Parkeerverordening Hardinxveld-Giessendam 2021

Geldend van 25-02-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Parkeerverordening Hardinxveld-Giessendam 2021

De raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 november 2020

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit vast te stellen:

Parkeerverordening Hardinxveld-Giessendam 2021.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen een of meerdere autodatedeelnemers en een autodateaanbieder;

  • autodateaanbieder: een rechtspersoon die motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt en in het bezit is van een autodatevergunning;

  • autodatedeelnemer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een overeenkomst heeft gesloten met een autodateaanbieder inzake autodate;

  • autodatestandplaats: een vaste parkeerplaats die is aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodate en is aangeduid met verkeersbord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 en een onderbord met de vermelding "alleen autodate";

  • autodatevergunning: een vergunning, afgegeven op kenteken, bestemd voor een autodateaanbieder, uitsluitend voor het gebruik van een autodatestandplaats in een gebied/straat aangewezen door het college van B&W middels een aanwijsbesluit, geldig voor een periode van drie jaar;

  • belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • bewonersvergunning: een vergunning, afgegeven op kenteken, voor bewoners van een zelfstandige woning gelegen in een gebied/straat aangewezen door het college van B&W middels een aanwijsbesluit, geldig voor een periode van drie jaar;

  • houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het RVV 1990;

  • parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het RVV 1990;

  • RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • vergunning: een door het college verleende vergunning, waardoor het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen belanghebbendenplaatsen of autodatestandplaatsen;

  • vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Paragraaf 2. Plaatsen voor vergunninghouders, ontheffing voor belanghebbenden parkeerplaatsen, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

  • 1.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen middels een aanwijsbesluit die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1.

    Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 3.

    Een vergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied, aangewezen door een aanwijsbesluit als bedoeld in artikel 2, tweede lid waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn (categorie I);

    • b.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig bestemd voor autodate, waarvan de autodateplaats is gelegen in een gebied, aangewezen door een aanwijsbesluit als bedoeld in artikel 2, tweede lid waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn (categorie II).

  • 4.

    Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de in het derde lid genoemde vereisten.

  • 5.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, maximaal 1 vergunning uitgeven per huishouden.

  • 6.

    Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid van de APV. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5

  • 1.

    Een vergunning/ ontheffing wordt voor bepaalde tijd voor 3 kalenderjaren verleend.

  • 2.

    De vergunning/ontheffing bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning of ontheffing geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning of ontheffing geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning/ontheffing is verleend.

Artikel 6

  • 1.

    Het college kan een vergunning/ ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is in het gebied, waarvoor de vergunning/ ontheffing is verleend;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning/ontheffing;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen of ontheffingen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn vergunning of ontheffing heeft voldaan;

    • f.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften;

    • g.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning/ ontheffing onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • h.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2.

    Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning of ontheffing is met reden omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning of ontheffing schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 7

Het college kan een vergunningaanvraag weigeren indien:

  • a.

    de aanvrager de beschikking heeft over parkeergelegenheid op eigen terrein of de mogelijkheid heeft daarover te beschikken;

  • b.

    de aanvrager beschikt over een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats;

  • c.

    een vergunning van de aanvrager in het jaar voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag wegens het handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of het verstrekken van onjuiste gegevens is ingetrokken;

  • d.

    de aanvrager in de twee jaar voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag gebruikt heeft gemaakt van een vervalsing of onrechtmatige kopie van een vergunning;

  • e.

    om redenen van openbaar belang.

Paragraaf 3. Verbodsbepalingen

Artikel 8

  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de voor dat motorvoertuig afgegeven gegeven vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2.

    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan op een belanghebbendenplaats.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel door het uitgeven van een ontheffing voor belanghebbende parkeerplaatsen, zoals bedoeld in paragraaf 3.

Paragraaf 4. Strafbepaling

Artikel 9

Overtreding van het bepaalde in paragraaf 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 10

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 11

Deze verordening wordt aangehaald als: Parkeerverordening Hardinxveld-Giessendam 2021.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 december 2020,

de griffier, de voorzitter,

mevr. A. van der Ploeg dhr. D.A. Heijkoop

Toelichting op de Parkeerverordening Hardinxveld-Giessendam 2021

Algemeen

Een parkeerbeleid is vanouds een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid. Een parkeerbeleid is van belang in verband met de verbetering van de bereikbaarheid en leefbaarheid op lokaal en regionaal niveau. Via een parkeerbeleid kunnen gemeenten de verdeling van de vaak schaarse parkeerruimte reguleren en overlast voorkomen. Een goed instrument dat gemeenten kunnen gebruiken voor de parkeerregulering is het invoeren van betaald parkeren, parkeren door vergunninghouders (ook wel belanghebbendenparkeren) en autodate. Veel grote en middelgrote gemeenten passen dit instrument reeds vele jaren toe.

