Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening Jeugdhulp Gemeente Breda 2020)

Geldend van 25-03-2021 t/m 19-05-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening Jeugdhulp Gemeente Breda 2020)

De raad van de gemeente Breda;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 december 2020;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, Jeugdwet;

Overwegende dat:

  • -

    ‘Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind’, overheden opdraagt om bij alle maatregelen die kinderen betreffen de belangen van het kind als eerste overweging te nemen;

  • -

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • -

    waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen op het terrein van jeugdhulp, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • -

    het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociaal netwerk;

  • -

    verder is het noodzakelijk regels op te nemen over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • -

    ook dient vastgesteld te worden op welke wijze een goede verhouding tussen de prijs voor levering van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering wordt gewaarborgd en welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Breda 2020.

HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de begripsbepalingen uit de Jeugdwet van toepassing. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • 2.

    Aangewezen jeugdprofessional: de jeugdprofessional werkzaam bij Centrum voor Jeugd en Gezin te Breda en/of jeugdprofessional bij de huisarts;

  • 3.

    Avg: Algemene verordening gegevensbescherming;

  • 4.

    Awb: algemene wet bestuursrecht;

  • 5.

    Budget- motivatieplan: door jeugdige en/of diens ouders opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed.

  • 6.

    Eigen kracht: de mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders om zelf, of met behulp van hun sociaal netwerk, tegemoet te komen aan de behoefte aan jeugdhulp van de jeugdige.

  • 7.

    Formele hulp: hulp die wordt geleverd door een zorgaanbieder die:

    • a.

      als zorg verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel conform de vereisten van de Handelsregisterwet 2007 en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, en die beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken of;

    • b.

      staat ingeschreven in het register bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg BIG en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, en die beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken;

    • c.

      een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is, die beschikt over een modelovereenkomst waarin de arbeidsrelatie is vastgelegd en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, en die beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.

  • 8.

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • 9.

    Individuele voorziening: een op de jeugdige of diens ouders(s) toegesneden individuele voorziening als bedoeld in artikel 2.9 sub a van de wet. Toegang tot deze voorziening wordt verkregen via een verwijzing of beschikking.

  • 10.

    Informele hulp: hulp die wordt geleverd door een natuurlijk persoon, niet zijnde formele hulp.

  • 11.

    Ondersteuningsplan: plan waarbij de verschillende leefgebieden van de jeugdige en het gezin worden beschreven. Het ondersteuningsplan bestaat uit een integrale (vraag)analyse en een beschrijving van de gewenste resultaten.

  • 12.

    Overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in hoofdstuk 2 van de wet. Hieronder vallen alle voorzieningen waarvoor geen beschikking of (door-)verwijzing nodig is. Hieronder vallen ook alle preventieve voorzieningen.

  • 13.

    Sociaal netwerk: de personen in de sociale omgeving van het gezin van de jeugdige die zo nodig kunnen worden ingeschakeld voor het verlenen van informele hulp, en het gezin kunnen ondersteunen bij het vinden van en sturen op, passende zorg. Hiertoe worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt, waaronder familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden en kennissen.

  • 14.

    Melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3.2;

  • 15.

    Onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 3.4;

  • 16.

    Pgb: Persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • 17.

    Veiligheidsrisico: een risico waarbij het kind niet structureel kan rekenen op een volwassene die voorziet in zijn basale fysieke en emotionele behoefte, die hem beschermt tegen gevaar en die daarin continuïteit en voorspelbaarheid biedt.

  • 18.

    Wlz: wet langdurige zorg

  • 19.

    Wml: Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

  • 20.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening voor jeugdigen en ouders die als woonplaats de gemeente Breda hebben aangemerkt. Jeugdigen volgen hun woonplaats conform artikel 1:12 BW.

  • 2. Voor opvang en beschermd wonen heeft de verordening betrekking op ingezetenen van Nederland die zich daarvoor in de gemeente Breda melden.

HOOFDSTUK 2: VORMEN VAN JEUGDHULP

§ 1 Overige voorzieningen

Artikel 2.1 Overige voorzieningen

  • 1. De volgende overige voorzieningen zijn vrij toegankelijk beschikbaar:

  • 2. Advies en informatie voor ouders en jeugdigen door generalistisch jeugdteam van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG):

    • a.

