Algemene plaatselijke verordening Midden-Drenthe 2020

Geldend van 06-12-2022 t/m 02-01-2024

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Midden-Drenthe 2020

De Raad van de gemeente Midden-Drenthe;

gelet op:

  • de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154, 154a en 154b van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

overwegende dat:

  • het gewenst is met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de voorbereiding daarop de voor de leefomgeving in de gemeente relevante regelgeving te bundelen en voor zover mogelijk te vervangen en actualiseren

  • dit is geschied in de Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2020

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Algemene plaatselijke verordening Midden-Drenthe 2020

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet.

Artikel 1:2

(vervallen)

Artikel 1:3 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

HOOFDSTUK II OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

AFDELING 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    de burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2

(vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route ;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling, en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 en 2:5

(vervallen)

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder het publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2:7 en 2:8

(vervallen)

Artikel 2:9 Vertoningen, Straatartiesten, straatmuzikanten op openbare plaatsen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2:45, 2:47, 2:49 en 2:50 is het verboden op een openbare plaats een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, dan wel voor publiek zang of muziek ten gehore te brengen, al dan niet met behulp van een instrument, toestel of luidspreker dan wel diensten aan te bieden als gids, fotograaf of filmoperateur.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

AFDELING 2 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikelen 2:10 – 2:15

(vervallen)

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17

(vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en op aangrenzende erven.

Artikelen 2:19 – 2:22

(vervallen)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of een provinciale verordening.

AFDELING 3 Evenementen

Artikelen 2:24 – 2:26

(vervallen)

AFDELING 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikelen 2:27 – 2:34

(vervallen)

AFDELING 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling hebben de begrippen dezelfde betekenis als de begrippen in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van die rechtspersoon.

  • 2.

    Het verstrekken van alcoholhoudende drank op bijeenkomsten van persoonlijke aard is alleen toegestaan als deze verband houden met de doelstelling van de rechtspersoon.

  • 3.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van die rechtspersoon betrokken zijn als dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

  • 4.

    Het maken van reclame voor bijeenkomsten van persoonlijke aard die niet verband houden met de doelstelling van een paracommercieel rechtspersoon is verboden.

AFDELING 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikelen 2:35 – 2:38

(vervallen)

AFDELING 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Verordening Speelautomatenhal:

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, of;

    • b.

      exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

AFDELING 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op kinderen die in de uitoefening van hun spel stoepkrijt aanbrengen op horizontale oppervlakken.

  • 5.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 6.

    Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing, als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2: 42.

Artikel 2: 44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels tassen of andere voorwerpen te vervoeren of bij zich te hebben, die er kennelijk toe zijn uitgerust om winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing als de in die leden bedoelde werktuigen, voorwerpen en middelen niet zijn bestemd of zijn gebruikt om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op gedragingen die passen binnen het daartoe bestemde gebruik van de in het eerste lid genoemde gronden.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Op de ontheffing bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 2:46

(vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt;

    • c.

      zich op te houden op een wijze dat daardoor de openbare orde of het veiligheidsgevoel van het publiek negatief wordt beïnvloed.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 239, 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Seksueel gedrag

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of een plaats zichtbaar vanaf een openbare plaats seksuele handelingen te verrichten of zich op te houden in een houding, kledij of toestand, die onmiskenbaar hierop of op de bereidheid hiertoe is gericht, waardoor de openbare orde wordt verstoord of de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 239, 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet,

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een trapportaal, portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2: 50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan: portalen, wachtruimten voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek, of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikelen 2:52 – 2:56

(vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd, of

    • d.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats, op eigen terrein of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is, en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 en 2:61

(vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 en 2:64

(vervallen)

Artikel 2:65 Bedelarij

Onverminderd het bepaalde in artikel 2:23 is het verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken.

AFDELING 9 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan: de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed, en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • van een verandering van de onder 1, bedoelde adressen;

  • dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 en 2:70

(vervallen)

AFDELING 10 Consumentenvuurwerk, carbid

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden om consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het is te allen tijde verboden consumentenvuurwerk te gebruiken binnen een afstand van 50 meter van een gebouw voorzien van een rieten dak.

  • 4.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een aangewezen plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 5.

    De verboden bedoeld in het eerste, en derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Bij zich hebben van carbid

  • 1.

