Verordening leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2021

Geldend van 24-04-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2021

Intitulé

Verordening leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2021

De raad van de gemeente van de Gemeente Zaanstad

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, 4 van de Wet op de expertisecentra en 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

besluit vast te stellen de Verordening leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2021:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of bustaxi;

  • b.

    afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, gemeten volgens een door het college aangewezen routeplanner;

  • c.

    begeleider: ouder of persoon die door de ouder(s) wordt ingezet om de leerling te brengen en halen;

  • d.

    brengen en halen: het samen met de leerling naar school reizen en samen met de leerling de terugreis maken, ongeacht de wijze van verplaatsing;

  • e.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad;

  • f.

    commissie van onderzoek: commissie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra;

  • g.

    commissie voor de begeleiding: commissie als bedoeld in artikel 40b van de Wet op de expertisecentra;

  • h.

    eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;

  • i.

    gehandicapte leerling: een leerling als bedoeld in dit artikel, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken;

  • j.

    inkomen: inkomensgegeven(s) van ouder(s), pleegouder(s), voogd(en), verzorger(s) van de leerling of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • k.

    leerling: leerling van een school als bedoeld in dit artikel;

  • l.

    ondersteuningsplan:

    • 1.

      voor het primair onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, of

    • 2.

      voor het voortgezet onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • m.

    OOGO: het Op Overeenstemming Gericht Overleg tussen het samenwerkingsverband en de gemeenten binnen het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, negende lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs;

  • n.

    opdc: orthopedagogisch en -didactisch centrum als bedoeld in artikel 17a, lid 10a, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • o.

    openbaar vervoer: voor iedereen openstaand personenvervoer per bus, trein, metro, tram, veerdienst of auto;

  • p.

    opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;

  • q.

    ouders: ouders, pleegouders, voogden of verzorgers van de leerling;

  • r.

    reistijd:

    • a.

      heenreis: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, rekening houdend met een wachttijd van 10 minuten, die niet bij de reistijd wordt opgeteld;

    • b.

      terugreis: de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning dan wel opvangadres, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;

  • s.

    reizen: onder ‘reizen naar school’ en vergelijkbare formuleringen worden zowel de heenreis als de terugreis verstaan, tenzij uit de bepaling duidelijk anders blijkt;

  • t.

    samenwerkingsverband:

    • 1.

      voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, of

    • 2.

      voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • u.

    school:

    • 1.

      basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

    • 2.

      school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

    • 3.

      school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, of

    • 4.

      kernschool: voorziening binnen het regulier basisonderwijs waar kinderen heen gaan die de Nederlandse taal nog niet spreken; wordt gezien als dichtstbijzijnde tijdelijke reguliere basisschool;

  • v.

    schoolsoort: een type onderwijs waarop de leerling is aangewezen. Binnen primair onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs worden verschillende schoolsoorten erkend;

  • w.

    stage: praktische leertijd in het voortgezet (speciaal) beroepsonderwijs welke is opgenomen in de schoolgids. De stageplaats wordt gezien als schoollocatie;

  • x.

    symbiose: de mogelijkheid voor een leerling in het (voortgezet) speciaal onderwijs om les te krijgen in het regulier onderwijs via een symbiose-overeenkomst. De symbiose-locatie wordt gezien als schoollocatie;

  • y.

    toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen op grond van de op godsdienst of levensbeschouwing berustende keuze van een school voor openbaar of bijzonder onderwijs;

  • z.

    toelaatbaarheidsverklaring: verklaring afgegeven door een samenwerkingsverband voor de toelaatbaarheid van een leerling tot een school voor speciaal (voortgezet)onderwijs;

  • aa.

    vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning, opvangadres dan wel de opstapplaats en de school, dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;

  • bb.

    vervoersvoorziening:

    • 1.

      bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van (openbaar) vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider

    • 2.

      aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen, of

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;

  • cc.

    woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft.

Artikel 1.2 De vervoersvoorziening

  • 1.

    Ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen zijn verantwoordelijk voor het naar school gaan van hun kinderen. In bepaalde situaties, geregeld in deze verordening, kent het college ouders op aanvraag een vervoervoorsziening toe. Daarbij kan van de ouders een eigen bijdrage gevraagd worden.

  • 2.

    Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraag verstrekt aan de leerling en wordt in deze verordening voor ouders gelezen: de leerling.

  • 3.

    De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 4.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning, opvangadres dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich meebrengt en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 5.

    Een voorziening kan deels worden toegekend en deels worden geweigerd, voor zover aanspraak bestaat voor een deel van het aangevraagde vervoer maar niet voor het geheel. Bijvoorbeeld wanneer de ouders de leerling wel kunnen brengen naar school, maar niet kunnen ophalen van school.

  • 6.

    Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan, zoals dat is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.

Artikel 1.3 Doelstelling

Deze verordening heeft tot doel op basis van een beoordeling op grond van in de verordening bepaalde criteria en op basis van een onderzoek naar de individuele situatie van de leerling een gehele of gedeeltelijke bekostiging toe te kennen aan de ouders voor het goedkoopst passend vervoer van de leerling vanaf de woning dan wel de opstapplaats naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor de leerling en terug met inachtneming van het bepaalde in deze verordening. Het uitgangspunt is dat leerlingen zo zelfstandig mogelijk naar school reizen en dat ouders de leerling zoveel mogelijk zelf brengen en halen.

Artikel 1.4 Algemene weigeringsgronden

Er wordt in ieder geval geen vervoersvoorziening toegekend:

  • 1.

    indien er sprake is van een tijdelijke beperking (korter dan drie maanden);

  • 2.

    wanneer de afstand van de woning tot de school kleiner is dan 6 kilometer, tenzij het gaat om een gehandicapte leerling;

  • 3.

    ten behoeve van incidenteel vervoer buiten schooltijden dan wel tijdens structureel afwijkende schooltijden die niet zijn aangekondigd in de schoolgids;

  • 4.

    naar een andere locatie dan woning, opvangadres, opstapplaats, school of stageplaats;

  • 5.

    indien de ouder geen toestemming aan de gemeente verstrekt om de voor de aanvraag benodigde informatie op te vragen en de ouder de betreffende, door de gemeente gevraagde informatie niet zelf aanlevert binnen de gestelde termijn. Hieronder valt ook een weigering om de leerling desgevraagd medisch te laten keuren;

Er wordt in ieder geval geen voorziening voor aangepast vervoer toegekend:

  • 6.

    voor zover ouders de leerling zelf kunnen brengen en halen of voor zover het brengen en halen kan worden verzorgd door andere thuiswonende gezinsleden of door personen uit het netwerk van het gezin;

  • 7.

    voor zover de ouders aan de werkgever kunnen vragen om aanpassing van werktijden, zodanig dat iedere ouder op tenminste twee momenten in de week zelf één of meerdere kinderen kan brengen en halen;

  • 8.

    indien de leerling in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment van de aanvraag tweemaal de toegang tot het aangepast vervoer is ontzegd wegens het gedrag van de leerling of het gezin in en rond het voertuig.

  • 9.

    Het college kan nadere regels stellen over de genoemde weigeringsgronden.

Artikel 1.5 Doorgeven van wijzigingen

  • 1.

    De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk mede te delen aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Als sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt de aanspraak daarop. Burgemeester en wethouders delen het besluit schriftelijk mede onder het al dan niet opnieuw toekennen van een vervoersvoorziening.

  • 3.

    Als de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en burgemeester en wethouders een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststellen, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kennen burgemeester en wethouders al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Burgemeester en wethouders delen het besluit schriftelijk mee aan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling.

  • 4.

    Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

Artikel 1.6 Intrekking vervoersvoorziening

  • 1.

    De vervoersvoorziening kan worden ingetrokken:

    • a.

      indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van de aanvraag de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

    • b.

      Indien de voorziening voorwaardelijk wordt toegekend en de ouders zich zonder aantoonbare geldige reden niet aan de voorwaarden houden.

  • 2.

    Bij weigering of nalatigheid in de betaling van de eigen bijdrage kan de vervoersvoorziening worden ingetrokken.

Artikel 1.7 Ontzegging vervoersvoorziening

  • 1.

    Het college kan een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, tijdelijk of voor de rest van het schooljaar de toegang tot dit vervoer ontzeggen indien bij herhaling is gebleken dat de leerling of een gezinslid door agressief gedrag of op een andere wijze de orde in de bus verstoort of de veiligheid tijdens of rondom het vervoer in gevaar brengt.

  • 2.

    Alvorens over te gaan tot een ontzegging worden de volgende stappen ondernomen:

    • a.

      indien er sprake is van één klacht of meerdere klachten dan wel aanhoudende klachten maakt de vervoerder melding van de klachten bij de gemeente Zaanstad en wordt er een onderzoek gestart;

    • b.

      in het kader van het onderzoek als bedoeld onder a zal de gemeente in gesprek gaan met de vervoerder, de chauffeur, ouders en/ of school;

    • c.

      indien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van verwijtbaar gedrag van de leerling of het gezinslid volgt er een eerste waarschuwingsbrief aan de ouders;

    • d.

      indien het verwijtbaar gedrag aanhoudt, volgt er een tweede waarschuwingsbrief. Voorts zorgt het college in deze fase voor een extra zitplaats in de taxi om brengen en halen van de leerling door één van de ouders of begeleider, niet zijnde het overlast veroorzakende gezinslid, mogelijk te maken. De kosten voor een begeleider zijn voor rekening van de ouders;

    • e.

      indien de klachten en het verwijtbaar gedrag na ontvangst van de tweede waarschuwingsbrief alsnog aanhouden, kan per direct een schorsing volgen voor een periode van een volle schoolweek;

    • f.

      indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan na de eerste waarschuwingsbrief aan de ouders, per direct schorsing volgen voor een periode van een volle schoolweek. In dat geval ontvangen ouders geen tweede waarschuwingsbrief;

    • g.

      indien na schorsing het aangepast vervoer wordt hervat en de klachten en het verwijtbaar gedrag aanhouden, kan de leerling worden uitgesloten van het vervoer met een minimum van 3 maanden (exclusief vakanties) en maximaal tot het einde van het schooljaar;

    • h.

      indien de veiligheid van de inzittenden en de chauffeur ernstig in het geding is dan wel zich andere omstandigheden voordoen waardoor voortzetting van het aangepast vervoer ten opzichte van de inzittenden en de chauffeur niet aanvaardbaar is, kunnen de stappen onder c t/m e worden overgeslagen en kan er afhankelijk van de ernst van het verwijtbaar gedrag direct worden overgegaan tot schorsing van een volle week dan wel uitsluiting met een minimum van 3 maanden en maximaal tot het einde van het schooljaar.