      Informatie en advies over opvoeden en opgroeien.

    • b.

      Enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedondersteuning anders dan specialistische ondersteuning gericht op:

      • -

        het veranderen of te leren hanteren van gedrag;

      • -

        het versterken van opvoedvaardigheden van ouders;

      • -

        het versterken van de zelfredzaamheid en weerbaarheid;

      • -

        het creëren van goede pedagogische omstandigheden in het gezin;

      • -

        het voorkomen van onveiligheid.

§ 2 Individuele voorzieningen

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

  • 1. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Ambulante behandeling;

    • b.

      Vaktherapie;

    • c.

      Begeleiding bij het dagelijkse leven;

    • d.

      Persoonlijke verzorging;

    • e.

      Onderzoek en diagnostiek;

    • f.

      Dagbesteding en logeeropvang (respijtzorg);

    • g.

      Verblijfszorg;

    • h.

      JeugdzorgPlus;

    • i.

      Pleegzorg;

    • j.

      Crisiszorg;

    • k.

      Vervoer naar en van een jeugdhulpaanbieder.

  • 2. Naast de genoemde voorzieningen in het eerste lid zijn er ook andere individuele voorzieningen (maatwerk) mogelijk als dit naar de mening van het college bijdraagt aan een adequatere en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag.

  • 3. De jeugdige kan gebruik maken van voorzieningen in natura en indien de jeugdige dit wenst en hiervoor in aanmerking komt, van jeugdhulp middels een pgb zoals bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet.

Artikel 2.3 Toegang via de gemeente

  • 1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening indienen bij het college zoals bedoeld in artikel 3.6.

  • 2. Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening zonder toestemming van het college.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de toegang tot jeugdhulp via de gemeente.

Artikel 2.4 Toegang via het medisch domein

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp in natura na verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder waarmee het college een subsidie- of contractrelatie heeft, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 3.6 lid 4.

  • 3. Geen jeugdhulp kan worden gestart op grond van lid 1 vóór de datum waarop door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts is verwezen.

  • 4. De jeugdhulpaanbieder stelt het college in kennis over de inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp van de doorverwezen jeugdige.

Artikel 2.5 Toegang via het justitieel kader

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt.

  • 3. Voor toegekende voorzieningen via het justitieel kader verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 3.6 lid 4.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de toeleiding tot jeugdhulp via een gecertificeerde instelling.

HOOFDSTUK 3: PROCEDURE TOEGANG JEUGDHULP VIA DE GEMEENTE

§ 2. Melding en onderzoek

Artikel 3.1 individuele voorziening

  • 1. Een jeugdige kan in aanmerking komen voor een individuele voorziening als sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen, waarvoor de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders met behulp van hun sociaal netwerk ontoereikend zijn. Er is sprake van ontoereikende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, als en voor zover de opvoeder naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht, en/of;

    • b.

      met hulp van andere personen uit het sociaal netwerk, en/of;

    • c.

      met gebruikmaking van voorzieningen zoals bedoeld in artikel 2.1, en/of;

    • d.

      met gebruikmaking van andere voorzieningen;

    • e.

      deze problemen of stoornissen kan verminderen of wegnemen.

  • 2. Als naar het oordeel van het college voor de jeugdige of diens ouders een aanspraak bestaat op een passende overige voorziening zoals bedoeld in artikel 2.1, weigert het college de aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 3. De jeugdhulp als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.4, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de jeugdige in staat wordt gesteld tot het realiseren van de doelstellingen uit artikel 2.3 lid 1 van de wet.

Artikel 3.2 Melding en duiding van de hulpvraag

  • 1. Jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag kunnen zich melden bij het CJG.

  • 2. Een hulpvraag kan rechtstreeks bij het college worden gemeld zonder gesprek zoals bedoeld in lid 1 als sprake is van een veiligheidsrisico of als hiervoor een dringende reden bestaat. Het college stelt hiervoor nadere regels op.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Het college stelt nadere regels op ten aanzien van de procedure van melding en duiding van de hulpvraag

Artikel 3.3 Gegevens verzamelen

  • 1. Het college en/of de aangewezen jeugdprofessional verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 2. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

Artikel 3.4 Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt de hulpvraag om te bepalen of een individuele voorziening noodzakelijk is.