    Het is verboden carbid (calciumcarbide) op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen de openbare orde te verstoren of aanleiding kan geven tot hinder of overlast.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien het carbid niet bestemd is of gebruikt wordt voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:73b Bezigen van carbid

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van reactie tussen carbid (calciumcarbide) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of vergelijkbare voorwerpen met een inhoud van niet meer dan 40 liter;

    • b.

      tenminste één van de gebruikers 18 jaar of ouder is, en bij het gebruik steeds een persoon van 18 jaar of ouder aanwezig is;

    • c.

      er in een gebied van minimaal 75 meter in de schootsrichting geen personen aanwezig zijn;

    • d.

      het gebruik plaatsvindt in de periode van 31 december vanaf 10.00 uur tot de daaropvolgende 1 januari 02.00 uur;

    • e.

      van het gebruik uiterlijk op 28 december om 12.00 uur schriftelijk melding is gedaan aan het college, waarbij de melding de volgende gegevens bevat:

  • de naam en de adresgegevens van de melder;

  • de naam en de adresgegevens van de meerderjarige gebruiker(s);

  • de toestemming van de eigenaar van het terrein van waaraf geschoten wordt;

  • een kaart waarop de betreffende locatie is ingetekend en waarop de schootsrichting is aangegeven;

    • f.

      de plaats van het gebruik is gelegen:

  • op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing;

  • op een afstand van tenminste 300 meter van inrichtingen van intramurale zorg;

  • op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren - niet zijnde huisdieren die in of bij een woning worden gehouden, en

  • op een afstand van tenminste 300 meter van bossen en natuurgebieden buiten de bebouwde kom;

    • g.

      de schootsrichting tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde bebouwing, bos of natuurgebied als bedoeld in lid 2 subf is gelegen, en

    • h.

      binnen een afstand van 75 meter in de schootsrichting geen openbare wegen of paden zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet wapens en munitie, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan een formulier vaststellen voor de melding als bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Het college kan in bijzondere gevallen van het verbod ontheffing verlenen.

AFDELING 11 Overlast van drugs en andere roesmiddelen in de openbare ruimte

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b handel in lachgas

Het is verboden zich op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw op te houden met het kennelijke doel om lachgas aan te bieden en al dan niet tegen betaling, te leveren aan het publiek, of daarbij behulpzaam te zijn.

Artikel 2:74c het gebruik van lachgas

Het is verboden op of aan de weg, op een openbare plaats, of in een voor publiek toegankelijk gebouw lachgas of andere middelen te gebruiken als middel om een roes te bewerkstelligen.

Artikel 2:74d Rookverbod

  • 1.

    Het is verboden te roken anders dan in het voorbijgaan op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de gezondheid of het woon-en leefklimaat aangewezen gebied rond een gebouw waar mensen verblijven, anders dan de plaatsen bedoeld in artikel 10 van de Tabaks- en rookwarenwet.

  • 2.

    Het aangewezen gebied beheerst een strook niet breder dan 30 meter, gerekend vanaf de gevel, over de lengte van de gevel, tenzij bijzondere belangen of de kenmerken van de bebouwing ter plaatse een groter gebeid vereisen.

AFDELING 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:9, 2:45, 2:47, 2:47a, 2:48, 2:49, 2:50, 2:65, 2:73, 2:73b, 2:74 a, 2:74c, 2:78, 3:19 alsmede 2:13, 2:14 en 2:15 van de Verordening Leefomgeving groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2: 77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van alle andere voor een ieder toegankelijke plaatsen en gebieden.

Artikel 2:78 Verblijfsontzeggingen (Gebiedsontzeggingen)

  • 1.

    Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde is bekendgemaakt, verboden zich te bevinden op of in de in de bekendmaking aangewezen gebieden gedurende de uren daarin genoemd.

  • 2.

    De verblijfsontzegging kan slechts worden opgelegd wegens overtreding van de voorschriften opgenomen in de feitentabel (bijlage 1).

  • 3.

    Een ieder aan wie een verblijfsontzegging is opgelegd, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zich te verwijderen van de gebieden als vermeld in de verblijfsontzegging.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

  • 6.

