Subsidieregeling Investeren in Toekomstbestendige Industrie 2021 (SITI 2021)

Geldend van 07-04-2022 t/m heden

Intitulé

Subsidieregeling Investeren in Toekomstbestendige Industrie 2021 (SITI 2021)

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat zij op 9 februari 2021, nr. A.17, afdeling ECP, dossiernummer SP22462 het volgende besluit hebben genomen:

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen:

Overwegende dat:

  • -

    Gedeputeerde Staten het Thematisch Programmaplan onder het Nationaal Programma Groningen hebben vastgesteld;

  • -

    Het Thematisch Programmaplan inhoudelijk aansluit op keuzes in het Coalitieakkoord 2019-2023, met name ten aanzien van het toekomstbestendig maken van de industrie binnen de provincie Groningen;

  • -

    Gedeputeerde Staten een aanvraag hebben gedaan om met middelen uit het Nationaal Programma Groningen subsidie te verstrekken aan projecten die leiden tot vergroening en/of circulariteit van het industrieel cluster in de provincie Groningen;

  • -

    Gedeputeerde Staten uit het Nationaal Programma Groningen een bijdrage ontvangen voor de uitvoering van de subsidieregeling Investeren in Toekomstbestendige Industrie 2021;

Gelet op:

  • -

    Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    Artikel 3 van de Kaderverordening subsidies provincie Groningen 2017;

  • -

    De Procedureregeling subsidies provincie Groningen 2018;

  • -

    Artikel 13, 14, 36, 37 en 38 van Verordening nr. 651/2014 (de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, AGVV) van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • -

    Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultra perifere gebieden, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten;

  • -

    Verordening (EU) 2020/972 van de Europese Commissie van 2 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1407/2013 wat betreft de verlenging ervan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft de verlenging ervan en desbetreffende aanpassingen;

  • -

    De steunmaatregel SA.39108 (2014/N) van de Europese Commissie van 16 september 2014 betreffende de Regionale steunkaart 2014-2020 voor Nederland (de Steunkaart);

  • -

    De steunmaatregel SA.59185 (2020/N) van de Europese Commissie van 12 november 2020 betreffende verlenging van de Nederlandse regionale-steunkaart 2014-2020 tot en met 31 december 2021.

Besluiten:

Vast te stellen de:

Subsidieregeling Investeren in Toekomstbestendige Industrie 2021

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvang van de werkzaamheden: aanvang van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, onder 23, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV);

  • b.

    AGVV: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187/1 van 26 juni 2014), Verordening EU 2017/1084 van de Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) Nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultra perifere gebieden, en tot wijziging van Verordening EU Nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten (PbEU L 156/1 van 20 juni 2017) en Verordening (EU) 2020/972 van de Commissie van 2 juli 2020 tot wijziging van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 wat betreft de verlenging ervan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft de verlenging ervan en desbetreffende aanpassingen (PbEU L 215/3 van 7 juli 2020);

  • c.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    business case: uitwerking van het plan tot investering bezien vanuit technisch, organisatorisch, economisch en financieel perspectief;

  • e.

    capaciteit: door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid;

  • f.

    committed termsheet: juridisch bindend document tussen onderneming en investeerder(s) met de voorwaarden van de investering.

  • g.

    concern: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • 1°.

      een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

      • -

        meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, of

      • -

        volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • -

        overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen of vennootschappen, En

    • 2°.

      laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • h.

    duurzame bedrijfsuitrusting: investering die wordt geactiveerd op de balans van de onderneming en die niet binnen twee jaar wordt afgeschreven, tenzij de bedrijfsuitrusting willekeurig kan worden afgeschreven op grond van fiscale regelgeving;

  • i.

    fte: full time equivalent van de arbeidsduur per week, met als basis voor voltijd 32 uur per week;

  • j.

    gewaarmerkte uncommitted termsheet: niet juridisch bindend document tussen onderneming en investeerder(s) met de belangrijkste voorwaarden om tot de investering te komen. De uncommitted termsheet gaat vooraf aan de committed termsheet.

  • k.

    groene waterstof: waterstof geproduceerd uit hernieuwbare bronnen zoals duurzame elektriciteit via elektrolyse of uit biogrondstoffen.

  • l.

    grote onderneming: onderneming die niet voldoet aan het bepaalde in bijlage I van de AGVV;

  • m.

    hoogwaardige toepassing: een nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot grondstoffen, halffabricaten of eindproducten. Die nieuwe producten mogen zowel het oorspronkelijke als een nieuw doel hebben, maar er mag geen sprake zijn van downcycling;

  • n.

    industriële onderneming: in het Handelregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven entiteit, die als economische activiteit goederen vervaardigt uit halffabricaten en grondstoffen met inzet van personeel, duurzame productiemiddelen en hulpstoffen;

  • o.

    kaderverordening: Kaderverordening subsidies provincie Groningen 2017;

  • p.

    MKB: middelgrote en kleine ondernemingen als bedoeld in bijlage I van de AGVV;

  • q.

    procedureregeling: Procedureregeling subsidies provincie Groningen 2018;

  • r.

    project: technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting al dan niet in combinatie met bedrijfsgebouwen;

  • s.

    provincie: provincie Groningen;

  • t.

    sluitende financiering: financiering van een project, dat kan bestaan uit eigen middelen van de onderneming, vreemd vermogen en gevraagde subsidie(s). In geval van (co)financiering door derde(n) kan de aanvrager dit aantonen door middel van juridisch bindende documentatie van die derde(n). Het totaal van deze financiering is gelijk aan de projectkosten.

  • u.

    stimulerend effect: stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de AGVV;

  • v.

    vergroening van het productieproces: een samenhangend geheel aan investeringen ten behoeve van het productieproces waarmee het productieproces meer milieuvriendelijk en/of energie-efficiënt wordt.

  • w.

    werkingsgebied: het grondgebied van de provincie Groningen;

  • x.

    werkingsgebied voor regionale investeringssteun: het gebied binnen de provincie Groningen dat is opgenomen in de Regionale Steunkaart 2022-2027, zoals door de Europese Commissie goedgekeurd bij Steunmaatregel SA.100273 (2021/N) en opgenomen in bijlage 1;

  • y.

    Zernike-campus: gebied van de Zernike-campus zoals bedoeld in bijlage 1.

Artikel 2 Doel

Doel van de regeling is de economische structuur te versterken en werkgelegenheid te creëren door het verduurzamen van de bestaande industrie in het werkingsgebied en het aantrekken naar het werkingsgebied van nieuwe bedrijven en uitbreidingsinvesteringen in het industriële ecosysteem die bijdragen aan het uitbouwen van de koploperpositie van Groningen op het gebied van groene chemie, biobased grondstoffen, groene waterstof en circulaire economie.

Artikel 3 Doelgroep

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door industriële ondernemingen, met uitzondering van energieproducenten.

  • 2. Voor industriële ondernemingen op de Zernike-campus komen activiteiten genoemd onder artikel 5 voor subsidie in aanmerking indien de subsidiabele kosten meer dan € 1.000.000 bedragen.

  • 3. Voor industriële ondernemingen in het werkingsgebied buiten de Zernike-campus komen activiteiten genoemd onder artikel 5 voor subsidie in aanmerking indien de subsidiabele kosten € 5.000.000 of meer bedragen.

  • 4. De subsidie kan worden verstrekt:

    • a.

      aan industriële ondernemingen gevestigd in het werkingsgebied voor regionale investeringssteun voor projecten in overeenstemming met de artikelen 13 en 14 van de AGVV, of

    • b.

      aan industriële ondernemingen gevestigd in het werkingsgebied voor projecten in overeenstemming met de artikelen 36, 37 en 38 van de AGVV in die gevallen waar regionale investeringssteun niet mogelijk is .

Artikel 4 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling subsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 5 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting, en daarmee samenhangende investeringen in een bedrijfsgebouw waar het gaat om het nieuw vestigen van een industriële onderneming met een meerwaarde op één of meer van de onder artikel 7, lid 2, onder a t/m c genoemde transities, en/of;

  • b.

    investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting, en daarmee samenhangende investeringen in een bedrijfsgebouw gericht op uitbreiding van de activiteiten van een industriële onderneming, met een meerwaarde op één of meer van de onder artikel 7, lid 2, onder a t/m c genoemde transities, en/of;

  • c.

    investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting, en daarmee samenhangende investeringen in een bedrijfsgebouw gericht op ombouw van bestaande installaties bij een industriële onderneming, met een meerwaarde op één of meer van de onder artikel 7, lid 2, onder a t/m d genoemde transities.

Artikel 6 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt aan ondernemingen die behoren tot één of meer van de sectoren waarnaar verwezen wordt in artikel 1, derde lid, van de AGVV.

  • 2. Regionale investeringssteun wordt niet verstrekt aan ondernemingen voor het uitvoeren van activiteiten in;

    • a.

      de ijzer- en staalindustrie,

    • b.

      de kolenindustrie,

    • c.

      de scheepsbouw,

    • d.

      de synthetische vezelindustrie,

    • e.

      de vervoerssector en de daarmee verband houdende infrastructuur,

    • f.

      de energieproductie, -distributie en -infrastructuur.

  • 3. Onverminderd de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb en de artikelen 2.5 en 2.6 van de Procedureregeling wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de subsidievereisten als bedoeld in artikel 7;

    • b.

      de subsidiabele activiteiten gericht zijn op industriële dienstverlening, energieproductie of waterstofproductie ten behoeve van energieopwekking;

    • c.

      voor een project onder artikel 7, lid 2, onder b waarbij sprake is van productie van biobrandstoffen, een bijmengverplichting geldt;

    • d.

      voor een project onder artikel 7, lid 2, onder c geen sprake is van een hoogwaardige toepassing of wanneer er sprake is van het opwerken van afval uitsluitend ten behoeve van export;

    • e.

      de onderneming geen financiële bijdrage levert uit eigen middelen van ten minste 25% van de subsidiabele kosten;

    • f.

      als gevolg van het project het aantal arbeidsplaatsen bij de aanvrager afneemt;

    • g.

      de aanvrager meer dan € 3.000.000 subsidie vraagt voor het betreffende project;

    • h.

      de aanvrager reeds eerder subsidie heeft ontvangen uit de Investeringsregeling Toekomstbestendige Industrie en tezamen met deze aanvraag het totale subsidiebedrag van € 5.000.000 overschrijdt;

    • i.

      de financiering van het project niet aantoonbaar sluitend is, waarbij in geval van financiering door derde(n) juridisch bindende documentatie kan worden overgelegd.