  • 2. Het college kan het onderzoek laten uitvoeren door een deskundige.

  • 3. Het college stelt de procedure van het onderzoek bij nadere regels vast.

Artikel 3.5 Ondersteuningsplan

  • 1. Naar aanleiding van het onderzoek wordt een ondersteuningsplan gemaakt waarin de noodzakelijkheid van een individuele voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen.

  • 2. Het college stelt nadere regels op ten behoeve van de uitvoer van dit artikel.

§ 3. De aanvraag

Artikel 3.6 Aanvraag individuele voorziening

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening bedoeld in artikel 2.2 dienen jeugdigen en/of ouders na het onderzoek zoals bedoeld in artikel 3.4 een aanvraag in te dienen bij het college.

  • 2. Het college legt de procedure van de aanvraag bij nadere regels vast.

§ 4. Beoordeling van de aanvraag

Artikel 3.7 Eigen kracht

  • 1. Het college beoordeelt welk deel van de hulpvraag jeugdigen en/of ouders zelf met behulp van hun sociaal netwerk kunnen oplossen en waar moet worden aangevuld door middel van een individuele voorziening.

  • 2. Het college stelt voor het beoordelen van de mate van het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, de ouders en/of het sociaal netwerk, in volgorde, in ieder geval de volgende vragen:

    • Wat is de behoefte van de jeugdige, mede gelet op de benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan?

    • Is de jeugdige, de ouders en/of het sociaal netwerk in staat om de benodigde jeugdhulp te bieden?

    • Is de jeugdige, de ouders en/of het sociaal netwerk beschikbaar om de benodigde jeugdhulp te bieden?

    • Levert het bieden van de jeugdhulp overbelasting op?

    • Levert het bieden van de jeugdhulp financiële problemen op?

  • 3. Bij een aanvraag voor een informeel pgb wordt het probleemoplossend vermogen van ouders, voor zover dit samenhangt met de financiële draagkracht en het belang om in een inkomen te voorzien, geacht voldoende aanwezig te zijn als de financiële situatie van de ouders dermate toereikend is dat zij ook na de noodzakelijke vermindering van de arbeidstijd beschikken over een inkomen dat 120% is van de norm bedoeld in artikel 8 Wml. Het college toetst steeds in het individuele geval of van het in de vorige volzin genoemde uitgangspunt moet worden afgeweken.’

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 3.8 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit artikel.

§ 5. Evaluatie

Artikel 3.9 Evaluatie van de jeugdhulp

  • 1. Aan het einde van de looptijd van de beschikking evalueert het college met de jeugdige en/of zijn ouders en de zorgaanbieder de geleverde jeugdhulp, in ieder geval wanneer continuering van de jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit artikel.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 3.10 Voorwaardelijke beschikking bij Wlz

  • 1. Indien het college vermoedt dat de jeugdige aanspraak kan maken op zorg op grond van artikel 3.2.1 Wlz kan het college een individuele voorziening verstrekken onder voorwaarde dat de jeugdige of zijn ouder(s) een aanvraag doet op grond van artikel 3.2.2 Wlz .

  • 2. Deze jeugdhulp wordt voor maximaal 6 maanden verstrekt en wordt na deze periode beëindigd of zodra de Wlz van toepassing is.

Artikel 3.11 Medewerkingsplicht

  • 1. De jeugdige en zijn ouders verlenen het college alle medewerking die redelijkerwijs nodig is om de wet te kunnen uitvoeren.

  • 2. Het college stelt nadere regels op ten uitvoer van dit artikel

HOOFDSTUK 4. INDIVIDUELE VOORZIENING IN DE VORM VAN EEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1. Indien de jeugdige en/of zijn ouders dit wensen kan het college een pgb verstrekken, in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet

  • 2. Het college stelt vast dat ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3. Gewaarborgd is dat de voorziening die met het pgb betaald wordt, van goede kwaliteit is doordat deze is getoetst aan hoofdstuk 4 van de wet.