  • 3.

    Bij een uitsluiting van het vervoer als bedoeld onder g en h van dit artikel zal de vervoersvoorziening schriftelijk worden ingetrokken.

Artikel 1.8. OOGO met het samenwerkingsverband

  • 1.

    Burgemeester en wethouders nemen het leerlingenvervoer op als vast agendapunt in het OOGO met de samenwerkingsverbanden. Dit zijn tenminste de samenwerkingsverbanden voor primair onderwijs en voor voortgezet (speciaal) onderwijs in de Zaanstreek.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders spannen zich in om in het OOGO met het samenwerkingsverband afspraken te maken over:

    • a.

      de spreiding van het onderwijsaanbod binnen het samenwerkingsverband en de vervoersmogelijkheden die hieruit voortvloeien;

    • b.

      de wijze waarop het college adviezen van deskundigen en andere informatie betrekt in de beoordeling van aanvragen, zoals bedoeld in artikel 2.3 (Onderzoek);

    • c.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verwijzing van de leerling naar de voor hem best passende school met dien verstande, dat slechts een vervoersvoorziening door burgemeester en wethouders worden verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school;

    • d.

      de wijze waarop scholen ondersteund kunnen worden in hun informatievoorziening over het leerlingenvervoer aan ouders;

    • e.

      de wijze waarop vorm wordt gegeven aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de vervoerskosten te beheersen;

    • f.

      de invulling en frequentie van een overleg als bedoeld in het derde lid;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders organiseren periodiek een uitvoerend overleg met het samenwerkingsverband. In dit overleg worden de volgende onderwerpen besproken:

    • a.

      de ontwikkelingen in: het onderwijs, het gemeentelijk beleid leerlingenvervoer en het samenwerkingsverband;

    • b.

      de wijze waarop kan worden bereikt dat de dichtstbijzijnde school van de soort waarop een leerling is aangewezen daadwerkelijk toegankelijk is voor de leerling, ook als voor deze leerling een specifieke onderwijskundige ondersteuning noodzakelijk is waardoor een verder weg gelegen school eerder als passend wordt overwogen;

    • c.

      de invulling van gesprekken over zelfstandigheid en zelfredzaamheid zoals bedoeld in artikel 2.2 en de rol die scholen hierbij kunnen vervullen.

Paragraaf 2 Aanvraag, onderzoek en beoordeling

Artikel 2.1 Algemene procedure aanvraag

  • 1.

    Voorafgaande aan een eerste aanvraag voor leerlingenvervoer voor een bepaalde leerling neemt de ouder contact op met de gemeente voor een gesprek over de mogelijkheden en voorwaarden van leerlingenvervoer en over het aanvraagproces. Doel van dit gesprek is:

    • a.

      dat de gemeente beter zicht krijgt op de feitelijke situatie van de leerling en het gezin;

    • b.

      dat de ouder geïnformeerd wordt over de mogelijkheden en voorwaarden van het leerlingenvervoer;

    • c.

      dat de ouder goed voorbereid wordt op de aanvraag;

  • 2.

    Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door indiening bij het college van een volledig ingevulde digitale aanvraag. Het college stelt het digitale aanvraagformulier vast.

  • 3.

    Indien de aanvraag onjuist of onvolledig is ingediend, wordt de aanvraag opgeschort. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de aanvraag aan te vullen.

  • 4.

    Indien in deze gestelde termijn van vier weken geen volledig te beoordelen aanvraag is ontvangen, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld, tenzij de ouder heeft aangegeven meer tijd voor de aanvraag nodig te hebben. In dat geval wordt de aanvraag aangehouden gedurende een in overleg met ouders nader te bepalen termijn.

  • 5.

    Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken. Ook in dat geval wordt de aanvraag aangehouden.

  • 6.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 7.

    Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 2.2 Gesprekken in het kader van zelfstandigheid en zelfredzaamheid

  • 1.

    De gemeente kan de ouders en de leerling uitnodigen voor een gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Het gesprek kan worden gepland naar aanleiding van een aanvraag of tijdens de looptijd van de voorziening. Ouders kunnen het gesprek ook aanvragen.

  • 2.

    Doel van het gesprek kan zijn:

    • a.

      Om in samenspraak met ouders en leerling mogelijkheden te bespreken voor de leerling om zelfstandig(er) te gaan reizen.

    • b.

      Om na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor de ouders om te zorgen dat de leerling gebracht en gehaald wordt.

    • c.

      Om afspraken te maken over het gebruik van de genoemde mogelijkheden en de inzet van ouders.

  • 3.

    Als onderdeel van de afspraken kan de gemeente ondersteuning bieden om de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling te bevorderen.

  • 4.

    Wanneer de leerling en/of het gezin bekend zijn bij de gemeente in het kader van jeugdhulp, kan het gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid plaatsvinden in het kader van contacten tussen ouders en gemeente over de jeugdhulp.

  • 5.

    Als de leerling naar een school voor SBO, SO, VSO of Praktijkonderwijs (PrO) gaat, kan het ontwikkelingsperspectief dat door school is vastgesteld betrokken worden om in te schatten wat de ontwikkelmogelijkheden zijn van een leerling.

  • 6.

    Zo nodig kan de gemeente advies vragen over de ontwikkelmogelijkheden van een leerling aan een onafhankelijk medisch deskundige. Hierop zijn de uitgangspunten voor (medisch) onderzoek bij de aanvraag zoals opgenomen in artikel 2.3 van toepassing.

  • 7.

    Na afloop van het gesprek bevestigt de gemeente schriftelijk de met ouders gemaakte afspraken. De afspraken maken automatisch deel uit van opvolgende besluiten op aanvragen voor een vervoervoorziening.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen over de gesprekken en de ondersteuning door de gemeente als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2.3 Onderzoek

  • 1.

    Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer zo nodig adviezen van deskundigen alsmede andere relevante informatie die voor de beoordeling van die aanvraag van belang is.

  • 2.

    Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag afspraken die met ouders zijn gemaakt in het kader van eerder toegekende voorzieningen, inclusief informatie over de naleving van deze afspraken.

  • 3.

    Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college een medische of orthopedagogische verklaring opvragen. Ouders zijn verplicht hieraan mee te werken. Het college kan hierover nadere regels stellen.

  • 4.

    Het college kan met betrekking tot adviezen van deskundigen en andere relevante informatie nadere regels stellen over:

    • a.

      de onderwerpen waarover de adviezen en informatie worden betrokken;

    • b.

      de personen en organisaties waarbij de adviezen en informatie worden betrokken;

    • c.

      de van ouders en de leerling vereiste inspanningen in het kader van het verwerven van de benodigde informatie;

    • d.

      de wijze waarop de adviezen en informatie wden betrokken in de beoordeling van de aanvraag;

    • e.

      het opvragen van de adviezen en informatie door gemeente dan wel door ouders zelf.

Artikel 2.4 Toekenning

  • 1.

    Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.

  • 2.

    Indien de toegekende vervoersvoorziening een bekostiging is geldt deze met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Indien de toegekende vervoersvoorziening aangepast vervoer betreft, gaat het vervoer in zodra de vervoerder dit kan inplannen, op of na de door de ouders verzochte datum.

Artikel 2.5 Duur van de voorziening

  • 1.

    De voorziening wordt in beginsel toegekend voor de duur van maximaal één schooljaar. Een meerjarige voorziening kan worden verstrekt wanneer door ouders ten behoeve van het college genoeglijk wordt aangetoond dat er in de betreffende meerjarige periode van de leerling en het gezin geen ontwikkeling naar meer zelfredzaamheid verwacht kan worden. Het college kan nadere regels stellen over meerjarige voorzieningen.

Paragraaf 3: Reguliere voorzieningen

Artikel 3.1 Afstandsgrens

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor:

    • a.

      basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer;

    • b.

      speciale basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer; of

    • c.

      speciaal onderwijs (inclusief voortgezet speciaal onderwijs) meer bedraagt dan zes kilometer.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt geen afstandsgrens gehanteerd wanneer aan burgemeester en wethouders genoegzaam is aangetoond dat het een gehandicapte leerling betreft. Zo nodig kunnen burgemeester en wethouders hierover advies vragen aan een onafhankelijk medisch deskundige. De deskundige betrekt in zijn advies de mogelijkheden van de gehandicapte leerling om zelfstandig, al dan niet met begeleiding, met de fiets of het openbaar vervoer te reizen.

Artikel 3.2 Vervoer naar dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1.

    Er bestaat uitsluitend aanspraak op een vervoervoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school.

  • 2.

    Een voor de leerling toegankelijke school is een school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen.

  • 3.

    Onderwijs op basis van een opvoedingsidee of onderwijsmethode wordt niet als aparte onderwijssoort beschouwd.

  • 4.

    Ouders kunnen bij de aanvraag een schriftelijke verklaring voegen over een schoolkeuze op grond van hun godsdienst of levensbeschouwing. In dit geval ontstaat aanspraak op een vervoervoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de door ouders gekozen richting

  • 5.