    • j.

      de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

    • k.

      er onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische haalbaarheid van het project;

    • l.

      aan de aanvraag in totaal minder dan 70 punten worden toegekend van de 100 te behalen punten op basis van de criteria waarnaar verwezen wordt in artikel 15;

    • m.

      tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    • n.

      de aanvrager een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de AGVV;

    • o.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in artikel 6 van de AGVV.

Artikel 7 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 5 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • 1.

    Het project draagt direct bij aan vergroening en/of circulariteit van het industrieel cluster;

  • 2.

    Het project heeft meerwaarde op de transitie naar groene waterstof en/of naar circulaire ketens en/of naar biobased economie of elektrificatie. De investering is daartoe gericht op:

    • a.

      productie en toepassing van CO₂-vrije waterstof in industriële ketens met als doel bij te dragen aan de transitie naar groene waterstof, en/of;

    • b.

      het inzetten van grondstoffen van biotische oorsprong voor nieuwe grondstoffen, hoogwaardige hernieuwbare brandstoffen voor zover deze niet gestimuleerd worden onder de Europese bijmengverplichting, halffabricaten, materialen en/of eindproducten voor niet-voedseltoepassingen, en/of;

    • c.

      hoogwaardige toepassing van hergebruik van producten, afvalstoffen en/of grondstoffen, wat leidt tot grondstoffenbesparing en schadelijke emissies naar bodem, water en lucht voorkomt, doordat grondstoffen langer in de keten blijven;

    • d.

      reductie van CO2 door elektrificatie van processen in de bestaande industrie.

  • 3. Bij de aanvraag wordt het inzicht geboden dat het project binnen drie jaar kan worden afgerond;

  • 4. Het project wordt uitgevoerd in het werkingsgebied van deze regeling.

Artikel 8 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van artikel 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:

    • a.

      wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:

      • i.

        de koopsom;

      • ii.

        in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.

    • b.

      wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:

      • i.

        de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten, exclusief de financieringskosten en de overdrachtsbelasting.

      • ii.

        in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;

Artikel 9 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5 van de Procedureregeling komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    investeringen in bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die de subsidieontvanger heeft verkregen van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;

  • b.

    investeringen in niet permanent op de bedrijfslocatie aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting;

  • c.

    immateriële vaste activa als omschreven in artikel 365 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en

  • d.

    kosten van investeringen waartoe onomkeerbare verplichtingen zijn aangegaan voor de ontvangst van de aanvraag;

  • e.

    investeringen in gebouwgebonden duurzame energieopwekkers.

Artikel 10 Indieningstermijn

Subsidieaanvragen worden ingediend van 15 maart 2021 tot en met 31 december 2023.

Artikel 11 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen een subsidieplafond vast.

Artikel 12 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 5, bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten voor MKB en maximaal 10% voor grote ondernemingen, tot een maximum van € 3.000.000 per project.

  • 2. De subsidie in het eerste lid bedraagt niet meer dan de maximale steunruimte op basis van de AGVV.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid bedraagt de subsidie die wordt aangevraagd op basis van artikel 14 van de AGVV niet meer dan het bijgesteld steunbedrag dat op grond van de formule in artikel 2, onder 20, van de AGVV wordt berekend, indien de subsidiabele kosten van een project meer bedragen dan € 100.000.000.

  • 4. Cumuleren van subsidie onder deze regeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8 van de AGVV.

Artikel 13 Verdeelcriteria

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van loting.

Artikel 14 Subsidieaanvraag

  • 1. Subsidie kan met ingang van 15 maart 2021 worden aangevraagd middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De aanvraag wordt ingediend bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.nl.

  • 2. Gedeputeerde Staten besluiten binnen een termijn van 22 weken op een aanvraag tot subsidieverlening.

Artikel 15 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld op basis van de criteria opgenomen in bijlage 2.

Artikel 16 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Bij subsidies tot € 750.000, respectievelijk € 750.000 of meer overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de subsidie een looptijd heeft van meer dan één jaar, respectievelijk één kalenderjaar. De tussenrapportages worden ingediend via een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier;

  • 2. De subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

  • 3. De subsidieontvanger vangt binnen 6 maanden na besluit tot subsidieverlening de activiteiten aan en voltooit de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit binnen 36 maanden na de verzending van het besluit tot subsidieverlening;

  • 4. In afwijking van het derde lid kan een langere termijn worden vastgesteld voor de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit.

  • 5. De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding bij Gedeputeerde Staten indien:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteit wijzigt of als de subsidieontvanger zich niet aan één of meer van de verplichtingen houdt;

    • b.

      indien een andere partij in de plaats zal treden van de subsidieontvanger en de gesubsidieerde activiteiten zal uitvoeren;

    • c.

      blijkt dat er aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke kosten en financiering en de begrote kosten en financiering, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

    • d.

      sprake is van beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • e.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden optreden;

    • f.

      ontwikkelingen voorvallen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidieverstrekking verbonden voorwaarden of verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • g.

      statuten wijzigen voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van een bestuurder en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 17 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. Gedeputeerde Staten verstrekken bij subsidieverlening een voorschot van 20% van het verleende subsidiebedrag.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in het tweede lid genoemde verstrekking van het voorschot.

  • 4. Bij ontvangst van een rapportage als bedoeld in artikel 16, eerste lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken, ter hoogte van het verleende subsidiepercentage vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.

  • 5. Bij de aanvraag tot bevoorschotting volgend op het verstrekte voorschot als bedoeld in het tweede lid, voegt de subsidieontvanger een overzicht inzake werkelijke kosten en opbrengsten toe, en:

    • a.

      digitale kopieën van de gedeclareerde facturen, digitale kopieën van de betaalbewijzen én uitdraaien van het grootboek of een jaarrekening, waaruit blijkt dat de investeringen zijn geactiveerd, of

    • b.

      een controleverklaring van een Registeraccountant of een Accountants-Administratieconsulent die is ingeschreven in het register van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol Investeren in een Toekomstbestendige Industrie, tezamen met een door de accountant gewaarmerkt overzicht van de facturen.

Artikel 18 Subsidievaststelling

  • 1. Binnen 13 weken na afronding van het project dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in via een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.

  • 2. Voor subsidies tot € 125.000 voegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten.

  • 3. Voor subsidies van € 125.000 of meer voegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling conform artikel 3.4 van de Procedureregeling:

    • a.

      een activiteitenverslag,

    • b.

      een financieel verslag, en

    • c.

      een controleverklaring van een Registeraccountant of een Accountants-Administratieconsulent die is ingeschreven in het register van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten over het financieel verslag. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol Investeren in een Toekomstbestendige Industrie, tezamen met een door de accountant gewaarmerkt overzicht van de facturen.

  • 4. Bij een subsidie van € 750.000 of meer die is verleend voor activiteiten die zijn uitgevoerd in meerdere kalenderjaren worden de gegevens genoemd in het derde lid onder a. en b. gespecificeerd per kalenderjaar.

  • 5. Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project.

  • 6. Gedeputeerde Staten nemen binnen een termijn van 13 weken een beslissing op de aanvraag tot vaststelling.

  • 7. Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal aan verstrekte voorschotten, vorderen Gedeputeerde Staten het teveel verstrekte bedrag terug.

  • 8. De subsidieontvanger dient ten minste 5 jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

Artikel 19 Instandhoudingsverplichting

  • 1. De subsidieontvanger houdt het project in bedrijf in de gemeente of in het deel van de gemeente waar het tot stand is gebracht.

  • 2. De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen.

  • 3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden tot vijf jaar na het tijdstip waarop het project is voltooid.

  • 4. Bij het niet voldoen aan het bepaalde in het eerste tot en met derde lid kan de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd overeenkomstig artikel 4:49 van de Awb.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze regeling wordt bekendgemaakt in het Provinciaal Blad en treedt in werking op 15 maart 2021.

Artikel 21 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Investeren in Toekomstbestendige Industrie 2021 (SITI 2021).

Ondertekening

Groningen, 9 februari 2021

Gedeputeerde Staten voornoemd:

F.J. Paas, voorzitter.

J. Schrikkema, secretaris.

Bijlage 1: Overzicht werkingsgebied voor regionale steun

In de provincie Groningen zijn 3 NUTS 3 gebieden aangewezen voor de regionale steunkaart.