    Het in het eerste lid verbod is niet van toepassing voor zover de persoon aan wie de verblijfsontzegging is bekendgemaakt, zich in de aangewezen gebieden:

    • a.

      bevindt in een middel van openbaar vervoer;

    • b.

      begeeft naar zijn werk dan wel de onderwijsinstelling waar hij staat ingeschreven in het geval het werk of het onderwijs binnen het gebied moet worden gedaan dan wel genoten, met dien verstande dat hij de kortste route neemt en hij niet langer in het gebied verblijft dan noodzakelijk voor het bereiken van zijn werk of onderwijs;

    • c.

      begeeft naar de woning waarin hij volgens de Wet basisregistratie personen staat ingeschreven als deze binnen het gebied ligt, met dien verstande dat hij de kortste route neemt en hij niet langer in het gebied verblijft dan noodzakelijk voor het bereiken van zijn woning.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf of aanhorigheid gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf dan wel de directe nabijheid daarvan;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

HOOFDSTUK III REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

AFDELING 1 Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

AFDELING 2 Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 3.

    Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

  • 4.

    De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld.

Artikel 3:4

(vervallen)

Artikel 3:5 Beperking aantal vergunningen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Er kan voor in totaal ten hoogste één seksinrichting van een prostitutiebedrijf, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, vergunning worden verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • f.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • g.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

3°. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • i.

    het maximum als bedoeld in artikel 3:5 is bereikt;

  • j.

    de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, of een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met f, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      voor zover van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met h;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 en 3:11

(vervallen)

AFDELING 3 Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 1 Regels voor seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen de tijdstippen die in de vergunning zijn bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16

(vervallen)

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

2°. de verhuuradministratie;

3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

4°. de werkroosters van de beheerders;

  • c.

    de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

  • d.

    medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

  • e.

    onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

  • f.

    onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

  • g.

    gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

AFDELING 4 Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

HOOFDSTUK IV BESCHERMEN VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 Voorkomen of beperken van Geluidhinder

Artikelen 4:1 – 4:6

(vervallen)

AFDELING 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van straatveegwerkzaamheden door of vanwege de gemeente aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:8a Verontreiniging door rij- en trekdieren

De eigenaar of houder van een rij- of trekdier is verplicht ervoor te zorgen dat uitwerpselen van dit rij- of trekdier niet terecht komen op dan wel direct worden verwijderd van een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en met uitzondering van een ruiterpad.

Artikel 4:9

(vervallen)

AFDELING 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikelen 4:10 – 4:12

(vervallen)

AFDELING 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikelen 4:13 – 4:16

(vervallen)

AFDELING 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikelen 4:17 – 4:19

(vervallen)

AFDELING 6 Bescherming van de natuur algemeen

Artikel 4:20 Oplaten van heliumballonnen en wensballonnen

  • 1.

    Het is verboden gesloten ballonnen op te laten in het kader van een festiviteit of evenement.

  • 2.

    Het is verboden heteluchtballonnen op te laten anders dan bemande heteluchtballonnen.

HOOFDSTUK V ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 Parkeerexcessen (vervallen)

Artikelen 5:1 – 5:12

(vervallen)

AFDELING 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden in besloten kring of door een instelling die is ingedeeld in het door het college voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt, of door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

AFDELING 3 Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet of artikel 4:5 van de Verordening Leefomgeving;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 4:1 van de Verordening Leefomgeving.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op de dagen en tijden genoemd in artikel 2 van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:16

(vervallen)

AFDELING 4 Standplaatsen (vervallen)

Artikelen 5:17 – 5:20

(vervallen)

AFDELING 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 en 5:23

(vervallen)

AFDELING 6 Openbaar water en waterstaatswerken (vervallen)

Artikel 5:24 – 5:31

(vervallen)

AFDELING 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel en 5:31a – 5:33

(vervallen

AFDELING 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34

(vervallen)

AFDELING 9 Verstrooiing van as

Artikelen 5:35 – 5:37

(vervallen)

HOOFDSTUK VI STRAF- OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikelen 2:1, 2:6, 2:9, 2:16, 2:18, 2:23, 2:41, 2:42, 2:43, 2:44, 2:45, 2:47, 2:47a, 2:48, 2:49, 2:50, 2:57, 2:58, 2:59, 2:62, 2:65, 2:67, 2:69, 2:72, 2:73a, 2:73b, 2:74, 2:74a, 2:74b, 2:74c, 2:74d, 2:78, 3:3, 3:8, 3:12, 3:13, 3:14, 3:17, 3:18, 3:19, 3:21, 3:22, 4:7, 4:8, 4:8a, 4:20, 5:13 en 5:15.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de toezichthouders handhaving Algemeen en Buitengewoon opsporingsambtenaren Domein I.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Midden-Drenthe 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene plaatselijke verordening Midden-Drenthe 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadvergadering van 28 januari 2021