    De in lid 4 genoemde erkende richtingen zijn de richtingen zoals vastgesteld door de minister van onderwijs.

  • 6.

    Wanneer het samenwerkingsverband een specifieke school voor (voortgezet) speciaal onderwijs heeft geadviseerd als de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor de leerling, volgt het college dit advies tenzij er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken. Als het samenwerkingsverband geen advies kan afgeven kan advies worden ingewonnen van een deskundige conform artikel 2.3 over de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor de leerling.

  • 7.

    Het college stelt nadere regels over onderwijssoorten en de dichtstbijzijnde toegankelijke school en adviezen van het samenwerkingsverband.

Artikel 3.3 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1.

    Als de afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school groter is dan 6 kilometer, verstrekken burgemeester en wethouders aan de ouders van de leerling die een school voor primair onderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer.

  • 2.

    Als aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van burgemeester en wethouders, al dan niet met brengen en halen, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekken burgemeester en wethouders de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets.

  • 3.

    De bekostiging van het vervoer per fiets bedraagt 9 cent per kilometer.

Artikel 3.4 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verstrekken bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets van de leerling en een begeleider van de leerling als:

    • a.

      de leerling gehandicapt is, of

    • b.

      de leerling jonger dan tien jaar is én door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.

  • 2.

    De bekostiging van het vervoer per fiets voor de begeleider bestaat uit een kilometervergoeding zoals beschreven in artikel 3.3.

  • 3.

    De bekostiging van het openbaar vervoer voor de begeleider bestaat uit vergoeding of verstrekking van het goedkoopste ov-abonnement tweede klas, of een vergoeding voor reizen op saldo wanneer dit voordeliger is.

Artikel 3.5 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verstrekken een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, als:

    • a.

      aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 3.3 of 3.4 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan 60 minuten onderweg is.

    • b.

      aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 3.3 of 3.4 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van burgemeester en wethouders al dan niet met brengen en halen gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

    • c.

      aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 3.4 en door de ouders ten behoeve van burgemeester en wethouders genoegzaam wordt aangetoond dat brengen en halen van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

    • d.

      de leerling, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, ook met brengen en halen niet in staat is van het openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2.

    De norm voor de maximale reistijd enkele reis in het voertuig is 60 minuten binnen de gemeentegrens en 90 minuten buiten de gemeentegrens. Het college kan nadere regels stellen over de maximale reistijd in specifieke situaties.

Artikel 3.6 Bekostiging van vervoer van een begeleider in het aangepast vervoer

  • 1.

    Wanneer naar het oordeel van het college begeleiding noodzakelijk is in aangepast vervoer bekostigen burgemeester en wethouders ook het vervoer van een begeleider.

  • 2.

    De bekostiging van het vervoer van de begeleider betreft uitsluitend het deel van de reis waarin de begeleider en de leerling samen reizen in het aangepast vervoer.

  • 3.

    Er wordt geen vergoeding of tegemoetkoming gegeven voor de tijd, inzet, arbeid of gederfde inkomsten of enige andere kosten van de begeleider.

Artikel 3.7 Bekostiging van eigen vervoer

  • 1.

    Ouders die aanspraak maken op aangepast vervoer kunnen op aanvraag in plaats daarvan in aanmerking komen voor bekostiging van eigen vervoer. Het college stelt hierover nadere regels.

  • 2.

    Eigen vervoer betreft het brengen en halen van de leerling met een eigen fiets of auto tegen een kilometervergoeding afhankelijk van de afstand en de vervoerwijze.

  • 3.

    De kilometervergoeding voor brengen en halen met de eigen auto komt overeen met het belastingvrije kilometerbedrag voor woon-werkverkeer zoals geregeld in de Wet op de loonbelasting, artikel 31a lid 2 onder a.

  • 4.

    De kilometervergoeding voor brengen en halen met de eigen fiets is 9 cent per kilometer.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels over de berekening en betaling van de kilometervergoeding wanneer meerdere leerlingen samen worden gebracht en gehaald.

Artikel 3.8 Stimuleren van zelfstandig reizen en brengen en halen

Het college kan nadere regels stellen die vergoedingen voor aanvullende onkosten bieden in relatie tot zelfstandig reizen door de leerling of brengen en halen van de leerling.

Artikel 3.9 Bekostiging andere passende vervoersvoorziening

  • 1.

    Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kunnen burgemeester en wethouders na overleg met de ouders een bekostiging verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.

  • 2.

    Bij het bepalen of de voorziening goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer, kunnen de kosten van het openbaar vervoer over een periode van maximaal drie jaar cumulatief gerekend worden, voor zover aannemelijk is dat ouders in die periode voor de leerling aanspraak zullen hebben op een vervoersvoorziening.

  • 3.

    Wordt een andere passende voorziening toegekend op basis van voordeligheid over een periode langer dan een jaar, dan kunnen ouders gedurdende dezelfde periode geen aanspraak meer maken op een andere vervoersvoorziening, tenzij sprake is van onvoorziene gewijzigde omstandigheden.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels over het verstrekken van een andere passende voorziening.

Paragraaf 4: Specifieke voorzieningen

Artikel 4.1 Vervoersvoorziening naar de Kernschool

  • 1.

    Leerlingen die geplaatst zijn op de Kernschool kunnen een toekenning krijgen voor de duur van het schooljaar. Deze toekenning kan betrekking hebben op verschillende vervoersvoorzieningen, gedurende de periode waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 2.

    Leerlingen van de Kernschool die in aanmerking komen voor een toekenning voor openbaar vervoer met brengen en halen, ontvangen aangepast vervoer voor de duur van de eerste zes weken indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Deze overbruggingsperiode stelt ouder en kind in staat om te leren met het openbaar te reizen.

  • 3.

    De aanvragen voor een vervoersvoorziening met betrekking tot de Kernschool worden met voorrang behandeld.

Artikel 4.2 Vervoersvoorziening naar stage

  • 1.

    Op verzoek kan een vervoersvoorziening worden toegekend voor het bezoeken van een stage indien er al aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening. Er dient hiervoor een afzonderlijke aanvraag te worden ingediend.

  • 2.

    De vervoersvoorziening voor een stage wordt slechts toegekend indien er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de stage dient onderdeel te zijn van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de scholengids of in het stagecontract;

    • b.

      de stagetijden sluiten aan op de reguliere schooltijden;

    • c.

      de stage vindt plaats op 1 adres;

    • d.

      de reistijd voor de leerling is niet meer dan 90 minuten enkele reis;

  • 3.

    Bij een voorziening voor aangepast vervoer geldt een norm voor de maximale reistijd in het voertuig van 60 minuten enkele reis naar een stageadres binnen de gemeente en 90 minuten buiten de gemeente. Het college kan nadere regels stellen over de maximale reistijd naar stage in specifieke situaties.

  • 4.

    Er bestaat alleen aanspraak op een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke stageplaats vanaf de locatie vanwaar de leerling naar de stageplaats gaat.

  • 5.

    Indien leerlingen van Dynamica onderwijs stage lopen kan er ook zonder een reeds bestaande aanspraak op een vervoersvoorziening, een vervoersvoorziening aan deze leerlingen worden toegekend.

Artikel 4.3 Vervoersvoorziening van en naar opvangadres

  • 1.

    Op verzoek kan een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer tussen school en een opvangadres vóór en/of na schooltijd, anders dan het woonadres.

  • 2.

    Het vervoer van of naar een opvangadres komt in de plaats van het vervoer vanaf school naar het woonadres en/of van het woonadres naar school. Indien wordt gekozen voor vervoer naar of van het opvangadres, dan zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer tussen opvangadres en het woonadres.

  • 3.

    De vervoersvoorziening van en naar het opvangadres wordt slechts toegekend indien er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de leerling bezoekt een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal (voortgezet) onderwijs;

    • b.

      de leerling heeft een vervoersvoorziening voor aangepast vervoer;

    • c.

      het betreft maximaal twee opvangadressen per schooljaar, waarbij geldt maximaal één opvangadres vóór schooltijd en één extra adres na schooltijd;

    • d.

      het opvangadres ligt binnen de gemeentegrens van de gemeente Zaanstad;

    • e.

      het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere begin- of eindtijd van de school volgens de schoolgids;

    • f.

      de leerling bezoekt het opvangadres op vaste dagen en tijden;

    • g.

      op de locatie is iemand aanwezig die de verantwoordelijkheid draagt voor de leerling vanaf het moment dat de leerling het vervoer verlaat;

  • 4.

    Bij een voorziening voor aangepast vervoer naar opvangadres geldt een norm voor de maximale reistijd in het voertuig van 60 minuten. Het college kan nadere regels stellen over de maximale reistijd in specifieke situaties.

  • 5.

    Indien het vervoer naar het opvangadres leidt tot individueel vervoer of om andere redenen leidt tot hogere kosten dan vervoer naar het woonadres behoudt het college zich het recht voor om geen vervoersvoorziening toe te kennen voor het vervoer naar het opvangadres.

Artikel 4.4 Vervoersvoorziening hoogbegaafdheid

  • 1.

    Op verzoek kan een vervoersvoorziening worden toegekend voor vervoer van een hoogbegaafde leerling als wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

    • a.

      de leerling kan als gevolg van een beperking niet zelfstandig reizen en is aangewezen op een school op een afstand van meer dan zes kilometer van de woning, opvangadres dan wel opstapplaats, of

    • b.

      de dichtstbijzijnde basisschool heeft (nog) geen passend aanbod voor de hoogbegaafde leerling en de leerling moet verder reizen naar een voor hem eerst volgende dichtstbijzijnde toegankelijke school die wel een passend aanbod kan bieden.

  • 2.