NL111 Oost-Groningen

Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:

0037 Stadskanaal; 0047 Veendam; 0765 Pekela; 1895 Oldambt; 1950 Westerwolde.

NL112 Delfzijl en omgeving

Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:

1979 Eemsdelta.

NL113 Overig Groningen

Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:

1952 Midden-Groningen; 1966 Het Hogeland; 1969 Westerkwartier; 0014 Groningen (gemeente) (gedeeltelijk), alleen de volgende buurten:

BU00140007 UMCG; BU00140008 Stationsgebied; BU00140100 De Meeuwen; BU00140105 Badstratenbuurt; BU00140106 Zeeheldenbuurt; BU00140108 Stadspark; BU00140109 Martini Trade Park; BU00140400 Gorechtbuurt; BU00140404 Damsterbuurt; BU00140500 De Linie; BU00140501 Europapark; BU00140502 Eemskanaal; BU00140503 Kop van Oost; BU00140504 Woonschepenhaven; BU00140505 Driebond; BU00140506 Eemspoort; BU00140507 Euvelgunne; BU00140508 Winschoterdiep; BU00140509 Stainkoel'n; BU00140510 Roodehaan; BU00140511 Waterhuizen; BU00140800 Hoogkerk Dorp; BU00140802 Westpoort; BU00140803 Vierverlaten; BU00140804 Zuidwending; BU00140805 Leegkerk; BU00140807 Suikerfabriekterrein; BU00140808 Peizerweg; BU00140902 Hoendiep; BU00140904 Reitdiep; BU00140905 Dorkwerd; BU00140907 Westpark; BU00141003 Zernike Campus; BU00141004 Selwerderhof; BU00141102 De Hunze; BU00141103 Van Starkenborgh; BU00141104 Noorderhoogebrug; BU00141105 Het Witte Lam; BU00141106 Koningslaagte; BU00141107 Hunzeboord; BU00141203 Oosterhoogebrug; BU00141204 Ulgersmaborg; BU00141205 Hunzepark; BU00141206 Zilvermeer; BU00141207 Kardinge; BU00141208 Drielanden; BU00141209 Noorddijk; BU00141210 Ruischerbrug; BU00141211 Ruischerwaard; BU00141300 Middelbert; BU00141301 Engelbert; BU00141302 Klein Harkstede; BU00141400 Meeroevers; BU00141401 Harkstede GN; BU00141402 Lageland GN; BU00141403 Groenewei; BU00141404 Tersluis; BU00141405 De Zeilen; BU00141406 De Wierden; BU00141500 Ten Boer Dorp; BU00141501 Buitengebied Ten Boer-Zuid; BU00141502 Garmerwolde; BU00141503 Thesinge; BU00141504 Sint Annen; BU00141505 Buitengebied Ten Boer-Noord; BU00141506 Bedrijventerrein Ten Boer; BU00141600 Ten Post Dorp; BU00141601 Lellens; BU00141602 Woltersum; BU00141603 Winneweer; BU00141604 Wittewierum; BU00141605 Buitengebied Ten Post; BU00141703 Haren-Noord; BU00141704 Essen; BU00141705 Buitengebied Haren-Noordwest; BU00141706 Nesciopark; BU00141707 Paterswoldsemeer; BU00141708 Buitengebied Haren-Zuidoost; BU00141709 Wolddeelen; BU00141710 Buitengebied Haren-Zuidwest; BU00141802 Felland; BU00141803 Buitengebied Haren-Noordoost; BU00141900 Glimmen Dorp; BU00141901 Onnen Dorp; BU00141902 Noordlaren Dorp; BU00141903 Buitengebied Glimmen; BU00141904 Buitengebied Onnen; BU00141905 Buitengebied Noordlaren; BU00141906 Zuidlaardermeer; BU00141907 Noordlaarderbo; BU00141908 Appelbergen Glimmen; BU00141909 Appelbergen Onnen.

Zernike-campus

Ten behoeve van deze regeling wordt de Zernike-campus gedefinieerd als het gebied in gemeente Groningen waarvan de postcode begint met 9747.Globaal beslaat de Zernike-campus daarmee het gedeelte van het grondgebied van gemeente Groningen zoals ingetekend op onderstaande plattegrond.

Bijlage 2: Scoretabel voor beoordeling (voor nadere uitleg, zie toelichting artikel 15)

Nr.

Beoordelingscriteria

Categorie 1: Waterstof

Categorie 2: Biobased

Categorie 3: Circulair

Categorie 4: Ombouw

 
 

Maximale punten

Maximale punten

Maximale punten

Maximale punten

1.

Duurzaamheid

40

40

40

40

1a

Reductie van CO₂-emissie van minimaal 40% ten opzichte van een voor het product of proces relevante referentie.

20

15

15

15

1b

Stimulerende werking op vergroening van het industriële ecosysteem in de regio

10

10

10

10

1c

Leidt tot additionele duurzame energieproductie

10

 
 
 

1d

Aandeel circulaire of hernieuwbare (biobased) grondstoffen minimaal 50%

 

10

10

 

1e

Aantoonbaar gebruik van duurzame biogrondstoffen

 

5

 
 

1f

Aantoonbare vergroting van de positieve bijdrage aan de circulaire economie

 
 

5

 

1g

Beperking van andere schadelijke uitstoot

 
 
 

10

1h

Energiereductie

 
 
 

5

2.

Werkgelegenheid

20

20

20

20

2a

Aantal gecreëerde fte's

20

20

20

 

2b

Aantal behouden fte's

 
 
 

20

3.

Economische Structuur

15

15

15

15

3a

Verankering in de regio

10

10

10

10

3b

Investering voegt schakel toe of draagt bij aan nieuwe keten

5

5

5

5

4.

Innovatiegerichtheid

10

10

10

10

4a

Draagt structureel bij aan versterking kennis- en onderzoeksinfrastructuur in de regio

5

5

5

5

4b

Beschikbaarheid onderzoeksfaciliteit / pilotfaciliteit en/of toepassing van vernieuwende technologie

5

5

5

5

5.

Werken en leren

10

10

10

10

5a

Opleidingsfaciliteiten voor (huidige en toekomstige) werknemers

10

10

10

10

6.

Omgevingskwaliteit en leefbaarheid

5

5

5

5

6a

Directe of indirecte bijdrage aan positieve ruimtelijk-maatschappelijke effecten

5

5

5

5

 

Totaal maximale punten

100

100

100

100

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Investeren in Toekomstbestendige Industrie 2021 (SITI 2021)

Algemeen

Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Kaderverordening subsidies provincie Groningen 2017 (Kaderverordening) en de Procedureregeling subsidies Groningen 2018 (Procedureregeling). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Kaderverordening en Procedureregeling.

Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Kaderverordening en Procedureregeling noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.

Het aan dit beleid ten grondslag liggende instrumentarium moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 20-14-2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de regionale steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE/14098315d.d. 25 juni 2014). De Commissie heeft op 2 juli 2020 de richtsnoeren regionale steun 2014-2020 heeft gewijzigd en de geldigheidsduur ervan verlengd t/m 31 december 2021. Daarnaast graag aangeven dat o.b.v. deze gewijzigde richtsnoeren de Commissie de Nederlandse regionale steunkaart heeft verlengd t/m 31 december 2021.

Op 10 juli 2017 is de gewijzigde Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) in werking getreden. Zo hebben er wijzigingen plaats gevonden ten aanzien van regionale steun. Deze wijzigingen hebben gevolgen voor regelingen voor regionale investeringssteun die sinds 1 juli 2014 onder toepassing van de AGVV zijn kennisgegeven. Op 2 juli 2020 heeft de Europese Commissie besloten tot de verlenging van de AGVV en desbetreffende aanpassingen.

De bepalingen omtrent regionale investeringssteun zijn neergelegd in art. 14 AGVV. Decentrale overheden mogen steun verlenen aan ondernemingen voor initiële investeringen. De steun mag echter alleen worden toegekend in vastgestelde steungebieden. In Nederland is een aantal gebieden in Groningen, Drenthe, Friesland, Flevoland, de Achterhoek en Groot-Rijnmond als regionaal steungebied aangewezen.

De provincie Groningen heeft onderhavige regeling vormgegeven rekening houdend met de staatssteunbepalingen. Met gebruikmaking van artikelen 13 en 14 van de AGVV en binnen de geografische kaders van de regionale steunkaart 2022-2027 biedt de regeling de mogelijkheid om ondersteuning te bieden aan het MKB en grootbedrijven. In aanvulling hierop komen projecten van grote ondernemingen of MKB in aanmerking die bestaan uit fundamentele wijziging dan wel uitbreiding van het productieproces die leidt tot verduurzaming van dat proces. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de artikelen 36 tot en met 38 van de AGVV. Ten aanzien van de toepassing van deze artikelen als leidraad van de SITI 2021, is een toelichting op het onderwerp staatssteun opgenomen in artikel 3, en voor de consequentie voor de berekening van de staatsteunruimte onder artikel 12.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Kaderverordening subsidies provincie Groningen 2017 en Europese regelgeving.

Artikel 1, onder m. Van downcycling is bijvoorbeeld sprake bij de toepassing voor energieterugwinning en/of het opwerken van afvalstoffen tot brandstof of opvulmateriaal.

Artikel 1, onder u. Steun wordt geacht een stimulerend effect hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, een schriftelijke subsidieaanvraag heeft ingediend. Van aanvang van werkzaamheden is bijvoorbeeld sprake als een overeenkomsten met een leverancier of bouwer is aangegaan ten behoeve van het project. Het voorbereiden van een project, bijvoorbeeld in de vorm van engineering wordt niet gezien als aanvang van werkzaamheden.

Artikel 2

Het doel van de regeling sluit aan bij het Thematisch Programmaplan dat Gedeputeerde Staten onder het Nationaal Programma Groningen hebben vastgesteld, met name ten aanzien van het toekomstbestendig maken van de industrie binnen de provincie Groningen. Gedeputeerde Staten hebben een aanvraag gedaan om met middelen uit het Nationaal Programma Groningen subsidie te verstrekken aan projecten tot vergroening en/of circulariteit van het industrieel cluster in de provincie.

Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, omdat dit op grond van artikel 13 de AGVV niet is toegestaan.

Artikel 3

Subsidie kan worden aangevraagd door industriële ondernemingen. Daarbij geldt een ondergrens voor projecten van minimaal € 5.000.000 aan subsidiabele kosten, met een uitzondering voor industriële ondernemingen op de Zernike-campus. Zij komen in aanmerking komen indien de subsidiabele kosten meer dan € 1.000.000 bedragen. In bijlage 1 is de Zernike-campus gedefinieerd.

Artikel 3, lid 4: Dit artikel bepaalt dat de steun alleen rechtmatig verstrekt kan worden als deze voldoet aan de vereisten inzake staatssteun. Steun vanuit de SITI 2021 moet in beginsel gezien worden als regionale investeringssteun en daarmee voldoen aan het bepaalde in artikel 13 en 14 van de AGVV. De provincie wil echter ook ruimte bieden voor investeringsprojecten die inhoudelijk aansluiten bij de doelstelling van deze regeling maar uitgesloten zijn van regionale investeringssteun. Bijvoorbeeld projecten binnen het werkingsgebied maar buiten het zogenaamde steunkaart gebied (zie bijlage 1). Voor dergelijke projecten kan gebruik gemaakt worden van de 36, 37 en 38 van de AGVV.