Autodate

Onder autodate wordt verstaan het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van een auto op basis van een overeenkomst tussen meerdere partijen (zie art.1 onder a van de Parkeerverordening). Vergunningen voor aanbieders van motorvoertuigen bestemd voor autodate worden verleend met het oog op de bijdrage die daardoor kan worden geleverd aan het selectief gebruik van de auto. De voorschriften en beperkingen waaronder de vergunningen worden verleend en de gronden waarop vergunningen worden geweigerd zouden dan ook betrekking moeten hebben op deze bijdrage aan het publiek belang.

Om autodateplaatsen te kunnen reserveren in gebieden zonder parkeerdruk is het noodzakelijk om het motief in de nadere regels expliciet te verbreden naar de in artikel 2, tweede lid van de Wegenverkeerswet genoemde motieven: het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij onder het laatste ook wordt verstaan het bevorderen van selectief autogebruik.

Bij de besluitvorming over het afgeven van een vergunning voor een autodateplaats kunnen gemeenten de volgende criteria een rol laten spelen:

  • de beschikbaarheid van de auto voor deelnemers dag en nacht;

  • het ophalen en terugbrengen van de auto is makkelijk en dicht in de buurt;

  • het systeem draagt bij aan een bewust en selectief autogebruik;

  • de afspraken tussen aanbieder en deelnemers zijn van langere duur (dus niet incidenteel);

  • de (technische ) kwaliteit en service bij ongevallen en storingen is goed.

Aanhef

In de aanhef van de Parkeerverordening dienen de artikelen 149 Gemeentewet en 2a Wegenverkeerswet 1994 opgenomen te worden. Op grond van het eerste artikel mogen autonome verordeningen worden opgesteld en op grond van het tweede artikel behouden gemeenten hun autonome regelgevende bevoegdheid ten aanzien van het onderwerp waarin de Wegenverkeerswet voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Houder

In de definitie van het begrip houder komt het begrip ‘motorrijtuig’ voor. Dit is gedaan, omdat in de WVW 1994 bepaald is dat motorrijtuigen over een kenteken moeten beschikken. Het RVV 1990, waarin onder andere bepalingen over parkeren zijn opgenomen, spreekt daarentegen over motorvoertuigen. Dit is op zich verwarrend, maar materieel gezien komen de definities van beide begrippen goeddeels overeen.

Motorvoertuigen

Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen parkeerbelastingen worden geheven voor het parkeren met voertuigen. In de model-Parkeerverordening is ervoor gekozen om de werking van deze verordening te beperken tot motorvoertuigen, zoals bedoeld in artikel 1

van het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen. In dit artikel wordt onder motorvoertuigen verstaan: ‘alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen’. Een brommobiel is in het RVV 1990 (art. 1) gedefinieerd als een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Brommobielen vallen dus niet onder de definitie van motorvoertuigen. In artikel 2a van het RVV 1990 is echter bepaald dat de regels voor motorvoertuigen ook van toepassing zijn op brommobielen en de bestuurders en passagiers van brommobielen. Bestuurders van brommobielen moeten zich in het verkeer dus gedragen als een ‘gewone’ automobilist. Dit geldt ook voor het parkeren met een brommobiel. Daarom is ervoor gekozen de Parkeerverordening ook van toepassing te verklaren op brommobielen.

Parkeren

In de Parkeerverordening is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip parkeren in artikel 1 van het RVV 1990 en dus niet bij de definitie uit artikel 255 van de Gemeentewet. Er is gekozen voor deze definitie, omdat het invoeren van betaald parkeren, gebaseerd op artikel 255 van de Gemeentewet, ook in de (nabije) toekomst niet wenselijk is en daardoor hoeven de afgestemde definities uit artikel 255 niet opgenomen te worden in dit artikel.

Paragraaf 2. Plaatsen voor vergunninghouders, ontheffing voor belanghebbendenparkeerplaatsen, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

Het aanwijzen van de gebieden en plaatsen waar en de tijden waarop met een vergunning op belanghebbendenplaatsen geparkeerd kan worden, dient bij of krachtens deze verordening te worden geregeld.

