem of de problemen mogelijk zijn. Op basis van deze oplossingen worden er afspraken gemaakt. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, het eigen netwerk. Dan de algemene en collectieve voorzieningen. Pas als laatste wordt gekeken naar mogelijke maatwerk voorzieningen. Deze oplossingen kunnen op verschillende gebieden liggen.

2.2.3 Andere gewoontes, andere taakverdeling of andere indeling van de woning

Veel mensen zijn gewend om het huishouden op een vaste dag te doen. Als dat door beperkingen te zwaar wordt, dan kan het een oplossing zijn om de taken in een aangepast tempo meer te spreiden over de week.

In het geval dat iemand problemen heeft met het zich verplaatsen met de rollator in het huis, dan kan een andere indeling van de meubels misschien helpen om meer ruimte te creëren voor een betere verplaatsing.

2.2.4 Hulp van huisgenoten

Van (gezonde) huisgenoten mag verwacht worden dat zij de taken overnemen van een huisgenoot die hierin beperkt is. Bij de indicatiestelling wordt rekening gehouden met de inzet en ondersteuning van huisgenoten. Deze ondersteuning is niet vrijblijvend, maar heeft een verplichtend karakter.

2.2.5 Hulp van familie

Misschien zijn er familieleden, buren, vrienden of andere mensen die structureel of op afroep willen helpen of hun hulp willen uitbreiden. Eventueel kan degene die hulp ontvangt ook weer iets, binnen het eigen vermogen, terug doen voor dezelfde persoon of voor iemand anders. Wij noemen dit wederkerigheid. Door middel van het inzetten van bijvoorbeeld “een eigen kracht conferentie” is het mogelijk samen met de mensen uit het netwerk plannen te bedenken en problemen op te lossen met als doel het bevorderen van informele steun via het mobiliseren van het netwerk.

2.2.6 Hulp van vrijwilligers

Ook vrijwilligers kunnen eventueel helpen. Er zijn in De Bilt vele organisaties die vrijwilligers inzetten voor sociaal-maatschappelijke doelen.

2.2.7 Commerciële diensten

Commerciële diensten kunnen ook een uitkomst zijn om problemen op te lossen. Denk hierbij aan de werkster, de tuinman, de glazenwasser en de kinderopvang.

2.2.8 Particuliere aanschaf hulpmiddelen (regulier en algemeen verkrijgbaar)

Hulpmiddelen kunnen ook handig zijn om problemen op te lossen of te verminderen.

Er zijn vele hulpmiddelen die particulier aangeschaft kunnen worden en die niet op grond van de Wmo verstrekt worden.

Daarnaast kunnen rolstoelen kortdurend zonder indicatie via de ziektekostenverzekering worden ingezet voor maximaal 6 maanden.

2.3 Het gespreksverslag (Uitwerking artikel 6 van de Verordening wmo)

Van het gesprek wordt door de medewerker van het Sociaal Team altijd een gespreksverslag gemaakt volgens een vast format. Dit verslag wordt naar de inwoner gestuurd en opgeslagen in de administratie van Sociaal Team. In het gespreksverslag wordt het volgende aangegeven:

  • persoonlijke gegevens;

  • informatie over het gesprek en de consulent (wanneer, waar, met wie);

  • de zelfredzaamheidsmatrix waaruit blijkt:

  • de situatie van inwoner;

  • de besproken problemen van inwoner;

  • de te bereiken resultaten;

  • de eigen kracht van inwoner en zijn omgeving;

  • de oplossingen en de toegang daartoe;

  • de afspraken die zijn gemaakt; de afspraken over de nazorg. Nagekomen opmerkingen van of namens de inwoner kunnen aan het verslag worden toegevoegd. Het gespreksverslag wordt door het Sociaal Team in het digitale cliëntdossier opgeslagen.

2.4 De aanvraag (uitwerking artikel 7 van de verordening Wmo)

2.4.1 Hoe aanvragen

Als na het gesprek blijkt dat de inwoner een maatwerkvoorziening nodig heeft, kan een aanvraag worden ingediend bij de gemeente. Dit kan door het opsturen van een ondertekend gespreksverslag. Een nieuwe cliënt die direct een aanvraagformulier indient bij de gemeente, zal een gesprek worden aangeboden. Indien een nieuwe cliënt dit gesprek weigert kan er geen maatwerkvoorziening worden verstrekt.

2.4.2 Doorzendplicht

Als de aanvraag niet onder de Wmo, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet) valt, dan stuurt het Sociaal Team of de gemeente de aanvraag door naar de juiste instantie. Als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze ook doorgezonden. Als het een melding is voor jeugdhulp, dan wordt deze in overleg aan het CJG overgedragen. Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht waar deze regeling wordt uitgevoerd. Dit gebeurt nadat er een gesprek met een medewerker van het Sociaal Team heeft plaatsgevonden. Op beschermd wonen is de verordening Wmo gemeente Utrecht van toepassing.

2.4.3 Inspelen op signalen

Het Sociaal Team heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een mondelinge aanvraag, acties in gang te zetten. Deze acties kunnen door het team zelf uitgevoerd worden of door het inzetten van andere professionele instanties waaronder bijvoorbeeld Zorg&Overlast GGD Midden.