De aanvrager moet motiveren dat de subsidie die wordt aangevraagd past binnen de kaders die door de staatssteunwetgeving (AGVV) worden gegeven. Hierna zijn grote delen van de betreffende artikelen 14 en 36, 37 en 38 uit de thans geldende AGVV overgenomen ten dienste van de lezer. De bepalingen ten aanzien van in aanmerking komende activiteiten en steunintensiteit zijn niet volledig geciteerd, maar bewerkt naar de voorwaarden en omstandigheden als gevolg van de samenloop met deze regeling.

Daarbij zullen de meeste Mkb’ers gebruik kunnen maken van artikel 14 AGVV inzake regionale investeringssteun. Voor grote ondernemingen zullen niet alle projecten passen binnen die kaders, maar kan ruimte gezocht worden in de artikelen 36, 37 of 38 AGVV. Dit geldt ook voor Mkb’ers die niet kunnen voldoen aan alle bepalingen in artikel 14 AGVV.

(nota bene: verwijzingen in de verdere toelichting op artikel 3 naar artikelnummers betreffen hierna artikelen in de AGVV, tenzij anders aangegeven)

Artikel 13 en 14 AGVV: Regionale investeringssteun

Dit artikel mag niet toegepast worden voor individuele regionale investeringssteun voor een begunstigde die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) heeft gesloten in een periode van twee jaar vóór zijn aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen heeft om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, in het betrokken gebied is voltooid. Een aanvrager dient hier inzicht in te geven indien gebruik wordt gemaakt van artikel 14.

  • 1.

    Aan dit lid wordt voldaan als aan alle onderstaande bepalingen wordt voldaan.

  • 2.

    De steun wordt toegekend in steungebieden. Het werkingsgebied van de SITI 2021-regeling is ruimer dan het steunkaartgebied. Om te toetsen of u valt binnen dit gebied is in bijlage 1 een afbakening van het steunkaartgebied opgenomen.

  • 3.

    MKB: Steun kan worden verleend aan MKB ten behoeve van iedere vorm van initiële investering (het stimuleren van de oprichting van nieuwe vestigingen, de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een vestiging of een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande vestiging.) Daarbij zijn de activiteiten binnen SITI 2021 afgebakend in artikel 5 van de regeling.

    Grote onderneming: Steun voor grote ondernemingen wordt toegekend voor een initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in het betrokken gebied.

  • 4.

    Dit artikellid bepaalt de in aanmerking komende kosten, die in artikel 8 voor de SITI 2021 beperkt zijn tot de kosten van investeringen in materiële activa waar het gaat om duurzame bedrijfsuitrusting en daarmee samenhangede investeringen in een bedrijfsgebouw. Van de ruimte die wordt geboden voor investeringen in immateriële activa, loonkosten of een combinatie daarvan, wordt geen gebruik gemaakt in deze regeling.

  • 5.

    Nadat de investering is voltooid, blijft deze in het betrokken gebied behouden gedurende ten minste vijf jaar (zie ook artikel 20 van de regeling). Een en ander staat er niet aan in de weg dat installaties of uitrusting die in deze periode verouderd of defect raken, worden vervangen, op voorwaarde dat de economische activiteiten gedurende de betrokken minimumperiode in het bewuste gebied behouden blijven.

  • 6.

    Grote onderneming: De activa zijn nieuw, behalve bij Mkb en voor de overname van een vestiging.

    Alle partijen: Kosten met betrekking tot de huurkoop/leasing van materiële activa komen in aanmerking indien voor installaties of machines de huur plaatsvindt in de vorm van financiële leasing en houdt deze voor de begunstigde van de steun een verplichting in om de activa na afloop van de leaseovereenkomst te kopen.

  • Bij de verwerving van de activa van een vestiging in de zin van artikel 2, punt 49 of 51, worden alleen de kosten voor de aankoop van de activa van derden die geen banden met de koper hebben, in aanmerking genomen. De transactie vindt op marktvoorwaarden plaats. Indien vóór de aankoop van activa reeds steun is verleend ten behoeve van de verwerving van die activa, worden de kosten van die activa in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten met betrekking tot de verwerving van een vestiging. Wanneer een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar of een werknemer een kleine onderneming overneemt, vervalt de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper. De verwerving van aandelen is geen initiële investering.

  • 7.

    Voor steun aan grote ondernemingen ten behoeve van een fundamentele verandering in het productieproces moeten de in aanmerking komende kosten hoger liggen dan de in de drie voorgaande belastingjaren doorgevoerde afschrijving voor de met de te moderniseren activiteit verband houdende activa. Voor steun ten behoeve van diversificatie van een bestaande vestiging moeten de in aanmerking komende kosten ten minste 200% hoger liggen dan de boekwaarde van de opnieuw gebruikte activa, zoals die in het belastingjaar voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden is geboekt.

  • 8.

    Immateriële activa geen onderdeel van de regeling.

  • 9.

    Loonkosten geen onderdeel van de regeling.

  • 10.

    Niet van toepassing

  • 11.

    Niet van toepassing

  • 12.

    De steunintensiteit, uitgedrukt als bruto-subsidie-equivalent, overschrijdt niet het intensiteitsplafond dat is vastgesteld op de regionale-steunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening in het betrokken gebied. Voor grote investeringsprojecten komt het steunbedrag niet hoger uit dan het bijgestelde steunbedrag, berekend volgens het in artikel 2, punt 20, vastgestelde mechanisme.

  • 13.

    Een initiële investering die door dezelfde begunstigde (op groepsniveau) wordt opgestart binnen een periode van drie jaar vanaf de aanvang van de werkzaamheden in een andere gesteunde investering in dezelfde niveau 3-regio van de Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), wordt beschouwd als onderdeel van hetzelfde investeringsproject. Wanneer dit ene investeringsproject een groot investeringsproject is, bedraagt het totale steunbedrag voor dit individuele investeringsproject niet meer dan het bijgestelde steunbedrag voor grote investeringsprojecten.

  • 14.

    De begunstigde van de steun moet een risicodragende financiële bijdrage van ten minste 25% van de in aanmerking komende kosten leveren, hetzij uit eigen middelen hetzij via externe financiering, in een vorm die vrij is van enige steun van de overheid. Dit is een algemene eis in de regeling.

  • 15.

    Niet van toepassing

  • 16.

    De begunstigde bevestigt dat hij in de twee jaar vóór de steunaanvraag geen verplaatsing heeft uitgevoerd naar de vestiging waar de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, zal plaatsvinden, en hij zegt toe dat niet te zullen doen in de twee jaar na de voltooiing van de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd.

  • 17.

    Niet van toepassing.

Artikel 36 Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen

  • 1.

    Aan dit lid wordt voldaan als aan alle onderstaande bepalingen wordt voldaan

  • 2.

    De investering voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

    • a)

      zij stelt de begunstigde in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de geldende Unienormen, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienormen;

    • b)

      zij stelt de begunstigde, bij ontstentenis van Unienormen, in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen.

  • 3.

    Er mag geen steun worden verleend wanneer de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen.

  • 4.

    Steun voor vervoermiddelen is niet van toepassing

  • 5.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking komende kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

      De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking voor steun.

  • 6.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 40 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 7.

    De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd voor steun aan middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor steun aan kleine ondernemingen.

  • 8.

    De steunintensiteit kan worden verhoogd met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen. Een project in het steunkaart gebied binnen het werkingsgebied (zie bijlage 1) voldoet hieraan.

Artikel 37 Investeringssteun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen

  • 1.

    Steun om ondernemingen aan te moedigen te voldoen aan nieuwe Unienormen die het niveau van milieubescherming verhogen en nog niet in werking zijn getreden

  • 2.

    De Unienormen moeten zijn goedgekeurd en de investering wordt ten uitvoer gelegd en is voltooid ten minste één jaar vóór de inwerkingtreding van de betrokken normen.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

  • De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet voor steun in aanmerking.

  • 4.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    • a)

      20 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 15 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 10 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering meer dan drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid;

    • b)

      15 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 10 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 5 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering tussen één en drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid.

    • c)

      De steunintensiteit kan worden verhoogd 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen. Een project binnen het steunkaartgebied in het werkingsgebied (zie bijlage 1) voldoet hieraan.

Artikel 38 Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen

  • 1.

    Aan dit lid wordt voldaan als aan alle onderstaande bepalingen wordt voldaan

  • 2.

    Op grond van dit artikel mag geen steun worden verleend wanneer de verbeteringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs al zijn die nog niet van kracht.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op energie-efficiëntie betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

  • De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.

  • 4.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten.

  • 5.

    De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

  • De steunintensiteit kan worden verhoogd met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen. Een project binnen het steunkaartgebied in het werkingsgebied (zie bijlage 1) voldoet hieraan.

Artikel 4

De bijdrage wordt verstrekt in geld.

Artikel 5

Dit artikel bevat, tezamen met de beperkingen van doelgroep en vereisten van artikelen 3 en 7 en de afwijzingsgronden van artikel 6, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een subsidieverlening en tevens bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in die gebieden, die voorwerp zijn van regionaal stimuleringsbeleid.

Subsidie kan verstrekt worden voor

  • -

    investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting, en daarmee samenhangende investeringen in bedrijfsgebouw waar het gaat om het nieuw vestigen van een industriële onderneming met een meerwaarde op de transitie naar waterstof en/of naar circulaire ketens en/of naar biobased economie;

  • -

    investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting, en daarmee samenhangede investeringen in een bedrijfsgebouw gericht op uitbreiding van de activiteiten van een industriële onderneming, met een meerwaarde op de transitie naar waterstof en/of naar circulaire ketens en/of naar biobased economie;

  • -

    investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting, en daarmee samenhangende investeringen in een bedrijfsgebouw gericht op ombouw van bestaande installaties bij een industriële onderneming, met een meerwaarde op de transitie naar waterstof en/of naar circulaire ketens en/of naar biobased economie van duurzame grondstoffen en/of (voorbereiding) de ombouw van de industrie naar elektrificatie met als doel minder CO2 uit te stoten.