De griffier, De voorzitter,

C.A.M. Bodewes M.F.V. Damsma

Bijlage 1

FEITENTABEL BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.78 ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2020

Feiten waarvoor verblijfsontzegging kan worden opgelegd 

Samenscholing en ongeregeldheden, art. 2:1 Apv

Overtreden van verblijfsontzegging, art. 2:78 Apv

Niet voldoen aan bevel of vordering, art. 184 Sr

Hinderlijk gedrag, artt. 2:47, 2:49 en 2:50 Apv

Bedelarij, art. 2:65 Apv

Activiteit van straatmuzikant art. 2:9 Apv

Openbare dronkenschap, art. 453 Sr en 426 Sr

Verboden drankgebruik, art. 2:48 Apv

Baldadigheid, art. 424Sr

Seksueel gedrag art.2:47a

Betreden van een gesloten lokaal of woning, art. 2:41 Apv

Drugshandel op een openbare plaats art. 2:74 Apv, artt. 2 en 3 Opiumwet*

Openlijk drugsgebruik, art. 2:74a Apv

Handel in lachgas, 2:74b Apv

Het gebruik van lachgas, art. 2:74c Apv

Straatprostitutie, art. 3:19 Apv

Inbreuk verboden voor onbevoegden, art. 461 Sr

Geluidhinder, art. 3:11 Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2020, art. 431 Sr 

Natuurlijke behoefte doen, art. 4:8 Apv 

Onverantwoord gebruik van vuurwerk en carbid, artt. 2:73 en 2:73b Apv, art. 429 Sr 

Venten, art. 5:15 Apv 

Geweldsdelicten en diefstallen 

Het voorhanden hebben van wapens als strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie 

 

*Met dien verstande dat als het gaat om het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet alleen een gebiedsontzegging kan worden opgelegd als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan de gebruikershoeveelheid als bedoeld in de richtlijnen van het college van procureurs-generaal

Toelichting op de wijzigingen in de Algemene plaatselijke verordening

Inleiding

De Apv - keuze van onderwerpen

De Algemene plaatselijke verordening is van oudsher een regeling voor de bescherming van en toezicht op de openbare orde, openbare gezondheid, openbare veiligheid en de zedelijkheid. Het heette vroeger niet voor niets de Algemene politieverordening. Omdat de openbare orde en dergelijke zich in de openbare ruimte afspeelt, zijn in de Apv steeds meer regelingen gekomen die het gebruik van de openbare ruimte betreffen: het kappen van bomen, afvalstoffen, parkeren, bescherming van de natuur etc. Deze Apv onderwerpen werden voor een deel wel in afzonderlijke verordeningen geregeld, vooral als het onderwerp een uitgebreide regeling vergde. In onze gemeente waren dat bijvoorbeeld de kapverordening, of later de bomenverordening, de afvalstoffenverordening en de festiviteiten- en evenementenverordening. Door het afscheiden van de ruimtelijk relevante onderwerpen uit de Apv naar de Leefomgevingsverordening, is de Apv weer terug bij af.

De keuze is niet altijd absoluut. Sommige onderwerpen hebben openbare orde- en veiligheids-aspecten, terwijl zij ook een sterk ruimtelijk aspect hebben. Bij de onderwerpen met zowel een ruimtelijk als een openbare ordeaspect is gekeken welk aspect zwaarder weegt, en welke instanties betrokken zijn bij de uitvoering. Zo is bijvoorbeeld de exploitatie van seksinrichtingen, op zich een ruimtelijk zeer relevant onderwerp, in de Apv gebleven vanwege de bevoegdheid van de burgemeester en de betrokkenheid van de driehoek bij beslissingen hierover

De Apv is in afgeslankte vorm vooral een openbare orde verordening: voor het grootste gedeelte gaat het om regulering van gedrag.