3. Algemene zaken rondom Wmo-voorzieningen

Voordat er dieper ingegaan wordt op de problematiek en de eventueel in te zetten maatwerkvoorzieningen, wordt er eerst een aantal algemene zaken beoordeeld:

  • staat de inwoner ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie;

  • is de inwoner in staat het ondervonden probleem op eigen kracht of met inzet van informele zorg op te lossen?;

  • is de gevraagde voorziening gericht op het individu?;

  • betreft het een voorziening ter vervanging van een eerder toegekende voorziening?

3.1 Woonachtig en hoofdverblijf

3.1.1 Hoofdverblijf

Het Sociaal Team behandelt alleen meldingen van inwoners van onze gemeente. Een melding van een inwoner van een andere gemeente zal actief worden doorgezonden naar de desbetreffende gemeente. Iemand is inwoner van onze gemeente als hij/zij staat ingeschreven in de GBA, het hoofdverblijf heeft in een verblijfplaats die geschikt is voor permanente bewoning en van waaruit de maatschappelijk en sociale activiteiten van de inwoner plaats vinden. Een melding van een inwoner met een “postadres” in de GBA wordt alleen behandeld als de inwoner woonachtig is in een intramurale instelling die gevestigd is in onze gemeente.

3.2 Voor de aanvraag aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een melding doet bij het Sociaal Team, dan stelt hij het Sociaal Team voor een voldongen feit. Het Sociaal Team kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening.

Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening noodzakelijk was dan zal tijdens het gesprek door het Sociaal Team aangegeven worden dat de voorziening niet zal worden verstrekt/vergoed. Het staat de melder vrij om toch het gespreksverslag bij de gemeente in te dienen als een aanvraag.

Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk is, dan kan de aanvraag mogelijk worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.

3.3 Op het individu gericht

Het verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de inwoner ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt er geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van inwoner worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de inwoner zelf een adequate voorziening is. Het gaat hierbij puur om het feit dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen.

3.4 Aanvraag voor een al eerder verstrekte voorziening

Hier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet verlopen is. In dat geval wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt.

Uitzonderingen op deze regel:

De voorziening compenseert de beperkingen van de aanvragen niet meer adequaat

De voorziening waar het om gaat functioneert, buiten de schuld van de aanvrager om, niet meer. Er is hierbij geen sprake van verwijtbaar gedrag of nalatig onderhoud.

De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen:

  • sportrolstoelen: 6 jaar;

  • vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld een rolstoel of een tillift): 7 jaar;

  • niet-roerende woningaanpassingen (bijvoorbeeld een elektrisch onderrijdbare hoog/laag keuken of een traplift): 10 jaar. Voorzieningen waarvan de economische afschrijvingstermijn is verstreken, maar die technisch in goede staat verkeren, worden niet vervangen.

De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de vorm van een PGB zijn verstrekt, toegepast. Dit betekent dat van inwoners die een PGB krijgen om een voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval de voor de categorie gestelde afschrijvingsperiode mee gaat.

3.5 Meenemen elektrische voorzienig naar het buitenland

Voor het meenemen van een elektrische voorziening naar het buitenland dient de gebruiker toestemming te vragen aan de gemeente. Dit stelt de gemeente in staat om de zogenaamde groene verzekeringskaart te verstrekken.

Als de gemeente toestemming verleent om de elektrische voorziening mee te nemen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk voor de eventueel te maken kosten voor reparatie in het buitenland. Raakt de voorziening onbruikbaar of zoek door het vervoer naar het buitenland of door het gebruik in het buitenland dan is de gebruiker verantwoordelijk voor het vergoeden van de kosten voor de aanschaf van een gelijkwaardige voorziening. Het afsluiten van een reisverzekering, met speciale dekking, wordt sterk aangeraden.

4. Het voeren van een gestructureerd huishouden.

4.1 Wat verstaan we hieronder?

In de wet wordt, onder andere, verstaan onder zelfredzaamheid:

Het voeren van een gestructureerd huishouden.

Onder het voeren van een gestructureerd huishouden verstaan we:

De regie kunnen voeren over een zelfstandig huishouden;

Het schoonmaken van het huis, zodat het schoon en leefbaar is;

Het bereiden van maaltijden waaronder ontbijt, lunch en diner;

Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon bed- en linnengoed;

Ook het verzorgen van eventuele (jonge) kinderen hoort bij het huishouden.

4.1.1 Regie voeren over een zelfstandig huishouden

Onder regie voeren over een zelfstandig huishouden wordt verstaan dat iemand in staat is zelf inzicht te hebben in de uitvoering van de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om te komen tot een schoon en leefbaar huis.

4.1.2 Schoonmaken van het huis

Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.

Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen

De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.

Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning vanuit de Wmo.

4.1.3 Maaltijden bereiden

Voor het bereiden van maaltijden geldt dat er goede voorliggende mogelijkheden zijn, zoals maaltijdservices, open eettafels en kant-en-klaarmaaltijden. Als in een persoonlijke situatie blijkt dat het niet mogelijk is om van deze voorzieningen gebruik te maken dan kan gekeken worden of het toekennen van uren hulp bij het huishouden een maatwerkoplossing kan bieden.

4.1.4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon bed- en linnengoed.

Van de inwoner verwachten we dat hij voor het verzorgen van de was zoveel mogelijk gebruik maakt van voorliggende voorzieningen.