Artikel 6

Artikel 6, lid 1 en lid 2: De bepalingen hangen nauw samen de Europese staatssteunregels. Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor Europa dit niet toestaat.

Artikel 6, lid 3, onder b: Steun kan niet worden verleend aan industriële dienstverlening, energieproductie of waterstofproductie ten behoeve van energieopwekking. Wat betreft waterstofproductie ten behoeve van energieopwekking kan bijvoorbeeld gedacht worden aan waterstofproductie gericht op bijmenging in het gasnet. De regeling beoogt specifiek steun te verlenen aan de productie van waterstof als grondstof voor industriële ketens.

Richtinggevend voor beoordeling of sprake is van energieproductie is de online "Practical Guide to the GBER 1 " (de online handleiding van de Europese Commissie voor de toepassing van de AGVV). Hierin gaat onderdeel 60 specifiek over energieproductie.

Artikel 6, lid 3, onder d: Aantoonbaar moet zijn dat het project is gericht op een hoogwaardige toepassing van hergebruik van producten, afvalstoffen en/of grondstoffen. Bij twijfel over de hoogwaardigheid kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot het laten uitvoeren van een onderzoek door een externe deskundige.

Artikel 6, lid 3, onder e: Aanvragers worden geacht een risicodragende financiële bijdrage te leveren uit eigen middelen van ten minste 25% van de subsidiabele kosten. Deze bijdrage dient vrij te zijn van enige vorm van overheidssteun.

Omdat de aanvragen nagenoeg uitsluitend door rechtspersonen worden ingediend, gaat het bij eigen middelen om (nieuw) aandelenkapitaal en (nieuwe) achtergestelde leningen. In geval van een bestaande onderneming kan daaraan worden toegevoegd de cashflow die gedurende de uitvoeringsperiode van het project naar verwachting zal worden gerealiseerd in het bestaande deel van de onderneming. Dit dient onderbouwd te worden middels een businessplan dat al voor het afsluiten van bankfinanciering is opgemaakt.

Indien achtergestelde leningen voldoen aan de volgende voorwaarden kwalificeren deze als eigen vermogen:

  • 1.

    Voor de lening mogen geen zekerheden zijn gesteld;

  • 2.

    De vergoeding voor de lening is afhankelijk van de winst en;

  • 3.

    De schuld is achtergesteld door alle andere schuldeisers.

Artikel 6, lid 3, onder f: Projecten die leiden tot een verlies van arbeidsplaatsen komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6, lid 3, onder g en h: Voor de subsidie geldt een bovengrens van 3 miljoen euro per project, en maximaal 5 miljoen euro per aanvrager indien hij meerdere malen gebruik maakt van de regeling.

Artikel 6, lid 3, onder i: Bij de subsidieaanvraag dient een aanvrager aan te tonen dat de financiering van het project sluitend is.

De financiering van een project moet aantoonbaar rond zijn, hetgeen in het geval van financiering door derde(n) aangetoond moet worden middels juridisch bindende documentatie. Een project kan worden gefinancierd met:

  • -

    eigen middelen, waaronder ook (nieuw) aandelenkapitaal of nieuw in te brengen eigen middelen van firmanten en (nieuwe) achtergestelde leningen;

  • -

    vreemd vermogen;

  • -

    subsidie(s) van derden.

Hierbij mag de toezegging van een externe partij op moment van aanvraag nog onder condities zijn, op basis van een uncommitted termsheet. Uit de bijlage moet door middel van een waarmerking duidelijk zijn dat deze afkomstig is van de (beoogd) financier.

Dit uncommitted termsheet dient ruim binnen de behandeltermijn van 22 weken te zijn omgezet in een juridisch bindende overeenkomst (een committed termsheet of een definitieve financieringsovereenkomst). Indien de aanvrager niet binnen de beslistermijn kan aantonen dat sprake is van sluitende financiering, wordt een aanvraag afgewezen.

In geval van subsidie(s) van derden dient bij de aanvraag een beschikking of kopie subsidieaanvraag (als de besluitvorming hierover nog loopt) gevoegd te worden. Dit volstaat in eerste instantie voor een sluitende financiering. In geval van een kopie van een subsidieaanvraag zullen in een eventuele subsidieverleningsbeschikking vanuit SITI opschortende voorwaarden worden opgenomen.

Artikel 6, lid 3, onder k:

Aantoonbaar moet zijn dat het project na subsidieverlening ook daadwerkelijk van start zal gaan en zal worden uitgevoerd en dat sprake is van een haalbare businesscase. Bij twijfel over de technische en/of economische haalbaarheid kan worden besloten tot het laten uitvoeren van een Due Diligence onderzoek door een onafhankelijke partij.

Artikel 6, lid 3, onder l: Voor het project geldt een drempelscore om in aanmerking te komen voor subsidie. Op basis van de beoordelingscriteria, opgenomen in bijlage 2, dient een project minimaal 70 van de 100 te scoren om voor subsidie in aanmerking te komen. Hier is voor gekozen om te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen.

Artikel 6, lid 3, onder j en n: Steun kan niet verstrekt worden aan ondernemingen die conform de definitie van artikel 2, onder 18 van de AGVV als een onderneming in moeilijkheden worden aangemerkt. Daarnaast dient de (externe) financiering voor het project een onderneming niet in een situatie te plaatsen die de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt.

De aanvraag dient altijd vergezeld te gaan van bescheiden waaruit de financiële positie van de aanvrager blijkt. Dit kan bijvoorbeeld door middel van:

  • -

    de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van het Burgerlijk Wetboek (Boek 2),

  • -

    de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop,

  • -

    indien deze bescheiden ontbreken een verslag over de financiële positie op het moment van de aanvraag.

Artikel 6, lid 3, onder o: Steun wordt geacht een stimulerend effect hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, een schriftelijke subsidieaanvraag heeft ingediend.

Artikel 7

Dit artikel ziet toe dat de projecten die in aanmerking komen voor subsidie bijdragen aan de transities die de industrie in de Provincie Groningen verduurzamen.

Ten aanzien van waterstof heeft Gedeputeerde Staten de keuze gemaakt om de ruimte te bieden voor productie van blauwe waterstof naast groene waterstof, als tussenstap in de transitie naar groene waterstof.

Onder het begrip hoogwaardige toepassing wordt een nuttige toepassing verstaan waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten, materialen of grondstoffen. Die nieuwe producten mogen zowel het oorspronkelijke als een nieuw doel hebben, maar er mag geen sprake zijn van downcycling (naar een inferieur product). De toepassing voor energieterugwinning en/of het opwerken van materialen tot brandstof of opvulmateriaal zijn daarmee uitgesloten.

Een project gericht op de toepassing van duurzame grondstoffen en voorbereiding van de industrie op elektrificatie kan enkel een ombouwproject betreffen. Voor projecten gericht op duurzame ombouw van bestaande industriële processen geldt dat deze naast de transities gericht op waterstof, circulaire ketens en biobased economie ook gericht kunnen zijn op reductie van CO2-uitstoot door middel van elektrificatie.

Artikel 8 en 9

In dit artikel is een limitatieve omschrijving van de subsidiabele kosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 12. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 6 derde lid onder e (eigen middelen-vereiste) en voor de toepassing van artikel 3 lid 2 en lid 3 (minimale subsidiabele kosten).

NB. Voor projecten die gebruik willen maken van de artikelen 36, 37 en 38 van de AGVV geldt dat aanvullend een berekening gemaakt moet worden om de maximale steunintensiteit (het maximale subsidiepercentage) te bepalen volgens de AGVV. Zie de toelichting bij artikel 12.

Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. Kosten ter voorbereiding van de aanvraag komen niet voor subsidie in aanmerking.

Bij financial lease (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onder ii en onderdeel b, onder ii) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel a, onder ii en onderdeel b, onder ii bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html

Wanneer de duurzame bedrijfsuitrusting direct wordt verhuurd aan derden, wordt dit gezien als buiten gebruikstelling.

Voor definities en eventuele aanvullende vereisten wordt volledig aangesloten op de AGVV als dwingend Europees recht. Bijvoorbeeld artikel 14, lid 7 AGVV: Voor steun ten behoeve van een fundamentele verandering in het productieproces (zoals onder deze regeling een ombouwproject) moeten de in aanmerking komende kosten hoger liggen dan de in de drie voorgaande belastingjaren doorgevoerde afschrijving voor de met de te moderniseren activiteit verband houdende activa.

De kosten voor investeringen in gebouwgebonden duurzame energieopwekkers komen niet voor subsidie in aanmerking. Het gaat hier bijvoorbeeld om zonnepanelen of kleine windmolens.

Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, Awb blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing.

Artikel 10

De looptijd van de regeling is beperkt tot en met 31 december 2023. Dit volgt uit afloop van de AGVV op 31 december 2023, met een toegestane uitloop van zes maanden ten behoeve van subsidietoekenningen.

Specifiek voor Regionale investeringssteun bepaalt lid 2 dat dergelijke steun kan worden verstrekt, zolang de Regionale Steunkaart van kracht is. Op moment van schrijven van de regeling is de einddatum van de Regionale Steunkaart 31 december 2021. Na die datum zal een verlenging aan de orde moeten zijn, dan wel vaststelling van een nieuwe Regionale Steunkaart voor Nederland.

Artikel 12

Berekening subsidie

De subsidie wordt berekend en gemaximeerd op basis van artikel 12, lid 1. Daarbij kan deze op basis van artikel 12, lid 2 ook worden gemaximeerd op het bedrag aan geoorloofde steunruimte, indien de steunruimte lager ligt dan het maximum van lid 1. De maximale toegestane steunintensiteit wordt bepaald aan de hand van artikel 14, 36, 37 of 38 van de AGVV.

Voor projecten die vallen onder artikel 14 van de AGVV kan gebruik worden gemaakt van het percentage genoemd in artikel 12, lid 1 van deze regeling. Voor deze projecten dient er geen aanvullende berekening te worden gemaakt.