    De hoogbegaafdheid van de leerling moet op basis van een intelligentie-onderzoek worden gestaafd en er dient vanuit de dichtstbijzijnde school een toelichting te worden gegeven waarom er geen passend aanbod is voor de desbetreffende leerling. Het samenwerkingsverband wordt hierbij ingeschakeld.

Artikel 4.5 Vervoersvoorziening tijdelijke beperking

  • 1.

    Op verzoek kan een vervoersvoorziening worden toegekend voor vervoer van een leerling met een tijdelijke beperking die langer duurt dan 3 maanden.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in het eerste lid van dit artikel dient een medische verklaring van een specialist te worden overlegd.

  • 3.

    De vervoersvoorziening wordt toegekend voor de duur van het herstel en/of revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer eindigt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer.

Artikel 4.6 Vervoersvoorziening Time-Out procedure

  • 1.

    Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan leerlingen voor wie thuiszitten dreigt en die tijdelijk niet meer op een school te handhaven zijn en daardoor aanspraak maken op een time-out plaatsing in het speciaal (basis) onderwijs.

  • 2.

    De periode van een time-out plaatsing is maximaal 12 weken. Gedurende deze periode vervalt de eigen bijdrage.

  • 3.

    Bij het toekennen van de voorziening betrekt het college het advies dat ten aanzien van het vervoer gegeven wordt door de ontvangende school en/of het samenwerkingsverband.

  • 4.

    De aanvragen voor een vervoersvoorziening met betrekking tot de Time-out procedure worden met voorrang behandeld.

Artikel 4.7 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

Als een leerling die gebruik maakt van het aangepast vervoer door een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft en zijn eigen school blijft bezoeken, dan kan het college een vervoersvoorziening voor de duur van maximaal 6 weken voortzetten en blijven bekostigen op basis van de eigen verordening. Indien het verblijf een langere periode in beslag neemt, wordt geen vergoeding meer verstrekt. Er kan in dat geval een nieuwe aanvraag voor leerlingenvervoer worden ingediend bij de gemeente waar het kind gedurende die periode verblijft.

Artikel 4.8 Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 3.2 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.

  • 2.

    Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

  • 3.

    Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 4.

    Paragraaf 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de norm voor toekenning van aangepast vervoer bij lange reistijden met openbaar vervoer zoals verwoord in artikel 3.5, eerste lid, aanhef en onder a.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels over het weekeinde- en vakantievervoer.

§ 5 Eigen bijdragen

Artikel 5.1 Drempelbedrag

  • 1.

    Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 27.000,- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 3.1 bepaalde afstand van 6 km te boven gaan.

  • 2.

    In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 3.1 bepaalde afstand van 6 km, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 27.000,-.

  • 3.

    De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, worden berekend volgens een wijze die het college bij nadere regels vaststelt.

  • 4.

    Het bedrag van € 27.000,- genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 27.000,-.

  • 5.

    Deze bepaling is niet van toepassing op de gehandicapte leerling.

Artikel 5.2 Bijdrage naar draagkracht

  • 1.

    Indien de afstand van de woning dan wel opvangadres naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs (zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs) meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2.

    In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen en de afstand van de woning dan wel opvangadres naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3.

    De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders.

  • De bedragen zijn als volgt:

Inkomen in euro’s

Eigen bijdragen in euro’s

0-35.000

Nihil

35.000-42.000

150

42.000-48.500

630

48.500-55.000

1180

55.000-62.500

1725

62.500-69.000

2270

69.000 en verder

Voor elke extra €5500: € 560 erbij

  • 4.

    De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2019 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-. De wijziging geldt voor het daaropvolgende schooljaar.

  • 5.

    De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2019 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-. De wijziging geldt voor het daaropvolgende schooljaar.

  • 6.

    Deze bepaling is niet van toepassing op de gehandicapte leerling.

§ 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Peildatum leeftijd leerling

Voor het toekennen van een vervoersvoorziening is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de voorziening betrekking heeft.

Artikel 6.2 Andere vergoedingen

De aanspraak op een vergoeding via een andere weg, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.

Artikel 6.3 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6.4 Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders of de leerling afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Artikel 6.5 Nadere regels

Het college kan alle bepalingen in deze verordening uitwerken in nadere regels. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 6.6 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op vervoersaanvragen die zijn ingediend na de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    De Verordening Leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2019 blijft van toepassing op vervoersaanvragen die betrekking hebben op het schooljaar 2020/2021.

Artikel 6.7 Intrekking oude regeling

De Verordening Leerlingenvervoer Gemeente Zaanstad 2019 wordt ingetrokken.

Artikel 6.8 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2021.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer gemeente Zaanstad 2021.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering d.d. 25-03-2021.

Toelichting Verordening leerlingenvervoer gemeente Zaanstad 2021

Algemeen

Leerlingenvervoer is een vergoeding van schoolvervoer. Het is bedoeld voor leerlingen die niet dichtbij huis naar school kunnen of door een beperking niet zelfstandig naar school kunnen reizen.

Om in aanmerking te komen voor een vergoeding kunnen ouders (hiermee worden ook voogden, pleegouders of verzorgers bedoeld) een aanvraag Leerlingenvervoer indienen. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor de leerling die ruimte heeft en het juiste onderwijs biedt.

Bij de beoordeling van een aanvraag staan het stimuleren van zelfstandig (leren) reizen van leerlingen en het brengen en halen door ouders centraal.

Vervoersvoorziening

In de verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Dat houdt in dat er niet altijd sprake is van een vergoeding en dat de ouder mogelijk zelf ook kosten maakt. Zo is ook een voorziening mogelijk in de vorm aangepast vervoer, dat de gemeente doet verzorgen. Het college bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter altijd passend te zijn.

Eerste uitgangspunt van de regeling is dat de leerling zelfstandig naar school reist met de fiets, met openbaar vervoer of op andere wijze. Afhankelijk van afstand en andere omstandigheden kan daarbij wel of niet recht bestaan op een vergoeding.

Tweede uitgangspunt van de regeling is dat ouders de leerling zoveel mogelijk zelf brengen en halen, of hiervoor iemand anders inschakelen (andere gezinsleden, opa en oma, etc). Afhankelijk van afstand, vervoerwijze en andere omstandigheden kan hierbij recht op een vergoeding bestaan.

Vaak kunnen ouders vanwege hun werk de leerling niet vijf dagen per week zelf brengen en halen, maar wel één of twee dagen. Ouders vragen dan een voorziening aan voor het deel van het vervoer dat zij niet zelf kunnen organiseren.

Derde uitgangspunt van de regeling is dat kinderen continu groeien en leren en dat iets wat vorig jaar niet mogelijk was, dit jaar misschien wel lukt. Kinderen die eenmaal zelfstandig leren reizen bloeien vaak ook in andere opzichten op. De gemeente wil dit zoveel mogelijk stimuleren.

Om hieraan passende aandacht te geven kan de gemeente met ouders en leerling een ‘gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid’ organiseren, waarin mogelijkheden worden besproken, ondersteuning wordt aangeboden en afspraken worden gemaakt. Daarnaast heeft het uitgangspunt van zelfstandig reizen ook aandacht in de samenwerking met het onderwijs.

Artikelsgewijze toelichting

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

- afstand

De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. De ouders worden bij de aanvraag geïnformeerd over de wijze waarop de afstand wordt gemeten.

- begeleider

Ouders zijn primair verantwoordelijk om de leerling te brengen en halen. Voor zover de ouders die verantwoordelijkheid in redelijkheid niet kunnen vervullen, kan door de gemeente worden overgegaan tot het aanbieden van aangepast vervoer. Ouders moeten aantonen dat zij er alles aan hebben gedaan om de begeleiding van hun kind te organiseren..

Een aantal kinderen woont in een instelling. Vanuit de instelling is er veelal geen tijd om begeleiding bij het vervoer te bieden. De verantwoordelijkheid van deze instellingen in het kader van het bieden van begeleiding is voor de toepassing van de verordening gelijkgesteld met ouders.

- brengen en halen

In de verordening wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de term “brengen en halen” (en zo min mogelijk van het woord ‘begeleiding’ dat in de modelverordening van de VNG veel voorkomt) omdat uit brengen en halen duidelijker spreekt dat deze taak in beginsel bij de ouders ligt

- college

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Zaanstad.

- gehandicapte leerling

De term ‘gehandicapte leerling’ wordt gebruikt voor de leesbaarheid. Het gaat hierbij niet om het hebben van een handicap in algemene zin, maar om het hebben van een beperking die verhindert dat de leerling zelfstandig reist met openbaar vervoer of fiets.

- inkomen

Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.

- leerling

Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de WPO). In het derde lid van artikel 39 van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.

De toelatingsleeftijd voor kinderen voor het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de Wet op de expertisecentra (Wec). Voor cluster 1, 3 en 4 geldt een leeftijd van vier jaar, voor cluster 2 (dove of slechthorende kinderen) een leeftijd van drie jaar. Vóór deze wettelijke toelatingsleeftijd vindt er geen bekostiging plaats van leerlingenvervoer, tenzij de inspecteur heeft toegestaan dat een kind eerder toegelaten wordt (Wec art.39 tweede lid).

Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de verordening. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.

Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking WPO). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.

- ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan speelt in het passend onderwijs een belangrijke rol. Het plan dient te verwezenlijken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en dat leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Ook wordt het basisondersteuningsniveau aangegeven, dat voor elke school geldt.

Het ondersteuningsplan omvat onder meer de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van de ondersteuningsmiddelen en – voorzieningen aan de scholen. Ook moeten de procedure en de criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in het plan worden opgenomen, evenals de procedure en criteria voor terug- of overplaatsing naar reguliere scholen.