  • 4. De jeugdhulpaanbieder dient te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de wet.

Artikel 4.2 Hoogte / tarieven persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het pgb bedraagt nooit meer dan 90% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.

  • 2. Wanneer de jeugdhulp wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk voor de ondersteuningsvormen, begeleiding bij het dagelijkse leven, dagbesteding en logeeropvang geldt het minimum uurloon tarief, geldend voor dat jaar waarin het pgb wordt afgegeven. Dat wil zeggen het tarief gelijk aan het wettelijk minimum bruto uurloon bij een fulltime werkweek en leeftijd 23 jaar of ouder.

  • 3. Het college stelt ter uitvoer van dit artikel nadere regels op.

Artikel 4.3 Regels persoonsgebonden budget

  • 1. Een informeel pgb voor jeugdhulp uit het sociaal netwerk kan alleen betrekking hebben op persoonlijke begeleiding en/of persoonlijke verzorging en logeerzorg.

  • 2. Een informeel pgb voor jeugdhulp uit het sociaal netwerk wordt alleen passend geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

    • a.

      de hulp is vooraf niet goed in te plannen;

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

    • f.

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de jeugdige vertrouwd is en goed contact heeft.

  • 3. Het pgb mag niet aan een persoon worden besteed die tot het sociaal netwerk van de jeugdige behoort en de jeugdhulp op zich kan nemen, maar daartoe (tijdelijk) niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting

  • 4. Het college stelt ter uitvoer van dit artikel nadere regels vast.

Artikel 4.4 Tarief persoonsgebonden budget diensten

De jeugdhulp in pgb wordt toegekend met de tarieven die bij nadere regels worden vastgelegd. Dit betreft een tarief per eenheid, bijvoorbeeld uren of dagen. De hoogte van het persoonsgebonden budget binnen deze jeugdhulp is het aantal benodigde eenheden maal het geldende tarief voor de benodigde jeugdhulp.

Artikel 4.5 Aanvullende voorwaarden persoonsgebonden budget

Ter invulling van artikel 8.1.1 lid 2 en lid 4 van de wet stelt het college nadere regels op ten aanzien van het verstrekken van een pgb.

HOOFDSTUK 5. TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 5.1 Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik

  • 1. Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de wet.

  • 2. Ter voorkoming van het onterecht ontvangen van jeugdhulp, waaronder ook pgb’s, alsmede het bestrijden van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet is het college bevoegd controles uit te voeren die betrekking hebben op de naleving van:

    • a)

      de regels uit de wet;

    • b)

      de regels uit deze verordening;

    • c)

      de regels zoals gesteld in de nadere regels;

    • d)

      de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met aanbieders.

  • 3. Het college kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van deze wet.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

  • 5. Teneinde uitvoering te geven aan de toezichthoudende taak als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d van de wet verwerkt het college persoonsgegevens, waaronder mogelijk bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 van de Avg.

  • 6. De controles als bedoeld in het tweede lid kunnen betrekking hebben op de rechtmatigheid, als ook op de kwaliteit van de jeugdhulp.

  • 7. Het college kan:

    • a)

      de besteding van pgb’s, al dan niet steekproefsgewijs, controleren en beoordelen of de budgethouder nog voldoet aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen;

    • b)

      bij de controle als bedoeld in onderdeel a kan ook de derde worden betrokken aan wie het pgb wordt besteed. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan;

    • c)

      de ondersteuning geboden door aanbieders, al dan niet steekproefsgewijs, controleren en beoordelen of de aanbieder en/of de ondersteuning nog voldoen aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.

  • 8. Voor de controle als bedoeld in het tweede lid heeft het college geen specifieke aanleiding nodig. Het college kan bij de controles een thematische aanpak hanteren.

Artikel 5.2 Medewerkings- en verantwoordingsplicht

De jeugdhulpaanbieder, budgethouder en/of derde aan wie het pgb wordt besteed, is desgevraagd verplicht aan het college en/of de toezichthoudende ambtenaar verantwoording af te leggen over de geboden ondersteuning. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

Artikel 5.3 Kwaliteitseisen diensten

  • 1. De kwaliteitseisen die gelden voor de door het college gecontracteerde aanbieders zijn ook van toepassing op de derde aan wie het pgb wordt besteed.