Voor projecten die gebruik maken van artikel 36, 37 of 38 van de AGVV dient een aanvullende berekening te worden gemaakt om te toetsen of er voldoende staatssteunruimte is, en daarmee voldaan wordt aan artikel 12, lid 2 van deze regeling.

Nota Bene. De door aanvrager op basis van artikel 12 bepaalde omvang van de subsidiebijdrage kan afwijken van de definitieve omvang van de subsidiebijdrage die wordt vastgesteld op basis van de beoordeling van de aanvraag door SNN.

Berekening staatssteunruimte

De subsidie krachtens deze regeling kan niet meer bedragen dan de geoorloofde steunruimte die in overeenstemming met artikel 36, 37 of 38 wordt bepaald. De berekening van 'in aanmerking komende kosten' is een andere berekening dan de bepaling van subsidiabele kosten krachtens deze regeling. De toepassing van de bepalingen in samenhang gebeurt als volgt:

Fase I – maximale subsidie met toepassing van SITI 2021

  • a)

    de rekensom 'subsidiabele kosten vermenigvuldigd met percentage' leidt tot een subsidiebedrag;

  • b)

    dit bedrag mag niet meer bedragen dan het maximum van € 3.000.000 per project, anders is dat het maximum;

  • c)

    indien een aanvrager al eerder een subsidie onder deze regeling heeft verkregen mag de uitkomst uit de berekening van a) en b) niet leiden tot een cumulatief bedrag met de eerder verkregen subsidie dat hoger is dan € 5.000.000.

Fase II - maximale steunruimte als gevolg van toepassing AGVV

  • a)

    op grond van de AGVV wordt de maximale steunintensiteit conform artikel 36 respectievelijk 37 respectievelijk 38 bepaald;

  • b)

    op grond van de AGVV worden de in aanmerking komende kosten conform artikel 36 respectievelijk 37 respectievelijk 38 bepaald;

  • c)

    de rekensom 'in aanmerking komende kosten vermenigvuldigd met steunintensiteit' leidt tot de maximale steunruimte.

Fase III - bepalen maximale subsidie

De toe te kennen subsidie wordt bepaald op het laagste bedrag van de berekeningen onder Fase I respectievelijk Fase II. Bij de subsidievaststelling worden dezelfde fasen doorlopen om te komen tot het maximaal vast te stellen subsidiebedrag.

Toelichting kosten art. 36, 37 en 38 AGVV

De berekening van de steunruimte hangt samen met de meerkosten conform artikel 36, 37 of 38 van de AGVV. Voor ombouwprojecten en uitbreidingsprojecten gericht op vergroening van productieprocessen bij grote ondernemingen (zoals bedoeld in artikel 5), vereist de staatssteunregelgeving van artikelen 36, 37 en 38 van de AGVV dat de investeringen verder gaan dan geldende wetgeving en dat de investeringskosten worden afgezet tegen een referentie investering. Voor nadere duiding van deze terminologie en de toepassing daarvan wordt verwezen naar de toelichting op staatssteun bij artikel 3 en de AGVV. Daarmee volgt er dus een alternatieve berekening van kosten enkel ten behoeve van de staatssteunberekening. Voor de subsidie is het van belang dat de kosten voldoen aan artikel 8 en 9.

Toelichting maximale steunintensiteit

De SITI valt onder de werking van artikel 107, lid 3 onder c van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie [VwEU]. Daardoor kan in de artikelen 36, 37 en 38 gebruik worden gemaakt van een opslag.

In onderstaande tabel is het percentage per artikel, per bedrijf weergegeven, die gebruikt kan worden voor de berekening in fase II – A.

 

kleinbedrijf

middelgrootbedrijf

grootbedrijf

artikel 36

60%

50%

40%

artikel 37, lid 4 a

20%

15%

10%

artikel 37, lid 4 b

15%

10%

5%

artikel 38

50%

40%

30%

Toelichting berekening cijfers in tabel

Voor projecten onder artikel 36 van de AGVV is de maximale steunintensiteit van de in aanmerking komende kosten, opgebouwd uit het basispercentage uit lid 6 verhoogd met de opslag voor bedrijfsomvang uit lid 7. De percentages uit de tabel kunnen voor projecten in steunkaartgebieden (zie bijlage 1) verhoogd worden met 5% op grond van artikel 36 lid 8 van de AGVV.

Voor projecten onder artikel 37 van de AGVV is de steunintensiteit afhankelijk of partijen voldoen aan lid 4, sub a of aan sub b.

Deze percentages in de tabel zijn opgebouwd uit het basispercentage in sub a respectievelijk sub b van lid 4 van artikel 37 AGVV met differentiatie naar bedrijfsomvang. Voor projecten in steunkaartgebieden (zie bijlage 1) geldt dat deze percentages verhoogd kunnen worden en met 5% op grond van artikel 37 lid 5 van de AGVV.

Voor projecten onder artikel 38 AGVV is de maximale steunintensiteit van de in aanmerking komende kosten, opgebouwd uit het basispercentage uit lid 4. Voor projecten in steunkaartgebieden (zie bijlage 1) geldt dat deze percentages verhoogd kunnen worden en met 5% op grond van artikel 38 lid 6 van de AGVV

Artikel 12, lid 4: Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze regeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge de AGVV kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt.

Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulatie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidieontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulatie.

Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieu-bedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder de samenloopregeling. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.

Artikel 13

In dit artikel is de wijze van subsidieverdeling opgenomen. In het eerste en tweede lid is bepaald dat dit op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen gaat. Aanspraak op een positie in de behandelvolgorde ontstaat pas bij een volledige aanvraag. Indien een aanvraag niet volledig is, wordt de indiener in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde tijd de betreffende aanvraag aan te vullen. Doet de indiener dat niet, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. In artikel 14 is beschreven wanneer er sprake is van een volledige aanvraag.

Van een volledige aanvraag is sprake wanneer de aanvraagformulieren en bijlagen volledig zijn ingevuld en ondertekend.

Artikel 13, lid 3 bepaalt de positie van een aanvraag indien er op één dag meerdere volledige aanvragen worden ingediend en het subsidieplafond wordt overschreden. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van loting.

Artikel 14

Een aanvraag inclusief bijlagen kan digitaal worden ingediend bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.nl. De bladen waarop een handtekening moet worden geplaatst mogen separaat gescand worden en geüpload in het webportal.

Op het aanvraagformulier is een lijst van verplichte bijlagen weergegeven. Per bijlage wordt een toelichting gegeven van gevraagde informatie. Van een volledige aanvraag is sprake wanneer de aanvraagformulieren en bijlagen volledig zijn ingevuld en ondertekend.

Onder andere de volgende bijlagen zijn verplicht:

  • a.

    een business case van de investering en cashflow analyse;

  • b.

    een juridische organisatiestructuur inclusief gegevens met betrekking tot zeggenschapsverhouding, het aantal werknemers, omzet en balanstotaal;

  • c.

    bewijsstukken bij het dekkingsplan, waarbij in geval van financiering door derde(n) juridische bindende documenten. Bij de aanvraag mag dit een gewaarmerkte uncommitted termsheet zijn. Dit termsheet dient ruim binnen de behandeltermijn van 22 weken te zijn omgezet in een committed termsheet;

  • d.

    analyse van geoorloofd zijn van de gevraagde staatssteun;

  • e.

    verklaring dat de onderneming niet in financiële moeilijkheden verkeert;

  • f.

    een MKB-toets conform model van de Europese Commissie;

  • g.

    verklaring dat de aanvrager in de twee jaar vóór de aanvraag geen verplaatsing heeft uitgevoerd naar de vestiging van de investering en dat niet zal doen in de twee jaar na voltooiing van de investering (in geval van regionale investeringssteun).

Voor een aantal bijlagen zal via de site van SNN een format beschikbaar worden gesteld.

Bij indiening van de aanvraag zal de financiering soms nog niet rond zijn. Voor wat betreft financiering door derden kan op het moment van aanvraag volstaan worden met het aanleveren van een zogenaamd 'uncommitted termsheet'. In de bijlagen bij het aanvraagformulier is gespecificeerd welke informatie daarin minimaal aanwezig moet zijn. De aanvrager dient ruim binnen de termijn van de beoordelingsprocedure (22 weken) te komen tot sluitende financiering.

Eén van de bijlagen betreft de businesscase. Een businesscase levert de optimale mix van informatie, welke noodzakelijk is om te beoordelen of een project wenselijk, levensvatbaar en realiseerbaar is (en blijft). Hiermee kan worden bepaald of een project lonend is om erin te investeren. Gedeputeerde Staten behouden zich het recht voor om een onafhankelijke derde in te schakelen voor uitvoering van een (technisch) due diligence.

Artikel 14, lid 2, onder e: Ten aanzien van de juridische organisatiestructuur wordt ook gevraagd om inzicht te geven in de zeggenschapsverhoudingen en rechtspersoon en tussen rechtspersoon en verbonden partijen

Artikel 15

Voor de puntentabel wordt verwezen naar bijlage 2. Projecten die met deze regeling worden ondersteund dienen zoveel mogelijk een integrale bijdrage te leveren aan de ambities van het Nationaal Programma Groningen. Het belang van het project voor de bijdrage aan doelen van het Nationaal Programma Groningen (NPG) wordt per project bepaald aan de hand van een vastgestelde brede set van criteria. Een aantal criteria is mede geformuleerd op basis van een advies van het Omgevingskwaliteitsteam (OKT) van het NPG.

We onderscheiden zes clusters van criteria:

  • duurzaamheid;

  • werkgelegenheid;

  • economische structuur;

  • innovatiegerichtheid;

  • werken en leren

  • omgevingskwaliteit en leefbaarheid.