Het gaat hierbij om het wassen, drogen en in uitzonderlijke situaties strijken van bovenkleding. En/of indien noodzakelijk om het wassen en drogen voor bed- en linnengoed. Het doel van dit resultaat is dat de persoon beschikt over schone kleding en schoon bedden en linnengoed. Het gaat hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. De verzorging van de was, zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied, omvat het behandelen van vlekken, het wassen, het drogen en vouwen van de was.

Het voorkomen van extra was kan bijvoorbeeld door incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.

In uitzonderlijke situaties en indien de voorliggende voorziening niet afdoende blijkt, kan gebruik worden gemaakt van een maatwerkvoorziening.

4.2 Afwegingskader

Het college beoordeelt of er voorliggende of eigen mogelijkheden zijn om een ondervonden probleem op te lossen.

4.2.1 Particuliere hulp

Inzet van een particuliere hulp wordt gezien als een gerealiseerde eigen oplossing. Wanneer een inwoner al geruime tijd gebruik maakt van particuliere huishoudelijke ondersteuning en de inwoner meldt zich bij Het Sociaal Team met de vraag voor een maatwerkoplossing voor de huishoudelijke ondersteuning, hetzij in de vorm van zorg in natura of een persoonsgebonden budget voor de financiering van de huidige hulp, dan zal uit de beoordeling in de indicatiestelling kunnen blijken dat er geen belemmering in het voeren van het huishouden aanwezig is omdat de inwoner een eigen oplossing heeft gerealiseerd.

Anders is het wanneer een persoon jarenlang gebruik maakt van een particuliere hulp en nu merkt dat er om medische redenen extra ondersteuning noodzakelijk is om het huishouden te voeren. Wanneer een persoon als gevolg van een terugval van inkomen/een wijziging in de financiële situatie niet langer in staat is de particuliere zorg zelf te bekostigen dan wordt de particuliere huishoudelijke ondersteuning niet meer als voorliggende oplossing beschouwd.

4.2.2 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het voeren van een gezamenlijk huishouden en de daarbij behorende taken waaronder het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.

4.2.2.1 Huisgenoot

Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar kan ook inwonende ouder zijn.

4.2.2.2 Wie valt buiten de leefeenheid?

Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid.

4.2.2.3 Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten

Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt er van huisgenoten verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren. Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren.

4.2.2.4 Huishouden naast een baan

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een baan een huishouden te runnen.

4.2.2.5 Ver en lang van huis

Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten per week, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het om uitstelbare taken. Alleen wanneer er sprake is van maaltijdverzorging of opvang van jonge kinderen kan er niet gesproken worden van uitstelbare taken. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben.

4.2.2.6 Niet willen of niet gewend

Bij het stellen van een indicatie wordt er geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen of niet gewend zijn om het te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.

4.2.1.7 Ouderen

Ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. Vanaf 80 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huishoudelijke werk gaat aanleren.

4.3 Maatwerk voorzieningen

Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een oplossing van het probleem, zal het college een maatwerk voorziening inzetten.

Het HHM-normenkader is bedoeld voor het onderbouwen van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp.

Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.

Het HHM-normenkader is te vinden in de bijlage.

5. Begeleiding

5.1 Wat verstaan we hieronder?

Begeleiding is gericht op het bevorderen en/of het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden ingezet. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

Het kan hierbij gaan om het actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.

In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

5.2. Individuele begeleiding en/of groepsbegeleiding

Met betrekking tot de begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel, begeleiding groep of een combinatie van beide. Of de inwoner is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd.

Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de inwoner in te vullen.

5.3.2 Groepsbegeleiding

Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:

  • Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen.

  • Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dag structurering dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.

  • Het ontlasten van de mantelzorger.

5.3.3 Individuele begeleiding

Individuele begeleiding is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken waaronder het voeren van de administratie, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.

5.3.4 Vervoer

Inwoners met een indicatie voor groepsbegeleiding kunnen, als zij dat nodig hebben, in aanmerking komen voor vervoer naar en van de begeleidingslocatie. Vervoer wordt alleen toegekend als: Er groepsbegeleiding is geïndiceerd; De inwoner (of zijn omgeving) niet in staat is om de locatie waar de begeleiding plaatsvindt zelfstandig of met behulp van personen uit zijn/haar sociale netwerk te bereiken.

Er kan vanuit de Wmo geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet naar begeleiding in groepsverband. Het vervoer moet afgestemd zijn op de doelgroep die worden vervoerd.

Het betreft hier geen vervoer met de Regiotaxi maar vervoer geregeld door de zorgaanbieder.

Verwijzing:

Alle documenten, overeenkomsten zorg (COB) en de Maatwerkovereenkomst staan gepubliceerd op de website www.zorgleverancierszou.nl

6. Kortdurend verblijf

6.1 Wat verstaan we hieronder?

Kortdurend verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, waarbij de inwoner persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen.

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke verzorger of mantelzorger (respijtzorg).

De geïndiceerde uren Kortdurend verblijf mogen opgespaard worden om de mantelzorger de mogelijkheid te geven op vakantie te gaan.

Een inwoner die is aangewezen op zorg met het leefklimaat “permanent toezicht”, komt in aanmerking voor een indicatie voor Verblijf. Als het de wens is van partner/ouders, in- of uitwonende kinderen, huisgenoten of andere mantelzorgers om dit permanente toezicht vrijwillig op zich te nemen in de thuissituatie, wordt geen indicatie voor Verblijf als bedoeld in de Wlz afgegeven als de inwoner hiermee instemt. Om de mantelzorger te kunnen ondersteunen (ontlasten) bij dit vrijwillig op zich genomen permanent toezicht, kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend verblijf geïndiceerd worden.

Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • de inwoner heeft een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;

  • de inwoner gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht;

  • en de ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de inwoner levert, noodzakelijk is.

6.2 Beschermd Wonen

Een beschermende woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen. Het verblijf in de beschermde woonvorm kan een opstap zijn naar (begeleid) zelfstandig wonen.

In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening.

6.2.1 Centrumgemeente verantwoordelijk

Vanaf 2015 zijn de centrumgemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen. Utrecht is centrumgemeente voor alle gemeenten in de Wmo-regio's Utrecht-west, Lekstroom, Utrecht-zuidoost en Utrecht-stad.

6.2.2 Toegang

De toegang tot beschermd wonen start bij het Sociaal Team. Als tijdens het gesprek met het Sociaal Team wordt geconcludeerd dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft, dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente De Bilt, maar bij de centrumgemeente Utrecht gedaan. Het staat een inwoner vrij om direct een aanvraag in te dienen bij de Centrumgemeente en niet eerst bij het Sociaal Team. Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen.

6.3 Doventolk in de leefsituatie

6.3.1 Wat is de doventolk in de leefsituatie?

De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is onderdeel geworden van de Wmo. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor gesprekken met instanties en huisartsbezoek.

De opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein is gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolk behoevende.

6.3.2 Een aanvraag doen

De aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en melden de inwoner aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang geldig is. Herindicatie is dus niet nodig. Er zullen daarom jaarlijks zeer weinig inwoners komen met een verzoek om in aanmerking te komen voor een doventolk. Het Sociaal Team heeft bij de inzet van een doventolk slechts een doorverwijzende rol.

7. Wonen in een geschikt huis

7.1 Wat verstaan we hieronder?

Woningaanpassingen worden alleen aangebracht in het hoofdverblijf van de inwoner.

Het hoofdverblijf is de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten ligt.

In een enkel geval is er sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een gehandicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed. In dat geval kan er een aanpassing in beide woningen aangebracht worden.

Co-ouderschap moet dan ook echt inhouden dat het kind de helft van de tijd bij de ene en de andere helft van de tijd bij de andere ouder woont. Alleen dan kunnen in allebei de huizen woonvoorzieningen worden toegepast.

Als de aanvrager bijvoorbeeld zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of meer dan de helft van de tijd bij één van de twee ouders verblijft, kan voor een woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken.

7.2 Bijzondere woonvormen

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Bijzondere woonvormen waarvoor er via de Wmo geen compensatieplicht geldt, zijn:

  • hotels;

  • pensions;

  • trekkerswoonwagens;

  • kloosters;

  • tweede woningen;

  • vakantiewoningen;

  • recreatiewoningen;

  • kamerverhuur.

7.2.1 Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen

Voor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen ligt er geen verantwoordelijkheid voor aanpassingen bij de gemeente. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in deze woningen kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig. Reguliere woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht. De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd.

Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, geldt niet dat de eigenaar (of de vereniging van eigenaren) per definitie verantwoordelijk is voor algemene voorzieningen en aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Wel mag van de eigenaar verwacht worden dat hij bij verbouwing en renovatie rekening houdt met de bewoners en hun behoeften. In bijzondere situaties is het mogelijk om als gemeente nadere afspraken met de woningbouwcorporaties te maken.

Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben in principe geen recht op woningaanpassingen.

7.3 De in de woning gebruikte materialen

De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor de in de woning gebruikte materialen. Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan dient de inwoner zich te wenden tot de woningeigenaar.

7.4 Verhuizing naar een ongeschikte woning

Er zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast/geschikt. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente heeft alleen een verantwoordelijkheid voor het aanpassen van de woning als er voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat en van de inwoner niet verwacht mag worden dat hij of zij zelfredzaam is in het oplossen van het probleem. De gemeente dient bij de berekening van de eventueel te vergoeden kosten een afweging te maken van alle individuele relevante factoren die voor een persoon van belang zijn.

Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis, dan verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij wordt ook van de inwoner verwacht dat hij of zij rekening houdt met de toekomst.

7.4.1 Eigen oplossingen

Onderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem. Hierbij wordt ook overwogen of er volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en regulier in de handel verkrijgbaar zijn, waarbij er een afweging gemaakt moeten worden of de aanschaf van de voorziening niet leidt tot extreem hoge extra kosten voor de aanvrager.

7.4.2 Verhuizen

Ook wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen:

  • financiële consequenties van de verhuizing;

  • de termijn waarop een geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verantwoorde termijn);

  • de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene;

  • argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.

Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

7.4.3 Complexere onroerende woonvoorzieningen

Als blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst compenserende oplossing is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven.

Een bouwkundige aanpassing of woon technische ingreep aan een woonruimte wordt op grond van de Wmo door het college toegekend aan de inwoner. De gemeente kan, in het geval er sprake is van een huurwoning, er voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de woningeigenaar.

7.4.4 Programma van eisen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt de gemeente altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

7.4.5 In de keuken

Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is en er geen huisgenoten zijn die deze werkzaamheden over kunnen nemen.

7.4.6 Aan de trap

Als iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen op te lossen, dan wordt gekeken naar de mate van normaal gebruik van de woning, In eerste instantie wordt er gekeken of er, door het anders gebruiken van gebruiksruimten, mogelijkheden zijn om op de begane grond te gaan slapen en/of gebruik te kunnen maken van een natte cel. Trapliften worden in bruikleen verstrekt.

