Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland houdende regels omtrent de taakuitvoering voor de bedrijfsmatige asbestsanering van bouwwerken

Geldend van 17-02-2021 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland houdende regels omtrent de taakuitvoering voor de bedrijfsmatige asbestsanering van bouwwerken

1. Inleiding

Het basistakenpakket voor omgevingsdiensten is met het van kracht worden van de laatste wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) d.d. 1 juli 2017 uitgebreid met de taakuitvoering voor de bedrijfsmatige asbestsanering van bouwwerken. Door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) en de deelnemers is sindsdien van gedachten gewisseld over de wijze van taakuitvoering. Het ODH-voorstel voor taakuitvoering had een hoger ambitieniveau en diepgang en is daarom flink duurder, dan de bestaande taakuitvoering van de deelnemers. Het resultaat was dat de meeste deelnemers hebben besloten de taakuitvoering voorlopig niet over te dragen.

De ODH en de gemeente Den Haag hebben aan Pels Rijcken advies gevraagd over het wettelijke minimale niveau van taakuitvoering. Pels Rijcken heeft de wettelijke en de procedurele eisen waaraan moet worden voldaan inzichtelijk gemaakt en geconcludeerd dat de deelnemers op grond van artikel 7.2 lid 6 en lid 7 van het Bor, afspraken kunnen maken over de diepgang en intensiteit van het uitvoerings- en handhavingsbeleid.

Het Algemeen Bestuur (AB) van de ODH heeft in de vergadering van 26 juni 2019 besloten dat:

  • a)

    Een uitvoeringsbeleid voor de melding, het toezicht en de handhaving van bedrijfsmatige asbestsanering wordt opgesteld;

  • b)

    De taakuitvoering van de bedrijfsmatige asbestsanering per 1 januari 2020 door alle deelnemers wordt overgedragen naar de ODH.

Het AB heeft de volgende uitgangspunten meegeven door de uitwerking:

  • 1.

    Uit te gaan van het advies van Pels Rijcken (rapport: Toetsing van asbestinventarisatierapporten in het kader van sloopmeldingen d.d. 17 juni 2019) bij het opstellen van uitvoeringsbeleid voor de VTH-taken asbestverwijdering;

  • 2.

    De gemeentelijke deelnemers dragen zorg voor het beschrijven van de doelen voor uitvoering en handhaving en dragen mede zorg voor het beschrijven van uitvoeringsbeleid voor de behandeling van meldingen, toezicht en handhaving in relatie tot asbest op grond van het Bor-artikel 7.2, vóór 1 oktober 2019;

  • 3.

    ODH draagt zorg voor het aangeven van benodigde menskracht en middelen die nodig zijn om de doelen onder 2 te realiseren vóór 1 november 2019;

  • 4.

    Een voorstel voor overdracht van deze basistaak zal worden geagendeerd voor het Algemeen Bestuur van 26 november 2019 en het Dagelijks Bestuur van 14 november 2019;

  • 5.

    De overdracht van het keten toezicht in te laten gaan op 1-1-2020 of zowel eerder op verzoek van specifieke deelnemer(s).

Leeswijzer:

  • -

    Het kader voor het uitvoeringsbeleid (hoofdstuk 2);

  • -

    De doelstelling en objectieve criteria (hoofdstuk 3);

  • -

    Het uitvoeringsbeleid (hoofdstuk 4);

  • -

    Personele en financiële onderbouwing (hoofdstuk 5);

  • -

    Evaluatie (hoofdstuk 6).

2. Het kader voor het uitvoeringsbeleid

Het is goed om het kader voor het uitvoeringbeleid voor de gemeentelijke taak van het toezichthouden op bedrijfsmatige asbestsanering (en waarvan de uitvoering moet gaan geschieden door de ODH) scherp voor ogen te houden:

  • Het gaat primair om toezicht vanuit de gemeentelijke zorg voor een veilige leefomgeving. Toezicht vanuit de zorg voor veilig werken is een taak van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW)

  • De wetgever geeft de wettelijke eisen waaraan de meldingen van asbestsaneringen moeten voldoen.

  • De wetgever heeft de bestuursrechtelijke handhaving van het Asbestverwijderingsbesluit belegd bij gemeenten en provincies voor zover het betreft handelingen als bedoeld in de paragrafen 2 en 3 met betrekking tot bouwwerken.

  • De gemeenten kunnen uitvoeringsbeleid maken voor de gewenste diepgang en intensiteit van de uitvoering van deze taken. Uitgangspunt daarbij is dat de inspanningen die gemeenten verrichten (voor hun wettelijke taken) zich moet verhouden tot de risico’s.

Het milieutoezicht op bedrijfsmatige asbestsanering bouwwerken is een basistaak en wordt uitgevoerd door een omgevingsdienst tenzij de asbestsanering in een bouwwerk wordt uitgevoerd bij en door een particulier. De voorwaarde hierbij is dat het te saneren oppervlak niet meer dan 35 vierkante meter bedraagt; een particuliere saneerder die zelfstandig saneert moet melding doen bij de gemeente. De burgemeester en wethouders voeren het milieutoezicht uit. Wanneer burgemeester en wethouders de taak hebben belegd als plustaak bij een omgevingsdienst moeten burgemeester en wethouders de melding doorsturen naar de omgevingsdienst die toezicht houdt.