De regeling maakt tevens onderscheid in vier categorieën van investeringen:

  • -

    Investeringen in nieuwvestiging en uitbreiding van industriële ondernemingen gericht op

    • o

      productie en toepassing van CO₂-vrije waterstof in industriële ketens met als doel bij te dragen aan de transitie naar groene waterstof (Categorie 1) en/of;

    • o

      het inzetten van grondstoffen van biotische oorsprong voor nieuwe grondstoffen, hoogwaardige hernieuwbare brandstoffen voor zover deze niet gestimuleerd worden onder de Europese bijmengverplichting, halffabricaten, materialen en/of eindproducten voor niet-voedseltoepassingen (Categorie 2), en/of;

    • o

      hoogwaardige toepassing van hergebruik van producten, afvalstoffen en/of grondstoffen, wat leidt tot grondstoffenbesparing en schadelijke emissies naar bodem, water en lucht voorkomt, doordat grondstoffen langer in de keten blijven (Categorie 3); en

  • -

    Investeringen in ombouw van installaties en processen bij bestaande ondernemingen gericht op voornoemde drie categorieën of op reductie van CO2 door elektrificatie van processen in de bestaande industrie (Categorie 4).

In de toelichting wordt naar de nummers van de categorie verwezen. Niet alle criteria zijn op elke categorie van investeringen van toepassing. Aanvragers moeten motiveren tot welke categorie het investeringsproject behoort. Op basis van deze categorie wordt beoordeeld per bijbehorend criterium in hoeverre het investeringsproject daaraan bijdraagt. Met uitzondering van het criterium voor werkgelegenheid worden de criteria gehanteerd als 'digitale' criteria, dat wil zeggen dat er of wel, of niet op wordt gescoord.

Voor iedere categorie geldt dat er maximaal 100 punten gescoord kunnen worden, in overeenstemming met de maximale score per criterium en sub criterium (zie tabel). Daarbij dient een project minimaal 70 punten te scoren om in aanmerking te komen voor subsidie.

  • 1.

    Duurzaamheid

  • 1a)

    Reductie van CO₂-emissie van minimaal 40% ten opzichte van een voor het product of proces relevante referentie.

    Dit criterium is van toepassing op alle categorieën.

    De aanvrager dient door middel van een onafhankelijke rapportage aan te tonen dat sprake is van minimaal 40% CO₂-reductie in vergelijking met de oorspronkelijke situatie of tot een relevante alternatieve productieroute (referentie). Er kan daarbij sprake zijn van directe CO₂-emissiereductie (scope 1) of indirecte CO₂-reductie bij energieleveranciers (scope 2) of in andere schakels in de productieketen (scope 3) als gevolg van de voorgenomen investering. De rapportage dient te worden opgesteld conform het Greenhouse Gas Protocol (GHG) https://ghgprotocol.org/ (scope 1, 2 en indien relevant scope 3 emissies) of een vergelijkbare methodiek zoals een milieugerichte levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd conform normen ISO 14040/44 en ISO 14025.

  • 1b)

    Stimulerende werking op vergroening van het industriële ecosysteem in de regio

    Vanuit het NPG wordt ernaar gestreefd om de industrie in de regio zo groen mogelijk te maken.

    • 1b-i)

      Van toepassing op projecten onder categorie 1: Aanvrager dient te onderbouwen in het projectplan dat het project waarde toevoegt aan de vergroening van het industriële cluster in de regio door levering of gebruik van emissievrije waterstof en de doorontwikkeling naar groene waterstofketens

    • 1b-ii)

      ) Van toepassing op projecten onder de categorieën 2 en 3: Aanvrager dient te onderbouwen in het projectplan dat het project waarde toevoegt aan de vergroening van het industriële cluster in de regio door bijvoorbeeld leveringen van groene grondstoffen en/of gedeelde utiliteiten (zoals warmtekoppelingen) aan andere bedrijven in de regio.

    • ib-iii)

      Van toepassing op projecten onder categorie 4: Aanvrager dient te onderbouwen in het projectplan dat de ombouw binnen het project direct waarde toevoegt aan de vergroening van het industriële cluster in de regio door bijvoorbeeld leveringen van groene grondstoffen en/of gedeelde utiliteiten (zoals warmtekoppelingen) aan andere bedrijven in de regio en/of een bijdrage levert aan stabilisering en flexibiliteit van het energienet.

  • 1-c)

    Leidt tot additionele duurzame energieproductie

    Dit criterium is alleen van toepassing voor projecten onder categorie 1. 

    Waterstof is een energiedrager. De productie daarvan kost energie. De aanvrager dient in het projectplan te onderbouwen op welke wijze en in welke mate het project additionele duurzame energieproductie gebruikt, zodat verdringing van duurzame elektriciteitsvraag beperkt blijft.

  • 1-d)

    Aandeel hernieuwbare (circulaire of biobased) grondstoffen is minimaal 50%

    Dit criterium is alleen van toepassing voor projecten onder de categorieën 2 en 3. 

    Voor succesvolle vergroening van de industrie is het van belang dat er zo veel mogelijk gebruik gemaakt wordt van circulaire of hernieuwbare grondstoffen. De aanvrager dient in het projectvoorstel, door een eenduidige massabalans, aan te tonen dat tenminste 50% van de in het productieproces gebruikte grondstoffen van circulaire of hernieuwbare bronnen afkomstig zijn.

  • 1-e)

    Aantoonbaar gebruik van duurzame biogrondstoffen

    Dit criterium is alleen van toepassing voor projecten onder categorie 2.

    De aanvrager dient te onderbouwen dat de toegepaste biogrondstoffen geen schadelijke effecten opleveren voor de biodiversiteit en andere milieuaspecten. Er is op dit moment geen duurzaamheidskader voor biogrondstoffen. Daarom sluiten we aan bij bestaande duurzaamheidseisen voor energietoepassing zoals opgenomen in het verificatieprotocol duurzaamheid vaste biomassa voor energietoepassingen van de subsidieregeling SDE++

    (https://www.rvo.nl/sites/default/files/2019/02/SDE%20verificatieprotocol%20NL.pdf). De aanvrager dient te onderbouwen dat voor zover van toepassing voldaan wordt aan:

    Eisen voor bodembeheer bij reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

    • -

      De kwaliteit van de bodem wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.

  • Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik

    • -

      Productie van ruwe biomassa leidt niet tot de vernietiging van koolstofreservoirs

    • -

      Gebruik van biomassa leidt niet tot het ontstaan van een langlopende koolstofschuld.

    • -

      Biomassaproductie leidt niet tot indirecte verandering van landgebruik (Indirect Land Use Change (ILUC)).

  • Eisen voor duurzaam bosbeheer

    • -

      Relevante internationale, nationale, regionale en lokale wet- en regelgeving wordt nageleefd.

    • -

      Biodiversiteit wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.

    • -

      De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos worden in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.

    • -

      De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout wordt in stand gehouden om de toekomst van de bossen te waarborgen.

    • -

      Duurzaam bosbeheer wordt gerealiseerd op basis van een beheersysteem.

    • -

      Beheer in groep- of regioverband moet voldoende waarborgen bieden voor duurzaam bosbeheer.

  • Eisen voor het handelsketensysteem (Chain of Custody)

    • -

      Er is een handelsketensysteem voor de biomassa van de eerste schakel in de keten tot aan de producent, dat voorziet in een koppeling tussen de bron en het materiaal in het product of de productlijn, en waarvan de broeikasgas uitstootgegevens van iedere afzonderlijke schakel bekend zijn.

    • -

      Bij een groepsmanagementsysteem voor het handelsketensysteem voldoet de groep als geheel aan dezelfde eisen als de eisen die aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden.

  • 1-f)

    Aantoonbare vergroting van bijdrage aan circulaire economie

    Dit criterium is alleen van toepassing voor projecten onder categorie 3.

    De mate waarin circulaire bedrijven werken is zichtbaar te maken met behulp van de “R-Ladder” van RVO https://www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/circulaire-economie/r-ladder

    Aanvragers kunnen scoren op dit aspect als zij aan kunnen tonen dat de producten/grondstoffen die zijn gaan verwerken, en de wijze waarop dat gebeurt, leidt tot een hogere positie op de R-ladder.

  • 1-g)

    Beperking andere schadelijke uitstoot

    Dit criterium is alleen van toepassing voor projecten onder categorie 4. 

    Voor uitstootreductie anders dan CO₂ moeten bedrijven bij de aanvraag verifieerbare berekeningen aanleveren om een inschatting te maken van de impact van de activiteiten. Te denken valt aan zwavel en NOx-emissies. Deze reducties moeten significant zijn ten opzichte van de huidige productieprocessen.

  • 1-h)

    Energiereductie

    Dit criterium is alleen van toepassing voor investeringsprojecten onder categorie 4. 

    Het OKT heeft geadviseerd om aandacht voor energiereductie als onderdeel van de initiatieven terug te laten komen als criterium. De energiereductie die bereikt kan worden heeft doorgaans automatisch ook een positief ruimtelijk effect. Energiereductie kan (indirect) een positieve uitwerking op het landschap hebben. Aanvragers dienen de energiereductie van het project zowel in absolute zin als in relatieve zin (per ton product) middels een verifieerbare berekening aan te tonen.

  • 2.

    Werkgelegenheid

  • 2a)

    Aantal gecreëerde fte’s

    Van toepassing voor projecten onder de categorieën 1 t/m 3.

    De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd (tot het maximum van 20 punten):

    • voor een grote onderneming: 0,5 punt per arbeidsplaats,

    • voor MKB: 1,0 punt per arbeidsplaats.

  • Het betreft hier het aantal directe voltijds fte’s (contract van minimaal 32 uren per week) dat door de investering gecreëerd wordt. Aanvrager dient dit vooraf te onderbouwen met functieprofielen en invulling daarvan. De beginsituatie wordt berekend door het naar een volledig jaar omgerekende aantal SV-dagen te vermenigvuldigen met het aantal arbeidsuren per dag volgens de cumulatieve loonstaat, tot en met de volledige maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag. De eindsituatie wordt berekend door het naar een volledig jaar omgerekende aantal SV-dagen te vermenigvuldigen met het aantal arbeidsuren per dag volgens de cumulatieve loonstaat, tot en met de volledige maand voorafgaand aan de datum waarop het project is afgerond. Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. De getallen worden hierbij afgerond naar gehele getallen.