De aanwijzing van belanghebbendengebieden is in principe alleen mogelijk voor gebieden waar een redelijke mate van parkeerdruk aanwezig is. Voor het aanwijzen van een autodateplaats is de aanwezigheid van parkeerdruk niet perse noodzakelijk. Het motief van het aanwijzen van zo’n autodateplaats is veel meer gelegen in het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (zie artikel 2, tweede lid WVW 1994).

Autodate levert een bijdrage aan een selectiever autogebruik en daarmee aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en het verminderen van de geluidsoverlast door het verkeer. Het reserveren van een autodateplaats in een gebied zonder parkeerdruk is nodig om autodate als werkbaar alternatief voor de eigen auto te kunnen aanbieden. Voorkomen moet worden dat de gebruiker van een date-auto eerst de gehele buurt moet gaan afzoeken naar de plek waar de date-auto door de vorige gebruiker is geparkeerd. Het welslagen van autodatesystemen is in grote mate afhankelijk van de mate waarin de aanbieder een dienst kan aanbieden die hetzelfde gebruikersgemak kent als 'de (eigen) auto voor de deur'.

Artikel 3

Het college kan parkeervergunningen afgeven voor het parkeren op plaatsen voor belanghebbenden. Het college kan tevens nadere regels stellen voor het indienen van aanvragen en het verlenen van de parkeervergunning. Hierbij kan worden gedacht aan het stellen van indieningsvereisten voor het aanvragen van een parkeervergunning. In het kader van het voorkomen van onnodige administratieve lasten voor burgers en bedrijven adviseren wij geen gegevens te vragen die reeds binnen de organisatie bekend zijn of die eenvoudig en vaak goedkoper kunnen worden opgevraagd.

Ook kan het college regels stellen voor personen die nog niet in het vergunningenhoudersgebied wonen of gevestigd zijn, maar die dat wel binnen afzienbare tijd gaan doen. Zij zouden alvast op een eventuele wachtlijst voor een parkeervergunning kunnen worden gezet. Wel zullen zij voldoende hard moeten kunnen maken dat zij ook daadwerkelijk in het betreffende gebied gaan wonen. Denk hierbij een koopcontract of huurcontract.

In het derde lid worden verschillende categorieën belanghebbenden genoemd die in aanmerking kunnen komen voor een parkeervergunning. In de verordening zijn twee categorieën opgenomen: bewoners en autodate. Het aantal categorieën kan eventueel worden uitgebreid met bijvoorbeeld: bezoekers, bedrijven, huisartsen, incidentele vergunningen e.d.

De tweede categorie parkeervergunningen is nog niet uitgegeven binnen de gemeente. Deze regels zijn toegevoegd om er in de toekomst mee te gaan werken als hier behoefte aan is. Parkeervergunningen voor autodate worden veelal verleend aan bedrijven die zich bezighouden met het aanbieden van date-auto’s. Deze vergunningen zijn geldig de voor specifiek aangewezen autodateplaatsen. Daarnaast kunnen dit soort vergunningen ook worden verleend aan natuurlijke personen of aan een maatschap ten behoeve van particuliere autodate. De Vereniging voor Gedeeld Autogebruik heeft een standaard maatschapovereenkomst voor particuliere autodate.

Een parkeervergunning voor autodate kan ook worden verleend voor een subcategorie. Als bijvoorbeeld in één straat meerdere aanbieders van autodate standplaatsen hebben, kunnen vergunningen worden verleend voor categorie II (autodate) in zone A (wijk X), subcategorie 2 (plaatsen voor aanbieder Z). Hiermee kan worden voorkomen dat een auto van bedrijfsmatige aanbieder Y wordt geparkeerd op plaatsen gereserveerd voor een auto van aanbieder Z.

Door in de parkeerverordening te verwijzen naar categorieën en deze middels een onderbord ook bij de parkeerplaats zelf te vermelden, is het de betrokken vergunninghouders ook bekend waar zij kunnen parkeren. Voor een uitgebreider behandeling van de parkeerbebording verwijzen wij naar de CROW-uitgave 'Richtlijn parkeerbebording' (publicatie 134, 1999).

In het vierde lid is een hardheidsclausule opgenomen. In bijzondere gevallen kan het college ook een (tijdelijke) parkeervergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de vereisten die in het derde lid zijn opgenomen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de eerder genoemde personen die nog niet in het vergunningenhoudersgebied wonen, maar die dat wel binnen afzienbare tijd gaan doen.