Het opruimen van zwerfasbest in de openbare ruimte is geen onderdeel van de basistaak asbest. De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering.

Bij de gevolgen voor de leefomgeving gaat het met name over de risico’s voor de volksgezondheid. Hieronder wordt ingegaan op de risico’s voor de volksgezondheid en de gevolgen die dat heeft voor het niveau van uitvoering van de wettelijke taken.

2.1 Risico’s volksgezondheid

Op de sites van RIVM (www.rivm.nl) en GGD Haaglanden (www.ggdhaaglanden.nl) wordt aangegeven dat de gezondheidsrisico’s die kunnen ontstaan door het incidenteel in aanraking te komen met asbestvezels verwaarloosbaar klein zijn. In opdracht van de gemeente Den Haag heeft Crisislab specifiek uitgerekend wat het effect voor omwonenden is in worstcase omstandigheden bij een onveilig uitgevoerde asbestsanering. Het resultaat ondersteunt de conclusie van het RIVM en de GGD Haaglanden.

In het kader hieronder wordt – samengevat – de voorlichting op de website van het RIVM en de GGD Haaglanden weergegeven.

Tegenwoordig is het in Nederland verboden om producten met asbest te gebruiken.

De hoeveelheid vezels in de buitenlucht is sinds de jaren 80 afgenomen omdat asbest steeds minder werd gebruikt.

Klein risico leefomgeving (bevoegd gezag gemeente/provincie)

In de buitenlucht komen kleine hoeveelheden asbestvezels voor. Iedereen ademt dus elke dag een beetje asbest in*. Soms ademen we per ongeluk een korte tijd meer asbestvezels in. Bijvoorbeeld door een brand waarbij asbest vrijkomt, of door in en om het huis asbesthoudend materiaal te verwijderen of bewerken. Als je een korte tijd meer asbestvezels inademt, neemt de kans op het krijgen van asbestkanker (longkanker of mesothelioom: longvlieskanker, buikvlieskanker) niet of nauwelijks toe. De kans om kanker te krijgen door asbest hangt af van de hoeveelheid vezels die iemand inademt tijdens zijn leven. Een normale blootstelling is laag gedurende het hele leven en de kans op kanker door asbest is dan heel klein. Ook als iemand een keer veel vezels inademt blijft de kans op kanker door asbest klein, omdat de duur kort is en de totale blootstelling aan de vezels niet heel groot is. Het risico is laag. Blootstelling aan asbestvezels moet toch zo veel mogelijk worden voorkomen!

Groot risico bepaalde beroepsgroepen (bevoegd gezag minister SZW/Inspectie SZW)

Iemand die vele jaren veel asbestvezels heeft ingeademd loopt een groot risico. Deze situatie kwam vooral vroeger bij bepaalde beroepen voor. Vooral bij werknemers in de asbestproducerende en verwerkende industrie. In mindere mate ook bij bouwvakkers, timmermannen en in de installatietechniek die asbesthoudende producten gebruikten. Er werd toen veel minder voorzichtig omgegaan met asbest dan tegenwoordig. Tegenwoordig zijn regels voor het werken met asbest heel streng. Er zit echter een lange tijd tussen het inademen van asbestvezels en het krijgen van kanker, gemiddeld ongeveer 40 jaar. Hierdoor neemt het aantal mensen met kanker (die dus al geruime tijd gepensioneerd zijn) door asbest nog steeds toe.

*Eén kubieke meter lucht bevat momenteel gemiddeld zo’n 35 tot 80 vezels. Opgemerkt wordt dat dit in de jaren negentig in binnensteden soms wel 100.000 vezels per kubieke meter lucht aanwezig was o.a. vanwege het gebruik van asbest in remvoeringen.

De risico’s voor de leefomgeving van een onveilig uitgevoerde asbestsanering zijn dus verwaarloosbaar klein. Dit betekent dat de uitvoering van de asbesttaak door de gemeente en provincie op een minimumniveau gerechtvaardigd is. Indien gewenst kan een gemeente/provincie op vrijwillige basis natuurlijk kiezen voor de uitvoering van de taak op een hoger ambitieniveau en een grotere diepgang.

2.2 Juridische grondslag voor het beoordelen van een sloopmelding met een asbestcomponent en het toezicht houden op de uitvoering van de asbestverwijdering

Hieronder wordt onderscheid gemaakt tussen het toetsen van een asbestinventarisatierapport (AIR) als onderdeel van een sloopmelding en het toezicht houden en handhaven tijdens de asbestverwijderingswerkzaamheden zelf.

2.2.1 De sloopmelding

In bijlage 1 is aangegeven welke gegevens en bescheiden de melder bij de sloopmelding moet aanleveren aan het bevoegd gezag. Een sloopmelding wordt ingediend via het Omgevingsloket Online. De melder ontvangt automatisch een ontvangstbevestiging. Het ontvangen/beoordelen van een sloopmelding is een gemeentelijke dan wel provinciale taak.

In artikel 1.26, lid 6 onder g, staan de eisen aan de sloopmelding bij verwijdering van asbest. De sloopmelding moet vergezeld gaan van een AIR. Dit AIR is daarmee het deel van de sloopmelding dat relevant is voor het toezicht door de ODH.