Wijziging artikelnummering

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een lang gekoesterde wens bij de uitvoering in te willigen: het terugbrengen van de oorspronkelijke nummering van de artikelen conform de Model-Apv van de VNG. De reden om dit te doen is gelegen in de handhaving, de toelichting en de jurisprudentie.

De meeste gemeenten in ons land hebben een Apv die gebaseerd is op de model-Apv van de VNG. Onze gemeente ook. Met de deregulering in de Apv van 2007 zijn een aantal artikelen vervallen. Om te voorkomen dat er veel artikelnummers met de aanduiding (vervallen) zouden moeten worden voorzien, is voor een opvolgende nummering gekozen, zodat de Apv makkelijker leesbaar was. Het hebben van een eigen nummering betekende evenwel dat:

  • voor het handhaven door de politie geen gebruik kon worden gemaakt van standaard referenties;

  • voor het koppelen van de overtreding aan de feitcode en het overtreden artikel, alle artikelen afzonderlijk aan een feitcode moesten worden gekoppeld;

  • bij het zoeken van jurisprudentie over bepaalde artikelen, eerst het corresponderende nummer van de model-Apv moest worden opgezocht;

  • bij het zoeken van de toelichting op bepaalde artikelen ook het corresponderende nummer moest worden gezocht.

Het zijn geen wereldschokkende nadelen, maar omdat een verordening nu eenmaal vooral praktisch moet zijn, is gekozen om de nummering van de Model-Apv nu weer te gaan hanteren.

Het gevolg is wel dat er, net als overigens in de Model-Apv van de VNG veel artikelen staan die vervallen zijn. Omdat er artikelen uit de Model-Apv in onze gemeente naar de Leefomgevingsverordening zijn verplaatst, zijn er nog meer vervallen artikelen. Omdat dit de leesbaarheid niet ten goede komt, zijn de vervallen artikelen gegroepeerd.

Actualisatie Apv

De overblijvende artikelen in de Apv zijn geactualiseerd tot en met de laatste actualisatie van de Modelverordening van de VNG. Dat is de “Zomeraanpassing 2020” bij de ledenbrief van 14 juli 2020.

toepasselijkheid van de Toelichting van de VNG Model-Apv

Onze Apv 2020 is voor verreweg het grootste gedeelte identiek aan de Model-Apv van de VNG. De toelichting van de Model-Apv is voor dat deel dan ook van toepassing op onze Apv.

In het verleden zijn door de raad keuzes gemaakt om af te wijken van de Model-Apv van de VNG. Deze zijn ongewijzigd overgenomen in de Apv 2020. Omdat de keuzes in het verleden zijn gemaakt, kan voor de toelichting op die keuzes worden verwezen naar het archief.

De nieuwe keuzes worden hieronder toegelicht. Een deel van de nieuwe onderwerpen komt rechtstreeks uit de Model-Apv van de VNG, een ander deel wijkt daar juist van af.

Inhoudelijke wijzigingen – nieuwe onderwerpen

Het betreft de volgende onderwerpen:

A. Het gebruik en verkoop van lachgas en andere roesmiddelen

B. Veiligheidsrisicogebieden

C. Rookvrije zones rond gebouwen

D. Seksuele handelingen in de openbare ruimte

E. Het vervangen van Hoofdstuk III

A.Het gebruik en verkoop van lachgas en andere roesmiddelen (2:74a – c Apv)

Om lachgas (distikstofmonoxide N2O) is het afgelopen jaar veel te doen geweest. Lachgas werkt als een drug, geeft een korte roes, maar bij veelvuldig gebruik (logisch vanwege de korte duur van de roes) kan het zeer schadelijk zijn voor het zenuwgestel. Momenteel wordt gekeken of de stof op de lijst van verboden middelen van de Opiumwet kan komen, maar tot dat is beklonken lijkt er weinig aan te doen. Alleen excessen zijn (op grond van de Apv) te bestrijden als het gebruik leidt tot actief gedrag dat tot verstoring van de openbare orde leidt. Dat laatste is niet vaak het geval.

Een algemeen verkoopverbod en een algemeen gebruiksverbod kan niet: verkoop van de capsules en lachgas in het algemeen is immers nog toegestaan. Capsules zijn bij de supermarkt en warenhuis te koop.