  • 2b)

    Aantal behouden fte’s

    Van toepassing voor projecten onder categorie 4. 

  • Voor projecten in investeringscategorie 4 (ombouw van bestaande industrie) dient onderbouwd te worden dat het project leidt tot behoud van werkgelegenheid. Dit criterium is digitaal.

    Het betreft hier het aantal directe voltijds fte’s dat door de investering behouden wordt. Aanvrager dient de prognose vooraf te onderbouwen met functieprofielen en invulling daarvan. De beginsituatie wordt berekend door het naar een volledig jaar omgerekende aantal SV-dagen te vermenigvuldigen met het aantal arbeidsuren per dag volgens de cumulatieve loonstaat, tot en met de volledige maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag. De eindsituatie wordt berekend door het naar een volledig jaar omgerekende aantal SV-dagen te vermenigvuldigen met het aantal arbeidsuren per dag volgens de cumulatieve loonstaat, tot en met de volledige maand voorafgaand aan de datum waarop het project is afgerond. Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. De getallen worden hierbij afgerond naar gehele getallen.

  • 3.

    Economische structuur

  • 3a)

    Verankering van het bedrijf

  • 3a-i)

    Van toepassing op projecten onder de categorieën 1 t/m 3.

    Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio gevestigd blijft. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. U dient dit aan te tonen in het projectplan, onder andere door de synergie met bestaande bedrijven te benoemen en de positie in het duurzame industriële ecosysteem.

  • 3a-ii)

    Van toepassing op projecten onder categorie 4. 

    Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. U dient dit aan te tonen in het projectplan dat er sprake is van een diepte-investering en een lange termijnvisie op vergroening en verduurzaming die leidt tot blijvende verankering.

  • 3b)

    Investering voegt schakel toe of draagt bij aan nieuwe keten

    Dit criterium is van toepassing op alle categorieën.

    Versterking van de economische structuur wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager) en/of een bijdrage aan (nieuwe) keten (boven de schaal van de aanvrager. De aanvrager voegt een schakel toe in een groter geheel (ketenvorming in de sector). Voor een succesvolle vergroening van de industrie is het (mede) van belang dat er nieuwe industriële ketens worden toegevoegd welke meer duurzaam zijn dan bestaande ketens of dat bestaande ketens groener kunnen worden (dat kan zowel door verlenging van een groene keten upstream of downstream of door het groener maken van een bestaande schakel in de keten).

  • 4.

    Innovatiegerichtheid

    Het NPG acht een sterke inzet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven van belang.

  • 4a)

    Project draagt structureel bij aan versterking kennis- en onderzoeksinfrastructuur in de regio.

    Dit criterium is van toepassing op alle categorieën.

    Het OKT heeft geadviseerd de bijdrage van investeringsprojecten te beoordelen voorbij enkel de economische effecten of invloed op werkgelegenheid en dat het waardevol zou zijn als de initiatieven worden beoordeeld op hun brede bijdrage aan de ontwikkeling van de regio. Vandaar dat ook punten verdiend kunnen worden indien de aanvrager aantoont met het project een structurele bijdrage te leveren aan de versterking van de kennis- en onderzoeksinfrastructuur in de regio. Aanvrager investeert in tijd en/of middelen in kennisprogramma’s en faciliteiten van kennis- en onderzoeksinstellingen in de regio. Aanvrager dient dit aspect te onderbouwen in het projectplan en indien relevant te onderbouwen met Intentieverklaringen van kennispartners uit de regio waarin beschreven staat hoe eventuele samenwerkingen vormgegeven gaan worden. Bij subsidievaststelling wordt gekeken of deze samenwerkingen en investeringen daadwerkelijk van de grond gekomen zijn.

  • 4b)

    Beschikbaarheid onderzoeksfaciliteit/pilotfaciliteit

    Dit criterium is van toepassing op alle categorieën.

    Onder innovatiegerichtheid worden punten toegekend voor de beschikbaarheid bij de aanvrager van onderzoeks- of pilotfaciliteiten, omdat daar een extra impuls van uit gaat naar kennis als onderdeel van de economische structuur. Daarbij kan gedacht worden aan

    • het bouwen van innovatieve pilot plants, welke moeten leiden tot een latere investering in grote productiefaciliteiten;

    • het op eigen locatie inrichten van R&D lab faciliteiten en/of onderzoekslaboratoria. Het gaat hier niet om een kwaliteitslaboratorium;

    • het onderbrengen van (een deel van de) eigen R&D in bestaande faciliteiten zoals het Chemport Innovation Center.

  • Onder innovatiegerichtheid kunnen eveneens punten worden toegekend indien de aanvrager aantoont dat er sprake is van een toepassing van voor de regio vernieuwende technologie en/of commercialisering van nieuwe technologie (TRL 9), en/of voor de onderneming fundamenteel nieuwe technologie.

    U dient dit aan te tonen in het project- en of businessplan.

  • 5.

    Werken en leren

  • 5a)

    Opleidingsfaciliteiten voor (huidige en toekomstige) werknemers

    Dit criterium is van toepassing op alle categorieën.

    Eén van de vier ambities van het NPG betreft het versterken van de sociaaleconomische positie en het opleidingsniveau van Groningers. Van aanvragers wordt daarom gevraagd aan te tonen dat zij investeren in het ontwikkelen en bevorderen van kennis van de eigen medewerkers en de overdracht van kennis naar studenten en leerlingen van de in de regio gevestigde onderwijsinstellingen door het aanbieden van stageplaatsen, onderzoekstudies en afstudeeropdrachten. Het project dient dus bij te dragen aan opleidingsfaciliteiten voor (huidige en toekomstige) werknemers, waaronder kan worden verstaan het aanbieden van (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen of deelname aan opleidingsinitiatieven. Hierbij wordt, naast de bedrijfsgebonden effecten, ook gekeken naar de brede bijdrage aan de ontwikkeling van kennis en kunde in de regio. U dient dit aan te tonen in het projectplan en waar nodig te onderbouwen met Letter(s) of Intent.

  • 6.

    Omgevingskwaliteit en leefbaarheid

  • 6a)

    Directe of indirecte bijdrage aan positieve ruimtelijk-maatschappelijke effecten

    Dit criterium is van toepassing op alle categorieën.

    Het OKT heeft in zijn advies aandacht gevraagd voor de mogelijk afgeleide ruimtelijke effecten van industriële investeringsprojecten, alsmede voor de mogelijkheden die de regeling zou kunnen bieden om deze terreinen ruimtelijk en functioneel te verbeteren, of de relatie ervan met de omgeving en het landschap te verbeteren. Op dit criterium zijn punten te scoren als wordt aangetoond dat de aanvraag in positieve zin bijdraagt aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de regio. Gedacht kan worden aan de landschappelijke inpassing van de te bouwen faciliteiten en een ruimtelijke visie neer te leggen op het optimaliseren van de inpassing in de regio en/of minimaliseren van negatieve aspecten van de vestiging in de regio zoals toenemende verkeersbewegingen. Men dient zich hierbij af te vragen wat het bedrijf nodig heeft en wat het bedrijf bijdraagt aan de kwaliteit van de regio. Dit kunnen zowel eerste (landschappelijke inpassing) als tweede orde effecten zijn (bijvoorbeeld bio grondstoffen uit de regio).

Artikel 16

Het gaat bij de onderhavige subsidiëring uiteraard niet alleen om het verrichten van investeringen in bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, maar ook om het daadwerkelijk in gebruik nemen ervan. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.

Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.

Artikel 17

Met het oog op liquiditeitspositie van de subsidieontvangers is provincie Groningen bereid voorschotten te verstrekken. Een eerste voorschot van 20% wordt in beginsel verstrekt bij subsidieverlening. Vervolgens wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt telkens het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten. In gevallen waarbij de maximale subsidie van 3 miljoen euro wordt verstrekt, wordt daarbij uitgegaan van het effectieve subsidiepercentage. Als bij een investeringsproject van een middelgrote onderneming met 20 miljoen subsidiabele kosten het maximum van 3 miljoen euro wordt toegekend, bedraagt het effectieve subsidiepercentage 15%. Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelswijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.

De provincie Groningen behoudt zich het recht voor om af te wijken van het direct uitbetalen van een voorschot, wanneer na toekenning nog niet direct tot uitvoering kan worden overgegaan, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken vergunningen. Er zullen in de beschikking dan aanvullende voorwaarden worden gesteld waaraan voldaan moet worden alvorens een eerste voorschot te kunnen ontvangen. Er kan dan mogelijk wel een beschikking worden afgegeven wat stimulerend werkt op definitieve start van het project.

Geen voorschot wordt verleend indien de beschikking opschortende en/of ontbindende voorwaarden bevat.

Om het risico tot terugvordering te beperken, wat zich voordoet wanneer de subsidie lager wordt vastgesteld dan het bedrag van de subsidieverlening, wordt aan subsidieontvangers gevraagd om de gedeclareerde kosten reeds bij een voorschotaanvraag te onderbouwen. Conform artikel 2.9 van de Procedureregeling bevoorschot de provincie Groningen maximaal 80% van het verleende bedrag. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

Artikel 18

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. Het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld wordt bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag, mits daarmee voldaan wordt aan de staatssteunregels en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 3 en 12 hiervoor).

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • -

    indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • -

    indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • -

    indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • -

    indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 18, lid 2: Conform de Procedureregeling kan een project met minder dan € 125.000 aan kosten normaliter vastgesteld worden zonder opgave van de kosten. Aangezien hier sprake is van staatssteun, dienen de kosten op grond van artikel 3.3, derde lid van de Procedureregeling inzichtelijk gemaakt te worden.

Artikel 19

Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de regeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste vijfjaar. De periode van vijfjaar wordt gerekend vanaf het moment dat het project is voltooid. Dit impliceert dat bij een eventuele verlenging van de in de verleningsbeschikking genoemde realisatietermijn van het project ook de termijn van de verplichting tot behoud opschuift.


Noot
1

https://ec.europa.eu/regional_policy/sources/conferences/state-aid/rdi/8gber_practical_quite_faq.pdf