De eisen waaraan het AIR moet voldoen staan genoemd in artikel 1 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar artikel 4.54a lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In dit laatste artikel is bepaald dat het AIR de resultaten moet bevatten van het asbestinventarisatieonderzoek. De meer concrete eisen aan de inhoud van een AIR zijn opgenomen in artikel 22 van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering.

Het rapport van Pels Rijcken geeft aan dat de melding (en daarmee het AIR) moet worden getoetst op volledigheid conform artikel 4.54a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Wanneer een AIR niet volledig is, is feitelijk de melding niet compleet en moet het bevoegd gezag aanvullende stukken vragen. Tot de melding inclusief het AIR compleet is, is er geen melding gedaan conform de eisen, en blijft het verbod op sloopwerkzaamheden gelden.

Pels Rijcken geeft tevens aan dat gemeenten en provincie de beleidsvrijheid hebben te variëren in de mate van indringendheid waarmee een sloopmelding wordt beoordeeld. Dit is conform het uitgangspunt dat een melding dient om het bevoegd gezag in staat te stellen toezicht en handhaving in te zetten (zie volgende paragraaf) als zij daar aanleiding voor ziet. Dat geldt ook voor het AIR (en het eventuele validatierapport) dat onderdeel uitmaakt van de sloopmelding. Het is mogelijk om de volledigheid van een AIR enkel te controleren op basis van een aantal vooraf overeengekomen parameters.

2.2.2 Toezicht en handhaving

Voor het toezicht op de asbestcomponent van de sloop geldt in principe hetzelfde als voor de andere componenten van sloop: het bevoegd gezag beslist hoeveel inspanningen gerechtvaardigd zijn uitgaande van het risico dat de activiteit met zich meebrengt.

Het toezicht en de handhaving door gemeenten en provincie tijdens de (bedrijfsmatige) asbestverwijdering is, gezien artikel 16 van het Asbestverwijderingsbesluit, beperkt tot de zorg dat:

  • a.

    de bedrijfsmatige asbestverwijdering alleen wordt uitgevoerd door een bedrijf in bezit van het certificaat als bedoeld in art. 4.54d, eerste lid van het Arbo-besluit;

  • b.

    direct na de asbestverwijdering een eindbeoordeling wordt uitgevoerd (binnenruimte) dan wel een visuele inspectie (buitenlucht) en dat het eindresultaat daarvan binnen twee weken wordt ingevoerd in het LAVS;

  • c.

    geen andere werkzaamheden (dan de asbestverwijdering) worden uitgevoerd zolang de eindbeoordeling/visuele inspectie niet uitgevoerd en daaruit blijkt dat alles akkoord is. Eerder mag de reguliere sloop niet aanvangen.

Gemeenten en provincies zijn dus op basis van het Asbestverwijderingsbesluit niet verplicht om erop toe te zien dat het AIR inhoudelijk juist is en dat de werkzaamheden op de juiste wijze worden uitgevoerd. Dat is geborgd middels certificeringen (het asbestverwijderingsbedrijf moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie inhoudelijk toezicht houdt) en valt onder de verantwoordelijkheid van de minister SZW. Ook Pels Rijcken geeft in het advies aan dat de Inspectie SZW verantwoordelijk is voor het toezicht en de handhaving vanaf het moment dat is aangevangen met de feitelijke asbestverwijderingswerkzaamheden.

In het rapport van Pels Rijcken wordt aangegeven dat de minister IenW (de Inspectie Leefomgeving en Transport) verantwoordelijk is voor de afvoer, opslag en de vernietiging van het asbest (bij het wettelijk minimum scenario stelt het gemeente geen aanvullende voorwaarden). Op termijn zal de minister IenW de bevoegdheid gezag rol overgedragen aan de gemeente.

Gemeenten en provincies hebben in het kader van de Woningwet en het Bouwbesluit wel een toezichthoudende en handhavende bevoegdheid vanuit de zorg voor de leefomgeving. De intensiteit van het toezicht is onderwerp van besluitvorming door het bevoegd gezag.

Feit is dat de leefomgeving voldoende is beschermd wanneer de werknemers voldoende beschermd zijn. In het algemeen geldt dat de werknemers een groter risico lopen dan de leefomgeving bij asbestverwijdering (zie ook paragraaf 2.1). Het uitgangspunt bij het bepalen van de omvang en diepgang van het toezicht en de handhaving door de deelnemers in de ODH is daarom dat de leefomgeving in beginsel voldoende is beschermd met het toezicht en handhaving door de Inspectie SZW. Het toezicht op de veiligheid van de leefomgeving kan daarom sterk worden beperkt.

Op welke wijze het toezicht en de handhaving in de basis wordt uitgevoerd wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4.

Het toezicht van de Inspectie SZW is gericht op het veilig verwijderen van asbest door bedrijven vanuit de zorg voor werknemers. De Inspectie SZW heeft de bevoegdheid om vanuit dat oogpunt een sloop- of verwijderingswerk onmiddellijk stil te leggen.