7.4.7 Aanbouw

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties.

Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning, zal het college allereerst beoordelen wat iemands eigen mogelijkheden zijn. Ook zal er gekeken worden of het verhuizen naar een geschikte woning een oplossing kan bieden.

7.4.8 Tuin en terras

Als de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend op de woonruimte of een toegangspad tussen de voordeur en openbare weg noodzakelijk is wordt alleen het minimaal noodzakelijk aantal m2 vergoed.

7.4.9 Maximale vergoeding woonwagens

Als de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de vergoeding voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen, uitraasruimten en verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen maximaal € 1.000,-.

7.4.10 Opstalverzekering

De gemeente eist dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering.

7.5 Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten

7.5.1 Financiële tegemoetkoming voor vervanging vloerbedekking

Cliënten met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een PGB voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld.

In de regel krijgt de inwoner een vergoeding als:

  • hij of zij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden;

  • de vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is. In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer en in de woonkamer Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt.

7.6 Verhuiskostenvergoeding

Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een PGB voor verhuiskostenvergoeding. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding wordt vastgesteld op basis van vooraf in te dienen offertes, waarbij het uitgangspunt goedkoop en adequaat wordt gehanteerd.

7.6.1 Afwijzingsgronden

Er zijn vijf mogelijke afwijzingsgronden:

  • Op grond van leeftijd of gezinssituatie het algemeen gebruikelijk is dat er een verhuizing naar meer passende woonruimte plaats vindt;

  • Er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • Verhuizing naar een zorginstelling/niet zelfstandige woonruimte;

  • Jongeren die voor het eerste zelfstandig gaan wonen;

  • Verhuizing heeft al plaats gevonden en de noodzaak kan achteraf niet vastgesteld worden.

7.7 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten

Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimte worden alleen aangebracht als er geen nadelig invloed is van extreme slijtage door weer en wind of vandalisme. Ook wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt bij het aanbrengen van de voorziening of de voorziening geen belemmeringen oplevert voor het gebruik van de gemeenschappelijke ruimte voor medebewoners.

7.8 Bezoekbaar maken woning

Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij gehandicapte kinderen die door een echtscheiding, waarbij er geen sprake is van co-ouderschap, het hoofdverblijf hebben bij één ouder dan kan er een voorziening worden getroffen om één woning bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:

  • het kunnen bereiken en van de woonruimte;

  • het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;

  • het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.

Hierbij gaat het dus alleen om op bezoek gaan en niet over logeren.

7.9 Verwijderen van voorzieningen

Voorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. Daar waar het onontkoombaar is om de voorziening te verwijderen zijn de kosten van het verwijderen voor de aanvrager van de voorziening tenzij de aanvrager of de gemeente anders is overeengekomen met de eigenaar van de woning of met de leverancier van de bruikleenvoorziening.

7.10 Huurderving

7.10.1 Huurderving in verband met het vrijhouden van aangepaste woningen

Woningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, worden door de woningbouwcorporatie tot maximaal 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken.

De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan de woningbouwvereniging vergoed.

8. Verplaatsen in en om de woning

8.1 Niet anti-revaliderend

Zodra iemand niet in staat is om zich anders dan met het gebruik van een hulpmiddel te verplaatsen dan kan er een hulpmiddel worden verstrekt. Uitgangspunt bij de verstrekking is dat het moet gaan om een goedkoopst, adequate voorziening.

Uitzondering op bovenstaande beleidsregel:

Er wordt geen rolstoel versterkt als het gebruik van een rolstoel in strijd is met het behandelplan (een rolstoel mag nooit anti revaliderend werken)

Inwoners met een blijvende zorgbehoefte die woonachtig zijn in een instelling met een indicatie verblijf en behandeling komen, op grond van de Wmo, niet in voor een hulpmiddel in aanmerking.

8.2 Verzekering van de rolstoel

De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo verstrekt worden via een verzekeringscontract bij de leverancier van de hulpmiddelen. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Bij rolstoelen die in de vorm van een PGB worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale PGB is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.

9. Vervoer en het aangaan en onderhouden van sociale contacten

9.1 Verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving sociale contacten aan te gaan, contacten te onderhouden met medemensen en deel te nemen aan recreatieve en maatschappelijke activiteiten binnen een straal van ± 20 kilometer rondom de eigen woning.

Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

9.1.1 Mogelijkheid voorliggende voorzieningen

Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen, al dan niet onder begeleiding met gebruik van een OV begeleiderskaart. Daarna wordt er gekeken of een al in het bezit zijnde eigen auto op een veilige manier voor het vervoer ingezet kan worden of dat familieleden, vrienden of vrijwilligers een oplossing in het vervoersprobleem kunnen bieden. Voor het vervoer over een korte afstand van maximaal 5 kilometer wordt ook gekeken naar het gebruik van een (brom)fiets.

9.1.2 Verkeersveilig

De inwoner moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig te besturen. Hiervan wordt een inschatting gemaakt op basis van het verkeersverleden van inwoner (rijbewijs, fietservaring etc.) en zijn of haar beperkingen. Als het niet duidelijk is of inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden.

9.1.3 Sport

Alle inwoners van onze gemeente moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als een inwoner hiervoor een rolstoel nodig heeft dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook kunnen er ander sporthulpmiddelen voor mensen met een beperking verstrekt worden op grond van Wmo.