In den lande zijn heel wat verschillende bepalingen geformuleerd. De VNG adviseerde recentelijk (ledenbrief bij zomerwijziging model-Apv van 14 juli 2020) een artikel te gebruiken dat het verbood lachgas als recreatief roesmiddel te gebruiken als dit gepaard gaat met overlast of gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

In deze verordening nemen wij dit advies niet over. Het gebruik van lachgas op een openbare plaats is in artikel 2:74c Apv volledig verboden. De reden daarvoor is, dat wij van mening zijn dat bij het gebruik van lachgas in het openbaar de aantasting van de openbare orde, het woon- en leefklimaat en ook het milieu goed beschouwd een gegeven is. Als mensen recreatief lachgas gebruiken, verkeren ze vaak in een roes waardoor zijzelf met hun gedrag op dat moment de openbare orde niet verstoren. Personen worden namelijk in de roes van lachgas over het algemeen slap en lethargisch. Daarnaast kunnen ze hallucineren. Wat de orde verstoort is niet zozeer de gebruiker als zodanig, maar de hele setting: de verkoop, het gebruik, de rommel die achterblijft. Het leuren en de onderhandse verkoop bij evenementen en dergelijke gelegenheden waar veel jeugd is, en het gebruik in algemene zin verstoort de openbare orde en het woon –en leefklimaat per definitie. Daarnaast is het zo, dat lachgas een zeer sterk broeikasgas is, wat volgens studies tot 7% van de opwarming verklaart, en dat het zeer stabiel is, waardoor de werking als broeikasgas langdurig is. Dat het gebruik het milieu aantast is een gegeven, dat hoef je niet te bewijzen. Het afhankelijk stellen van het verbod van een inbreuk op de openbare orde, geeft bovendien de indruk aan de gebruiker, dat als –ie zich maar koest houdt, het niet verboden is. Die indruk moet juist voorkomen worden. Juist in de setting om het gebruik heen, en het passief zijn van de gebruiker, zit de aantasting van de openbare orde.

De mening van de VNG dat het algemeen verbod van het gebruik op een openbare plaats over de gehele gemeente disproportioneel zou zijn gaat ons inziens te ver. Voor wat betreft de gevolgen voor openbare orde is er geen verschil met het artikel 2:74a van de Model-Apv over openlijk drugsgebruik. Het enige verschil is dat lachgas, net als lijm, of andere vrij verkrijgbare middelen, niet verboden is. Voor de rest is het net zo disruptief voor het woon- en leefklimaat in de gemeente als het gebruik van drugs in de openbare ruimte. Het verbod van het gebruik van drugs voor de gehele gemeente zoals dat in de Model-Apv staat wordt door de VNG wel proportioneel geacht.

De reden voor het opnemen van deze artikelen is niet zozeer omdat er een probleem met lachgasgebruik in de gemeente is, maar om te zorgen dat personen, vaak jongeren, die lachgas, lijm of drugs gebruiken op straat vroeg kunnen worden aangesproken, al naar gelang de ernst van de situatie. De proportionaliteit ligt in het optreden van de politie en handhavers, niet zozeer in het opnemen van het verbod an sich.

Als gebruik van lachgas voor wat betreft de openbare orde vergelijkbaar is met het gebruik van drugs, dan is het raar om het gebruik van lachgas als roesmiddel te verbieden, terwijl de Apv het gebruik van drugs in de openbaarheid niet verbied. Het artikel over gebruik van drugs (artikel 2:74a van de Model-Apv) is daarom ook opgenomen. Het kopje drugsgebruik is daarom vervangen door het meer neutrale “gebruik drugs en andere roesmiddelen”.

Artikel 2:74 b geeft een regeling voor de handel in lachgas: personen die met lachgas in tanks, ballons of capsules venten bij evenementen of plaatsen waar veel jeugd zit. Die kunnen worden aangesproken en weggestuurd.

B.Rookvrije zones rond gebouwen

Voor het instellen van een rookverbod rondom gebouwen waar mensen verblijven zijn verschillende mogelijkheden.

  • Voor personeel kan dit op grond van de interne personeelsrichtlijnen.