Wanneer een situatie onveilig is vanuit het oogpunt van de zorg voor werknemers, hoeft deze zeker niet onveilig te zijn voor de leefomgeving. Andersom zal dat wel het geval zijn. Een door de gemeente (in casu haar uitvoeringsorganisatie ODH) geconstateerde onveilige situatie voor de leefomgeving kan daarmee het beste direct doorgemeld worden aan de Inspectie SZW die het werk dan kan stilleggen en daarmee ook blootstelling van (veel) asbestvezels naar de leefomgeving voorkomt.

3. Doelstelling en objectieve criteria

Het Algemeen Bestuur van de Omgevingsdienst Haaglanden heeft gevraagd het doel van de uitvoering en handhaving te beschrijven in relatie tot het Bor-artikel 7.2. In artikel 7.2 is aangegeven dat het uitvoerings- en handhavingsbeleid objectieve criteria moet bevatten voor het beoordelen van de asbestmelding en de werkwijze bij het afhandelen van meldingen, alsmede de wijze waarop het toezicht op de naleving wordt uitgeoefend.

In dit hoofdstuk wordt de doelstelling en de objectieve criteria voor het uitvoerings- en handhavingsbeleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het concrete uitvoerings- en handhavingsbeleid weergegeven.

3.1 Algemene doelstelling toezicht op bedrijfsmatige asbestsanering

De gemeenten in Haaglanden en de provincie Zuid-Holland dienen voor die onderdelen van de asbestverwijderingsketen waartoe zij bevoegd zijn zorg te dragen dat de taakuitvoering proportioneel is en past bij de risico’s voor de leefomgeving (de gezondheidsrisico’s).

Het bevoegd gezag geeft invulling aan de doelstelling door een risicogerichte uitvoering van de asbesttaak.

3.2 Objectieve criteria uitvoering toezicht op bedrijfsmatige asbestsanering

Hierna worden de objectieve criteria weergegeven voor de uitvoering van de asbesttaak.

  • 1.

    Beoordeling volledigheid ontvangen melding (inclusief het AIR)

    Beoordelen van een asbestmelding op volledigheid conform Bouwbesluit en Asbestverwijderingsbesluit. Alle asbestmeldingen worden door het bevoegd gezag beoordeeld op volledigheid zoals beschreven in artikel 1.26 Bouwbesluit.

    Bij de beoordeling van de asbestmelding op volledigheid ontvangt de melder geen formeel besluit op de melding. De melder ontvangt alleen een formeel besluit als de melding niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. In paragraaf 4.1 wordt dieper ingegaan op de omvang van de volledigheidstoets.

  • 2.

    Toezicht op uitvoering asbestsanering

    Er wordt beperkt toezicht gehouden op de uitvoering van de asbestsanering. Daarbij kan ook blijken dat de asbestmelding (het AIR) niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en Asbestverwijderingsbesluit. Het toezicht wordt risicogericht uitgevoerd dat wil zeggen dat het gericht is op de situaties met de grootste risico’s bijvoorbeeld door slechte ervaringen met een saneerder.

  • 3.

    Handhaving

    De bevoegd gezagen (via mandaat ODH én Inspectie SZW) zullen ieder vanuit hun eigen rol en bevoegdheden zo nodig over moeten gaan tot handhaving; als de situatie dat verlangt kan dit in gezamenlijkheid gebeuren. Bij een geconstateerde overtreding (bevoegd gezag gemeente) wordt opgetreden op grond van de landelijke handhavingsstrategie. Tenminste wordt direct opgetreden wanneer sprake is van een betekenisvolle calamiteit (zichtbare asbeststofwolken).

In hoofdstuk 4 worden de objectieve criteria vertaald naar een uitvoeringsbeleid ODH. Het betreft een scenario voor het af te spreken minimum uitvoeringsniveau voor alle deelnemers en de mogelijkheid voor de individuele deelnemers om bij te plussen.

4. Het uitvoeringsbeleid

De asbestmelding wordt gedaan in het LAVS en vervolgens doorgezet naar het OLO. Het OLO kan geen onderverdeling maken tussen een sloopmelding met en een sloopmelding zonder een asbestcomponent. Dit betekent dat alle sloopmeldingen binnenkomen op één punt (gemeente1 of ODH). Op grond van de samenwerkingsafspraken berust de loketfunctie en de regierol voor de afhandeling van de sloopmelding bij de gemeente. De gemeente kan er op vrijwillige basis voor kiezen de loketfunctie en de regierol te beleggen bij de ODH. In de praktijk kunnen er dus twee modellen zijn.

  • -

    Loketrol en regierol gemeente. De gemeente neemt de sloopmelding in procedure. Een sloopmelding die valt onder artikel 1.26 Bouwbesluit onder g. wordt voor advies uitgezet bij de ODH. Volgens dit artikel moet de melding vergezeld gaan van een asbestinventarisatierapport (AIR). De ODH voorziet de gemeente tijdig van een (bindend) advies over de volledigheid van het AIR, bij overdracht van de beoordeling op volledigheid aan de ODH. De gemeente is verantwoordelijk voor de termijnbewaking en de communicatie met de melder.