Vanzelfsprekend is de inwoner vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of andere hulpmiddel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend.

Sportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in voorkomende gevallen een persoonsgebonden budget (PGB) aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit PGB alleen wanneer hij kan aantonen dat hij of zij:

  • de sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd;

  • actief lid is van een sportvereniging;

  • zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn of haar beperkingen.

9.1.3.1 Hoogte PGB sportrolstoel

Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of -voorziening bedraagt gemiddeld € 6.000,-. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -voorziening. Mocht het bedrag van € 6.000,- niet toereikend zijn dan kan de vergoeding hoger worden toegekend mits aan de aanvrager de extra noodzakelijk kosten kan onderbouwen. Voor een sportrolstoel of -voorziening wordt een afschrijvingstermijn van zes jaar aangehouden.

9.2 Wmo-vervoersvoorzieningen

Vervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden:

  • via collectief taxivervoer;

  • via een aangepast vervoermiddel.

9.2.1 Collectief vervoer via Regiotaxi

Bij het indiceren van een vervoersvoorziening worden eerst de mogelijkheden onderzocht voor het gebruik van collectief vervoer (Regiotaxi). Regiotaxi wordt in eerste instantie toegekend als collectieve voorziening, al dan niet onder begeleiding. Als blijkt dat het reizen met meerdere personen in een auto niet tot de mogelijkheden behoort dan kan collectief vervoer op individuele basis worden toegekend.

9.2.2 Begeleiding

Bij de Regiotaxi kan begeleiding worden geïndiceerd. Dit betekent dat er kosteloos een begeleider mee moet reizen. Zodra begeleiding is geïndiceerd mag een gebruiker niet meer alleen met de Regiotaxi reizen.

9.3 Scootmobiel

Iemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen:

De aanvrager kan:

  • zelfstandig op en van de scootmobiel stappen;

  • enkele meters zelfstandig, zonder loophulpmiddel lopen;

  • de scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen;

  • zelfstandig deelnemen aan het verkeer op de openbare weg op basis van voldoende verkeersinzichten. Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied.

9.3.1 Stalling scootmobiel

Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen overwogen worden.

9.3.2 (Elektrische) Handbike

Een (elektrische) handbike is een aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht of elektrisch de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden.

10. Wijze van verstrekken van een maatwerkvoorziening (Uitwerking artikel 11 verordening Wmo)

10.1 Inleiding

Er zijn twee vormen waarin de gemeente een materiele of immateriële maatwerkvoorziening kan leveren of verstrekken:

  • In natura;

  • In de vorm van een Persoonsgebonden Budget (PGB).

10.2 Keuzemogelijkheid immaterieel

In “natura” betekent dat de gemeente hulp of begeleiding inkoopt. De gemeente gaat hiervoor contracten aan met zorgleveranciers. Zij leveren de benodigde hulp (antwoord op de hulpvraag). De cliënt kiest uit het beschikbare aanbod. De gemeente is eindverantwoordelijk voor daadwerkelijke levering van de benodigde hulp. De geleverde zorg wordt door de zorgaanbieder rechtstreeks bij de gemeente gefactureerd.

10.3 Keuzemogelijkheid materieel (een voorziening)

In “natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening aan de inwoner levert. Als het een materiële voorziening betreft, dan wordt deze in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar. Als het gaat om een woning aanpassing (aard en nagelvast) dan wordt de eigenaar van de woning, eigenaar van de voorziening tenzij het een traplift betreft. Een traplift wordt in bruikleen verstrekt. De geleverde voorziening wordt door de leverancier rechtstreeks bij de gemeente gefactureerd.

10.4 Persoonsgebonden budget

Als de gemeente een PGB verstrekt dan betekent dit dat de gemeente bij de Sociale Verzekeringsbank via trekkingsrecht een geldbedrag aan de inwoner ter beschikking stelt. Hiermee kan de inwoner zelf de benodigde (= door de gemeente geïndiceerde) hulp of ondersteuning inkopen. De SVB geeft eventuele betalingsgegevens aan dienstverleners door aan de belastingdienst.

Beoordeling

Het college toetst of aan de volgende drie wettelijke voorwaarden is voldaan:

  • Bekwaamheid van de aanvrager: kan cliënt op eigen kracht voldoende dan wel met hulp de taken die bij een persoonsgebonden budget horen op een verantwoorde wijze uitvoeren?

  • Motivatie: de cliënt moet aangeven waarom een PGB gewenst is.

  • Kwaliteit: is gewaarborgd dat hulp die de cliënt met het PGB wil inkopen van goede kwaliteit is?

    Als eerste moet duidelijk worden wat de hulpvraag van de cliënt is, en welke hulp het beste bij hen past. Als zij de hulp willen inkopen met een PGB dan moet helder worden of zij bekwaam zijn PGB taken uit te voeren, zoals het juiste product inkopen, contract aangaan en zorgverleners aansturen.

10.5 Hoogte van het PGB

Voor de hoogte van het PGB gelden de volgende regels:

  • Het tarief voor het PGB is gebaseerd op het door het Sociaal Team opgestelde indicatie;

  • Het tarief is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen waarmee het gestelde doel behaald kan worden;

  • Bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura;

  • Het PGB budget wordt tijdens de duur van de indicatie niet verhoogd met het CBS indexcijfer.