  • Vanuit eigendom of gebruiksrecht kan een werkgever of de eigenaar/gebruiker van het gebouw huisregels stellen, waaronder een rookverbod. Dit is bijvoorbeeld mogelijk bij terreinen die begrensd zijn (door een hek of bosschages) en waar de toegang smal is, zoals het terrein bij een verzorgingstehuis, het parkeerterrein bij een bedrijf, of bij de gemeente de Gemeentewerf, en in mindere mate de sporthallen. Op deze plekken kan met een bord de bezoeker op de huisregels gewezen worden. Beheerders van dergelijke terreinen kunnen toezien op de huisregels. Voor zover gebouwen in een winkelgebied liggen, waar de toegang tot bij het gebouw vrij is, waar bijvoorbeeld een stoep loopt, of een openbaar pad, is dit geen mogelijkheid.

  • In een verordening kan een beperkte regeling worden gegeven, in aanvulling op artikel 10 van de Tabaks- en rookwarenwet: een verbod op roken bij bepaalde ruimtes, waar dit goed verdedigbaar is, bijvoorbeeld op openbare plaatsen rondom een ziekenhuis, een verzorgings- of welzijnsinstelling e.d.

In deze verordening is in zo’n bepaling voorzien.

Roken op zich wordt op dit moment niet geduid als een verstoring van de openbare orde. Dit betekent dat de reden voor een verbod gelegen moet zijn in het voorkomen van gezondheidsschade en overlast bij anderen. Bij een ziekenhuis is dit logisch, omdat de tolerantie daar minimaal is en patiënten niet even naar een andere kamer kunnen. Bij kantoren is dat minder evident, maar het kan wel. Het moet dan wel zo zijn dat het gaat om het berokkenen van overlast aan de werknemers/bezoekers, en niet “het geven van het goede voorbeeld”. Dit betekent dat een openbaar gebied kan worden aangewezen, maar dat dit slechts zeer beperkt kan. Overlast is goed beschouwd niet te verwachten van een rokende voorbijganger, maar alleen van “stationaire” rokers: rokers die op een plek staan of zitten, of anderszins verblijven.

Omdat het bepalen van de overlast maatwerk is, is in artikel 2:74d van deze Apv geen algemeen verbod gegeven maar de mogelijkheid om rookvrije zones rondom gebouwen aan te wijzen omwille van het beperken van overlast. Het is een verbod “op aanvraag” dus. In de motivering van de aanwijzingsbeschikking moet het college ingegaan op de overlast en de noodzaak of wenselijkheid om een verbod te stellen. Tegen zo’n aanwijsbesluit is bezwaar mogelijk. Voor meer informatie: https://vng.nl/sites/default/files/2020-07/faq-rookverbod-24-juli-2020.pdf

De aanwijzing betreft een gebied. In het artikel wordt een afstand tot de gevel gegeven van maximum 30 meter rond het gebouw, of langs een bepaald gedeelte van de gevel. Dit tenzij bijzondere belangen of de kenmerken van de bebouwing ter plaatse een groter gebeid vereisen.

Het gebied zal aangegeven moet worden met borden. Het is logisch dat personen niet zomaar lukraak ergens op straat staan of zitten om te roken, maar voor een ingang staan of gebruik maken van een zitgelegenheid. Bij deze gelegenheden kan een bord met verboden te roken geplaatst worden, en bij de ingang van het gebouw kan een informatiebord komen met een verwoording van het aanwijsbesluit.

C.Veiligheidsrisicogebieden

Binnen een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie de politie gelasten tot preventief fouilleren op verboden wapenbezit. De politie kan dan personen fouilleren zonder dat een concrete verdenking tegen de persoon in kwestie bestaat. Daarmee is preventief fouilleren een controlemiddel ter voorkoming van (gewelds)misdrijven in een gebied en wijkt het af van het gangbare uitgangspunt dat slechts bij verdenking in de zin van Artikel 27 Wetboek van Strafvordering opsporingshandelingen op burgers van toepassing zijn (bron burgemeester.nl).

Opnemen van een artikel in de Apv is voorwaarde voor het kunnen gebruiken van de burgemeesters-bevoegdheden van artikel 151b Gemeentewet. Sinds 2014 is het ook mogelijk zonder regeling in de Apv voor korte duur een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen. Dit is geregeld in artikel 174b Gemeentewet. Dit is een uitkomst bij signalen, via sociale media bijvoorbeeld, dat er een vechtpartij op touw wordt gezet, of bij een betoging met plotseling grimmig karakter. Maar het biedt niet de mogelijkheid om in een bepaald aangewezen gebied preventief te fouilleren op messen bij minderjarigen bijvoorbeeld, iets wat de laatste tijd opgang doet. Als dat een probleem wordt in onze gemeente, is het verstandig wel alvast een regeling in de Apv te hebben, zodat artikel 151b gebruikt kan worden. De uitoefening van de bevoegdheid geschiedt in nauw overleg met het Openbaar Ministerie en de politie.