  • -

    Loketrol en regierol ODH (vrijwillige basis). De ODH neemt de sloopmelding in procedure. De ODH en de gemeente maken individueel afspraken welke onderdelen van artikel 1.26 Bouwbesluit (artikel a,b,c.d,e,f,h) door de ODH worden afgehandeld en voor welke onderdelen de ODH (bindend) advies vraagt aan de gemeente. Met name voor de beoordeling van het sloopveiligheidsplan, constructieve ingrepen en bij totaalsloop zal de ODH een (bindend) advies vragen aan de gemeente. De ODH is verantwoordelijk voor de termijnbewaking en de communicatie met de melder.

Randvoorwaarde voor de taakoverdracht is dat de kwaliteit van het proces op hetzelfde kwaliteitsniveau blijft. Om dit te kunnen bewerkstelligen zullen zowel de ODH als de deelnemers de ondersteunende (zaak)systemen moeten optimaliseren. Daarnaast moeten duidelijke werkafspraken worden gemaakt tussen ODH en deelnemers alvorens de taak kan worden overgedragen.

4.1 De melding

De ODH heeft voor de beoordeling van de volledigheid een checklist opgesteld op basis van een hoog ambitieniveau. Deze is weergegevens als bijlage 2.

Standaard volledigheidstoets AIR

Alle AIR-rapporten worden beoordeeld op volledigheid. Door een globale scan ontstaat een beeld of alles is onderzocht of dat niet alles is onderzocht wat is gemeld. De standaardtoets van het AIR op volledigheid op basis van het wettelijk minimumniveau betreft de navolgende onderdelen (uit de checklist in bijlage 2):

1.01/02/03/04/05/06:

De kwaliteitsborging binnen de private kolom is via certificering en accreditering en het in- en externe toezicht daarop afdoende georganiseerd en gegarandeerd. Het gaat alleen om een visuele check op volledigheid; het is nadrukkelijk geen check op juistheid van de inhoud (beoordeling volledigheid op basis van vertrouwen).

1.03

Tekst ‘en is zijn/haarcertificaatnummer vermeld’ vervallen: want dit is meer dan het wettelijk minimum.

1.20

Check of het onderwerp in het AIR is opgenomen, geen inhoudelijke beoordeling, dat is inhoudelijke kwaliteitstoets in het kader van artikel 22 certificatieschema.

1.25

Check of het onderwerp in het AIR is opgenomen, geen inhoudelijke beoordeling, dat

is inhoudelijke kwaliteitstoets in het kader van artikel 22 certificatieschema.

Op grond van bestaande ervaringen en praktijk wordt bij het wettelijk minimum 90-95% van de meldingen alleen op deze wijze getoetst.

Overig

Daarnaast zal op basis van in de praktijk opgedane ervaringen met de gecertificeerde asbestsaneerders een beeld over de geleverde kwaliteit van rapporten beschikbaar zijn/komen. Bij twijfel aan de inhoudelijke juistheid van het AIR, stuurt de ODH het AIR door naar de Inspectie SZW.

Plus-optie

Een deelnemer kan er vrijwillig voor kiezen alle AIR diepgaander te laten beoordelen op bovenstaande onderdelen of op meer onderdelen. De ODH kan dit als een plus-taak aanbieden aan de deelnemers.

Bij de 5-10% van de meldingen moet diepgaander naar het AIR worden gekeken, namelijk:

  • Bij asbestsaneringen die minder frequent voorkomen (bijvoorbeeld een verwijdering van spuitasbest);

  • Een sanering vanwege een asbestbesmetting in/rond een gebouw met effecten voor de leefomgeving;

  • Als uit de standaardvolledigheidstoets (AIR) onregelmatigheden blijken met een potentieel risico voor de leefomgeving2 .

Het RIVM en de GGD Haaglanden stellen dat de gezondheidsrisico’s voor de leefomgeving verwaarloosbaar klein zijn. Wel wordt aangegeven dat de blootstelling aan asbestvezels zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Daarom is het tevens van belang bij deze saneringen te bezien of een veiligheidsplan noodzakelijk is (bevoegdheid gemeente). Hetzelfde geldt voor asbestsaneringen in een gebouw gelegen in een dichtbevolkte omgeving met de aanwezigheid van kwetsbare groepen (kinderen, ouderen, zieken, enz.) of met relatief veel bezoekers/ persoonsbewegingen.

De ODH beoordeelt daarom in de genoemde gevallen het AIR tevens op de volgende onderdelen uit bijlage 2:

1.10

Zijn de reikwijdte en de geschiktheid aangegeven. Komt dit overeen met de uitwerking van de rapportage en bevat de samenvatting een nadere specificatie?

1.12

Bevat het inventarisatierapport foto’s waaronder per toepassing ten minste een overzichtsfoto en een detailfoto van de plaats waar het monster is genomen?

1.15

Is voor al het aangetroffen asbesthoudende materiaal aangegeven of er specifieke opmerkingen zijn voor het veilig verwijderen van het materiaal?

1.16

Is bij aangetroffen beschadigd asbestverdacht materiaal de omvang en mate van beschadiging bepaald?

1.17

Is bij aangetroffen beschadigd asbestverdacht materiaal de omvang van de verspreiding van de visueel waarneembare restanten bepaald?

1.24

Bevat het inventarisatierapport een tekening met daarop aangegeven de locaties en afmetingen van alle onderzochte ruimten, gebieden of installaties, de locaties van de aangetroffen asbesthoudende materialen en de monstername?