10.5.1 Uitgangspunten vaststellen Persoonsgebonden Budget immateriële zorg

Begeleiding wordt vastgesteld per uur of per dag(deel) op basis van het basistarief dat door de gemeente is vastgesteld.

Afhankelijk van de uitvoerder van de begeleiding worden de volgende percentages van dit basistarief gehanteerd:

Begeleiding ingekocht bij een al dan niet door de gemeente gecontracteerde instelling; 100% van de kosten die door de gemeente, voor de voorziening bij een gecontracteerde aanbieders, wordt betaald.

Begeleiding door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er): 85%; dit omdat er vanuit wordt gegaan dat de overheadkosten van een ZZP minder bedragen dan bij een instelling.

De hoogte van het PGB via het sociaal/informeel netwerk bedraagt maximaal:

  • Voor informele hulpen netwerk vanaf 22 jaar € 20,- per uur en € 30,- per etmaal als de voorziening kortdurend verblijf betreft. De informele hulp kan maximaal een fulltime werkweek (maximaal 40 uur per week) declareren. Dit uurtarief zal jaarlijks geïndexeerd worden met het CBS index cijfer. Voor informele hulpen onder de 22 jaar geldt het wettelijk minimum jeugdloon.

Het is niet toegestaan om reiskosten, feestdagen uitkering, eenmalige uitkering, een vrij besteedbaar bedrag of begeleiding- en/of administratiekosten in verband m PGB te financieren.

10.5.2 Uitgangspunten vaststellen Persoonsgebonden budget materiele kosten

Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen.

Als de inwoner liever een duurdere uitvoering van een materiele voorziening wil dan de gemeente op basis van “goedkoopst adequaat” zal verstrekken, dan kan dat via het PGB. De inwoner krijgt het PGB op basis van de goedkoopst adequate voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze keuze met zich mee brengt, zijn voor de cliënt.

Het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een elektrisch hulpmiddel wordt verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag tot maximaal 10% van het aanschafbedrag (indien de eerder genoemde kosten niet gespecificeerd kunnen worden).

10.6 Kwaliteit in de Wmo

In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB, omdat de zorg die via een PGB wordt ingekocht niet uitsluitend wordt ingekocht bij professionele instellingen, zoals dat bij zorg in natura wel gebeurt.

Bij het beoordelen van de kwaliteit wordt meegewogen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.

De aanvrager maakt dit inzichtelijk door een persoonlijk plan waarin is vastgelegd:

  • 1.

    Waar hij zijn ondersteuning zal inkopen;

  • 2.

    Op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

  • 3.

    Hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd.

10.6.1 Kwaliteitseisen voor inzet vanuit het sociale netwerk voor Wmo

Indien met het PGB een persoon uit het sociale netwerk betaald wordt, worden aan deze hulpverlener geen bijzondere eisen gesteld. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om de gestelde resultaten te bereiken en deze ook inzichtelijk te maken.

10.7 Duur PGB

Het PGB voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen wordt voor de duur van de indicatie verstrekt tenzij de duur van de indicatie langer is dan drie jaar, dan geldt een maximale periode van drie jaar. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het PGB af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.

10.8 Beschikking

In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het PGB is en voor hoeveel jaar het toegekend wordt. Om te voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft, wordt zo nauwkeurig mogelijk beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen (het programma van eisen). Ook wordt aan de inwoner gemeld of er een eigen bijdrage verschuldigd is. De inwoner moet in de beschikking ook worden gewezen op het feit dat het PGB binnen een periode van zes maanden moet worden aangewend.

10.9 Beëindiging voor in bruikleen toegekende voorzieningen

Als een inwoner een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om dit middel in natura of in de vorm van een PGB te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze, om welke reden ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel stopt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel herverstrekt worden aan een andere cliënt.

10.9.1 Procedure

Als een indicatie voor een hulpmiddel dat in PGB-vorm is verstrekt, wordt beëindigd, dan wordt in de beëindigingbeschikking meegedeeld of er sprake is van terugvordering, hoe hoog het terug te betalen bedrag is en binnen welke termijn dit bedrag betaald moet worden.

10.9.2 Wat hoeft niet terugbetaald te worden

In een aantal gevallen hoeft (een deel van) het PGB niet terugbetaald te worden:

  • als het oorspronkelijke PGB lager is dan € 500,-, dan wordt er niet teruggevorderd;

  • als het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,-, dan wordt er niet teruggevorderd;

  • een (deel van een) PGB dat is besteed aan niet-standaard aanpassingen van een hulpmiddel wordt niet teruggevorderd. Van bijvoorbeeld een op maat gemaakte zitorthese in een rolstoel, verwachten wij niet dat een inwoner die later nog te gelde kan maken.

10.9.3 Verhuizing en overlijden

Als de inwoner verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal een deel van het PGB worden teruggevraagd. De inwoner kan hiervoor bij zijn of haar nieuwe gemeente een nieuw PGB aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de voorziening. Als de inwoner is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Bij overlijden wordt er geen PGB teruggevorderd.

10.9.4 Controle

Budgethouders die een PGB voor een middel ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de uitbetaling van het PGB een (deel van ) het budget in te zetten. Mocht naar drie maanden blijken dat het PGB niet is ingezet zonder motiverende redenen dan kan het PGB teruggevorderd worden.