Het samenwerkingsverband stelt het ondersteuningsplan vast, maar de gemeente heeft een belangrijke rol: over het concept van het plan dient eerst in een op overeenstemming gericht overleg (hierna: OOGO) afstemming te hebben plaatsgevonden met het college van de gemeenten die binnen het gebied van het samenwerkingsverband zijn gelegen (artikel 18a, negende lid, van de WPO en artikel 17a, negende lid, van de WVO).

- OOGO

Artikel 18a, negende lid, van de WPO en artikel 17a, negende lid, van de WVO bepalen, dat samenwerkingsverbanden en gemeenten met elkaar een Op Overeenstemming Gericht Overleg (hierna: OOGO) moeten voeren met als doel om een ondersteuningsplan vast te stellen. Het samenwerkingsverband en het college overleggen, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid, met elkaar ten minste over:

  • de vraag hoe de aansluiting tussen de ondersteuning in het onderwijs en de (jeugd)zorg vanuit de gemeente het beste tot stand kan komen;

  • het leerlingenvervoer;

  • de leerplicht;

  • de onderwijshuisvesting.

Het overleg moet leiden tot een goede afstemming en samenwerking tussen het samenwerkingsverband en de gemeente.

- opdc

Een orthopedagogisch-didactisch centrum kan worden aangemerkt als ‘school’, wanneer het gaat om het geven van onderwijs.

- openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de zinsnede ‘volgens een dienstregeling’; zodoende kan ook de regiotaxi desgewenst als een vorm van openbaar vervoer worden beschouwd. In de verordening is de begripsomschrijving uitgebreid met ‘veerdienst’.

- opstapplaats

Een van de mogelijkheden om ook bij aangepast vervoer meer zelfredzaamheid van ouders en leerling te vragen is om, is het instellen van opstapplaatsen (bijvoorbeeld bushaltes), van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd.

De leerling wordt in deze situatie dus niet thuis voor de deur opgehaald maar moet zelf naar de opstapplaats lopen of fietsen, al dan niet begeleid door de ouders. Ouders zijn verantwoordelijk dat de leerling tijdig op de opstapplaats is en zich daar gedraagt, zo nodig door hem of haar te brengen. Op de terugrit gelden dezelfde uitgangspunten.

- ouders

De omschrijving volgt de begripsbepalingen van de WPO en de WEC.

Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’.

- reistijd

De definitie van de heenreis is belangrijk bij (a) het bepalen of er recht is op een voorziening op grond van de reisduur met openbaar vervoer en (b) het bepalen of de geplande reistijd in het aangepast vervoer voldoet aan de norm van 60 minuten binnen de gemeentegrens en 90 minuten buiten de gemeentegrens die in artikel 3.1 wordt gesteld.

- samenwerkingsverband

Onder 1°: Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a van de WPO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

Onder 2: Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a van de WVO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

- school

Speciaal onderwijs: In de WEC gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

  • De WEC onderscheidt de volgende clusters:Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,

  • Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps enCluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.

-Kernscholen: Voor anderstalige kinderen die recent in Nederland zijn gekomen en de Nederlandse taal niet beheersen, is het niet mogelijk om op de reguliere basisschool onderwijs te volgen. Deze kinderen stromen in op een kernschool in Zaanstad, die hen extra taalondersteuning biedt.

-Voortgezet onderwijs: In de WVO gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en praktijkonderwijs (hierna: pro).

Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.

- stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC).

Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids of is vastgelegd in het stagecontract, is het stageadres aan te merken als ‘school’. Voor de vergoeding van het stagevervoer wordt opnieuw beoordeeld wat passend vervoer is.

- toegankelijke school

Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke of geestelijke toestand zijn aangewezen op een bepaalde school.

Het samenwerkingsverband heeft, voor kinderen die bij hen bekend zijn, een adviserende rol met betrekking tot het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school.

In de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de WPO). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

De WVO kent een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, zesde lid, van de WVO). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.

Vooralsnog bepaalt de regionale verwijzingscommissie de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs (artikel 10g van de WVO) en beslist of een leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen (artikel 10e van de WVO). Sinds 1 augustus 2015 is het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs in het passend onderwijs geïntegreerd. Sindsdien beslist het samenwerkingsverband of een leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de WEC).

- vervoer

Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd.

Met afwijkende roosters, zoals deze voorkomen in het voortgezet onderwijs, kan in beginsel geen rekening gehouden worden. De vervoerskosten zouden dan te hoog oplopen. Soms zijn, in overleg met leerlingen, ouders en de school, bepaalde vervoersarrangementen en -combinaties mogelijk, waarbij dan de leerlingen beurtelings een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.

- vervoersvoorziening

De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt.

- woning

Onder ‘woning’ wordt verstaan de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden.

Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (opvangadres) valt in beginsel niet onder het begrip ‘woning’.

Artikel 1.2 De vervoersvoorziening

De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

Het tweede lid bepaalt dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan indienen, in plaats van de ouders/verzorgers.

Artikel 1.3 Doelstelling

In de verordening 2021 zijn verschillende nieuwe bepalingen opgenomen. Sommige daarvan besteden meer aandacht aan de beoordeling van de individuele situatie van de leerling, andere geven juist meer duidelijkheid vooraf over situaties waarin géén recht bestaat op leerlingenvervoer. Door het vooraf en expliciet benoemen van het overkoepelende doel van de verordening worden deze zaken in één kader gebracht.

Artikel 1.4 Algemene weigeringsgronden

Of er sprake is van een recht op leerlingenvervoer en zo ja in welke vorm kan in individuele gevallen complex zijn. Er zijn echter ook situaties waarin bij voorbaat op grond van één of twee criteria direct kan worden vastgesteld dat geen recht bestaat op enige voorziening, of op een specifieke invulling van leerlingenvervoer.

Met betrekking tot aangepast vervoer

Bestaat er een recht op aangepast vervoer, dan geldt nog steeds dat ouders geacht worden om waar mogelijk een deel van het vervoer zelf te verzorgen. Veel ouders werken bijvoorbeeld vier dagen en hebben dus één dag vrij. Andere ouders kunnen met hun werkgever afspraken maken over afwijkende werktijden waardoor brengen en halen op één dag van de week. Dit is een voor de hand liggende invulling van de eigen verantwoordelijkheid van ouders. De voorziening wordt dan geweigerd “voor zover” de ouder zelf kan brengen en halen. In het genoemde voorbeeld wordt de voorziening voor vier dagen per week toegekend en voor één dag per week geweigerd.

Artikel 1.5 Doorgeven van wijzigingen

Ouders zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Ouders dienen dit zo snel mogelijk te doen.

Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:

  • wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

  • verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs) of wijziging van het adres van de school of de schooltijden;

  • verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;

  • wijzigingen die invloed hebben op het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen, zoals wijzigingen in werktijden en werkdagen of in de gezinssituatie.

Als de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte vervoersvoorziening in, en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd; zie paragraaf 5. Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele bekostiging. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor datzelfde jaar. Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een komend schooljaar, de bekostiging aanpassen.

Het college kan, zonder dat ouders iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen. Het vierde lid biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging.

Artikel 1.6 Intrekking vervoersvoorziening

Geen toelichting nodig.

Artikel 1.7 Ontzegging vervoersvoorziening

Geen toelichting nodig.

Artikel 1.8 OOGO met het samenwerkingsverband

Eerste en tweede lid

In de Wet passend onderwijs is bepaald dat samenwerkingsverbanden over het ondersteuningsplan OOGO voeren met de gemeente(n). Immers, het beleid van samenwerkingsverbanden en dat van gemeenten kan over en weer gevolgen hebben. Zo is de gemeente, behalve voor het leerlingenvervoer, ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leerplicht, de onderwijshuisvesting en het achterstandenbeleid. Bovendien is de gemeente sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd.

Het leerlingenvervoer is één van de thema’s die bij het OOGO ter sprake komt. In het ondersteuningsplan wordt aangegeven op welke scholen extra ondersteuning wordt geboden en welke tussenvoorzieningen er worden gecreëerd. Hiervan is een helder overzicht nodig, waaruit duidelijk valt op te maken wat de gevolgen zijn voor het vervoer van leerlingen.

Gemeenten zijn bij het op overeenstemming gerichte overleg én bij de voorbereiding daarvan met de scholen in gesprek. De partijen zijn zodoende van elkaars inspanningen en beleid op de hoogte.

Advies van deskundigen

Het is voor een gemeente bij een aanvraag om een vergoeding leerlingenvervoer niet altijd duidelijk wat een kind met het oog op zelfstandig reizen kan. Het onderzoek daarnaar kan bepalend zijn voor het recht op een vergoeding en in andere gevallen bepalend zijn voor de vraag welke vervoerskostenvergoeding er wordt verstrekt. Daarmee is het een belangrijk onderdeel van de behandeling van een aanvraag. De mening van ouders en het advies van de school helpen niet altijd in voldoende mate. Een onafhankelijk onderzoek is soms noodzakelijk. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente.

Om een zo objectief mogelijk advies te verkrijgen is het van belang gerichte vragen te stellen en te verzoeken de antwoorden te motiveren.

Het college kan ook een commissie van advies instellen, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten. Een onafhankelijk advies is op deze wijze gegarandeerd. De kosten verbonden aan een dergelijke commissie worden uiteraard door de (samenwerkende) gemeenten gedragen.

Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer – bijvoorbeeld over de vraag of de route veilig is – kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect, bijvoorbeeld de (verkeers)politie.

In het OOGO wordt besproken door wie het college zich laat adviseren. Het college streeft er naar om hierover afspraken te maken met het OOGO, maar het uiteindelijke besluit is aan het college. Omgekeerd is op andere punten (zoals het lesprogramma) de school vrij om keuzes te maken, maar is beleidsmatige afstemming wenselijk.

Derde lid

Naast het wettelijk verplichte OOGO, waar beleidsmatige afspraken worden gemaakt, spreekt het college met het samenwerkingsverband een periodiek uitvoerend overleg af. In dit overleg houden beiden elkaar op de hoogte van de ontwikkelingen in beleid en uitvoering (bijvoorbeeld ontwikkelingen rondom (jonge kind)arrangementen en observaties). Dit overleg versterkt de onderlinge samenwerking.

Wanneer het samenwerkingsverband een leerling een schoolverwijzing geeft, waardoor de leerling ver moet reizen (bijvoorbeeld voor arrangementen of symbiose-onderwijs), wordt in dit overleg besproken, wat er op korte en lange termijn gedaan kan worden om het specifieke onderwijsaanbod dichter bij huis te organiseren. Dit heeft een relatie met artikel 3.2 (dichtstbijzijnde toegankelijke school) lid 6, waarin vanuit het belang van leerling en ouders wordt gesteld dat de gemeente het advies van het samenwerkingsverband volgt over wat gezien de ondersteuningsbehoefte van de leerling feitelijk de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

Paragraaf 2: Aanvraag, onderzoek en beoordeling

Artikel 2.1 Algemene procedure aanvraag

Indien ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, nemen zij telefonisch contact op met de gemeente. In het gesprek komen de volgende zaken aan de orde:

  • 1.

    Een toelichting op de verschillende vormen van leerlingenvervoer, inclusief mogelijkheden van ondersteuning

  • 2.

    Enkele vragen van de gemeente aan de ouder over de school, de leerling, de mogelijkheden van zelfstandig reizen en de mogelijkheden van brengen en halen

  • 3.

    Een toelichting op het aanvraagproces

Het doel van het gesprek is het helpen van de ouder bij de verschillende stappen in het aanvraagproces, het voorkomen van onjuiste ingevulde aanvragen en het voorlichten van ouders over mogelijkheden van ondersteuning bij zelfstandig (leren) reizen.

Na afloop van het telefoongesprek ontvangt de ouder een link naar de digitale aanvraag. De ingevulde aanvraag wordt digitaal verzonden aan de gemeente.

Ouders die eerder een voorziening voor leerlingenvervoer hebben ontvangen, kunnen door de gemeente direct worden uitgenodigd om een herhalingsaaanvraag te doen zonder een voorafgaand telefoongesprek.

Maatwerk

Bij het bepalen van de vervoersondersteuning wordt het maatwerkprincipe gehanteerd. Dit houdt in dat er naar de situatie van de individuele leerling wordt gekeken. De vraag daarbij is wat voor deze leerling de meest geschikte en maximaal haalbare oplossing is. Het uitgangspunt is dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar school reist. Om dat maatwerk te kunnen leveren is het belangrijk ook kennis te hebben van de thuissituatie van de leerling. Verder is het van belang om te realiseren dat kinderen niet stil staan in hun ontwikkeling. De oplossing van vandaag is niet de oplossing van morgen.

Overleggen gegevens ten behoeve van de aanvraag

Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijvoorbeeld een medische verklaring, verklaring van deskundigen binnen het onderwijs en/of binnen jeugdteams, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting of een verklaring van overwegende bezwaren etc.

Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.

Incomplete aanvraag

Indien de aanvraag aanvulling behoeft of zal moeten worden gecorrigeerd worden de ouders in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen vier weken aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb).

Uit jurispredentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is.

Verdaging

Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of indien er sprake is van een bijzondere situatie. In dergelijke gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.

Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn dient een beschikking op de ingediende aanvraag door het college te zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verdagingstermijn onvoldoende is, bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het advies van deskundigen, dient er toch een beschikking te worden afgegeven.

Ingangsdatum voorziening

Een toegekende vervoersvoorziening kan bestaan uit een bekostiging aan de ouders (bijvoorbeeld een vergoeding voor fiets of openbaar vervoer) of aanbieding van aangepast vervoer (taxivervoer). In het geval van een bekostiging zal de ingangsdatum van deze bekostiging in principe samenvallen met de in de aanvraag verzochte datum van ingang, maar niet zijn gelegen vóór de datum waarop de aanvraag door de gemeente werd ontvangen. Er vindt dus geen bekostiging met terugwerkende kracht plaats. Dit geldt uit de aard van de voorziening ook voor aangepast vervoer.

Ingangsdatum aangepast vervoer

Het inschakelen of contracteren van een vervoerder en het inplannen van het aangepast vervoer van de leerling door die vervoerder kan enige tijd kosten. De opdracht aan de vervoerder wordt pas gegegeven als de aanvraag is goedgekeurd. Ouders dienen in de tussentijd zelf zorg te dragen voor het schoolgaan van de leerling.

Artikel 2.2 Gesprekken in het kader van zelfstandigheid en zelfredzaamheid

Om ouders te informeren over het leerlingenvervoer is het aan te bevelen een gesprek met de aanvrager(s) te voeren, om (1) verwachtingen aangaande het leerlingenvervoer voor de eventuele komende jaren te managen; (2) de aanvraag goed te kunnen beoordelen; en (3) te onderzoeken wat de vervoersmogelijkheden van de leerling zijn.

Indien dit mogelijk is, is het van meerwaarde om ook de leerling te betrekken bij het gesprek. Zo nodig kan ook een deskundige betrokken worden bij het gesprek. Dit kan iemand met medische kennis zijn, zoals een orthopedagoog, iemand van de school, het samenwerkingsverband of anderszins.

In het gesprek wordt onderzocht in welke mate en in welk tempo te verwachten is, dat een leerling zelfstandig(er) kan reizen en hoe ouders hierbij kunnen ondersteunen en/of welke faciliteiten een gemeente daarbij biedt.

Het is aan te raden om dit gesprek in ieder geval bij een eerste aanvraag te voeren. Wanneer de omstandigheden van de leerling wijzigen kan dat aanleiding zijn om een nieuw gesprek te voeren. Het spreekt voor zich, dat een schoolwissel en adreswijziging zo’n nieuwe omstandigheid is, maar ook het gegeven, dat de leerling ouder wordt en zich ontwikkelt kan gezien worden als een gewijzigde omstandigheid.

Indien de leerling niet de dichtstbijzijnde school bezoekt is dit eveneens onderwerp van gesprek. Wat is er gedaan om wél naar de school dicht bij de woning te gaan? En wat wordt er gedaan, ook door het samenwerkingsverband, om het onderwijs in de toekomst dichterbij te organiseren?

Zelfredzaamheid

Bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer is het belangrijk te kijken naar wat een leerling kan en wil. De vergoedingsstructuur is zodanig opgebouwd, dat, binnen de gestelde criteria (beoordelingsfase), de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling wordt vergoed. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.

Veel leerlingen hebben door hun ontwikkelachterstand en/of gedragsproblemen extra begeleiding nodig op weg naar zelfstandigheid. Dit is een verantwoordelijkheid van de ouders, maar gemeenten kunnen hierbij ondersteunen door het inzetten van een leerproject, waarvan er verschillende worden aangeboden. Ook het bekostigen van het reizen met openbaar vervoer, bijvoorbeeld bij leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs, kan het voor gezinnen makkelijker maken om de weg naar zelfstandig reizen te vinden. Voor het voortgezet speciaal onderwijs is hiervoor de wettelijke plicht bij de invoering van de Wet passend onderwijs overigens weggevallen.

Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen de beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen beoordelen is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.

Ontwikkelingsperspectief

In scholen voor speciaal onderwijs (SO en VSO) wordt voor elke leerling door de school een ontwikkelingsperspectief (OPP) vastgesteld. Dit bevat vaak aanknopingspunten voor een inschatting van de mogelijkheden van zelfstandig(er) reizen. Idealiter worden in het OOGO afspraken gemaakt met de strekking dat bij het opstellen van het OPP expliciet aandacht wordt gegeven aan zelfstandig reizen.

Artikel 2.3 Onderzoek

Het inzetten van adviezen van deskundigen is vaak noodzakelijk om onderbouwing te geven aan verklaringen van ouders in de aanvraag (bijvoorbeeld: “De leerling kan niet met fiets of ov naar school reizen, zelfs niet onder begeleiding”).

Naarmate er in het aanvraagproces meer maatwerk wordt geleverd, wordt het lastiger om in de verordening uitputtend te regelen waarover deskundigen worden geraadpleegd, welke deskundigen dit betreft, hoe ouders en leerling hieraan moeten meewerken of hoe het advies wordt betrokken in de beoordeling.

Tegelijk gaat het hier (deels) om onderwerpen die betrekking hebben op rechten en plichten en die dus niet in gewone beleidsregels kunnen worden opgenomen. Daarom wordt de uitwerking gedelegeerd aan het college middels nadere regels.

Artikel 2.4 Toekenning

Om enige beleidsruimte te creëren is in dit artikel bepaald, dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking dient deze termijn aangegeven te worden. De beschikking wordt in beginsel voor maximaal één schooljaar toegekend.

Verkorte aanvraag

Om de aanvrager niet onnodig te belasten, kan deze indien er in het voorgaande jaar een vervoersvoorziening is toegekend, gebruik maken van de mogelijkheid voor een verkorte aanvraag.

De eigen bijdrage moet jaarlijks worden vastgesteld. Hiervoor dient de aanvrager jaarlijks de inkomensgegevens te overleggen.

Artikel 2.5 Duur van de vervoersvoorziening

Meerjarige beschi kkingen

Vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de burger is het wenselijk dat het indienen van een aanvraag niet onnodig belastend is. Daarom is met de dienst die in opdracht van de gemeente onafhankelijke medische adviezen geeft afgesproken dat door deze dienst een meerjarige verklaring wordt afgegeven, wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijke of geestelijke toestand van de leerling.

In de verklaring staat beschreven dat er geen verandering te verwachten valt en voor welke periode de verklaring geldt. In deze situatie kan een meerjarige beschikking worden afgegeven. Als er in de situatie van de leerling wel verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand, dient te worden gekozen voor een verstrekking over een termijn van maximaal één schooljaar. Er dient wel jaarlijks een check plaats te vinden om te controleren of alle gegevens van ouder en leerling nog kloppen.

§ 3 Reguliere voorzieningen

Artikel 3.1 Afstandsgrens

Eerste lid

Artikel 4, achtste lid, van de WPO en artikel 4, zevende lid, van de WEC stellen dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Artikel 4, zevende lid, van de WPO stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. Deze afstand is in de Verordening bekostiging leerlingenvervoer als criterium aangehouden. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.

Een combinatie van afstandscriterium en leeftijdscriterium is op grond van de wet niet mogelijk (artikel 4, achtste en negende lid, van de WPO en artikel 4, zevende en achtste lid, van de WEC). Met andere woorden: een voor de hand liggend onderscheid in afstand tussen jongere en oudere kinderen is niet toegestaan.

Tweede lid

Volgens artikel 4, het vierde lid, van de WEC en artikel 4, eerste lid, van de WVO komen leerlingen slechts voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

De wet bepaalt voor het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 4, vierde lid, van de WEC) en het regulier voortgezet onderwijs (artikel 4, eerste lid, van de WVO) dat alleen gehandicapte leerlingen recht hebben op een vervoersvoorziening. Een ongewenst effect hiervan is dat ouders van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs een financieel nadeel ondervinden wanneer zij aangeven dat de leerling voortaan zelfstandig kan reizen: aangepast vervoer is voor hen immers kosteloos, maar een ov-abonnement kost hen vele honderden euro’s per jaar.

Daarnaast moet de leerling die is aangewezen op voortgezet speciaal onderwijs vaak aanzienlijk verder reizen dan de leerling die naar regulier voortgezet onderwijs gaat. Om deze redenen kiest Zaanstad ervoor om voor leerlingen in het speciaal voortgezet onderwijs ook openbaar vervoer (en fiets) te vergoeden wanneer de afstand groter is dan 6 kilometer.

Om te kunnen beoordelen of een leerling door zijn handicap beperkt is om zelfstandig te reizen, is in een aantal gevallen onafhankelijk advies van deskundigen ter zake nodig. Het zal dan veelal gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken.

In samenspraak met het samenwerkingsverband wordt bepaald wie het college in dergelijke situaties als deskundige kan adviseren (zie artikel 1.8) Het college werkt dit uit in nadere regels.

Zelfstandig reizen

De praktijk wijst uit, dat wanneer leerlingen geholpen worden om zelfstandig te leren reizen, de overstap er naar toe makkelijker wordt.

Artikel 3.2 Vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

In de artikelen 4 van de WPO, de WEC en de WVO is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken, als vervoer aanwezig is waarvan de kosten voor de gemeente gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Bijvoorbeeld in het geval de gemeente busjes laat rijden naar de dichtstbij gelegen school.

Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich brengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

RICHTING

Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrije scholen).

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Iederwijsscholen etc.

Verklaring van bezwaar

Op grond van het vierde lid dienen ouders van een leerling die een school bezoekt die op grote afstand is gelegen, terwijl zich dichterbij andere, ook voor de leerling passende scholen bevinden, bij de aanvraag van een vervoersvoorziening schriftelijk te verklaren dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere scholen. Deze verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen het openbaar onderwijs, en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt.

Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.

PASSEND ONDERWIJS

Rol samenwerkingsverband

De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, dan kan een aanbod op het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gedaan.

Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien vormt het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden.

Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplan op. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.

Op overeenstemming gericht overleg met gemeenten

In de wet is bepaald dat samenwerkingsverbanden over het concept van het ondersteuningsplan OOGO voeren met de gemeente(n). Immers het beleid van samenwerkingsverbanden en dat van gemeenten kan over en weer gevolgen hebben. Zo is de gemeente, behalve voor het leerlingenvervoer, ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leerplicht, de onderwijshuisvesting en het achterstandenbeleid. Bovendien is de gemeente per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd.

Dichtstbijzijnde speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3.1, eerste lid: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, van de WPO moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband worden bekostigd. Dat hoeft niet per se de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn. Het is mogelijk dat er een speciale school voor basisonderwijs buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.

Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de WPO). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.

Instellingen voor cluster 1 en cluster 2

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: de instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.

Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.

De school is vol

Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling.

Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.

Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school - de gemeente dient naar de duur van de wachtlijst te informeren - kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.

Dislocaties en nevenvestigingen

Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiele instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.

Symbiose

Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. Van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt verwacht dat deze de intentie heeft om de reguliere school voor de leerling in de gemeente Zaanstad te vinden. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.

Artikel 3.3 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

In dit artikel zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd waaronder ouders van leerlingen die scholen bezoeken die onder paragraaf 2 vallen, aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: bekostiging van het vervoer per fiets dan wel de kosten van het openbaar vervoer.

Afstandscriterium

Artikel 4, achtste lid, van de WPO en artikel 4, zevende lid, van de WEC stellen dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. De gemeente Zaanstad hanteert 6 kilometer voor alle leeftijden en schoolsoorten. De afstand moet per route worden bepaald.

Kosten openbaar vervoer

De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Vaak is dat een abonnement. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

Fietsvergoeding

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen. De hoogte van deze kilometervergoeding (9 cent) is afgeleid van de inmiddels vervallen Reisregeling binnenland en is maximaal gelijk aan de kosten voor openbaar vervoer.

Artikel 3.4 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer dan wel met de fiets te reizen.

Leerling is 10 jaar of jonger

In dit artikel is bepaald dat ouders van leerlingen van het primair onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan 6 kilometer is. Als daarbij de leerling 10 jaar of jonger is en de ouders op een voor het college bevredigende wijze kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider.

In dit verband is artikel 6.1 van belang. Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar tien jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als 10 jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar elf jaar.

Structurele handicap

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

De verordening gebruikt omwille van leesbaarheid de term ‘de gehandicapte leerling.’

De vraag of een leerling in algemene zin als gehandicapt valt aan te merken is echter niet van belang. Het gaat om de vraag of een handicap de leerling verhindert zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken en om de vraag of de handicap verhindert dat de leerling onder begeleiding (gebracht en gehaald door ouderen) van het openbaar vervoer gebruik maakt .

Er situaties denkbaar waarbij een leerling met een bepaalde structurele handicap wel degelijk zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, zoals een rolstoelgebonden leerling die met een toegankelijke trein naar school kan reizen zonder dan NS-assistentie nodig is. Een gewenningsperiode zal dan meestal noodzakelijk zijn, waarbij de leerling de gelegenheid krijgt de weg te leren kennen, om leert gaan met de OV-chipkaart en dergelijke. Bij de aanvraag dienen ouders verklaringen van deskundigen te overleggen. Het college kan ook advies van onafhankelijke deskundigen inwinnen.

Bij een tijdelijke beperking wordt in beginsel geen voorziening gegeven. Zie hiervoor de toelichting op artikel 4.5.

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer (brengen en halen) is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassenassistent de leerling begeleiden. Met de begeleiding van een jongere leerling door een oudere leerling moet uiteraard heel omzichtig worden omgegaan. Een en ander hangt af van factoren als leeftijd, verkeerssituaties en dergelijke.

Wie de leerling ook begeleidt, de bekostiging vindt plaats aan de ouders van de leerling. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, wordt de begeleider slechts één maal bekostigd.

Artikel 3.6 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in dit artikel vastgelegd.

Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van meer dan één uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer.

Eerste lid, onderdeel b: Openbaar vervoer ontbreekt

Als het openbaar vervoer geheel ontbreekt of niet frequent rijdt en daardoor de leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug.

In dat geval kan het college het volgende overwegen:

  • de vervoersonderneming verzoeken om wijzigingen aan te brengen in de dienstregeling, zodat het openbaar vervoer bruikbaar wordt voor het reizen naar de school en terug;

  • het bevoegd gezag van de school verzoeken de schooltijden (beter) af te stemmen op de dienstregeling van het openbaar vervoer.

Overigens biedt artikel 3.5, het eerste lid, aanhef en onderdeel b, het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan; zie ook de toelichting op artikel 3.3.

Eerste lid, onderdeel c: Begeleiding van de leerling in het openbaar vervoer is niet mogelijk

De ouders dienen op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen dat het hun onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin of de leerling zou leiden. Ernstige benadeling wordt verder uitgewerkt in de nadere regels en beleidsregels. Van ouders wordt ook verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is. Zie ook de toelichting op artikel 3.4, onder het kopje ‘Begeleiding’.

Eerste lid, onderdeel d: Leerling kan door zijn handicap niet van het openbaar vervoer gebruik maken

Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer. Van belang hierbij is de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

Derde lid: leerprojecten

Het is voor ouders, scholen en het college soms moeilijk te beoordelen of een leerling in staat is om te leren met het openbaar vervoer of de fiets naar school te reizen. Veelal krijgen deze kinderen dan een vergoeding voor het aangepast vervoer. Van ouders mag worden verwacht dat zij hun kind mee laten doen aan een leerproject van de gemeente voor het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets.

Artikel 3.6 Bekostiging van vervoer van een begeleider in het aangepast vervoer

Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan de gemeente een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.

Artikel 3.7 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Dit artikel geeft nadere regels voor de bekostiging van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerlingen zelf naar school willen vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.) of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets. De criteria hiervoor worden in nadere regels uitgewerkt.

Openbaar vervoer

Als ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij de leerling, met toestemming van het college, zelf vervoeren (ongeacht de feitelijke vervoerwijze), dan keert het college bekostiging uit op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Het college gaat na wat voor de te overbruggen afstand betaald zou moeten worden, wanneer de leerling gebruik zou maken van het openbaar vervoer. Hierbij wordt het meest goedkope tarief als uitgangspunt genomen.