4.2. Het toezicht op de uitvoering van een asbestmelding

De ODH heeft voor de uitvoering van het toezicht een checklist opgesteld op basis van een hoog ambitieniveau

Deze is weergegeven als bijlage 3.

Toezicht op uitvoering asbestsaneringen

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat het toezicht risicogericht wordt uitgevoerd. Gezien de verwaarloosbare gezondheidseffecten is er geen reden dat de deelnemers de taak uitvoeren op meer dan op het wettelijke minimale niveau. Voor het minimaal redelijke niveau wordt uitgegaan van toezicht op 10% van de meldingen. Het streven is een verdeling van maximaal 5% ‘toezicht buiten’ en minimaal 5% ‘administratief toezicht’.

Het ‘toezicht buiten’ (maximaal 5%) wordt alleen uitgevoerd wanneer wordt voldaan aan één van de onderstaande criteria:

  • 1.

    Melding van asbeststofverspreiding die met het blote oog waarneembaar is

  • 2.

    Asbestsaneringen die minder frequent voorkomen (bijvoorbeeld een verwijdering van spuitasbest) of een sanering vanwege een asbestbesmetting in / rond een gebouw met effecten voor de leefomgeving

  • 3.

    Uitvoering door een gecertificeerd bedrijf, waarbij het gedrag van het betreffende bedrijf op basis van eerdere ervaringen wordt ingeschat binnen de categorieën C (calculerend, bewust belemmerend of risico nemend) of D (bewust en structureel fraude, oplichting) in de sanctiematrix van de landelijke handhavingsstrategie.

De ‘toezicht buiten’ wordt uitgevoerd met een beperkte diepgang en is vooral gericht op het doormelden naar de

Inspectie SZW. Bij het minimum voor ‘toezicht buiten’ wordt getoetst op de navolgende onderdelen (uit de checklist in bijlage 3):

TH ASB 01

Ja of nee

TH ASB 02

Alleen: ‘startmelding gedaan bij het bevoegd gezag’. Ja of nee

TH ASB 06

Ja of nee

TH ASB 09-13

(Beperkte) visuele controle ter plekke i.k.v. check veiligheid omgeving

TH ASB 15-17

Bij stofverspreiding die met het blote oog waarneembaar, wordt het werk stilgelegd en doormelding bij inspectie SZW

TH ASB 18

Alleen visueel geen meting door gemeente. Bij mogelijke visuele afwijking en doormelding bij inspectie SZW

TH ASB 24

Administratieve check via het LAVS

NB: Toezicht op de uitvoering van een veiligheidsplan blijft een gemeente doen.

Na taakoverdracht van de minister IenW aan de gemeente (afvoer, opslag en vernietiging asbest) heeft het administratief toezicht betrekking op TB ASB 20-24.

Administratief toezicht

Het toezicht (minimaal 5%) heeft alleen betrekking op het vrijgaverapport (TH ASB 24). Na taakoverdracht van de minister IenW aan de gemeente (afvoer, opslag en vernietiging asbest) heeft het administratief toezicht betrekking op TB ASB 20-24.

Plus-optie

Een deelnemer kan op basis van lokale prioriteiten in samenhang met de beschikbare financiële middelen keuzes maken voor een hoger ambitieniveau en meer diepgang bij de uitvoering van het toezicht. Het betreft zowel frequentie van het ‘toezicht buiten’ (TH ASB 01-24) als het ‘administratief toezicht’ (TH ASB 20-24).

5. Personele en financiële onderbouwing (hoofdstuk 5)

De gemeenten voeren veel verschillende toezichts- en handhavingstaken uit in de fysieke leefomgeving, waarbij het niet alleen gaat om de taken die de ODH in mandaat van de gemeenten uitvoert. Gemeenten moeten daarbij voortdurende de inzet van middelen afwegen tegen de maatschappelijke risico’s waarop gemeenten kunnen worden aangesproken. De financiële middelen zijn niet onbeperkt. Dat betekent dat bij taakoverdracht, nieuwe taken of verhoging van de prioriteit van een specifieke taak, de taakuitvoering als geheel, risicogestuurd binnen het beschikbare budget moet worden uitgevoerd. Bij de taakoverdracht van asbest zal naar verwachting niet in alle gevallen aan dit uitgangspunt voldaan kunnen worden. In dat geval is het uitgangspunt dat de oplossing moet worden gezocht in herprioritering binnen het totale (overgedragen) budget. Dit principe van balans in ambitieniveau, risicogestuurde uitvoering en beschikbare middelen is een algemeen geaccepteerd principe in de taken voor toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving en is door meerdere gemeenten naar voren gebracht in de zienswijze op de begroting 2020 van de ODH.

De werkzaamheden moeten bij taakoverdracht (in zijn algemeenheid) binnen het overgedragen budget (door gemeente of rijk) worden uitgevoerd. Bij de taakoverdracht van asbest zal naar verwachting niet in alle gevallen aan dit uitgangspunt voldaan kunnen worden. Op basis van het gestelde in de eerdere hoofdstukken doet de ODH een voorstel voor de uitvoering van de asbesttaak inclusief het daarvoor benodigde budget. Elke gemeente bepaalt voor zich of daarvoor het gevraagde budget beschikbaar wordt gesteld. Als de kosten voor de taakuitvoering ODH hoger zijn dan het daarvoor beschikbare budget per deelnemer, wordt de taak uitgevoerd via herprioritering binnen het totale takenpakket van de ODH van de deelnemer. Bij herprioritering doet de ODH een voorstel voor de afweging tussen de asbestrisico’s en de andere milieurisico’s aan de betreffende deelnemer.