Voor budgethouders die een PGB voor immateriële zorg ontvangen en waarbij binnen een kalenderjaar minder wordt uitgeven dan het volledige jaarbedrag van het PGB geldt dat het recht op het overgebleven budget van één kalenderjaar, na het kalenderjaar vervalt. Aan het eind van elk jaar worden die overgebleven budgetgelden door de SVB teruggestort aan de gemeente. De gemeente heeft via de Portal van de SVB inzage in declaraties ten laste van het budget en de hoogte van het resterende budget.

10.10 Weigeren van een persoonsgebonden budget

Naast de eisen vanuit de Wet maatschappelijke Ondersteuning en Verordening stelt de gemeente de Bilt voor een PGB de volgende aanvullende criteria op basis waarvan door het college een PGB kan worden geweigerd:

Indien aan de cliënt in de drie jaren voorafgaand aan de datum van het gesprek een PGB is verleend waarbij door hen niet is voldaan aan de voorwaarden (uit de wet en de verordening)

Als het voornemen is het PGB in te zetten voor een spoedeisende situatie

Als de zorgverlener die uit het PGB wordt betaald ook namens de cliënt de gemachtigde budgethouder is, tenzij hier gegronde redenen voor zijn (het oordeel van het college is hierin leidend)

Een PGB kan ook geweigerd worden als er naar het oordeel van het Sociaal Team overwegende bezwaren zijn of een ernstig vermoeden dat de budgethouder de aan een PGB verbonden taken niet op een verantwoorde wijze kan uitvoeren.

Om een PGB af te wijzen vanwege overwegende bezwaren, moet er onderbouwing zijn. Dit kan bijvoorbeeld een medische onderbouwing zijn of andere bewijsstukken van onbekwaamheid.

11. Eigen bijdrage (Uitwerking artikel 12 Verordening Wmo)

Bij het verstrekken van maatwerk voorzieningen wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage opgelegd.

Het gaat hierbij om:

  • hulp bij het huishouden;

  • begeleiding;

  • kortdurend verblijf;

  • woonvoorzieningen;

  • vervoersmiddelen, waaronder de scootmobiel en de aangepaste fiets;

  • beschermd wonen;

  • specialistisch begeleiding zintuiglijk gehandicapten;

  • doventolk.

De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen en op voorzieningen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar.

11.1 Eigen bijdrage traplift maatwerkvoorziening

Op grond van artikel 12.8 Verordening Wmo de Bilt wordt de kostprijs van een traplift maatwerkvoorziening vastgesteld op € 2.500,- voor de berekening van de eigen bijdrage.

11.2 Als collectieve voorziening

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die door meerdere mensen gebruikt kunnen worden, maar waarvoor wel een indicatie nodig is om te kunnen deelnemen. Collectief vervoer via de regiotaxi is voor de gemeente De Bilt het belangrijkste voorbeeld van een collectieve voorziening.

Voor een collectieve voorziening wordt geen eigen bijdrage via het CAK geïnd. Wel wordt er een ritbijdrage aan de inwoner gevraagd op het moment dat hij of zij van de voorziening gebruik maakt.

12. Mantelzorg

Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. Het gaat bij mantelzorg om het vrijwillig overnemen/uitvoeren van bovengebruikelijke zorg, waarop de inwoner kan zijn aangewezen.

Bij iedere overweging of een maatwerkvoorziening wel of niet wordt toegekend wordt er een afweging gemaakt of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door mantelzorger worden gedaan, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen.

Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de inwoner vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan de inwoner dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg.

12.1 Kapitaliseren mantelzorg

Het vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden, wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we voorkomen.

Om gekapitaliseerde mantelzorg te voorkomen, wordt met de inwoner die PGB aanvraagt en zijn of haar mantelzorgers besproken:

  • Of er tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) mantelzorg;

  • Waarom de mantelzorger er eventueel mee stopt;

  • Waarom een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet gratis wil verlenen.

In bepaalde gevallen kan het kapitaliseren van mantelzorg billijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren.

13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers (uitwerking artikel 15 Verordening Wmo)

Jaarlijks stelt het college een waardering van mantelzorgers beschikbaar. De waardering bestaat uit vijf mantelzorgvouchers á € 10,00 per stuk (totaal € 50,00 per mantelzorger). Eén cliënt kan maximaal 4 mantelzorgers waarderen. De vouchers kunnen ingeleverd worden bij de Biltse ondernemers.

Om in aanmerking te komen voor de voucher dient de mantelzorger minimaal 8 uur zorg per week voor minimaal 6 maanden per jaar, te leveren aan cliënt. Aanschrijven van de cliënten om in aanmerking te komen voor de vouchers gebeurt door de gemeente in overleg met het mantelzorgsteunpunt Mens de Bilt.

Uitgifte van de mantelzorgvouchers gebeurt via het Steunpunt Mantelzorg Mens de Bilt.

14. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 1 mei 2021 in werking.

Met de inwerkingtreding worden de Beleidsregels Wmo 2017 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 20-04-2021,

de secretaris,

R. van Netten

de burgemeester,

mr. S.C.C.M. Potters

Bijlage 1. Normenkader in minuten per week

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2. Normenkader: activiteiten en frequenties

afbeelding binnen de regeling

Tabel 1. Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 2. Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten).

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Tabel 3. Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten).

afbeelding binnen de regeling

Tabel 4. Activiteiten en frequenties benodigd voor de wasverzorging

  • *

    In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 5. Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 6. Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden

  • *

    Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 7. Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen.