Regeling vervallen per 09-04-2022

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

Geldend van 16-04-2021 t/m 08-04-2022

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

Het college van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 23 maart 2021;

gelet op de artikel 4:51 Algemene wet bestuursrecht en gelet op de bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

b e s l u i t vast te stellen de:

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk (vastgesteld door de Gemeenteraad op 4 februari 2021) geeft samen met het Besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk en deze beleidsregels invulling aan de werkwijze voor de Wmo van de gemeente Moerdijk. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor de gemeente evenzeer bindend als de verordening. Ook het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk is onlosmakelijk verbonden met de Verordening.

In de Wmo 2015 is de compensatieplicht die de Wmo uit 2007 kende niet meer expliciet benoemd. De strekking van de Wmo die in 2007 is ingevoerd is echter behouden gebleven en verder in de wet verankerd. Kernbegrippen zijn de eigen verantwoordelijkheid die burgers dragen voor de wijze waarop zij hun leven willen inrichten, dat burgers elkaar daarin naar vermogen bijstaan en dat waar burgers daarin niet (geheel) slagen gemeenten ondersteunen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie door het leveren van maatwerk. . In de verordening die ten grondslag ligt aan deze beleidsregels neemt de procedure van het melden van een ondersteuningsvraag tot een eventuele maatwerkvoorziening een belangrijke plaats in. Kern hierin is het keukentafelgesprek, een open gesprek waarin samen met de persoon die een ondersteuningsvraag heeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij blijft het te bereiken resultaat. Op basis hiervan wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken. Het zal altijd gaan om maatwerk, welke oplossing past in de specifieke situatie van de cliënt. De cliënt kan hierbij een beroep doen op onafhankelijke cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning ondersteunt de cliënt bij het verwoorden van zijn hulpvraag, geeft hem inzicht en overzicht in zijn ondersteuningsbehoeften en mogelijke oplossingen en ondersteunt de cliënt bij het maken van eigen keuzes en zorgt ervoor dat de cliënt zelf de regie kan houden/ nemen bij de toegang tot (diensten) in het sociale domein. Het is nadrukkelijk een keuze van de cliënt om al dan niet te kiezen voor cliëntondersteuning.

1.2 Verantwoordelijkheidsladder

In de Wmo is de zogenaamde verantwoordelijkheidsladder leidend. Deze geeft aan dat de primaire verantwoordelijkheid voor zelfredzaamheid en participatie niet ligt bij de overheid maar bij de burger zelf (eigen kracht) en hun sociale omgeving. Als cliënt het op eigen kracht en met zijn sociale omgeving niet redt kan gebruik gemaakt worden van een algemene voorziening. Ook wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn met een voorliggende voorziening. Dit is een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten de verordening , wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop de cliënt aanspraak zou kunnen maken om de hulpvraag geheel of gedeeltelijk op te lossen. Pas als ook deze geen uitkomst bieden komen collectieve en individuele Wmo voorzieningen in beeld. Dit is in artikel 2.3.2 in het vierde lid van de wet uitgewerkt. In de praktijk kan er ook een mix van diverse ondersteuningsvormen ontstaan die tezamen de cliënt compenseren. De verantwoordelijkheidsladder:

1. Wat kan de cliënt op eigen kracht?

2. Wat kan het sociaal netwerk van de cliënt?

3. Wat kan met een algemene/ voorliggende voorziening?

4. Wat kan met een Wmo maatwerkvoorziening die collectief georganiseerd is?

5. Wat kan met een Wmo maatwerkvoorziening die individueel georganiseerd is?

1.3. Maatwerk vraagt om zorgvuldig onderzoek

In de Wmo is maatwerk het uitgangspunt. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraken helder uiteengezet wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend daarbij is de grote invloed van de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De nadruk ligt op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. Omdat het maatwerk betreft zijn de onderbouwing en motivering van groot belang. Dit is in de Wmo verder verankerd. Aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit. De jurisprudentie leert dat primaten (zoals het primaat van het collectief vervoer) of uitsluitingsgronden (zoals het algemeen gebruikelijk zijn) alleen mogen worden toegepast na zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de cliënt en individuele onderbouwing. Bij het toepassen van categoriale uitzonderingen zonder individuele onderbouwing is de kans groot dat de rechter het besluit zal vernietigen.

De Wmo en de wijze waarop deze is vormgegeven zijn voortdurend in ontwikkeling. Onder invloed van de praktijk ontstaan er nieuwe ondersteuningsarrangementen, (en daarmee) nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in de gemeentelijke regelgeving.

1.4 Opbouw van de beleidsregels

De beleidsregels bieden een inhoudelijk afwegingskader om te komen tot een maatwerkvoorziening. Niet de maatwerkvoorziening an sich wordt beschreven maar de afwegingen om te komen tot het resultaat (het antwoord op de ondersteuningsvraag).

Voor de Wmo heeft de VNG geen modelbeleidsregels opgesteld. Argument hiervoor is dat de Wmo en de procesmatige insteek van de verordening weinig aangrijpingspunten voor de VNG bieden om modelbeleidsregels te formuleren.

Het is aan elke gemeente individueel om te bepalen hoe om te gaan met het fenomeen 'Beleidsregels'. In Moerdijk kiezen we ervoor om met het afwegingskader te komen tot een oplossing voor de hulpvraag en deze vast te leggen in beleidsregels (zoals we dit onder de Wmo 2007 ook al kenden), dit om de cliënt en de uitvoering houvast te geven.

Gestart wordt met een omschrijving van te bereiken resultaten die we onderscheiden, waarna het afwegingskader volgt. Welke zaken neemt de gemeente mee in haar gesprek en beoordeling als ze gaat kijken welke oplossingen er mogelijk zijn voor de ondersteuningsvraag van de cliënt? De verantwoordelijkheidsladder is hierbij voor Moerdijk leidend, dat is terug te zien in de wijze waarop in onze beleidsregels het afwegingskader is opgebouwd. Afgesloten wordt met hoofdstuk 3 waarin de beleidsregels voor procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Afwegingskaders om te komen tot een maatwerkoplossing

2.1 Inleiding

In de uitvoeringspraktijk van de Wmo worden resultaten onderscheiden. Een resultaat wordt gedefinieerd als een antwoord op de hulpvraag / ondersteuningsvraag van een burger. De Wmo beoogt burgers te ondersteunen in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit wordt door de gemeente Moerdijk in deze beleidsregels verder uitgewerkt in de volgende resultaten:

Een gestructureerd huishouden

Het wonen in een geschikte woning

Het zich verplaatsen in en om de woning

Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

Begeleiding (thuis, groep, waakvlambegeleiding, logeeropvang)

2.2 De hulpvraag

Als een inwoner behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning kan hij zijn hulpvraag melden aan het College. Maatschappelijke ondersteuning wordt in de begripsbepalingen van de wet gedefinieerd als het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen - zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.

Welke hulpvraag een inwoner heeft wordt bepaald door een combinatie van factoren: de wijze waarop hij zelf om kan gaan met de gevolgen van zijn beperking of een psychisch of psychosociaal probleem, de hulp en steun uit zijn omgeving, de aanwezigheid van algemene en voorliggende voorzieningen waar hij gebruik van kan maken etc. Dit alles maakt dat de Wmo maatwerk is.

2.3 Een gestructureerd huishouden

Sinds 2016 wordt er binnen de Wmo bij de huishoudelijke ondersteuning gewerkt volgens resultaatgerichte indicering en -financiering. Mede gelet op de uitspraken die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft gedaan op 18 mei 2016 is het beleid met betrekking met betrekking tot huishoudelijke ondersteuning geëvalueerd en aangepast. Op basis van de evaluatie is besloten om verder te gaan met resultaatgericht indiceren.1

Resultaat gericht werken

Zelfredzaamheid is in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij het kunnen participeren en zelfredzaam zijn mag de huishouding geen obstakel vormen. Het hoeft niet overal 'spic en span’ te zijn, maar het huishouden moet 'op orde’ zijn. Er kan goed en veilig geleefd worden, het vormt een basis, waar de cliënt mensen kan ontvangen en van waaruit de cliënt kan participeren in de samenleving.

Een gestructureerd huishouden wordt in Moerdijk uitgewerkt in vijf aandachtsgebieden:

Een schoon en leefbaar huis

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Beschikken over schone en draagbare kleding

De organisatie van het huishouden

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

2.3.1 Afwegingskader voor een schoon en leefbaar huis

Alleen maatwerkvoorziening als er geen andere oplossingen zijn

Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de betrokkene mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.

Gebruikelijke hulp

Als de cliënt huisgenoten heeft die in staat zijn de huishoudelijke werkzaamheden over te nemen komt de cliënt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning. Volgens algemeen aanvaarbare opvattingen wordt het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken verwacht van huisgenoten. Dat is in lijn met de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Gebruikelijke hulp heeft dus een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Er kunnen zich bijzonderheden voordoen waardoor de gebruikelijke hulp niet kan worden verleend. Denk bijvoorbeeld aan overbelasting of dreigende overbelasting. Zie verder hierna.

Volwassene, iongeren en kinderen

Iedere volwassene wordt geacht ook naast een (drukke) baan en/of gezin een huishouden te voeren. Jonge volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen twaalf en achttien jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen halen).

Uitzondering op een of meer van bovenstaande huishoudelijke taken kan worden gemaakt als de 18-23 jarige zelf beperkingen heeft en/of er sprake is van (mogelijke) overbelasting en/of een negatieve invloed op schoolprestaties.

Leefeenheid en/of huisgenoot

Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de cliënt wordt gedaan, is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo is bekend dat als een huisgenoot afwezig is met een verplichtend karakter én er sprake is van taken die niet uitgesteld kunnen worden er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wel zal eerst onderzocht worden welke andere eigen en/of voorliggende oplossingen beschikbaar zijn (binnen het gezin/sociale netwerk).

Wanneer een huisgenoot afwezig is met een verplichtend karakter én er sprake is van taken die niet uitgesteld kunnen worden, wordt onderzocht in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen. Als dat niet (volledig) kan, kan een (gedeeltelijke) maatwerkvoorziening worden toegekend.

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen, omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke ondersteuning worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn of dreigt te worden door de zorg voor cliënt, kan tevens tijdelijk huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Voor een objectieve beoordeling van (dreigende) overbelasting zal in de meeste gevallen een medisch adviseur geraadpleegd worden. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat - na een tijdelijke indicatie - ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langduriger huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Tevens geldt dat eerst onderzocht wordt welke andere eigen en/of voorliggende oplossingen dan wel voorzieningen beschikbaar zijn (binnen het gezin/sociale netwerk).

Mantelzorg

Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, doorgaans niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger.

Algemene voorziening - algemeen gebruikelijke voorziening

Algemene voorziening

Als eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, wordt bekeken of een algemene voorziening een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden. Om van een algemene voorziening gebruik te kunnen maken wordt niet naar de specifieke individuele behoefte aan maatschappelijke ondersteuning gekeken. Dat is bij een maatwerkvoorziening wel het geval. Denk bijvoorbeeld aan een maaltijdservice (tafeltje-dek-je) of vrijwilligers. Beoordeeld wordt of de betreffende algemene voorziening beschikbaar is, financieel draagbaar is en een compenserende oplossing.

Algemeen gebruikelijk

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen zaak of dienst kunnen worden opgelost dan wel verminderd.

Ratio

Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een zaak of dienst is voor de cliënt als aanvrager algemeen gebruikelijk als deze:

1. normaal in de handel verkrijgbaar is; en

2. niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

3. niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten; en

4. naar geldende maatschappelijke normen past binnen het normale bestedingspatroon van de cliënt.

Het is ter beoordeling aan het college of er op het moment van de aanvraag sprake is van een zaak of dienst die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt (aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang. Bij structurele kosten zoals de maaltijdservice of de boodschappendienst kan dat anders zijn. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt echter wel dat deze kosten ook passend worden geacht voor personen met een inkomen op het sociaal minimum. Uitzonderingen zijn mogelijk als de zaak (of dienst) vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke zaken eerder dan normaal moeten worden vervangen. Zaken die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers (inclusief sanitair en kranen) of keukens.

Bij algemeen gebruikelijke zaken voor een schoon en leefbaar huis kan onder andere worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen: afwasmachine, aangepast bestek, stofzuiger, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger.

Invloed van de woonvorm

Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte(n) delen, wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond.

Huishoudelijke ondersteuning wordt bij meerdere bewoners alleen geleverd in de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

Voor de aanwezige beschermde woonvormen wordt specifiek op de situatie afgestemde ondersteuning geïndiceerd. Hierbij wordt naast de eigen mogelijkheden van de bewoners ook rekening gehouden met het doel en de intensiviteit van het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes.

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer inzet van ondersteuning. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur c.q. huisvesting niet bedoeld voor permanente bewoning wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht. Ook wanneer men langer verblijft in de hierboven genoemde woonvormen, wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt.

Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot of bij permanente opname van de cliënt (naar bijvoorbeeld een verpleeghuis met WLZ indicatie)

Wanneer binnen een leefeenheid de partner overlijdt wordt onderzocht of huishoudelijke ondersteuning nodig is voor de overgebleven partner. Dit beleid is ook van kracht als er sprake is van een permanente opname van de cliënt.

Partner overledene heeft geen ondersteuning nodig

Bij overlijden van een cliënt kan de huishoudelijke ondersteuning (ten behoeve van de partner) vier weken worden door geleverd op naam van de overleden cliënt.

Partner overledene heeft wel ondersteuning nodig

De indicatie overleden partner wordt vier weken door geleverd. De gemeente zal zo spoedig mogelijk een nieuw besluit (beschikking) afgeven aan de partner.

Vervuiling voorkomen

Dit aandachtsgebied heeft tot doel dat cliënt kan wonen in een huis dat schoon is. Schoon is een subjectief begrip waar geen objectieve maatstaven voor te geven zijn. Daarom hanteren wij als leidend principe dat door de maatwerkoplossing vervuiling voorkomen moet worden. Bij dit resultaat gaat het om huishoudelijk werk in de ruimten die dagelijks in gebruik zijn, bijvoorbeeld de woonkamer, de in gebruik zijnde slaapvertrekken, de keuken en de sanitaire ruimten. Deze ruimten zijn die ruimten die, op het niveau sociale woningbouw, voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, wordt in Moerdijk het niveau sociale woningbouw gehanteerd .2

2.3.2. Werkwijze resultaatgericht werken: een gestructureerd huishouden

Leveringsplan

Huishoudelijke ondersteuning (zorg in natura en persoonsgebonden budget) wordt geïndiceerd op basis van resultaat. Bij zorg in natura maakt de aanbieder in opdracht van de gemeente in overleg met de cliënt een leveringsplan, waarin vastgelegd is welke activiteiten er plaatsvinden en wat de frequentie van activiteiten is. In het leveringsplan is opgenomen dat de uitvoering van het plan flexibel moet zijn. De gemeente toetst het leveringsplan met de bevindingen uit het verslag en met de beleidsregels voor huishoudelijke ondersteuning . Als het leveringsplan daarmee niet in overeenstemming is, wordt de aanbieder opdracht gegeven een aangepast leveringsplan te maken dat wel voldoet. Het leveringsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

Op basis van persoonsonderzoek en in overleg met de cliënt zijn in het leveringsplan gemotiveerd aanpassingen in activiteiten en frequentie mogelijk. Om maatwerk te kunnen leveren is tevens een flexibele uitvoering van het leveringsplan mogelijk. Dat betekent dat er met instemming van de cliënt in de ene week meer/minder/andere activiteiten uitgevoerd kunnen worden dan in de andere week. Leidend is dat het resultaat passend moet zijn voor de cliënt.

Beschikking

Het leveringsplan maakt onderdeel uit van de beschikking en uit deze documenten moet duidelijk zijn wat de cliënt kan verwachten aan ondersteuning.

Activiteiten en frequentie

In de tabel activiteiten en frequentie, zoals in bijlage 1 , staan alle werkzaamheden die binnen het resultaat 'een schoon en leefbaar huis' vallen. Alle activiteiten die in het CIZ­ protocol (2006 en 2011) worden genoemd komen terug in deze tabel. Voor de frequentie van die activiteiten is uitgegaan van onderzoeken naar expertnormen die in den lande zijn uitgevoerd en ervaringen van onze cliënten met de frequentie van de geleverde ondersteuning. Op basis hiervan is de tabel in bijlage 1 opgesteld die de maatstaf biedt voor de frequentie van activiteiten.

Pgb voor huishoudelijke ondersteuning

Bij het HO pgb gaat het om de inhuur van menskracht. Hierdoor is het onder andere belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de cliënt ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren over de HO pgb. Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van huishoudelijke ondersteuning.

PGB-plan

Als een cliënt kiest voor een persoonsgebonden budget, dan wordt de cliënt gevraagd om een PGB-plan op te stellen. Hiervoor moet het format van de gemeente gebruikt worden. De gemeente toetst of het plan in overeenstemming is met de bevindingen uit het verslag en met de beleidsregels voor huishoudelijke ondersteuning. Het PGB-plan maakt onderdeel uit van de beschikking.

Uitgangspunt besteding PGB huishoudelijke ondersteuning

Uitgangspunt bij de besteding van een PGB is dat er geen verantwoordingsvrij bedrag is.

De uitgangspunten voor het PGB voor huishoudelijke ondersteuning zijn:

- Er wordt bij het HO pgb gekozen voor een resultaatgerichte werkwijze.

- Er wordt onderscheid gemaakt in de pgb-tarieven. Hierbij wordt uitgegaan van verschillende marktconforme tarieven die gebaseerd zijn op diegene die de ondersteuning levert:

• niet gecontracteerde zorgaanbieder / zpp’er

• sociaal netwerk/ overig

- Er wordt op basis van het CIZ protocol onderscheid gemaakt in de leefsituatie van de cliënt:

• Eenpersoonshuishouden - appartement

• Eenpersoonshuishouden – eengezinswoning

• Meerpersoonshuishouden - woonsituatie niet van belang

- De combinatie van de persoon die de ondersteuning levert en de leefsituatie van de cliënt leidt tot een specifieke pgb-categorie met een daarbij horend pgb-tarief.

- Het maximaal pgb-tarief is gelijk aan tarief HO zin.

- Om te bepalen of indexatie van de tarieven HO pgb nodig is, wordt aangesloten bij het moment van indexatie van de tarieven van de HO zin.

Hoogte pgb

De Wmo stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen.

Zoals aangegeven leidt de combinatie van de persoon die de ondersteuning levert en de leefsituatie van de cliënt tot een specifieke pgb-categorie met een daarbij horend pgb-tarief. Dit alles leidt tot de volgende maximale pgb-tarieven (per 1 januari 2021) per maand:

Eenpersoonshuishouden/ appartement

Sociaal netwerk

Professional

HO

€ 136,-

€ 267,68

HO & was

€ 190,-

€ 386,64

HO+

€ 163,-

€ 334,81

HO+ & was

€ 217,-

€ 468,73

Eenpersoonshuishouden/ eengezinswoning

Sociaal netwerk

Professional

HO

€ 217,-

€ 267,68

HO & was

€ 271,-

€ 386,64

HO+

€ 244,-

€ 334,81

HO+ & was

€ 298,-

€ 468,73

Meerpersoonshuishouden

Sociaal netwerk

Professional

HO

€ 217,-

€ 267,68

HO & was

€ 298,-

€ 386,64

HO+

€ 244,-

€ 334,81

HO+ & was

€ 325,-

€ 468,73

Personen in het sociaal netwerk die geen geadministreerde overeenkomst bij de SVB hebben, maar wel ondersteuning bieden zijnde geen gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp, kunnen een symbolische vergoeding van maximaal € 141 euro per maand ontvangen via het pgb huishoudelijke ondersteuning.

Lager periodetarief

Het pgb plan wat wordt ingediend door de cliënt is leidend. Ligt het periodetarief wat is opgenomen in het pgb plan lager dan de tarieven zoals die zijn opgenomen in bovenstaande tabellen, wordt dit tarief gehanteerd. Het uurtarief wordt wel gecheckt vanwege de wetgeving rondom het minimumloon en de inleg bij de SVB.

Hoger periodetarief

Is meer inzet van huishoudelijke ondersteuning nodig en dus een hoger periodetarief, dan wordt maatwerk geleverd.

Eigen bijdrage

De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij cliënt geïnd door het CAK en mag niet worden betaald uit het pgb.

2.3.3. Resultaten en aandachtsgebieden

Gestructureerd huishouden in stabiele situatie (HO)

Onder dit resultaat vallen onderstaande aandachtsgebieden:

Aandachtsgebieden

Een schoon en leefbaar huis:

Een schoon huis betekent dat het huis stof- en vlekvrij is, zodanig dat het niet vervuild is. Daarom dient er periodiek binnenshuis te worden schoongemaakt. Schoon volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Dit kan heel praktisch betekenen dat de uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden niet helemaal voldoen aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van iedere cliënt afzonderlijk. Dat betekent dat er niet wordt schoongemaakt uit gewoonte, maar om te voorkomen dat het vervuilt. De inzet moet echter wel in alle redelijkheid en in voldoende mate aansluiten bij de persoonlijke situatie (mogelijkheden en beperkingen) en de leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid) van een cliënt. De cliënt moet eerst zelf al het mogelijke gedaan hebben om vervuiling te beperken.

Leefbaar betekent dat het huis opgeruimd is en dat de cliënt gebruik kan maken van alle primaire leefruimten.

Onder huis wordt verstaan alle primaire leefruimten die door een leefeenheid daadwerkelijk voor het daarvoor bestemde doel frequent gebruikt worden in de woning: woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, toilet , trap, overloop en hal. In de jurisprudentie zijn hier verschillende uitspraken over terug te vinden, onder andere: ECLl:NL:CRVB:2017:885 (tuin), ECLl:NL:CRVB:2014:1627 (voortuin, hal, gang en trap), ECLl:NL:CRVB:2014:2330 (praktijkruimte aan huis), ECLl:NL:CRVB:2013:2032 (essentiële leefruimten van de cliënt)

Beschikken over schone en draagbare kleding:

Het doel van dit aandachtsgebied is dat de cliënt beschikt over schone kleding. Het omvat het wassen, het drogen, strijken en/of vouwen van kleding en het terugleggen van kleding in de garderobekast. Verwacht wordt dat de cliënt beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het aanschaffen van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de cliënt, aangezien een wasmachine als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd.

Daarnaast wordt van de cliënt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat worden gereinigd. Het gaat dan om het wassen, drogen, strijken en opvouwen. Uitgegaan wordt van 1 maal per week. Op grond van de persoonlijke situatie van een cliënt kan er in overleg tussen aanbieder en cliënt een afwijkende frequentie worden vastgelegd in het leveringsplan. Begeleiden bij het kopen van kleding hoort niet binnen dit aandachtsgebied.

Via de collectieve maatwerkvoorziening:het WasPunt

Cliënten die vanwege hun beperking in aanmerking komen voor het aandachtsgebied "beschikken over schone en draagbare kleding" kunnen gratis gebruik maken van het WasPunt. Dit is een collectieve maatwerkvoorziening. Een cliënt komt voor het WasPunt in aanmerking als hij niet zelf en/of met behulp van zijn omgeving de wasverzorging uit kan voeren. Het WasPunt is voor het wassen, drogen, strijken en vouwen van het wasgoed. Het wasgoed wordt één keer per week op een vaste ochtend thuis opgehaald en vervolgens weer binnen twee dagen bij de cliënt thuisgebracht. Er kunnen maximaal drie waszakken (witte was, lichtbonte was en bonte was) per week worden meegegeven. In principe wordt de was gedroogd in de droger. De kleding die niet in de droger kan, wordt opgehangen. De schone was gaat gevouwen in een wasmand. Het WasPunt wast o.a. geen vitrage, overgordijnen, dekbedden, spreien en jassen.

Als om medische of andere zwaarwegende redenen de was van de kleding niet via het WasPunt gedaan kan worden, wordt de was door de medewerk(st)er van de zorgaanbieder gedaan en kan het aandachtsgebied "beschikken over schone en draagbare kleding" als individuele maatwerkvoorziening worden geïndiceerd.

Gestructureerd huishouden in een kwetsbare situatie (HO+)

De aandachtsgebieden zijn dezelfde als bij huishoudelijke ondersteuning in een stabiele situatie, maar dan aangevuld met:

Aandachtsgebied

Organisatie van het huishouden

Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de cliënt niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen heeft de hulp aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de cliënt. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Daarnaast kan het voorkomen dat de hulp de zelfredzaamheid van de cliënt met betrekking tot het organiseren van het voeren van de huishouding aanleert of verbetert. De bedoeling is dan dat de cliënt (weer) leert hoe en wanneer je huishoudelijke activiteiten uitvoert en leert plannen en beheren van middelen in relatie tot huishoudelijke activiteiten. Hierbij hoort ook het stimuleren tot het doen van huishoudelijke taken evenals de observatie en controle van de uitvoering van huishoudelijke taken door de cliënt zelf.

Aandachtsgebieden op offerte basis

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse levensbehoeften (voedsel, toilet- en schoonmaakartikelen) en activiteiten nodig. Het is heel normaal dat mensen geclusterd boodschappen doen door eenmaal in de week grote voorraad in huis te halen. In het algemeen geldt dat het verzorgen van de boodschappen niet geïndiceerd wordt als maatwerkvoorziening. Hiertoe wordt in de meeste gevallen gebruik gemaakt van een algemeen gebruikelijke dienst (zoals de plaatselijke boodschappendienst) of zetten mensen uit het sociale netwerk zich hiervoor in. Uitsluitend wanneer het eigen netwerk en een boodschappenservice geen optie is, kan een indicatie worden afgegeven van in principe één keer per week boodschappen halen en opbergen. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat met betrekking tot maaltijden is dat de broodmaaltijden worden bereid en klaargezet en een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. In de meeste situaties kan van een algemeen gebruikelijke dienst zoals maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant-en-klaar maaltijden te koop die een oplossing kunnen bieden. Tevens biedt het eigen sociale netwerk mogelijk opties. Uitsluitend wanneer het eigen netwerk of een maaltijdservice geen optie is (bv geen leveringsgebied), kan een indicatie worden afgegeven voor het opwarmen van de maaltijd en/of voor het klaar maken van de broodmaaltijd.

Zorg voor inwonende kinderen

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid.

Dat is niet anders in de situatie dat één of beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen waarbij het gaat om een onvoorziene, acute, situatie dan kan aanvullend op de eigen mogelijkheden extra huishoudelijke ondersteuning voor de duur van maximaal 3 maanden worden geïndiceerd. Het gaat nooit om een volledige overname. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

2.4 Wonen in een geschikte woning

2.4.1 Afwegingskader voor wonen in een geschikte woning

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het wonen in een geschikt woning bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning die als hoofdverblijf dient. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan het College een maatwerkvoorziening treffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

Wat betreft het resultaat 'wonen in een geschikte woning' is er één belangrijke voorwaarde voordat een maatwerkvoorziening aan de orde is: er moet een woning zijn. Het is niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Bij de keuze van een woning dient de cliënt rekening te houden met de eigen situatie.

Afwegingskader

Uitgangspunt is dat iedereen zelf zorgt dient te dragen voor een woning. Dit kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Voor thuiswonende WLZ-cliënten met een PGB, VPT of MPT geldt dat gemeenten op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk zijn voor woningaanpassingen. Gemeenten dragen niet de verantwoordelijkheid voor woningaanpassingen voor mensen met een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg die intramuraal verblijven.

Het bezoekbaar maken van een woning valt in Moerdijk onder de Wmo als een cliënt in een intramurale setting binnen de gemeente woont. Als een cliënt in een intramurale setting buiten de gemeente woont, heeft de gemeente geen verplichting tot het verlenen van een maatwerkvoorziening voor het bezoekbaar maken van een, in de gemeente gelegen woning.

Het College beoordeelt vervolgens allereerst of het resultaat 'wonen in een geschikt huis' ook te bereiken is via een verhuizing. In de afweging of een verhuizing naar een geschikte of geschikt te maken woning de goedkoopst adequate oplossing is in de betreffende individuele situatie, worden de volgende aspecten meegenomen:

De snelheid waarmee het probleem kan worden opgelost

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen de ondersteuningsvraag sneller oplossen als er snel een geschikte aangepaste, of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Een belangrijk aspect bij het wel of niet toepassen van het verhuisprimaat is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en de vraag of die termijn medisch aanvaardbaar is. Dat zal veelal moeten blijken uit medisch advies. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, kan niet worden gezegd dat verhuizen een compenserende oplossing is. De termijn die de aanpassing vergt wordt ook meegenomen in de afweging.

Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrijkomt.

Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het College rekening houdt zijn de binding van de cliënt met zijn huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de cliënt noodzakelijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dichtbij belangrijke voorzieningen is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn.

Als cliënt zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van een verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de cliënt.

Het College maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de cliënt eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer financiële consequenties hebben dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de cliënt, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning door zijn beperking drastisch verandert (doorgaans brengt een beperking negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de cliënt ook problemen hebben met verhuizen.

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

• huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

• de kosten van een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten;

• de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

• kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

• een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing

Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.

Bovenstaande relevante factoren zullen in onderling verband worden afgewogen. Omdat elke situatie anders is kunnen er ook nog aanvullende factoren zijn die een rol kunnen spelen bij de afweging. Als de hiervoor beschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is de wens van cliënt om te willen blijven wonen in de vertrouwde omgeving niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Als aan cliënt een geschikte woning wordt aangeboden en deze wordt door hem geweigerd dan is om deze reden vanuit de gemeente geen maatwerkvoorziening meer noodzakelijk.

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het College vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van corporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het College bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit als deze kan worden aangemerkt als goedkoopst compenserende voorziening. Er moet uiteraard de mogelijkheid zijn tot het plaatsen van een losse woonunit, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Ook op dit punt geldt dat de wens van de betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het is van belang om in de beschikking vast te leggen dat als de unit niet meer nodig is dit aan de gemeente gemeld moet worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Bij de keuze of een losse woonunit geplaatst wordt of een vaste aanbouw gerealiseerd wordt speelt de prognose van het ziektebeeld een rol. Als de prognose stabiel is en te verwachten is dat de cliënt gedurende een lange periode gebruik zal maken van de voorziening dan is het reëler om een vaste aanbouw te realiseren. Is de prognose slecht, waardoor verwacht kan worden dat er slechts enkele jaren gebruik zal worden gemaakt van de voorziening dan ligt het plaatsen van een losse woonunit meer voor de hand.

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het College allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Het College weegt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning af of er sprake is van een algemeen gebruikelijke zaak of dienst of dat er sprake is van algemeen gebruikelijk componenten in de gevraagde maatwerkvoorziening.

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen zaak of dienst kunnen worden opgelost dan wel verminderd.

Ratio

Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een zaak of dienst is voor de cliënt als aanvrager algemeen gebruikelijk als deze:

1. normaal in de handel verkrijgbaar is; en

2. niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

3. niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten; en

4. naar geldende maatschappelijke normen past binnen het normale bestedingspatroon van de cliënt.

Het is ter beoordeling aan het college of er op het moment van de aanvraag sprake is van een zaak die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt (aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang. Uitzonderingen zijn mogelijk als de zaak vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke zaken eerder dan normaal moeten worden vervangen. Zaken die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers (inclusief sanitair en kranen) of keukens.

Het gaat hier bijvoorbeeld om het vervangen van een bad of een douchebak met hoge instap door een (lage) douchebak of inloopdouche (in de reguliere handel verkrijgbaar en niet speciaal voor gehandicapten bedoeld). Dit zijn aanpassingen die ook personen zonder beperkingen zouden kunnen doen als zij de badkamer renoveren. Daarbij moet wel gekeken worden naar wat gangbaar is in de maatschappij voor een persoon als cliënt zonder beperkingen (wat behoort tot het gangbare bestedingspatroon van een persoon als cliënt). Het is daarbij niet vreemd dat een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd, daarvoor hoeft niet altijd iets kapot of niet meer functioneel te zijn. Dit betekent dat er rekening gehouden wordt met hoe lang de voorziening normaal gesproken mee gaat. Een voorbeeld: als cliënt door zijn beperking geen gebruik meer kan maken van het bad en dit bad heeft de leeftijd om, met of zonder beperking, sowieso voor vervanging in aanmerking te komen dan is vervanging van dit bad door bijvoorbeeld een inloopdouche een algemeen gebruikelijke renovatie. De kosten voor deze vervanging komen dan voor rekening van de cliënt. Bijkomende kosten die niet algemeen gebruikelijk zijn kunnen wel voor vergoeding in aanmerking. Op basis van het Beleid Huurverhoging na Woningverbetering van de Huurcommissie (Juni 2018) hanteren wij de volgende totale afschrijvingstermijn voor een woningverbetering:

Vervanging sanitair 25 jaar

Aanleg bad of douchegelegenheid 25 jaar

Vervanging keukeninstallatie 15 jaar

Standaardpot vervangen door hangend toilet 15 jaar

In de situatie waarin op verzoek van het College een persoon die niet is aangewezen op de in de woning aanwezige Wmo-voorzieningen een op basis van de Wmo (voorheen Wvg) aangepaste woning vrijmaakt kan een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten worden verstrekt.

Met het oog op het normale gebruik van de woning kan het College een voorziening treffen. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers wordt geen maatwerkvoorziening getroffen aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt bij het oplossen van een hulpvraag op het gebied van het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening moet noodzakelijk zijn om een persoon met een aantoonbare gedragsstoornis tot rust te doen komen. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

De afweging of een cliënt in aanmerking komt voor een hulpmiddel in het kader van wonen of vaste (onroerende) woonvoorziening hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Waar mogelijk zal uit het oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor de verstrekking van losse woonvoorzieningen. Meestal zal de losse voorziening de goedkoopst adequate voorziening zijn, in plaats van een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt.

Ook zal de afweging in het voordeel van een losse voorziening zijn als de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar een losse woonvoorziening efficiënter is bijvoorbeeld in terminale situaties, maar bijvoorbeeld ook in situaties waarin mensen in een slooppand wonen.

Het College kan een financiële tegemoetkoming voor woningsanering verstrekken als die in geval van COPD noodzakelijk is. COPD staat voor Chronic Obstructive Pulmonary Diseases (chronische obstructieve longaandoeningen). Het is een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de specialist. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde COPD-verpleegkundige. De woningsanering kan het vervangen van vloerbedekking en/of gordijnen in de woon-en slaapkamer betreffen. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten. In de regel kan de financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien:

  • de cliënt bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/ verergeren;

  • vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

  • geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien:het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • Als de cliënt op het moment van aanschaf van het artikel wist dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Voor de hoogte van de vergoeding wordt als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel minder dan twee jaar oud is;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

Ook bij verhuizing wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

In artikel 3.1 lid 2 van de Verordening is bepaald dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als deze zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Moerdijk. In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met een beperking van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in geval van een bezoekregeling in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de verantwoordelijkheid om een maatwerkvoorziening te treffen alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen waar het kind de meeste tijd verblijft.

Voorzieningen voor de aanpassing van gemeenschappelijke ruimten worden niet verstrekt. De uitzondering hierop is dat gemeenschappelijke ruimten aangepast kunnen worden als zonder deze aanpassingen de woonruimte voor de cliënt ontoegankelijk blijft. Het kan dan gaan om:

  • het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

  • het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • het aanbrengen van extra trapleuningen;

  • de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw;

  • een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Overigens worden geen voorzieningen verstrekt met betrekking tot gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of mensen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen. Tevens stimuleert de gemeente aanpasbaar bouwen. Bij projecten waarin woningbouw aan de orde is wordt woonkeur als voorwaarde meegenomen in de onderhandeling met de ontwikkelaar (dit is in de standaard lokatieontwikkelingsovereenkomst opgenomen).

2.4.2.Procedure bij een woningaanpassing

De cliënt heeft de keuze de maatwerkvoorziening in natura of als Pgb te ontvangen. Indien gekozen wordt voor een naturavoorziening zal de woningeigenaar de aanpassing realiseren en wordt na ontvangst van de gereedmelding en factuur de kosten rechtstreeks overgemaakt aan de woningeigenaar. Indien wordt gekozen voor een Pgb zullen de kosten na gereedmelding en ontvangst van de nota uitbetaald worden aan de cliënt.

Bij standaard woningaanpassingen, zoals vastgelegd in bijlage 4 van deze beleidsregels wordt in het geval van een huurwoning van de woningcorporatie de maatwerkvoorziening vastgesteld op basis van de gemaakte vaste prijsafspraken. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.

Bij een standaard woningaanpassing (zoals benoemd in bijlage 4) in een woning die in eigendom is van de cliënt wordt de maatwerkvoorziening door de gemeente vastgesteld door het opvragen van offertes die worden getoetst aan het programma van eisen en de lijst met vaste prijsafspraken). Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.

De procedure bij een niet standaard- woningaanpassing is als volgt

1. Vaststellen programma van eisen

Nadat uit het gesprek duidelijk is geworden dat een maatwerkvoorziening in de vorm van een niet standaard woningaanpassing aan de orde is stelt een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen op voor de goedkoopst adequate woningaanpassing.

Bij een eigen woning vraagt de eigenaar altijd zelf minimaal twee offertes bij een aannemer op. Bij een huurwoning ligt het opvragen van minimaal twee offertes, afhankelijk van de situatie, bij de verhuurder, cliënt of gemeente.

Zo nodig wordt er vanuit de gemeente een 3e offerte opgevraagd.

2. Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt. Op basis hiervan wordt de maatwerkvoorziening vastgesteld.

3. Het college geeft toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft.

4. De woningaanpassing wordt uitgevoerd

Op basis van artikel 2.3.7. lid 1 van de Wet is het College dan wel de cliënt bevoegd zonder toestemming van de woningeigenaar de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen stelt het College de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

5. Het college controleert

Het college verleent slechts een woningaanpassing indien de door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

6. Uitbetaling aan de cliënt dan wel aan de uitvoerder van de woningaanpassing en gereedmelding

De maatwerkvoorziening wordt uitbetaald aan de cliënt dan wel aan de uitvoerder van de woningaanpassing. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de maatwerkvoorziening wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de maatwerkvoorziening. Wanneer de cliënt dan wel de uitvoerder van de woningaanpassing de voorfinanciering zelf niet kan bekostigen, dan is bevoorschotting mogelijk. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend. Diegene aan wie de maatwerkvoorziening wordt uitbetaald, moet gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar houden

2.5 Zich verplaatsen in en om de woning

2.5.1 Afwegingskader voor zich verplaatsen in en om de woning

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met behulp van krukken, met een trippelstoel, een rollator of met een rolstoel. Het merendeel van deze voorzieningen wordt op basis van andere wettelijke regelingen dan de Wmo verstrekt of is de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf (bijvoorbeeld krukken of een rollator)

Artikel 2.1 lid 1 onder g van de verordening geeft aan dat in eerste instantie wordt bezien of een voorliggende voorziening voorziet in een antwoord op de hulpvraag. Pas wanneer dat niet het geval is wordt gekeken naar een maatwerkvoorziening.

Een rolstoel kan, handbewogen of elektrisch, zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de Wmo. Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen. Deze vallen onder de sportvoorzieningen, die onderdeel uitmaken van het resultaat 'het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden'.

Afwegingskader

Het gaat om het verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Een voorziening voor verplaatsing in, om en nabij het huis kan in principe verstrekt worden als men een dergelijke voorziening gemiddeld één keer per week voor zittend verplaatsen nodig heeft.

Is een rolstoel nodig voor niet (semi)-permanent gebruik (minder dan gemiddeld één keer per week) dan kan gebruik gemaakt worden van een rolstoelpool, speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Een rolstoel voor incidenteel gebruik is doorgaans niet bedoeld voor verplaatsingen in en om het huis maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. In en om de woning is dan geen rolstoel nodig om zich te verplaatsen maar kan men zich zelf of met andere loophulpmiddelen verplaatsen.

Vanaf 1 januari 2020 worden mobiliteitshulpmiddelen (zoals een rolstoel en een scootmobiel) voor alle cliënten in een Wlz-instelling verstrekt vanuit de Wlz en niet meer vanuit de Wmo 2015.Rolstoelen voor algemeen en incidenteel gebruik (door meerdere cliënten) vallen onder de inventaris van de WLZ-instelling. Hulpmiddelen voor mensen met Wlz-zorg thuis worden vanuit de Wmo/Zvw gefinancierd. Dit blijft voorlopig zo.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel zal door het College een functioneel programma van eisen worden opgesteld.

Accessoires voor rolstoelen worden niet vergoed. Accessoires zijn extra's die niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Dit in tegenstelling tot aanpassingen.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het College rekening gehouden worden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen dat er aanpassingen aan de rolstoel noodzakelijk zijn.

2.5.2 Afwegingskader voor kinderrolstoelen

In de eerste levensjaren hebben kinderen met een beperking geen behoefte aan een eigen rolstoel. De ouders hebben behoefte aan buggy's en duwwandelwagens.

Afwegingskader

Een reguliere buggy wordt voor kinderen tot 4-5 jaar als een normaal gebruiksartikel beschouwd. Als een standaard buggy niet voldoet kan een aangepaste vanuit de Wmo verstrekt worden. De afweging of een aangepaste buggy of rolstoel de meest passende oplossing is vindt plaats aan de hand van de behoefte en beperkingen van kind en-of ouders. Aangezien kinderen in de groei zijn, zal de verstrekking van een rolstoel van kortere duur zijn dan aan een volwassene. Rolstoelen kunnen meestal meegroeien met kinderen door verstelbare onderdelen.

2.6 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

De Wmo is gericht op het sociaal vervoer, ook wel "vervoer in het kader van het leven van alledag voor lokale verplaatsingen" genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde burger in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Bij lokaal verplaatsen gaat het om verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Waar voor het resultaat begeleiding (zie hiervoor paragraaf 2.8) vervoer aan de orde is voor de oplossing van de hulpvraag maakt dat vervoer onderdeel uit van de maatwerkvoorziening begeleiding en valt dit niet onder het resultaat 'zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel'.

2.6.1 Afwegingskader voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

» Het College zal in kaart brengen waar de vervoersbehoefte van de cliënt uit bestaat.

» Cliënten met een WLZ indicatie kunnen een beroep doen op maatwerkvoorzieningen Wmo voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (zoals een scootmobiel of de deeltaxi).

» De vervoersbewegingen die voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo

in aanmerking komen hebben betrekking op het lokale vervoer in het kader van het leven van alledag,.

» Voor ondersteuningsvragen die betrekking hebben op het zich bovenlokaal verplaatsen

of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers of oprijplaten om een scootmobiel mee te nemen of een meeneembare scootmobiel wordt geen maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt.

» Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn om in de

vervoersbehoefte te voorzien zoals een eigen auto. Ook als cliënt zelf nog kan fietsen over grotere afstanden wordt daar rekening mee gehouden. Ook algemeen gebruikelijke oplossingen worden bij de afweging betrokken, denk hierbij aan een fiets met trapondersteuning. Hierbij zal worden afgewogen of deze oplossing ook in de specifieke situatie van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Mogelijkheden kunnen ook gevonden worden in de sociale omgeving van de cliënt. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid (een deel van) het vervoer te verzorgen.

» Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene

voorzieningen meegenomen zijn. Het openbaar vervoer is een dergelijke voorliggende voorziening. Afgewogen moet worden of cliënt het openbaar vervoer kan bereiken en er gebruik van kan maken. Als men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, kan afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Afhankelijk van de woonplek en bestemming kan ook bij een loopafstand van minder dan 800 meter het openbaar vervoer een adequate oplossing zijn. Er ligt hier overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een maatwerkvoorziening voor het lokaal verplaatsen te verstrekken. Voorliggend zijn ook vervoersvoorzieningen die in het kader van WIA of het Besluit bijzondere militaire pensioenen en het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen worden verstrekt in verband met werk of opleiding. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO -Wsw een beroep doen op hun werkgever. Vervoer in verband met re-integratie en beschut werken valt onder de Participatiewet. Vervoer in verband met het volgen van onderwijs valt evenmin onder de Wmo. Vervoer van en naar het primaire onderwijs (basis onderwijs of speciale school voor basisonderwijs), het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs valt, behoudens overgangssituaties en enkele uitzonderingen, onder het leerlingenvervoer. Vervoer naar het beroepsonderwijs moet bij het UWV aangevraagd worden.

» Een (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor

verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

» Bij algemene voorzieningen kan men denken aan een scootmobielpool. Deze algemene voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Ook moet afgewogen worden of cliënt veilig van de voorziening gebruik kan maken. Al dan niet na instructie of tijdelijke ondersteuning zoals een maatje die cliënt wegwijs maakt in het openbaar vervoer.

Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het college een maatwerkvoorziening verstrekken.

Het College zal dan eerst bezien of een maatwerkvoorziening die collectief georganiseerd is voldoende antwoord op de hulpvraag biedt. De vervoersbehoefte van een cliënt die maximaal 800 meter kan lopen kan ingevuld worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer.

» Als cliënt deel uitmaakt van een gezinssituatie kunnen de leden van dit gezin (maximaal 7 ook gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer tegen het vrije reizigerstarief (de deeltaxi heeft een capaciteit van maximaal 8 personen per busje).» Waar begeleiding in het collectief vervoer nodig is voor cliënten die wonen in een (WLZ-) instelling wordt rekening gehouden met de agogische taak van personeel van de instelling.

» Met het collectief vervoer en/of met een andere maatwerkvoorziening voor het zich lokaal verplaatsen dient tenminste een afstand van 1500 tot 2000 kilometer per jaar te kunnen worden afgelegd.

» Als het collectief vervoer niet toereikend is voor verplaatsing in de nabije woon-en leefomgeving kan een vervoersvoorziening verstrekt worden voor de korte afstand.

» Indien gebruik van het collectief vervoer in de specifieke situatie van de cliënt niet mogelijk is kan het College een individuele Wmo voorziening verstrekken in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor deelname aan het maatschappelijk verkeer. Als in deze situatie vervoer in de eigen auto het meest adequaat is dan kan cliënt in aanmerking komen voor aanpassing van de eigen auto. Het kan gaan om medische onmogelijkheden van de cliënt om van het collectief vervoer gebruik te maken (Bijvoorbeeld bij ernstige gedragsproblematiek) maar ook andere specifieke kenmerken van de cliënt in relatie tot het collectief vervoer dient het College in haar overweging mee te nemen.

Autoaanpassing

Autoaanpassingen zijn erop gericht lokale verplaatsingen mogelijk te maken voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op het gebruik van de eigen auto. Dat wil zeggen dat het primaat van het collectief vervoer bij hen niet kan worden toegepast. In de praktijk zal dat niet vaak voor komen. Het kan in voorkomende gevallen aannemelijk zijn dat een autoaanpassing (of verdere aanpassingen) op zichzelf wel aangewezen kunnen zijn, maar dat het duidelijk is dat de eigen (aangepaste) auto binnen afzienbare termijn niet meer kan worden gebruikt. Deze overweging heeft ook betrekking op het kostenaspect (goedkoopst adequate oplossing).

In situaties waar het kinderen tot 12 jaar betreft die alleen zittend in een rolstoel vervoerd kunnen worden, wordt bekeken of het gebruik van het collectief vervoer een adequate oplossing is. Indien een kind met een blijvende beperking zittend in een rolstoel moet worden vervoerd en deel moet kunnen nemen aan activiteiten met het gezin wordt het gebruik van het collectief vervoer over het algemeen als niet adequaat beschouwd. Een aanpassing van de eigen auto van de ouders/ verzorgers van cliënt kan dan leiden tot het gewenste resultaat.

Hierbij wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van de ouders/ verzorgers om bij de aanschaf van een auto rekening te houden met de situatie dat het kind zittend in een rolstoel vervoerd dient te worden.

Uitgangspunten bij de beoordeling autoaanpassing

Bij het verstrekken van een autoaanpassing worden een aantal uitgangspunten gehanteerd.

• Het gebruik van de eigen auto is nodig voor het zich lokaal verplaatsen én het collectief vervoer is geen passende bijdrage.

• de cliënt is eigenaar en bestuurder van de auto. Onder de eigenaar van de auto kan ook de wettelijk vertegenwoordiger van het kind worden verstaan waar de autoaanpassing voor bestemd is.

• Het college hanteert het uitgangspunt dat de auto waar de autoaanpassing voor bestemd is niet ouder is dan 5 jaar.

• alleen specifiek voor mensen met een beperking bedoelde aanpassingen komen voor de tegemoetkoming in aanmerking (dus bijv. geen stuurbekrachtiging of cruise control).

• Een aanpassing van de eigen auto is slechts eenmaal in de vijf jaren mogelijk.

• De goedkoopst adequate aanpassing wordt verstrekt. Dit zijn de kosten van aanpassing voor de goedkoopst adequate auto voor client. Bij kinderen onder de 12 jaar wordt alleen rekening gehouden dat gezinsleden meerijden.

Keuze aanpassing aan auto in relatie tot collectief vervoer

Ondanks het feit dat collectief vervoer een antwoord op de hulpvraag biedt kan de voorkeur van cliënt uitgaan naar het gebruik van de eigen auto met noodzakelijke aanpassingen.

Alleen in deze situatie kan client een keuze maken tussen collectief vervoer of een tegemoetkoming voor een aanpassing van de eigen auto. Hiervoor gelden onderstaande voorwaarden:

• de tegemoetkoming bedraagt maximaal € 4.538,--

• er kan geen beroep worden gedaan op een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto.

• cliënt kan zolang hij deze auto gebruikt niet deelnemen aan het collectief vervoer en moet hij, indien hij daar reeds over beschikt, zijn pasje voor de deeltaxi inleveren.

• alleen specifiek voor mensen met een beperking bedoelde aanpassingen komen voor de tegemoetkoming in aanmerking (dus geen stuurbekrachtiging of cruise control).

• De aanpassingen zijn voor het lokaal verplaatsen, niet voor vervoer naar bijvoorbeeld werk of opleiding. Hiervoor gelden andere regelingen.

• De auto is niet ouder dan 5 jaar.

Cliënten met een scootmobiel kunnen gebruik maken van collectief vervoer.

Maatwerkvoorzieningen voor het lokaal verplaatsen kunnen door het College verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk zijn de hoogten van de financiële tegemoetkomingen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer opgenomen.

2.7 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

2.7.1. Afwegingskader voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden is een resultaat dat door een diversiteit aan maatwerkvoorzieningen bereikt kan worden. Ook andere in deze beleidsregels genoemde maatwerkvoorzieningen (zoals begeleiding, zie hiervoor paragraaf 2.8) dragen bij aan het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.

Afwegingskader

Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Welke ondersteuningsvraag bestaat er ten aanzien van het ontmoeten van medemensen, hoe ziet het sociale leven van de cliënt er uit en welke invulling kan door cliënt zelf aan zijn ondersteuningsvraag worden gegeven. Komt cliënt in een sociaal isolement als er geen invulling wordt gegeven aan de ondersteuningsvraag. Kan een maatje (informele zorg) invulling geven aan de ondersteuningsvraag?

Vervolgens wordt beoordeeld of compensatie plaats kan vinden met algemene voorzieningen die in de gemeente Moerdijk aanwezig zijn denk aan activiteiten die georganiseerd worden voor senioren, activiteiten georganiseerd door kerkgemeenschappen, het verenigingsleven, clubs en cursussen.

Mogelijk is er bij cliënt ook een vervoersbehoefte om maatschappelijk te kunnen participeren. Daarvoor zal het resultaat 'zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel' over het algemeen voldoende oplossing kunnen bieden.

2.7.2. Afwegingskader tegemoetkoming meerkosten sportvoorziening

Door regelmatig te sporten kan een cliënt medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk.

Door beperkingen kan het nodig zijn hiervoor gebruik te maken van een aangepaste sportvoorziening.

Topsport valt hier niet onder. Topsport zal, net als bij mensen zonder beperkingen, vaak hoge uitgaven eisen voor sporthulpmiddelen. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

Het College beoordeeld eerst of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Zijn er bijvoorbeeld fondsen waar gebruik van gemaakt kan worden? Vervolgens kijkt het College of voorliggende of algemene voorzieningen een oplossing bieden. Bij veel sportverenigingen voor mensen met een beperking zijn mogelijkheden om sportvoorzieningen (zoals een sportrolstoel) te lenen en om uit te proberen of een bepaalde sport ook bij iemand past.

Als voorgaande beoordeling niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening toekennen in concreto een tegemoetkoming meerkosten voor de aanschaf van een sportvoorziening.

2.8 Begeleiding: individueel, groepsbegeleiding en logeeropvang

Met ingang van de Wmo 2015 is de gemeente ook verantwoordelijk voor ondersteuning in de vorm van begeleiding. Door begeleiding wordt ondersteuning geboden gericht op de cliënt, zodat deze zelfredzaam blijft of wordt, zelfstandig kan blijven wonen, zijn week op orde heeft en kan deelnemen aan de maatschappij. Dit zijn activiteiten die gericht zijn op het structureren van de dag, het oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen, toezicht op of aansturing bij activiteiten op het gebied van praktische vaardigheden, ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven en het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Anderzijds kan ondersteuning er ook op gericht zijn om het netwerk rondom de cliënt in staat te stellen om hun mantelzorgtaken (langer) vol te houden. Een combinatie van beide vormen van ondersteuning is mogelijk. Dit geeft aan dat de verantwoordelijkheid voor begeleiding een tweeledige is.

Tot slot heeft de gemeente op grond van de Wmo 2015 een verantwoordelijkheid voor beschermd wonen en opvang. Omdat dit een verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten is (in concreto Breda en Bergen op Zoom) wordt beschermd wonen en opvang in deze beleidsregels niet verder uitgewerkt. Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Breda is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang en heeft dit ondergebracht in Centraal Onthaal.

2.8.1. Afwegingskader

Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie. Gedacht kan worden aan het kunnen doen van de administratie, het plannen van de week, regelzaken- en geldzaken, het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het hebben van een zinvolle invulling van de dag en ondersteuning bij het oplossen van problemen. Ook het ontlasten van de mantelzorger en/of gezinsleden maakt hier onderdeel van uit. Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen van de inzet van mantelzorg en / of het continueren van de inzet van de mantelzorg (voorkomen van overbelasting bij de mantelzorger). Gedacht kan worden aan logeervoorzieningen, het tijdelijk overnemen van toezicht, vormen van dagbesteding etc.

Met ingang van 1 januari 2015 kunnen cliënten aanspraak maken op persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging in het verlengde ligt van de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt dan geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 kan dan bestaan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), waaronder in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.

De mate / zwaarte van de beperkingen is van invloed op wat een inwoner zelf kan, wat binnen zijn sociale netwerk kan of wat met voorliggende / algemene voorzieningen opgelost kan worden:

Lichte beperkingen (stimuleren bij het zelf uitvoeren van taken)

Matige beperkingen (helpen bij taken)

Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij is niet de diagnose leidend (van welk ziektebeeld / welke grondslag is sprake) maar zijn de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en zijn sociale netwerk leidend. Het is wel zaak om daarbij in kaart te brengen van welke aandoening of beperking sprake is en wat de effecten daarvan zijn op de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor de hulpvrager een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen zoals een boodschappen-app voor mensen met een verstandelijke beperking, een pictogrammen bord of speciale multomap waarmee de administratie overzichtelijk opgeborgen kan worden. Ter ondersteuning van de mantelzorger kan hierbij gedacht worden aan beeldspraakverbindingen (skype), een alarmeringssysteem of scholing van mantelzorgers waardoor de draagkracht wordt vergroot.

Het College beziet of er sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten en die normaal wordt geacht in een relatie is tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben (zoals bezoek familie/ vrienden, bezoek (huis)arts, het doen van de administratie). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kortdurende en langdurige situaties:

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en /of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat deze daar niet meer is aangewezen op Wmo-ondersteuning. Hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurig: als het gaat om een chronische situatie dan is de begeleiden van een cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven voor partner, ouder, inwonend kind en /of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden, te denken valt aan het bezoeken van familie/ vrienden, (huis)arts of zaken die bij een gezamenlijk huishouden horen zoals het doen van de administratie.

Alleen wanneer sprake is van een langdurige situatie waarbij de tijdsinvestering in activiteiten in relatie tot een situatie waarin geen sprake is van een beperking substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp. In bijlage 3 is opgenomen op welke wijze afgewogen wordt of er sprake is van overbelasting.

De draaglast- draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht.

Het College beziet of personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen zijn voor de hulpvraag. Kunnen zij bijvoorbeeld samen de administratie doen, door regelmatig een oogje in het zeil te houden structuur in de week aanbrengen, kunnen zij door het samen activiteiten ondernemen zorgen voor een zinvolle invulling van (een deel van) de dag? Kan het sociaal netwerk bijvoorbeeld een deel van de activiteiten van de mantelzorger overnemen, zodat er een gedeelde verantwoordelijkheid wordt ervaren. Kunnen vrienden, buren of familie oogje in het zeil te houden of kunnen zij door het samen met de cliënt activiteiten te ondernemen ervoor zorgen dat de mantelzorger even op adem kan komen of zijn eigen activiteiten kan ondernemen?

Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende voorzieningen zijn meegenomen. Alvorens een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo te verstrekken is het van belang om na te gaan wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Soms kunnen een maatwerkvoorziening Wmo (begeleiding) en behandeling gelijktijdig worden ingezet. De maatwerkvoorziening Wmo neemt de taak dan tijdelijk over totdat de taak in de behandeling is aangeleerd. Ook de mogelijkheden van wettelijk voorliggende voorzieningen worden in kaart gebracht zoals opvoedingsondersteuning voor de ouders vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging of mantelzorgondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de ziektewet, WIA, Wajong, Participatiewet. Als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dan kan een maatwerkvoorziening Wmo worden overwogen.

De hulpvraag van een cliënt kan, door de zwaarte van de beperking, zo omvangrijk zijn dat een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg aan de orde is. Het gaat hier om cliënten die 24-uur intensieve zorg en toezicht dichtbij nodig hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen met ernstige dementie, om mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking en om mensen met een ernstige psychische stoornis. In de memorie van toelichting op de wet is opgenomen dat indien cliënten een beroep kunnen doen op de WLZ, geen beroep kunnen doen op ondersteuning op grond van de Wmo. Mantelzorgers van cliënten met een toelating tot de WLZ kunnen geen gebruik maken van maatwerkvoorzieningen Wmo voor respijtzorg. Voor algemene mantelzorgondersteuning (zoals advies, voorlichting etc.) kan wel een beroep op de Wmo gedaan worden.

Het College beoordeelt of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en beoordeelt of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Bieden welzijnsactiviteiten een oplossing? Bijvoorbeeld een Pluspunt of Inloopvoorziening (waar ontmoeting en activiteiten plaatsvinden), een administratie-maatjes project, vrijwillige thuiszorg, mantelzorgondersteuning door de welzijnsinstelling een cursus waardoor de cliënt zijn sociale netwerk uitbreidt, de inzet van vrijwilligers of een soos voor mensen met een verstandelijke beperking. etc.

Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van:

• Waakvlam begeleiding

• Begeleiding thuis regulier

• Begeleiding thuis plus

• Begeleiding groep regulier

• Begeleiding groep plus

• logeeropvang.

Een combinatie van individuele begeleiding, begeleiding in een groep en logeeropvang kan voorkomen. In bijlage 5 worden deze categorieën toegelicht. Indien een cliënt niet zelf kan voorzien in het vervoer naar de begeleiding groep, kan hiervoor een indicatie worden afgegeven per etmaal/ etmalen per week.

De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening zijn de uitgangspunten voor het PGB vastgelegd.

Bij het vormgeven van de maatwerkvoorziening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de cliënt (thuis, school, kern of wijk} georganiseerd is.

Pgb voor begeleiding

Bij het pgb voor begeleiding gaat het om de inhuur van menskracht. Hierdoor is het onder andere belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn en dat hij een pgb plan aanlevert dat inzicht geeft in de ondersteuningsvraag van de cliënt en de te bereiken doelen en resultaten, frequentie van ondersteuning en waarin de uit te voeren activiteiten zijn benoemd. Waar de term pgb houder wordt gebruikt wordt bedoeld de pgb houder of zijn vertegenwoordiger.

De uitgangspunten voor het Pgb voor begeleiding zijn:

• Er wordt bij het Pgb voor begeleiding gekozen voor een resultaatgerichte werkwijze.

• We maken voor het pgb begeleiding onderscheid in de situatie van de cliënt:

- Stimuleren, er wordt voor relatief korte termijn een pgb verstrekt

- Behouden / stabilisatie, er wordt voor middellange/ lange termijn een pgb verstrekt

- Ondersteunen bij verslechtering, er worden langdurige afspraken gemaakt over de ondersteuning die met het pgb wordt gerealiseerd

• De cliënt staat centraal in de uitvoering van de ondersteuning, ongeacht of deze wordt geboden door het sociaal netwerk of een zorgaanbieder.

• Een combinatie van het pgb voor het sociaal netwerk en een pgb voor een zorgaanbieder is mogelijk tegen maximaal het resultaatstarief voor begeleiding zorg in natura. Er kan geen sprake zijn van dubbele financiering.

Pgb vaardigheid

Een cliënt of zijn vertegenwoordiger die pgb vaardig is, is aantoonbaar in staat om het pgb te beheren en hij beseft welke rechten en plichten (zoals werkgeversrol) hierbij horen. De zorgaanbieder mag dit beheer niet op zich nemen.

Onder pgb vaardigheid verstaan we:

  • De pgb houder is in staat de eigen situatie te overzien, afspraken te maken met aanbieders en te sturen op activiteiten en frequentie.

  • De pgb houder is op de hoogte van rechten en plichten van een pgb (evt werkgeversverplichtingen).

  • De pgb houder kan de voortgang op de hulpverlening bewaken en bijsturen waar nodig.

  • De pgb houder heeft geen druk ervaren vanuit de pgb hulpverlener om zorg te mogen leveren.

Pbg plan

Bij het pgb voor begeleiding werken we met een pgb-plan waarin doelen en resultaten, activiteiten en frequentie worden benoemd. Het pgb plan is gelijk voor het pgb bij een zorgaanbieder en het pgb sociaal netwerk. Van de cliënt of zijn vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze een kwalitatief goed doordacht pgb-plan opstelt. Hij levert een pgb plan voor begeleiding aan dat inzicht geeft in de ondersteuningsvraag van de cliënt en benoemt te bereiken doelen en resultaten, frequentie van ondersteuning en de uit te voeren activiteiten. De pgb houder dient te beseffen dat het pgb plan een belangrijk document is.

Toets op resultaat

Indien een cliënt kiest voor een pgb, dient vooraf de afweging gemaakt te worden of het resultaat kan worden behaald met het pgb. Het is belangrijk dat het pgb zo wordt ingezet dat het in het pgb-plan geformuleerde resultaat wordt behaald. De pgb houder is hier verantwoordelijk voor. De gemeente informeert de pgb houder vooraf dat periodiek getoetst kan worden of het resultaat met het pgb behaald wordt en welke consequenties verbonden zijn aan het niet behalen van het resultaat. Wanneer (tussentijds) door de Wmo-consulent wordt vastgesteld dat de resultaten die in het pgb-plan zijn genoemd niet of onvoldoende worden behaald, zijn mogelijke consequenties:

- Het resultaat wordt opnieuw geformuleerd. De Pgb houder c.q. zijn pgb-ondersteuner moet kunnen beredeneren waarom het resultaat niet behaald is en waarom dit niet eerder met de Wmo consulent besproken is.

- Pgb wordt omgezet naar zorg in natura of andere pgb-ondersteuner;

- Pgb wordt stopgezet en moet terugbetaald worden.

Kwaliteitseisen Pgb begeleiding

Net als bij zorg in natura is het ook bij het pgb belangrijk dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De pgb houder is verantwoordelijk voor het aantonen van de kwaliteit. De pgb-houder ondertekent een eigen verklaring waarin hij aangeeft dat de pgb-ondersteuner voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

Algemene kwaliteitseisen

Alle maatschappelijke ondersteuning die wordt geboden, dus ook de ondersteuning op basis van het pgb voor begeleiding dient te voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor kwaliteit. Deze voorwaarden gelden zowel voor zorgaanbieders/ zzp als sociaal netwerk/ overig die op grond van een pgb ondersteunen. In de Wmo 2015 is opgenomen dat een voorziening in elk geval:

a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt,

b. wordt afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

c. wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

d. wordt verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

Kwaliteitseisen zorgaanbieders / ZZP’ers

Verder gelden voor pgb-zorgaanbieders/ zzp de kwaliteitseisen die worden gesteld aan zorgaanbieders met een resultaatsovereenkomst voor zorg in natura. In bijlage 6 is hier een omschrijving van opgenomen.

Kwaliteitseisen sociaal netwerk/ overig

Naast de hiervoor genoemde algemene kwaliteitseisen worden aan het sociaal netwerk/ overig die worden gecontracteerd door de pgb- houder de volgende kwaliteitseisen gesteld:

- Met het pgb worden gestelde resultaten bereikt en dit wordt inzichtelijk gemaakt;

- Het overleggen van een VOG-verklaring met uitzondering van personen uit het gezin van de pgb houder en eerste en tweedegraads familieleden;

- In geval van afwezigheid door vakantie, ziekte of andere oorzaken sluit de zorg naadloos aan. De pgb houder is verantwoordelijk voor een planning die hierin voorziet;

- De pgb-ondersteuner mag niet overbelast zijn;

- De pgb-ondersteuner heeft een stabiele persoonlijke situatie (een indicatie kan bijvoorbeeld zijn dat deze zelf in ieder geval geen begeleiding heeft).

Uitsluitingen Pgb voor begeleiding

Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Het pgb voor begeleiding mag niet ingezet worden voor gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de huisgenoten, tot wie gerekend worden, de partner, ouders, inwonende kinderen en anderen met wie cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd voor gebruikelijke hulp bij begeleiding:

• Gebruikelijke hulp wordt verwacht in een kortdurende zorgsituatie, die een periode van maximaal drie maanden beslaat en waarin uitzicht is op herstel.

• In een zorgsituatie die langer dan drie maanden duurt en waarin uitzicht is op herstel en in een zorgsituatie waarin geen uitzicht is op herstel wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:

- Begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;

- Begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie;

- Het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van administratie.

Pgb sociaal netwerk / overig

Bij zorg in natura kennen we begeleiding plus, deze is bedoeld voor cliënten, die beperkingen hebben die (langdurig) gepaard gaan met matig of zwaar regieverlies, of met een invaliderende aandoening of beperking (fysieke, cognitieve, sociaal-emotionele beperkingen). Deze beperkingen hebben een tekortschietend zelfregelend vermogen tot gevolg. De integratie in de samenleving door de beperking of aandoening kan zeer moeilijk zijn. Gezien de benodigde deskundigheid voor begeleiding plus, is het bieden van deze vorm van begeleiding door het sociaal netwerk niet aan de orde. Uitzondering kan gemaakt worden als aangetoond kan worden dat de begeleider uit het sociaal netwerk beschikt over de benodigde diploma’s en ervaring om deze vorm van begeleiding te bieden. Het pgb sociaal netwerk kan niet worden ingezet voor begeleiding Groep.

Verbeterbare problematiek

Wanneer de toegang Wmo vindt dat er sprake is van verbeterbare problematiek (stimuleren), is het uitgangspunt dat door de pgb-ondersteuner gewerkt aan verbetering en/of herstel. Dit geldt zowel voor het sociaal netwerk/ overig als voor zorgaanbieders / ZZP’ers. Wanneer de cliënt, het sociaal netwerk of de pgb-ondersteuner echter in tegenstelling tot de toegang Wmo van mening is dat de problematiek onverbeterlijk is, is de ondersteuning niet cliëntgericht en wordt geen pgb verstrekt en wordt een andere passende oplossing gezocht. Dit kan zijn een zorg in natura maatwerkvoorziening of een pgb bij een andere pgb-ondersteuner. Als hierover tussen gemeente en cliënt verschil van mening ontstaat dan kan een onafhankelijk advies worden opgevraagd.

Hoogte Pgb voor begeleiding

Voor de hoogte van het Pgb voor begeleiding wordt onderscheid gemaakt in:

• ondersteuners die in dienst zijn van een professionele organisatie of die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer : 100 % van het tarief waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht voor;

• voor personen die behoren tot het sociaal netwerk en personen die niet als ondersteuners als bedoeld hierboven worden aangemerkt bedraagt de hoogte van het pgb niet meer dan het op grond van de Wet langdurige zorg geldende tarief voor zorg van niet-professionele zorgverleners (peiljaar 2021 €21,14) .

Er wordt geen pgb verstrekt als deze wordt ingezet bij een gecontracteerde zorgaanbieder (begeleiding zin) tenzij dit in een combinatie met het sociaal netwerk is.

Tarieven 2021 voor Pgb begeleiding

Categorie

Zorgaanbieder/ zzp

Per maand

Sociaal netwerk

Per maand

Waakvlamfunctie

€ 49,31

€ 22,45

Begeleiding thuis Regulier

€ 553,58

€ 314,41

Begeleiding thuis Plus3

€ 1.019,77

€ 544,82

Begeleiding groep regulier4

€ 891,38

n.v.t.

Begeleiding groep plus

€ 1.263,23

n.v.t.

Logeeropvang

€ 225,31 (etmaal)

€ 71,31 (per etmaal)

L ager periodetarief

Het pgb plan wat wordt ingediend door de cliënt is leidend. Ligt het periodetarief wat is opgenomen in het pgb plan lager dan de tarieven zoals die zijn opgenomen in bovenstaande tabel, wordt het door de PGB houder opgegeven tarief gehanteerd. De gemeente checkt wel het uurtarief vanwege de wetgeving rondom het minimumloon en de inleg bij de SVB.

Het pgb mag niet hoger zijn dan het tarief dat beschikbaar is voor de begeleiding zorg in natura (ZIN). In individuele situaties blijft maatwerk mogelijk en kan op basis van een onderbouwde motivatie het pgb tarief worden verhoogd met de benodigde extra inzet.

De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij cliënt geïnd door het CAK en mag niet worden betaald uit het pgb.

Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming

3.1 Inleiding

Omdat er in de Wmo sprake is van maatwerk om tot een oplossing van de hulpvraag te komen is zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de cliënt van groot belang. Het keukentafelgesprek geeft vorm aan dit zorgvuldige onderzoek. In een open gesprek wordt samen met de cliënt met een hulpvraag een zo volledige mogelijke inventarisatie gemaakt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen.

3.2 Procedurele bepalingen rond onderzoek en advies

Om een goed beeld te krijgen kan een deskundigenadvies noodzakelijk zijn. Om de clientsituatie en de hulpvraag goed te beoordelen kan aanvullende deskundigheid noodzakelijk zijn. Het kan gaan om een onafhankelijk sociaal medische adviseur die de medische noodzaak voor een maatwerkvoorziening onderzoekt maar ook om een advies van een psycholoog, orthopedagoog, bouwkundige, huisarts, specialist ouderengeneeskunde of het betrekken van de specifieke expertise van een aanbieder. Een advies kan nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/ belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. In de Verordening is in artikel 2.7 opgenomen welke bevoegdheden het College heeft ten aanzien van onderzoek en advisering.

» Als om medische reden geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt, kan een medisch adviseur om advies gevraagd zodat het besluit voldoende gemotiveerd is.

» De Wmo-consulent kan altijd aanleiding zien om extern advies te vragen. Dit kan het geval zijn bij een progressief ziektebeeld of bij moeilijk objectiveerbare aandoeningen. Ook in complexe situaties bijvoorbeeld waar de hulpvraag op meerdere resultaatgebieden of leefgebieden (Wmo overstijgend) speelt kan extern advies worden gevraagd. Per situatie zal het vragen om extern (medisch) advies beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een (medisch) advies gevraagd.

» Bij het extern (medisch) advies kunnen de International Classification of Functions, Disabilities en Health (ICF classificatie) en de DSM- V als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

» De cliënt moet die gegevens die noodzakelijk zijn om te beoordelen op welke wijze de hulpvraag kan worden opgelost dan wel voor het beoordelen van de aanvraag aan het College verschaffen.

» Het College beoordeelt het deskundigenadvies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorziening.

3.3 Motivering van besluiten

» In de beschikking wordt aangegeven op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij een afwijzing moet worden aangegeven dat een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is of zelfs ongewenst is, omdat cliënt zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

» Indien er sprake is van een spoedprocedure wordt geen maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB toegekend. Na afronden van het onderzoek en bij het afgeven van de definitieve beschikking is er voor de cliënt wel de keuze mogelijk tussen Zorg in natura of een PGB.

3.4 Procedurele bepalingen rond bezwaar

» Iedere cliënt heeft het recht, als hij het met een beschikking niet eens is, bezwaar te maken. Hierbij gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

» Bij een voorgenomen afwijzing van een maatwerkvoorziening wordt de cliënt vooraf op de hoogte gesteld.

» Zodra het bezwaarschrift is ontvangen, is het uitgangspunt dat er eerst telefonisch contact is tussen de Wmo consulent en bezwaarmaker.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

4.1 Inwerkingtreding

1. Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie.

2. De beleidsregel ‘beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk, vastgesteld op 11 februari 2020, wordt ingetrokken met ingang van inwerkingtreding van deze beleidsregel.

3. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ’Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van het college, gehouden op 23 maart 2021

De secretaris,

J.C. Slagboom

De burgemeester,

J.P.M. Klijs

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

Ondertekening

Bijlage 1 Wegingskader Huishoudelijke ondersteuning Moerdijk 5

Resultaat en aandachtsgebied

Situatiebeschrijving is gespreksverslag gemeente waarbij enkel aangegeven wordt welk resultaat (HO of HO+) moet worden behaald en welke aandachtgebieden moeten worden uitgevoerd. Dit frequentieoverzicht dient als basis en kan in overleg tussen aanbieder en cliënt (en met akkoord van cliënt) gemotiveerd van worden afgeweken.

Gestructureerd huishouden in een stabiele situatie (HO)

Schoon en leefbaar huis

Beschikken over schone en draagbare kleding

Gestructureerd huishouden in een kwetsbare situatie (HO+}

Schoon en leefbaar huis

Beschikken over schone en draagbare kleding

+

Organisatie van het huishouden

Offertebasis

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Zorg voor inwonende kinderen

Gestructureerd huishouden in een stabiele situatie (HO}

Schoon en leefbaar huis

Woonkamer

Slaapkamer

Keuken

Sanitair

Hal/gang/ overloop

Trap

Stof afnemen nat of droog laag/hoog (nat/droog is keuze cliënt)

1x per week

1x per week (meubels)

Hoog is 1x per 6 weken (meubels)

1x per 2 weken

Stof afnemen nat of droog midden (nat/droog is keuze cliënt)

1x per 2 weken

1x per 2 weken

Stofzuigen

Elke week

Elke week

Elke week

Elke week

Elke week

1x per 2 weken

Dweilen

1x per 2 weken

1x per 4 weken

1x per week

1x per week

1x per 2 weken

Verschoning (niet zijnde ‘bed rechttrekken’)

1x per 2 weken

Schoonmaken meubels

Keukenblok (deurtjes, wasbak en tegelwand fornuis) 1x per week

Wastafel(s), toilet(ten), douche/bad 1x per week

Schoonmaken overige

Apparatuur (buitenzijde) 1x per week

Tegelwand ‘overige’badkamer /toilet 4x per jaar

Opruimen (denk hierbij aan bv servies in de vaatwasser, afval in de afvalbak, niet vuilnis wegbrengen, kleding opbergen o.i.d.)

1x per week

Bed rechttrekken 1x per week

Schoon en leefbaar huis

Woonkamer

Slaapkamer

Keuken

Sanitair

Hal/gang/ overloop

Trap

Deuren en deurposten

1x per 8 weken

2x per jaar

1x per 8 weken

2x per jaar

2x per jaar

Meubels afnemen

1x per 8 weken

Radiatoren

2x per jaar

2x per jaar

2x per jaar

2x per jaar

2x per jaar

Raambekleding reinigen (gordijnen wassen of jaloezien afdoen)

2x per jaar

2x per jaar

2x per jaar

Ramen (binnenzijde)

6x per jaar

2x per jaar

4x per jaar

4x per jaar

(Keuken) kasten binnenzijde

2x per jaar

(keuken)kasten bovenkant

1x per 6 weken

Apparatuur (oven/ magnetron/vriezer/ koelkast/afzuigkap) binnenzijde

2x per jaar

Gestructureerd huishouden in een kwetsbare situatie (HO+)

Schoon en leefbaar huis

Idem HO

Beschikken over schone en draagbare kleding

Idem HO

Organisatie van het huishouden

Weekschema opstellen en doornemen

Instructie activiteiten (uitvoeren, stimuleren of aanleren)

Nalopen (voorraad) levensmiddelen en op orde houden

Beschikken over schone- en draagbare kleding

1x per week

Kleding sorteren wasmachine in – uit

Drogen (in – uit waslijn)

Opvouwen en opbergen

Strijken

Offertebasis

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Tafel dekken

Vaatwasser / afwassen

(brood)Maaltijd klaarmaken

Warme maaltijd opwarmen en aanreiken (niet klaarmaken)

Boodschappen (samenstellen lijst , inkopen en opbergen in kasten)

Zorg voor inwonende kinderen

Wassen, verschonen en aankleden kinderen

Naar bed brengen of uit bed halen

School/Crèche (tas klaarmaken en halen/brenqen)

Eten en drinken (babyvoedinq) qeven

Bijlage 2 Gebruikelijke hulp

2.1Gebruikelijke hulp en mantelzorg

In relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang de term gebruikelijke hulp goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg. Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.

Gebruikelijke hulp is per definitie ondersteuning waarvoor geen maatwerkvoorziening Wmo wordt verstrekt. Het is de normale, dagelijkse hulp binnen de leefeenheid die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.

2.2De omgeving als wegingsfactor

De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de cliënt kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de ondersteuningsbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf ondersteuning behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken (gezonde volwassenen).

In het onderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van cliënt zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de cliënt meegenomen worden in de afweging. In geval er voor de cliënt mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, hoeft voor dat deel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden omdat daar geen huishoudelijke ondersteuning vanuit de Wmo voor ingezet hoeft te worden. De mantelzorger voorziet al in die hulp en degene die de indicatie stelt weegt dat mee in het opstellen van het indicatiebesluit.

Welke ondersteuning de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de cliënt, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen.

Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat degene die de indicatie stelt nagaat of voor een deel van de mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden ter ondersteuning van de mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt.

In geval er voor een cliënt geen mantelzorg beschikbaar is of mantelzorg wegvalt, wordt dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd.

2.3Gezamenlijke huishouding

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 'Een gezamenlijke huishouding' wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld,

b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,

c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouden krachtens een geldend samenlevingscontract, of zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar de aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding , zoals bedoeld in de definitie in deze paragraaf.

2.4Eén- en meerpersoonshuishouden

Indien de cliënt deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet degene die de indicatie stelt vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan worden besloten op welke ondersteuning vanuit de Wmo de cliënt redelijkerwijs is aangewezen. In geval cliënt een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke hulp.

2.5Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

2.6Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit de Wmo kan maken

2.7Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het gesprek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke hulp dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat degene die de indicatie stelt die huisgenoten bij het gesprek betrekt. Op die manier kan correct geïnventariseerd worden welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie. Ook wanneer het gaat om gebruikelijke hulp en de inzet van de huisgenoot, vereist de zorgvuldigheid dat deze wordt gehoord.

Richtlijnen voor gebruikelijke hulp

3.1Ondersteuning vanuit de Wmo aanvullend op eigen mogelijkheden

Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de cliënt heeft om op eigen kracht zijn probleem op te lossen.

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat

Er moet bekeken worden of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden voor de hulpvraag. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar wettelijk voorliggende voorzieningen en voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. terwijl bij algemeen gebruikelijke voorzieningen moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is en adequaat is ingeval van de cliënt.

3.2Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Degene die de indicatie stelt kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke hulp kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat redelijkerwijs geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Altijd moet onderzocht worden of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen, hiertoe kan de gemeente extern advies opvragen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. Deze indicatie zal van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

3.3Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een cliënt vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer de huisgenoot afwezig is met een verplichtend karakter én er sprake is van taken die niet uitgesteld kunnen worden

De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd.

3.4Korte levensverwachting

In geval de cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt afgeweken worden van de gebruikelijke hulp.

3.5Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen , dan gaat degene die de indicatie stelt ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

• Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding

• Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

• Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Taken van een 18-23 jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

• schoonhouden van sanitaire ruimte,

• keuken en een kamer,

• de was doen,

• boodschappen doen,

• maaltijd verzorgen,

• afwassen en opruimen.

Daarnaast kunnen zij eventuele andere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Uitzondering op een of meer van bovenstaande huishoudelijke taken kan worden gemaakt als de 18-23 jarige zelf beperkingen heeft en/of er sprake is van (mogelijke) overbelasting en/of een negatieve invloed op schoolprestaties.

3.6Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of

kunnen6 verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. Afstemming met het resultaat 'begeleiding' is noodzakelijk.

3.7Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en

verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp aan de kinderen over. Gebruikelijke hulp aan kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang behoort niet tot de strekking van de Wmo maatwerkvoorziening. Uitsluitend voor de verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo gedaan worden. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden.

Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. Degene die de indicatie stelt onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche.opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde voorliggende voorzieningen).

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn de hierboven beschreven mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Dit heeft tot doel om crisis en ontwrichting te voorkomen. Indien degene die de indicatie stelt zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning mogelijk tot maximaal 40 uur per week voor de verzorging van kinderen. Een dergelijke indicatie is van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

3.8Trainbaarheid

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, kan, indien nodig, hulp voor die huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

3.9Voorliggende voorzieningen

Behalve gebruikelijke hulp zijn ook voorliggende voorzieningen reden om ondersteuning vanuit de Wmo te beperken of af te wijzen. Voorliggende voorzieningen zijn alle voorzieningen buiten de Verordening, wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop cliënt aanspraak zou kunnen maken om het resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken.

Wanneer er wettelijke voorliggende voorzieningen zijn, wordt afewogen of deze (wettelijke) voorziening geheel of gedeeltelijk in de oplossing kan voorzien. Wanneer zo'n voorziening een adequate oplossing voor het probleem van de cliënt zou bieden, bestaat er geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

Algemeen gebruikelijke dienstenDe wet geeft aan dat eerst onderzocht moet worden of de hulpvraag kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke diensten. Een algemeen gebruikelijke dienst moet ook als voorliggende voorziening worden gezien. Het is een voorliggende voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de ondersteuningsvraag van de cliënt. Hierbij moet worden gedacht aan (opsomming is niet uitputtend en uitsluitend):

boodschappendienst;

crèche, kinderopvang, gastouder; alarmering;

maaltijdservice;

financieel-administratieve ondersteuning; hondenuitlaatdienst;

klussendienst

Inzet van vrijwilligers

Indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de ondersteuning vrijwillig te (blijven) leveren, is er voor dat deel geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

Bijlage 3 Het onderzoeken van overbelasting

Algemeen

De gemeente onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat deze taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken. In Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als "meer belasten dan het prestatievermogen toelaat". In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

• lichamelijke conditie mantelzorger;

• geestelijke conditie mantelzorger;

• wijze van omgaan met problemen (coping);

• motivatie voor zorgtaak;

• sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

• omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

• ziektebeeld en prognose;

• inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

• woonsituatie;

• bijkomende sociale problemen;

• bijkomende emotionele problemen;

• bijkomende relationele problemen.

Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het onderzoek moeten worden uitgediept.

Bijlage 4 Standaard woonvoorzieningen

Douchezitting

Douchezitting met rugleuning

Douchezitting met rugleuning en armleggers Extra hulppoten voor douchezitje

Set contraplaten voor douchezitje

Douchezitting met rugleuning en armleggers op statief

Wandbeugel 200-800 mm Wandbeugel 900-1.400mm Contraplaten wandbeugels

Vaste wastafelbeugel Vaste toiletbeugel Opklapbare toiletbeugel

Contraplaat opklapbare toiletbeugel Extra hulppoot voor toiletbeugel Extra vloerstatief voor toiletbeugel

Trapspilbeugel Verplaatsen beugel

Antislipcoating badkamer

Verwijderen betegelde doucheopstand Verwijderen bad en maken douchehoek Verwijderen douchebak en maken douchehoek Ophanghaakje handdouche

Handdouche met ophanghaakje

Nieuwe douchemengkraan Meerprijs thermosstatische kraan

Verplaatsen radiator Wegnemen douchewand Verplaatsen douchewand

Aanpassen en verwijderen onderdorpel binnendeur Ophogen paden / terrassen

Bijlage 5 Omschrijvingen van de categorieën begeleiding

Waakvlam begeleiding

Korte omschrijving

Waakvlam begeleiding is gericht op het in beeld houden en het monitoren van kwetsbare cliënten en het voorkomen dat escalatie plaatsvindt.

Ondersteuning af en toe/op afroep, ‘de vinger aan de pols’ houden om zelfredzaamheid te verbeteren, te stabiliseren dan wel terugval in de zelfredzaamheid te voorkomen, opdat voor de cliënt en het sociaal netwerk duidelijk is waar men terecht kan bij risico op terugval.

Toewijzingscriteria

Begeleiding is bedoeld voor cliënten die met minimale ondersteuning zelfredzaam blijven en kunnen meedoen.

Het gaat daarbij om cliënten, die een hulpvraag hebben op één of meer van de volgende levensgebieden, zoals genoemd in de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM):

• Financiën

• Dagbesteding

• Huisvesting

• Huiselijke relaties

• Geestelijke gezondheid

• Lichamelijke gezondheid

• Verslaving

• Activiteiten Dagelijks Leven

• Sociaal netwerk

• Maatschappelijke participatie

• Justitie

Inhoud

De begeleider maakt samen met de cliënt afspraken op basis waarvan de begeleiding zal worden ingezet. In het plan wordt het resultaat gespecificeerd en afspraken gemaakt over de activiteiten en frequentie van de inzet.

Afhankelijk van het doel en resultaat bestaat deze begeleiding uit het adviseren over, het toezien op en zo nodig ondersteuning geven bij:

• vaardigheden of handelingen, die bijdragen aan de doelstellingen uit de Zelfredzaamheidsmatrix.

De Waakvlam begeleiding omvat begeleiding tot 2 uur per periode van vier weken.

Het gaat hierbij om begeleiding, waarbij de contacten een lage frequentie hebben en bedoeld zijn om de cliënt die grotendeels zelfredzaam is op moeilijke momenten en bij onverwachte situaties te ondersteunen, weer op weg te helpen en vinger aan de pols te houden. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van innovatieve middelen zoals digitaal contact.

Resultaatgebieden

• Het verbeteren, stabiel houden dan wel voorkomen van achteruitgang van de cliënt op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie.

• Het oog hebben voor het op- en afschalen van de ondersteuning in de specifieke cliëntsituatie.

• De begeleider/professional zoekt actief met de cliënt naar mogelijkheden in het eigen/sociaal netwerk/voorliggend veld naar oplossingen.

Beschikbaarheid en planning

Professional en cliënt maken afspraken over de inzet van de begeleiding. Binnen de indicatie kunnen zij samen invullen hoe lang en hoe vaak er contact is en hiervoor een planning maken. In voorkomende gevallen zal ook onplanbare begeleiding door aanbieder geleverd moeten worden.

Voorliggend

• De eigen kracht van de cliënt staat voorop. Eerst worden de eigen mogelijkheden in kaart gebracht, waarbij ook gedacht wordt aan handige hulpmiddelen, waardoor de cliënt een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen.

• Is er sprake van gebruikelijke hulp? Gebruikelijke hulp is hulp van huisgenoten die normaal geacht is in een relatie tussen huisgenoten.

• Als het sociale netwerk een oplossing kan zijn voor de hulpvraag van de cliënt is deze voorliggend op de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding.

• Als algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen passend zijn in de situatie van de cliënt dan zijn deze voorliggend. Gedacht kan worden aan huiskamerproject, inloopvoorziening, vrijwillige thuiszorg, maatjes-project etc.

• Als er sprake is van (wettelijke) voorliggende voorzieningen/ondersteuningsmogelijkheden, is een maatwerkvoorziening begeleiding niet aan de orde. Gedacht kan worden aan opvoedondersteuning vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet, indicatie op basis van de Wet langdurige zorg. Behandeling is een voorliggende voorziening maar kan gelijktijdig met begeleiding in het kader van de Wmo geboden worden.

Aanvullende eis

De Waakvlamfunctie wordt uitgevoerd door een professional van minimaal MBO 3/4 werk- en denkniveau.

De professional legt de nodige verbindingen in de keten en werkt samen met alle betrokken instanties/personen om de cliënt heen.

Logeeropvang

Korte omschrijving

Het overnemen van permanent toezicht op de cliënt ter ontlasting van de mantelzorger(s) en/of gezinsleden en het daarmee voorkomen of verminderen van de overbelasting van deze mantelzorger(s) en/of gezinsleden (respijtzorg bieden).

Toewijzingscriteria

Logeeropvang is bedoeld voor cliënten, waarvan de mantelzorger(s) of gezinsleden ontlast moeten worden dan wel waarvan de mantelzorger(s) of gezinsleden tijdelijk afwezig zijn.

Logeeropvang is bedoeld voor cliënten wiens ondersteuningsbehoefte gepaard gaat met toezicht. Het toezicht is gericht op één of meerdere van de volgende situaties:

• Bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, risico op verwaarlozing of complicaties bij een ziekte; en/of

• Het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen: en/of

• Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

Het aantal etmalen logeeropvang is maximaal 15

Inhoud

Logeeropvang is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in een thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Desalniettemin kan de cliënt er voor kiezen om het product gedurende het jaar variabel in te zetten. Dit kan er incidenteel in resulteren dat de cliënt een week bij een aanbieder verblijft en daarnaast de resterende tijd volledig in de thuissituatie verblijft.

Logeeropvang omvat een veilige en adequate accommodatie en de daar bijbehorende hotelmatige diensten. Logeeropvang omvat tevens alle persoonlijke verzorging en begeleiding , noodzakelijk voor de situatie van de cliënt.

Tijdens de Logeeropvang wordt toezicht geboden door een professional. Het toezicht kan gericht zijn op de bij toewijzingscriteria omschreven situaties. Daarnaast richten de activiteiten van de professional zich op het bieden van ondersteuning bij de persoonlijke ontwikkeling van de cliënt zo mogelijk ter vergroting van diens sociale en praktische zelfredzaamheid.

Logeeropvang is geen vervanging van de overige Wmo-voorzieningen

Resultaatgebieden

• Mantelzorg kunnen volhouden en het voorkomen van (dreigende) overbelasting van mantelzorger(s) of gezinsleden

Beschikbaarheid en planning

Logeeropvang is in principe planbaar. Het kan ook ingezet worden bij crisissituaties wanneer er een acute overbelasting dreigt van de mantelzorger(s) of gezinsleden. Beschikbaarheid kan niet afgedwongen worden, maar in crisissituaties wordt wel medewerking van opdrachtnemers vereist.

Voorliggend

• De eigen kracht van de cliënt staat voorop. Eerst worden de eigen mogelijkheden in kaart gebracht, waarbij ook gedacht wordt aan handige hulpmiddelen, waardoor de cliënt een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen.

• Is er sprake van gebruikelijke hulp? Gebruikelijke hulp is hulp van huisgenoten die normaal geacht is in een relatie tussen huisgenoten.

• Als het sociale netwerk een oplossing kan zijn voor de hulpvraag van de cliënt is deze voorliggend op de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding.

• Als algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen passend zijn in de situatie van de cliënt dan zijn deze voorliggend. Gedacht kan worden aan huiskamerproject, inloopvoorziening, vrijwillige thuiszorg, maatjes-project etc.

• Als er sprake is van (wettelijke) voorliggende voorzieningen/ondersteuningsmogelijkheden, is een maatwerkvoorziening begeleiding niet aan de orde. Gedacht kan worden aan opvoedondersteuning vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet, indicatie op basis van de Wet langdurige zorg. Behandeling is een voorliggende voorziening maar kan gelijktijdig met begeleiding in het kader van de Wmo geboden worden.

Aanvullende eis:

Het toezicht wordt geboden door een professional van minimaal MBO 3 werk en denkniveau.

Vervoer maakt geen onderdeel uit van de functie Logeervang.

De woonplaats van de zorgvrager is geldend voor de financiering van de Logeeropvang.

Begeleiding thuis regulier

Korte omschrijving

Begeleiding thuis regulier is gericht op het bevorderen, behouden en compenseren van de zelfredzaamheid, regie en structuur van het huishouden, het plannen van dagelijkse activiteiten, het aanleveren of behouden van vaardigheden en het ondersteunen van mantelzorgers.

Doel van begeleiding thuis regulier is het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk thuis zelfredzaam in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

Begeleiding thuis regulier wordt in principe in de thuissituatie geboden. Indien de cliënt dit wenst, wordt de begeleiding op een andere plaats geboden.

Toewijzingscriteria

Begeleiding is bedoeld voor cliënten, die een hulpvraag hebben op één of meer van de volgende levensgebieden van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM):

• Financiën

• Dagbesteding

• Huisvesting

• Huiselijke relaties

• Geestelijke gezondheid

• Lichamelijke gezondheid

• Verslaving

• Activiteiten Dagelijks Leven

• Sociaal netwerk

• Maatschappelijke participatie

• Justitie

• Ouderschap

• Tijdsbesteding

Inhoud

De begeleider maakt samen met de cliënt een plan op basis waarvan de begeleiding zal worden ingezet. In het plan wordt het resultaat gespecificeerd en afspraken gemaakt over de activiteiten en frequentie van de inzet.

Afhankelijk van het doel en resultaat bestaat begeleiding uit:

• Het ondersteunen en trainen van mantelzorgers bij het omgaan met cliënt en diens netwerk.

• Het ondersteunen en trainen van vaardigheden die cliënt in het dagelijks leven nodig heeft.

• Het bouwen van het sociaal netwerk en het stimuleren van participatie.

• Het ondersteunen bij daginvulling, dagritme, leggen van contacten en het aanleren van sociale vaardigheden.

• Het ondersteunen bij het organiseren en structureren van de administratie.

• Het inzicht geven in de gevolgen van gedrag en activiteiten.

Resultaatgebieden

• Het zelfredzaam zijn en kunnen participeren van de cliënt met zijn beperkingen

• Het oog hebben voor het op- en afschalen van de ondersteuning in de specifieke cliëntsituatie

• Het (indien van toepassing) toeleiden van de cliënt naar ondersteuning, die het best passend is, zoals Wet langdurige zorg (Wlz) of behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet.

Beschikbaarheid en planning

Professional en cliënt maken afspraken over de inzet van de begeleiding. Binnen de indicatie kunnen zij samen invullen hoe lang en hoe vaak er contact is en hiervoor een planning maken. In voorkomende gevallen zal ook onplanbare begeleiding door aanbieder geleverd moeten worden.

Voorliggend

• De eigen kracht van de cliënt staat voorop. Eerst worden de eigen mogelijkheden in kaart gebracht, waarbij ook gedacht wordt aan handige hulpmiddelen, waardoor de cliënt een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen.

• Is er sprake van gebruikelijke hulp? Gebruikelijke hulp is hulp van huisgenoten die normaal geacht is in een relatie tussen huisgenoten.

• Als het sociale netwerk een oplossing kan zijn voor de hulpvraag van de cliënt is deze voorliggend op de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding.

• Als algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen passend zijn in de situatie van de cliënt dan zijn deze voorliggend. Gedacht kan worden aan huiskamerproject, inloopvoorziening, vrijwillige thuiszorg, maatjes-project etc.

• Als er sprake is van (wettelijke) voorliggende voorzieningen/ondersteuningsmogelijkheden, is een maatwerkvoorziening begeleiding niet aan de orde. Gedacht kan worden aan opvoedondersteuning vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet, indicatie op basis van de Wet langdurige zorg. Behandeling is een voorliggende voorziening maar kan gelijktijdig met begeleiding in het kader van de Wmo geboden worden.

Aanvullende eisen

Begeleiding thuis regulier wordt uitgevoerd door een professional van minimaal MBO 3/4 werk en denkniveau.

De professional legt de nodige verbindingen in de keten en werkt samen met alle betrokken instanties/personen om de cliënt heen.

Begeleiding thuis plus

Korte omschrijving

Begeleiding thuis plus is het ondersteunen bij tekortschietende (zelf)regie, sociaal-emotionele problematiek, integratie en participatie. Hierbij kan ook aandacht zijn voor activerende elementen en netwerkondersteuning, zoals het regelen van dagelijkse bezigheden, het nemen van besluiten, het plannen en uitvoeren van taken.

Doel van Begeleiding thuis plus is het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Zonder deze begeleiding zou de cliënt niet thuis kunnen blijven wonen of verwaarlozen.

Begeleiding thuis plus wordt in principe in de thuissituatie geboden. Indien de cliënt dit wenst, wordt de begeleiding op een andere plaats geboden.

Toewijzingscriteria

Begeleiding thuis plus is bedoeld voor cliënten, die beperkingen hebben die (langdurig) gepaard gaan met matig of zwaar regieverlies, of met een invaliderende aandoening of beperking (fysieke, cognitieve, sociaal-emotionele beperkingen). Deze beperkingen hebben een tekortschietend zelfregelend vermogen tot gevolg. De integratie in de samenleving door de beperking of aandoening kan zeer moeilijk zijn.

Begeleiding thuis plus is bedoeld voor cliënten, die een hulpvraag hebben op één of meerdere van de volgende levensgebieden van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM):

• Financiën

• Dagbesteding

• Huisvesting

• Huiselijke relaties

• Geestelijke gezondheid

• Lichamelijke gezondheid

• Verslaving

• Activiteiten Dagelijks Leven

• Sociaal netwerk

• Maatschappelijke participatie

• Justitie

• Ouderschap

• Tijdsbesteding

Inhoud

Begeleiding thuis plus richt zich op cliënten met ernstig tekortschietende vaardigheden en hierdoor forse achterstand hebben in hun (zelfstandig) functioneren. De ondersteuning richt zich op de volgende activiteiten:

• Begeleiden (en zo nodig overnemen) in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van het huishouden, persoonlijke zorg);

• Begeleiden bij sociaal-emotionele problematiek die kan samenhangen met de stoornis;

• Begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving en sociale participatie met als doel zelfredzaamheid. Hierbij is extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werken en het opbouwen van een sociaal netwerk.

• Het borgen van een veilige thuissituatie voor de cliënt en zijn omgeving.

Resultaatgebieden

• Het kunnen blijven wonen in de thuissituatie en het kunnen participeren van de cliënt met zijn beperkingen

• Het voorkomen van overlast voor het netwerk en zijn omgeving

• Het oog hebben voor het op- en afschalen van de ondersteuning in de specifieke cliëntsituatie

• Het (indien van toepassing) toeleiden van de cliënt naar ondersteuning, die het best passend is, zoals Wet langdurige zorg (Wlz) of behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet.

Beschikbaarheid en planning

Professional en cliënt maken afspraken over de inzet van de begeleiding. Binnen de indicatie kunnen zij samen invullen hoe lang en hoe vaak er contact is en hiervoor een planning maken. Gezien de beperkingen van de cliënt moet de ondersteuning direct inzetbaar zijn.

Voorliggend

• De eigen kracht van de cliënt staat voorop. Eerst worden de eigen mogelijkheden in kaart gebracht, waarbij ook gedacht wordt aan handige hulpmiddelen, waardoor de cliënt een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen.

• Is er sprake van gebruikelijke hulp? Gebruikelijke hulp is hulp van huisgenoten die normaal geacht is in een relatie tussen huisgenoten.

• Als het sociale netwerk een oplossing kan zijn voor de hulpvraag van de cliënt is deze voorliggend op de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding.

• Als algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen passend zijn in de situatie van de cliënt dan zijn deze voorliggend. Gedacht kan worden aan huiskamerproject, inloopvoorziening, vrijwillige thuiszorg, maatjes-project etc.

• Als er sprake is van (wettelijke) voorliggende voorzieningen/ondersteuningsmogelijkheden, is een maatwerkvoorziening begeleiding niet aan de orde. Gedacht kan worden aan opvoedondersteuning vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet, indicatie op basis van de Wet langdurige zorg. Behandeling is een voorliggende voorziening maar kan gelijktijdig met begeleiding in het kader van de Wmo geboden worden.

Aanvullende eisen

Begeleiding thuis plus wordt geleverd door een professional met minimaal werk- en denkniveau HBO niveau.

De professional legt de nodige verbindingen in de keten en werkt samen met alle betrokken instanties/personen om de cliënt heen.

Begeleiding thuis plus vereist een vertrouwensband tussen cliënt en professional. Daarom is continuïteit van de begeleider/professional noodzakelijk

Begeleiding groep regulier

Korte omschrijving

Begeleiding groep regulier is primair gericht op het bieden van dagstructuur aan cliënten door een zinvolle daginvulling.

Doel van Begeleiding groep regulier is het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, het voorkomen van een sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers, opdat de cliënt zelfredzaam is en in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

Begeleiding groep regulier vindt plaats buiten de woonsituatie in groepsverband.

Toewijzingscriteria

Begeleiding groep regulier is bedoeld voor cliënten, die een hulpvraag hebben op één of meerdere van de volgende levensgebieden van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM):

• Financiën

• Dagbesteding

• Huisvesting

• Huiselijke relaties

• Geestelijke gezondheid

• Lichamelijke gezondheid

• Verslaving

• Activiteiten Dagelijks Leven

• Sociaal netwerk

• Maatschappelijke participatie

• Justitie

• Ouderschap

• Tijdsbesteding

Begeleiding groep regulier is ook bedoeld voor cliënten, die geen arbeidsvermogen hebben en niet in staat zijn tot (aangepast) werk of vrijwilligerswerk en niet zelfstandig kunnen voorzien in een zinvolle daginvulling.

Inhoud

Begeleiding groep regulier is een integrale voorziening. De begeleiding kan ook persoonlijke verzorging en begeleiding individueel omvatten die tijdens de begeleiding groep regulier aan een cliënt moet worden gegeven voor zover deze uit de Wmo bekostigd wordt.

De begeleider maakt samen met de cliënt een plan op basis waarvan de begeleiding zal worden ingezet. In het plan wordt het resultaat gespecificeerd en afspraken gemaakt over de activiteiten en de frequentie van de inzet. Ook worden afspraken gemaakt over de te behalen doelen.

Afhankelijk van het doel en resultaat bestaat begeleiding groep regulier uit:

• Het ondersteunen bij, behouden van of het oefenen met vaardigheden of handelingen

• Het ondersteunen bij communicatieve vaardigheden

• Het bieden van (dag)structuur

• Het aangaan van betekenisvolle contacten

• Het creëren van een veilig klimaat voor de cliënt en zijn omgeving

• Het ondersteunen en het aanleren van vaardigheden voor Algemene dagelijkse levensverrichtingen

• Het oog hebben voor het op- en afschalen van de ondersteuning in de specifieke cliëntsituatie

Resultaatgebieden

• Het kunnen blijven wonen in de thuissituatie en het kunnen participeren van de cliënt met zijn beperkingen

• Het bieden van een zinvolle daginvulling

• Het ontlasten van mantelzorgers en gezinsleden

• Het voorkomen van overlast voor het netwerk en zijn omgeving

• Het oog hebben voor het op- en afschalen van de ondersteuning in de specifieke cliëntsituatie

Beschikbaarheid en planning

Begeleiding groep regulier is over het algemeen planbaar.

Voor de beschikbaarheid van Begeleiding groep regulier tijdens feestdagen en vakantieperiodes worden tevoren tussen zorgaanbieder en cliënt afspraken gemaakt.

Professional en cliënt maken afspraken over de inzet van de begeleiding. Binnen de indicatie kunnen zij samen invullen hoeveel dagdelen de cliënt gebruik maakt van Begeleiding groep regulier. Zij maken hiervoor een planning.

Voorliggend

• De eigen kracht van de cliënt staat voorop. Eerst worden de eigen mogelijkheden in kaart gebracht, waarbij ook gedacht wordt aan handige hulpmiddelen, waardoor de cliënt een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen.

• Is er sprake van gebruikelijke hulp? Gebruikelijke hulp is hulp van huisgenoten die normaal geacht is in een relatie tussen huisgenoten.

• Als het sociale netwerk een oplossing kan zijn voor de hulpvraag van de cliënt is deze voorliggend op de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding.

• Als algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen passend zijn in de situatie van de cliënt dan zijn deze voorliggend. Gedacht kan worden aan huiskamerproject, inloopvoorziening, vrijwillige thuiszorg, maatjes-project etc.

• Als er sprake is van (wettelijke) voorliggende voorzieningen/ondersteuningsmogelijkheden, is een maatwerkvoorziening begeleiding niet aan de orde. Gedacht kan worden aan opvoedondersteuning vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet, indicatie op basis van de Wet langdurige zorg. Behandeling is een voorliggende voorziening maar kan gelijktijdig met begeleiding in het kader van de Wmo geboden worden.

Aanvullende eisen

Begeleiding groep regulier wordt uitgevoerd door een professional van minimaal MBO 3 werk en denkniveau.

De professional legt de nodige verbindingen in de keten en werkt samen met alle betrokken instanties/personen om de cliënt heen.

Begeleiding groep plus

Korte omschrijving

Begeleiding groep plus is gericht op cliënten met ernstige beperkingen en/of tekortschietende zelfregie over het dagelijks leven, die intensieve specialistische ondersteuning nodig hebben.

Begeleiding groep speciaal vindt plaats buiten de woonsituatie in groepsverband.

Doel van Begeleiding Groep Speciaal is het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat de cliënt zelfredzaam is en hij zo mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

Toewijzingscriteria

Begeleiding groep plus is bedoeld voor cliënten, die een hulpvraag hebben op één of meerdere van de volgende levensgebieden van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM):

• Financiën

• Dagbesteding

• Huisvesting

• Huiselijke relaties

• Geestelijke gezondheid

• Lichamelijke gezondheid

• Verslaving

• Activiteiten Dagelijks Leven

• Sociaal netwerk

• Maatschappelijke participatie

• Justitie

• Ouderschap

• Tijdsbesteding

Begeleiding groep plus is ook bedoeld voor cliënten, die geen arbeidsvermogen hebben en niet in staat zijn tot (aangepast) werk of vrijwilligerswerk en niet zelfstandig kunnen voorzien in een zinvolle daginvulling.

Inhoud

Begeleiding groep plus richt zich op cliënten met ernstig beperkingen en tekortschietende zelfregie, als gevolg waarvan zij forse achterstand hebben in hun zelfredzaamheid.

Begeleiding groep plus richt zich op de volgende activiteiten:

• Het handhaven en bevorderen van zo zelfredzaam mogelijk functioneren.

• Het stabiliseren en voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden.

• Het bieden van een veilige omgeving (door middel van een rustige (aangepaste) accommodatie en/of kleine groepen).

• Het bieden van structuur doordat activiteiten ritme en regelmaat bieden voor de cliënt.

• Het bieden van lichte assistentie bij persoonlijke zorg (geen persoonlijke verzorging in het kader van Zorgverzekeringswet).

• Het voorkomen van maatschappelijke overlast.

• Het ontlasten van mantelzorgers en gezinsleden.

• Het betrekken en inzicht geven van het sociale netwerk in de cliëntsituatie.

Resultaatgebieden

• Het kunnen blijven wonen in de thuissituatie en het kunnen participeren van de cliënt met zijn beperkingen

• Het bieden van een zinvolle daginvulling

• Het ontlasten van mantelzorgers en gezinsleden

• Het voorkomen van overlast voor het netwerk en zijn omgeving

• Het voorkomen van maatschappelijke overlast

• Het oog hebben voor het op- en afschalen van de ondersteuning in de specifieke cliëntsituatie

Beschikbaarheid en planning

Begeleiding groep plus is over het algemeen planbaar.

Voor de beschikbaarheid van Begeleiding groep plus tijdens feestdagen en vakantieperiodes worden tevoren tussen zorgaanbieder en cliënt afspraken gemaakt.

Professional en cliënt maken afspraken over de inzet van de begeleiding. Binnen de indicatie kunnen zij samen invullen hoeveel dagdelen de cliënt gebruik maakt van begeleiding groep plus. Zij maken hiervoor een planning.

Voorliggend

• De eigen kracht van de cliënt staat voorop. Eerst worden de eigen mogelijkheden in kaart gebracht, waarbij ook gedacht wordt aan handige hulpmiddelen, waardoor de cliënt een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen.

• Is er sprake van gebruikelijke hulp? Gebruikelijke hulp is hulp van huisgenoten die normaal geacht is in een relatie tussen huisgenoten.

• Als het sociale netwerk een oplossing kan zijn voor de hulpvraag van de cliënt is deze voorliggend op de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding.

• Als algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen passend zijn in de situatie van de cliënt dan zijn deze voorliggend. Gedacht kan worden aan huiskamerproject, inloopvoorziening, vrijwillige thuiszorg, maatjes-project etc.

• Als er sprake is van (wettelijke) voorliggende voorzieningen/ondersteuningsmogelijkheden, is een maatwerkvoorziening begeleiding niet aan de orde. Gedacht kan worden aan opvoedondersteuning vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong en Participatiewet, indicatie op basis van de Wet langdurige zorg. Behandeling is een voorliggende voorziening maar kan gelijktijdig met begeleiding in het kader van de Wmo geboden worden.

Aanvullende eisen

Begeleiding groep plus wordt geleverd door professional met minimaal HBO niveau eventueel in combinatie met professional MBO 3 werk- en denkniveau.

De professional legt de nodige verbindingen in de keten en werkt samen met alle betrokken instanties/personen om de cliënt heen.

Bijlage 6 Kwaliteitseisen Begeleiding zorgaanbieder

Verder pgb-zorgaanbieders/ zzp gelden integraal de kwaliteitseisen die worden gesteld aan zorgaanbieders met een resultaatsovereenkomst voor zorg in natura. In deze bijlage zijn de hoofdlijnen daarvan samengevat:

- Opdrachtnemer heeft een inschrijving Kamer van Koophandel

- Opdrachtnemer heeft een voor haar branche geldend kwaliteitsborgingscertificaat, in ieder geval betrekking hebbende op zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening, dan wel, een geldig ISO 9001:2008-certificaat met daarbij een bewijs van implementatie van additionele normen die gelden voor haar branche, in ieder geval betrekking hebbende op zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening, dan wel, een geldig ISO 9001:2015-certificaat met daarbij een bewijs van implementatie van additionele normen die gelden voor haar branche, in ieder geval betrekking hebbende op zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening, dan wel een kwaliteitsborgingssysteem waarvan na toetsing gesteld kan worden dat het aan het hierbovenstaande gelijk te stellen is

- Opdrachtnemer hanteert de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

- Opdrachtnemer heeft een bedrijfs- en beroepsaansprakelijkheidsverzekering tot een bedrag van 1.000.000,-

- Opdrachtnemer hanteert de meldplicht calamiteiten zoals beschreven in de Wmo (art 3.4) bij de toezichthouder van de gemeente Moerdijk

- Opdrachtnemer zorgt ervoor dat de kwaliteit van de Maatwerkvoorziening overeenkomstig de gangbare kwaliteitsmaatstaven in de zorg- en welzijnssector is en steeds in overeenstemming is met de Wmo 2015 en de daarop gebaseerde regelingen.

- Opdrachtnemer houdt zich aan de privacy wet en regelgeving

- Alle medewerkers zijn in bezit van een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)

- De Maatwerkvoorziening begeleiding die wordt geleverd zal er toe strekken om de Zelfredzaamheid en de Participatie van de Cliënt te bevorderen, dan wel de Zelfredzaamheids- of Participatieproblematiek van de Cliënt te verminderen, dan wel waar nodig de achteruitgang in Zelfredzaamheid dan wel vermindering van de Participatie te vertragen

- Bij de uitvoering van de overeenkomst wordt gewerkt met aantoonbaar bekwame en geschoolde Beroepskrachten , in overeenstemming met de wet- en regelgeving alsmede geldende cao’s


Noot
1

Ondanks de uitspraken van de CRvB in 2018, waarbij in individuele casuïstiek de uitspraak was dat deze cliënten een uurindicatie in plaats van een resultaatgerichte indicatie moesten ontvangen, is het resultaatgericht indiceren gehandhaafd. Er vindt geen aanpassing van de beleidsregels plaats omdat het ministerie van VWS heeft aangegeven om de Wet maatschappelijke ondersteuning zodanig aan te passen dat gemeenten de keuze krijgen voor resultaatgericht werken of werken op basis van uur indicatie. Tot de wetswijziging een feit is bestaat de kans dat een rechter bij een individueel beroep de gemeente in het ongelijk stelt.

Noot
2

Het niveau sociale woningbouw betreft alle woningen (huur of koop) waarvan de bewoner als het een huurwoning zou zijn in aanmerking kan komen voor huurtoeslag, de grens ligt op woningen met een maximale huur van € 752,33 (grens 2021)

Noot
3

Begeleiding individueel plus kan door het sociaal netwerk worden aangeboden bij een complexe zorgvraag mits de pgb verlener uit het sociaal netwerk beschikt over een diploma en ervaring.

Noot
4

Voor het sociaal netwerk geldt dat zij geen begeleiding groep kunnen bieden.

Noot
5

Het wegingskader Huishoudelijke Ondersteuning Moerdijk geef een richtlijn voor het indiceren van huishoudelijke ondersteuning, werkt de gebruikelijke hulp die van toepassing is bij huishoudelijke ondersteuning verder uit en geeft een (tijds)normering voor huishoudelijke werkzaamheden.

Noot
6

In de zin van ‘niet geleerd hebben’