D.Seksuele handelingen in de openbare ruimte

Vanuit de politie is de behoefte gebleken om een artikel in de Apv die het doen/uitvoeren van seksuele handelingen in het openbaar strafbaar stelt.

Voor het uitvoeren van seksuele handelingen op een openbare plaats, of bepaald gedrag, zoals het hangen, of het wachten op, kon art. 2:23 lid 1 onder b of c van de Apv 2017 gebruikt worden. Art. 2:26 Apv 2017 kon gebruikt worden als de handeling plaatsvindt in openbare ruimten zoals portieken en parkeergarages. Ook was er een artikel over straatprostitutie in Hoofdstuk 3 van de Apv 2017.

Art. 2:23 Apv 2017 bepaalde in lid 1: "Het is verboden op een openbare plaats:

a. zonder redelijk doel te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent;

c. zich op te houden op een zodanige wijze dat de openbare orde of het veiligheidsgevoel van het publiek negatief wordt beïnvloed."

Het bepaalde onder c is toegevoegd in 2017, vooral vanwege de aantasting van de veiligheidsbeleving door het passief doch dreigend hangen op straat. De toelichting bij dat artikel was daar op die behoefte toegespitst, maar het artikel heeft ook betrekking op actieve gedragingen. Vooral de openbare orde (in de zin van zedelijkheid, eerbaarheid) is in het geding bij het verrichten van seksuele handelingen.

Het artikel is voor wat betreft het verrichten van seksuele handelingen een aanvulling op artikel 239 Wetboek van strafrecht. Artikel 239 Sr geeft een vrij ruim begrip van schennis van de eerbaarheid: potloodventers, de liefde bedrijven in het openbaar, of allerlei andere seksuele acties. Er is een grens met baldadigheid, zoals het tonen van het achterwerk aan toezichthouders in bepaalde situaties. Hierop is dan 424 Sr van toepassing (straatschenderij). Artikel 239 Sr is beperkt tot plaatsen van openbaar verkeer. De Apv 2017 ging qua reikwijdte deels iets verder omdat het verbod gold voor een openbare plaats (dus ook winkels, parken etc.)

Het vernieuwde artikel in deze Apv gaat in reikwijdte nog verder. Het verbod heeft ook betrekking op de vanaf de openbare plaats zichtbare plaatsen, als tuinen en balkons.

De openbare zedelijkheid, voor zover het geen subjectieve norm is, valt momenteel onder de openbare orde. Het gaat dan ook om het schaden van de openbare orde door houding, gedrag of toestand, waaronder het zich kleden op een bepaalde wijze, die gericht is op seksuele handelingen of de bereidheid daartoe. Het is logisch dat dit geen subjectieve beoordeling kan zijn. Het moet gaan om objectief bepaalbare feiten, waaruit het schenden van de openbare orde naar algemene maatstaven blijkt. Dat daar niet gauw sprake van is, spreekt voor zich. Voor het naakt recreëren biedt artikel 430a Sr overigens een uitputtende regeling. In dat onderwerp, en de met het artikel 430a gecreëerde vrijheid treedt artikel 2:47a niet: het gaat om seksuele handelingen.

E.Het vervangen van Hoofdstuk III

Hoofdstuk 3 van de toenmalige ModelApv is in 2015 volledig vervangen door een geheel nieuw opgezet hoofdstuk, waarbij meer de nadruk kwam te liggen op het vermijden van mensenhandel en uitbuiting van illegale sekswerkers. Bij de totstandkoming van de vorige Apv 2017 is besloten nog “even te wachten op regionale beleidsvorming” en de oude artikelen nog te gebruiken. Het is niet verantwoord te lang van de Modelverordening af te wijken op dit punt. Het hoofdstuk is integraal overgenomen uit de ModelApv en op de (keuze)punten afgestemd op de lokale situatie. Voor de toelichting op de artikelen wordt verwezen naar de toelichting op de ModelApv.