Mochten bij de uitvoering van de asbesttaken in een begrotingsjaar overschrijdingen dreigen te ontstaan, bijvoorbeeld bij een toename van het aantal sloopmeldingen met AIR (c.q. een hogere tijdsbesteding per melding) dit in 1e instantie binnen het budget voor uitvoering van die taken opgelost moet worden. Dit kan dan leiden tot een minder tijdsbesteding voor buitentoezicht en administratief toezicht. Bij een afname van het aantallen meldingen met AIR (c.q. de tijdsbesteding per melding) geldt het omgekeerde en kan het leiden tot een meer tijdsbesteding aan buitentoezicht en administratief toezicht.

Op (korte) termijn gaat de minister IenW het administratief toezicht (afvoer, opslag en vernietiging asbest) overdragen aan de gemeente. De ODH brengt de (extra) uitvoeringskosten van de taakoverdracht in beeld (cq. het bedrag dat het rijk bij taakoverdracht zal moeten overdragen aan de gemeente en de provincie).

6. Evaluatie

De opdracht is de asbesttaak uit te voeren binnen het vastgestelde budget asbest of via een eventuele her prioritering binnen het Jaarwerkplan van de deelnemer. De evaluatie verloopt binnen de bestaande 4, 8 en 12 maanden rapportage met de afgesproken indicatoren.

Ondertekening

Bijlage 1: Artikel 1.26 lid 6 sloopmelding

  • 6.

    Bij de sloopmelding worden de volgende gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag verstrekt:

    • a.

      naam en adres van de eigenaar van het te slopen bouwwerk en indien van toepassing, van diegene die uit andere hoofde bevoegd is tot het slopen van het bouwwerk;

    • b.

      naam en adres van diegene die de sloopwerkzaamheden zal uitvoeren, indien de uitvoerder een ander persoon is dan bedoeld onder a;

    • c.

      adres, kadastrale aanduiding en aard van het te slopen bouwwerk of onderdeel daarvan;

    • d.

      de data, de tijdstippen en een beschrijving van de wijze waarop het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden zal plaatsvinden;

    • e.

      een veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7;

    • f.

      een globale inventarisatie van de aard en de hoeveelheid van de afvalstoffen die naar verwachting zullen vrijkomen bij de sloopwerkzaamheden en een opgave van de voorgenomen afvoerbestemming van die stoffen

    • g.

      indien op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 een asbestinventarisatierapport is vereist, het rapport als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van dat besluit dan wel een eindbeoordeling als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van dat besluit, en

    • h.

      indien bij het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden steenachtig afval zal vrijkomen dat ter plaatse zal worden gebroken, de hoeveelheid, de naam en het adres van de eigenaar van het recyclinggranulaat.

Bijlage 2: Checklijst ODH melding (juni 2019)

1.01

Is het een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf?

1.02

Is de inventarisatie door een DIA en is zijn/haar

 

Certificaatnummer vermeld op het titelblad?

1.03

Staat op het titelblad de naam van de technisch eindverantwoordelijke, is deze gecertificeerd (DIA) en is zijn haar certificaatnummer vermeld?

1.04

Is de naam en het certificaatnummer van het asbestinventarisatiebedrijf, de adresgegevens van de projectlocatie en de unieke projectcode met versienummer van het rapport vermeld?

1.05

Is het inventarisatierapport voorzien van een datum en ondertekening door de technisch eindverantwoordelijke?

1.06

Is het inventarisatierapport, indien sprake is van een correctie of toevoeging die plaatsgevonden heeft na ondertekening, voorzien van een onderbouwing van de wijziging(en) e opnieuw ondertekend door de technisch eindverantwoordelijke?

1.07

Is, indien er sprake is van een correctie of toevoeging in de herziene rapportage aangegeven welke toepassingen nog aanwezig zijn of welke reeds zijn verwijderd?

1.08

Is, indien er correcties of toevoegingen hebben plaatsgevonden die vooraf zijn gegaan door een bezoek op de projectlocatie, de situatie op het moment van het bezoek in de rapportage weergegeven?

1.09

Is in het inventarisatierapport aangegeven dat de rapportage geldig is tot drie jaar na ondertekening?

1.10

Zijn de reikwijdte en de geschiktheid aangegeven. Komt dit overeen met de uitwerking van de rapportage en bevat de samenvatting een nadere specificatie?

1.11

Zijn de bron gerelateerde gegevens van het aangetroffen asbesthoudende materiaal overeenkomstig art. 22 lid onder a t/m k van het certificatieschema opgenomen?

1.12

Bevat het inventarisatierapport foto’s waaronder per toepassing ten minste een overzichtsfoto en een detailfoto van de plaats waar het monster is genomen?

1.13

Zijn er asbesthoudende toepassingen geconstateerd die na verwijdering van het dak in direct contact staan met de open lucht, liggen deze toepassingen los of zijn deze doormiddel van demontage zonder breuk te verwijderen en is in de rapportage aangeven dat het dak geheel moet worden verwijderd?

1.14

Zijn er hechtgebonden asbesthoudende toepassingen geconstateerd waarbij in de ruimte één gevel geheel of gedeeltelijk open is en voldoet deze ruimte aan art 22 lid 12 onder a, b en c?

1.15

Is voor al het aangetroffen asbesthoudende materiaal aangegeven of er specifieke opmerkingen zijn voor het veilig verwijderen van het materiaal?

1.16

Is bij aangetroffen beschadigd asbestverdacht materiaal de omvang en mate van beschadiging bepaald?

1.17

Is bij aangetroffen beschadigd asbestverdacht materiaal de omvang van de verspreiding van de visueel waarneembare restanten bepaald?

1.18

Is bij aangetroffen beschadigd niet hechtgebonden asbestveracht materiaal binnen een bouwwerk het onderzoek uitgebreid middels het nemen van het nemen van representatieve kleefmonsters per ruimte of gebied overeenkomstig de NEN 2991, en zin deze geanalyseerd door een geaccrediteerd laboratorium?

1.19

Indien bij niet hechtgebonden asbesthoudend materiaal het vermoeden bestaat op een verontreiniging die kan leiden tot overschrijding van de grenswaarde is:

 

- onmiddellijk aan de opdrachtgever beveelt maatregelen te treffen?

 

- een nadere risicobeoordeling (NEN 2991 luchtmetingen) uitgevoerd?

1.20

Omvat de inventarisatie ten minste het vrij te geven gebied na verwijdering van de asbesthoudende materialen?

1.21

Is het aangetroffen type asbestverdacht materiaal, m.u.v. de toegestane uitzonderingen een representatief monster genomen?

1.22

Zijn van materialen waarin het asbest niet homogeen aanwezig is, meerdere materiaalmonsters genomen?

1.23

Zijn de genomen monsters geanalyseerd door een geaccrediteerd laboratorium en is het certificaat opgenomen in de bijlage?

1.24

Bevat het inventarisatierapport een tekening met daarop aangegeven de locaties en afmetingen van alle onderzochte ruimten, gebieden of installaties, de locaties van de aangetroffen asbesthoudende materialen en de monstername?

1.25

Bevat het inventarisatierapport de SMART-risicoclassificaties met een verwijzing naar de asbesthoudende materialen en komen de bron gerelateerde gegevens overeen

Bijlage 3: Checklijst ODH Toezicht (juni 2019)

TH ASB 01

Is de sloopmelding gedaan of op het werk aanwezig

TH ASB 02

Is er minimaal 2 dagen van te voren een startmelding gedaan bij het bevoegd gezag?

TH ASB 03

Is er een geldig procescertificaat asbestsaneerder SG-530 aanwezig?

TH ASB 04

Is er een geldig persoonscertificaat (DTA) SG-510 aanwezig?

TH ASB 05

Is er een geldig persoonscertificaat (DTV) SG-520 aanwezig?

TH ASB 06

Is er een geldig asbestinventarisatierapport aanwezig?

TH ASB 07

Worden de best bestaande technieken toegepast?

TH ASB 08

Is het werkplan aanwezig en wordt er volgens werkplan gewerkt?

TH ASB 09

Wordt er voldaan aan het veiligheidsplan i.k.v. sloopmelding = gemeente

TH ASB 10

Is het werkterrein afdoende afgezet en voorzien van aanduiding asbest

TH ASB 11

Wordt het asbest juist verzameld en ingepakt?

TH ASB 12

Wordt het asbest in een gesloten container geplaatst?

TH ASB 13

Etikettering “asbest”?

TH ASB 14

Is eventueel onverwacht aangetroffen asbest gemeld en correct behandeld?

TH ASB 15

Is er op de saneringslocatie een Deco-unit aanwezig direct gekoppeld aan het werkgebied?

TH ASB 16

Ziet het containment er deugdelijk uit en zijn er geen zichtbare lekkages?

TH ASB 17

Is er een afval/materiaalsluis gekoppeld aan het containment?

TH ASB 18

Is de onderdruk in het containment minimaal 20 Pascal (gemeten op tenminste 3m afstand)?

TH ASB 19

Wordt bij risicoklasse 2a onafhankelijke adembescherming van de omgevingslucht gebruikt?

TH ASB 20

Is voldaan aan voorwaarde: asbest binnen 2 weken afvoeren? Check aangeleverde stortbon.

TH ASB 21

Is het asbest afgevoerd door erkend verwerker?

TH ASB 22

Zijn de afvaltransporten voorzien van begeleidingsbrieven (art. 10.38 en 10.39 WM)?

TH ASB 23

Is er 1 dag na de sanering een gereedmelding gedaan?

TH ASB 24

Is de vrijgave binnen 2 weken opgestuurd?


Noot
1

De provincie heeft de loketfunctie bij de ODH belegd

Noot
2

Het AB ODH van 24 juni 2020 heeft besloten dat het AIR in uitzonderingssituaties diepgaander beoordeelt kan worden. De ODH zal de diepgaande toets uitvoeren binnen vastgestelde bedrag voor de taakoverdracht van de deelnemer.