Om te voorkomen dat er voor een bepaald gebied teveel parkeervergunningen worden uitgegeven, is het verstandig om direct bij de invoering van een belanghebbendengebied het maximum aantal uit te geven vergunningen te bepalen. Hierbij kan ook onderscheid worden gemaakt naar de verschillende categorieën parkeervergunningen, waarbij het in de praktijk vooral zal gaan om het aantal bewonersvergunningen. Hoewel een parkeervergunning geen absoluut recht geeft op een parkeerplaats in een aangewezen belanghebbendengebied, moet de vergunninghouder er wel op kunnen vertrouwen dat hij zijn auto doorgaans kwijt kan in dat gebied. Wanneer het maximum aantal uit te geven parkeervergunningen is bereikt, kan het college de parkeervergunning weigeren en de betreffende persoon op een wachtlijst plaatsen Op grond van het zesde lid kunnen met het oog op een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte aan de vergunning zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

Artikel 4

De beginselen van behoorlijk bestuur eisen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen op een aanvraag voor een vergunning. Om voor de aanvrager duidelijkheid te verschaffen, zijn de termijnen in de verordening zelf opgenomen. In de verordening is een beslistermijn van acht weken opgenomen, die eenmaal met ten hoogste acht weken kan worden verlengd als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid van de APV. Normaal gesproken moet een parkeervergunning binnen acht weken kunnen worden verstrekt. Mocht dit in een enkel geval onverhoopt niet lukken, dan kan deze termijn worden verlengd met acht weken.

Artikel 5

De termijnen waarvoor de parkeervergunningen worden verleend, verschillen sterk van gemeente tot gemeente. Het is mogelijk om de parkeervergunning voor onbepaalde tijd ofwel tot wederopzegging te verlenen. Het voordeel hiervan is dat er minder administratieve lasten bij de burger komen te liggen, omdat zij niet steeds opnieuw een nieuwe vergunning behoeven aan te vragen. Ook de administratieve lasten van het gemeentelijk apparaat komen hierdoor lager te liggen dan bij tussentijdse verlenging. Een mogelijk nadeel is dat eenmaal uitgegeven vergunning alleen ingetrokken of gewijzigd kunnen worden op grond van de in de verordening genoemde criteria in artikel 6. Een tweede nadeel is dat het overzicht over de uitgifte van de parkeervergunningen mogelijk niet te overzien is en de gemeente de controle hierdoor verliest. Om deze twee redenen is gekozen om in lijn met de huidige termijn van de ontheffing voor de Blauwe Zone van drie jaar te blijven. Zodat er één lijn is binnen het gemeentelijke apparaat.

Om de controle op de naleving van het belanghebbendenparkeren efficiënt te laten verlopen, moet zo min mogelijk informatie op de vergunning worden vermeld. Een overmaat aan informatie bemoeilijkt de waarneming voor de controleurs (veel lezen, kleine letters etcetera). Wanneer er toch behoefte bestaat aan meer informatie, zou deze op de achterzijde van de vergunning vermeld kunnen worden. Ook is het denkbaar de vergunning vouwbaar uit te voeren of een bijlage te verstrekken. Om fraude te bemoeilijken (het maken van bij voorbeeld een fotokopie) is het denkbaar de vergunning in meer kleuren uit te voeren. In dat geval moet gelet worden op de kleurechtheid van de inkt en/of het papier.

Artikel 6

In de aanhef van dit artikel wordt aangegeven dat het college een parkeervergunning 'kan’ intrekken of wijzigen. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders staat of een vergunning daadwerkelijk moet worden ingetrokken of gewijzigd, wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 7

In de aanhef van het artikel wordt aangegeven dat het college een parkeervergunning kan weigeren. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van het college van burgemeesters en wethouders staat of de vergunning geweigerd kan worden op grond van de opgesomde omstandigheden. De opsomming is niet limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning ook worden geweigerd.

Paragraaf 3. Verbodsbepalingen

Artikel 8

Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen, op belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert het normale gebruik van de bedoelde parkeerplaatsen en doorkruist daarmee de beoogde parkeerregulering.

Paragraaf 4. Strafbepaling

Artikel 9

Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld.

Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt het minder gewenst om daarop de zwaarste strafsanctie te stellen. Er is daarom gekozen voor een hechtenis van maximaal een maand of een geldboete van de eerste categorie. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.

Artikel 10

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, zo volgt uit artikel 5:11 Awb. Deze personen kunnen (deels) categoraal en (deels) individueel worden aangewezen. Voor een uitgebreide toelichting op deze bepalingen verwijzen wij naar de toelichting in de geldende Algemene Plaatselijke Verordening (APV).