  • 2. Voor personen uit het sociaal netwerk gelden de gestelde opleidingseisen niet.

HOOFDSTUK 6. BEËINDIGING, HERZIENING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      De jeugdige en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

    • b.

      De jeugdige en/of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen.

    • c.

      De individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten.

    • d.

      De jeugdige en/of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb.

    • e.

      De jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

    • f.

      De jeugdige en/of zijn ouders niet meewerken aan onderzoeken van de gemeente die betrekking hebben op artikel 3.4.

  • 3. Als er sprake is van een individuele voorziening in pgb kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van de budgethouder een vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6.2 Beëindiging van besluiten

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op niet jeugdhulp inclusief pgb’s in ieder geval geheel of gedeeltelijk beëindigen, als de jeugdige:

    • a.

      niet langer is aangewezen op niet vrij toegankelijke jeugdhulp of het pgb;

    • b.

      aanspraak heeft of kan maken op passende zorg vanuit een andere wet;

    • c.

      geen woonplaats meer heeft in de gemeente Breda.

Artikel 6.3 terugvordering overig

  • 1. Als het college een beslissing op grond van artikel 6.1 tweede lid heeft ingetrokken kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terugvorderen en invorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 2. De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening met het pgb zijn of met de uitkering die de ouders(s) van de jeugdige van het college ontvangt voor zijn levensonderhoud op grond van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of gewezen zelfstandigen. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) pgb moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.

  • 3. Het college kan de terugvordering als bedoeld in het eerste lid invorderen bij dwangbevel overeenkomstig artikel 8.1.4, derde lid, van de wet.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 7.1 Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon

  • 2. Het college wijst jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 7.2 Regeling klachtafhandeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en hun ouders ten aanzien van alle in artikel 2.2 genoemde voorzieningen, en kunnen dit na vaststelling aan het college sturen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleg met de aanbieders.

  • 3. Het college verricht jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.3 regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van (alle) maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders.

  • 3. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.

§ 2. Kwaliteit

Artikel 7.4 Kwaliteitseisen voorzieningen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.3 van de wet, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 2. In geval van diensten gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de jeugdhulp die verwezen is wordt met de jeugdige en/of zijn opvoeder besproken;

    • b.

      de jeugdhulp is veilig: de relatie tussen de jeugdige en beroepskracht is vertrouwd en stabiel waarbij de privacy in acht wordt genomen;

    • c.

      de jeugdhulp garandeert continuïteit, samenhang en resultaten: de beroepskracht is deskundig en gericht op het behalen van resultaten en werkt waar nodig samen met andere ondersteuners en onderhoudt contacten met personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, als bedoeld in hoofdstuk 5 en 6 van de verordening, ziet het college toe op de naleving van de eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de jeugdige of zijn ouders ter plaatse controleren van de geleverde hulp.

Artikel 7.5 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

§ 3. Afstemming

Artikel 7.6 Afstemming met medisch domein

  • 1. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet, plaatsvindt.

  • 2. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3. Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 7.7 Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de overige en individuele voorzieningen en de gecertificeerde instellingen.

  • 2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet,

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een pgb kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders,

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 van de wet.

Artikel 7.8 Afstemming met het justitieel domein

  • 1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2. Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 7.9 Afstemming met voor- en naschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1. Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben die contact kan leggen met het toegangsteam van de gemeente.

  • 2. Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3. Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan.

Artikel 7.10 Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar individuele voorzieningen.

Artikel 7.11 Afstemming met Wmo-voorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 7.12 Afstemming met voorzieningen werk- en inkomen

Het college draagt er zorg voor dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

§ 4. Betrekken ingezetenen

Artikel 7.13 Jeugdparticipatie

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval jeugdigen, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen te doen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit artikel.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige afwijken van hetgeen in deze verordening is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 8.3 Intrekking

De Verordening Jeugdhulp gemeente Breda 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Breda 2020.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van

, voorzittter

, griffier

Ondertekening