Aangepast vervoer

Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland. Dit is de bekende “19 cent per kilometer” (peiljaar 2021) die in veel vormen van reiskostenvergoeding voorkomt.

Ouders vervoeren meer dan één leerling

Artikel 3.7 bepaalt dat ouders aanspraak maken op vergoeding van de kosten op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. Dit geldt ook wanneer ouders in principe slechts aanspraak maken op vergoeding van de kosten op basis van de kosten van openbaar vervoer. De kilometervergoeding geldt voor de auto en wordt niet per leerling verstrekt.

Vervoer per fiets

Ouders van een leerling kunnen het wenselijk vinden dat hun kind gebruik maakt van de fiets, bijvoorbeeld ter bevordering van de zelfredzaamheid. Wanneer de ouders op basis van de verordening voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen, kan het college – na toestemming te hebben gegeven – een kilometervergoeding voor de fiets toekennen. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Artikel 3.8 Stimuleren van zelfstandig reizen en brengen en halen

De raad hecht er waarde aan dat leerlingen, zo vroeg als dat verantwoord mogelijk is, leren om zelfstandig te reizen en dat de leerling in alle overige situaties zoveel mogelijk door of vanwege de ouders gebracht en gehaald wordt. Het stimuleren van zelfstandig reizen en van brengen en halen vraagt om afspraken met aanbieders en partners en om maatwerk en regelmatige bijstelling in regelgeving.

Vaak verdient een investering van het college in het stimuleren van zelfstandig reizen zichzelf snel terug, met name in situaties waarin het gebruik van aangepast vervoer stopt of afneemt.

Aan het college wordt met dit artikel de mogelijkheid geboden om deze stimulering in nadere regels uit te werken. Te denken valt aan een extra onkostenvergoeding voor leerlingen die zelfstandig met fiets of openbaar vervoer reizen of voor hun begeleiders; of aan een regeling waarbij ouders een extra vergoeding krijgen wanneer zij andermans kind (met recht op leerlingenvervoer) meenemen in hun rit naar school.

Artikel 3.9 Bekostiging andere passende vervoervoorziening

In bepaalde situaties kan het voordelig zijn om niet één van de in paragraaf 3 genoemde typen voorziening te verstrekken of vergoeden, maar om een andere oplossing te bieden. Te denken valt aan een vergoeding, verstrekking of tegemoetkoming voor een electrische fiets.

Deze andere oplossing geldt ook als goedkoper wanneer hij weliswaar meer kost dan een vervoervoorziening voor één schooljaar, maar goedkoper is dan zulke voorzieningen voor drie schooljaren. Het moet dan wel aannemelijk zin dat er aanspraak zou bestaan op zo’n voorziening voor een dergelijke periode.

§ 4 Bijzondere voorzieningen

Algemeen

Deze paragraaf benoemt een aantal specifieke voorzieningen voor specifieke situaties. De uitgangspunten voor de verschillende soorten vervoer en vergoedingen die worden benoemd in paragraaf 3 Reguliere voorzieningen (fiets, openbaar vervoer, aangepast vervoer, begeleiding, eigen vervoer) zijn daarbij in beginsel gelijkelijk van toepassing, tenzij anders vermeld of tenzij uit de aard van de situatie anders blijkt.

De verordening geeft voor deze specifieke voorzieningen en situaties de hoofdlijnen. Verdere uitwerking wordt indien nodig gegeven door het college in nadere regels en beleidsregels.

Artikel 4.1 Vervoersvoorziening naar de Kernschool

Indien een anderstalige leerling wordt ingeschreven op een kernschool, duidt dit er op dat er voor deze leerling dichterbij geen onderwijs mogelijk is. Dit betekent dat de desbetreffende school de dichtstbijzijnde school is voor deze leerling. De leerlingen verblijven een beperkte tijd op de kernschool. Het doel is om de leerlingen binnen één tot anderhalf jaar te laten instromen naar een basisschool in de woonomgeving.

Artikel 4.2 Vervoersvoorziening naar stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC).

Wanneer het volgen van een stage is opgenomen in de schoolgids of in het stagecontract, is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. Er kan slechts één stageadres worden opgegeven en de stagetijden moeten zoveel mogelijk aansluiten bij de schooltijden.

Artikel 4.3 Vervoersvoorziening van en naar opvangadres

De wetgever definieert leerlingenvervoer als het vervoer tussen uitsluitend de woning en de school. Het kan echter noodzakelijk zijn dat de leerling voor of na school op een opvangadres verblijft (oppas, familie, BSO), bijvoorbeeld in verband met de werktijden van de ouders.

Artikel 4.4 Vervoersvoorziening hoogbegaafdheid

Hoogbegaafdheid op zichzelf is geen beperking en geen grond voor toekenning van een vervoervoorziening. Elke basisschool heeft bovendien een aanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Een hoogbegaafde leerling kan daarom alleen onder specifieke omstandigheden een beroep doen op een vervoersvoorziening.

Artikel 4.5 Vervoersvoorziening tijdelijke beperking

Het verschaffen van een verklaring van een medisch specialist is de verantwoordelijkheid van de ouders.

Artikel 4.6 Vervoersvoorziening Time-Out procedure

Tijdens de time-out van maximaal 12 weken is de eigen bijdrage niet van toepassing. Het time-out-formulier geldt als schoolverklaring.

Artikel 4.7 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

Als ouders voorzien dat de leerling mogelijk langer dan zes weken in de andere gemeente blijft wonen, is het raadzaam dat zij direct een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer bij die andere gemeente. Belangrijk voor ouders is dat de meeste gemeenten het criterium van de dichtstbijzijnde toegankelijke school toepassen. Dit zal meestal betekenen dat de aanvraag bij de andere gemeente niet zal worden goedgekeurd tenzij er een beroep wordt gedaan op een hardheidsclausule.

Artikel 4.8 Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

Artikel 4, zesde lid, van de WEC geeft de raad de aanwijzing om in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer. In dit artikel wordt hier invulling aan gegeven.

De achtergrond hiervan is dat sommige leerlingen alleen passend (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen volgen op een school die ver van de woning is gelegen en zij daarom doordeweeks in een internaat of bij een pleeggezin verblijven.

Andere gronden voor het wonen in een internaat of bij een pleeggezin (zoals medische redenen of familieomstandigheden) zijn dus geen grond voor een voorziening weekeinde- en vakantievervoer en de voorziening wordt niet geboden voor leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs of het regulier voortgezet onderwijs.

De WEC bepaalt dat de vervoersvoorziening voor weekend- en vakantievervoer wordt verstrekt door de gemeente waar de ouders van de leerling wonen. Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol. Als er behoefte is aan leerlingenvervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, is dat wél een zaak voor de gemeente waar het internaat of pleeggezin gevestigd is.

Omdat bij weekend- en vakantievervoer meestal sprake is van lange reistijden, die echter niet dagelijks gereisd hoeven te worden, is de bepaling uit artikel 3.5 (recht op aangepast vervoer bij lange reistijd met openbaar vervoer) nadrukkelijk niet van toepassing op weekend- en vakantievervoer.

Paragraaf 5 Eigen bijdragen

Artikel 5.1 Drempelbedrag

Artikel 4, zevende lid, van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend of voor enkele dagen per week.

Kilometergrens

Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen.

Doelgroep

Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden.

Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening.

Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de WEC deze mogelijkheid niet biedt.

Inkomen

Onder inkomen moet worden verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 23, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, zevende lid, van de WPO.

Hoogte drempelbedrag

Bij de berekening van het drempelbedrag is de gemeente voor de berekening van de hoogte daarvan gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag. Het gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen. De kosten van het openbaar vervoer worden berekend op basis van de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.

Aantonen van het inkomen

Ouders kunnen een IB 60-formulier opvragen bij de belastingdienst. Als de gemeente zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen.

Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Het college besluit dan om de eigen bijdrage in rekening te brengen.

Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, wordt gekeken naar het verzamelinkomen van de aanvrager en zijn/ haar partner van de afgelopen drie maanden.

Structurele daling van inkomen

Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 6.4.

Invordering drempelbedrag

Wanneer het college zelf het vervoer verzorgt of laat verzorgen dienen de ouders die daarvoor in aanmerking komen het drempelbedrag aan de gemeente over te maken. Wanneer de ouders in gebreke blijven vervalt de aanspraak en kan het vervoer worden stopgezet (zie artikel 1.6).

Artikel 5.2 Bijdrage naar draagkracht

Artikel 4, elfde lid, van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan 20 kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.

Er wordt geen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag, dat per leerling in rekening wordt gebracht.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Peildatum leeftijd leerling

De leeftijd van de leerling is bepalend voor het recht op bekostiging van vervoer onder begeleiding. Dat roept de vraag op hoe om te gaan met leerlingen die deze leeftijd tijdens het schooljaar bereiken.

De bepaling houdt in dat indien de leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar (bijvoorbeeld) acht jaar is, hij in het kader van de verordening het gehele schooljaar als acht jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling halverwege het schooljaar negen jaar. Er hoeft dan ook maar één beschikking voor het gehele schooljaar te worden afgegeven.

Het recht op een vervoersvoorziening staat overigens in geen relatie tot een bepaalde leeftijdgrens. Toelating en inschrijving bij een school volstaat.

Artikel 6.2 Andere vergoedingen

Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van een vervoersvoorziening via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.

Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.

Artikel 6.3 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In de verordening zijn de hoofdlijnen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Dit artikel bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden.

Artikel 6.4 Afwijken van bepalingen

Dit artikel stelt dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de WEC en artikel 4, zevende lid, van de WVO.

Van een afwijking in voor ouders of leerling gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van bekostiging van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie. Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.

Artikel 6.6 Overgangsbepalingen

Geen toelichting.

Artikel 6.7 Intrekking oude regeling

In dit artikel wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.

Artikel 6.8 Inwerkingtreding en citeertitel

Geen toelichting.

Ondertekening