Regeling vervallen per 01-01-2023

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 8 december 2020, nr. 821B933F, tot vaststelling van de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2021

Geldend van 18-09-2021 t/m 27-10-2021 met terugwerkende kracht vanaf 09-07-2021

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 8 december 2020, nr. 821B933F, tot vaststelling van de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2021

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op de artikelen 4, 6 en 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;

Overwegende:

  • dat er op 8 december 2020 een Programmaplan Agenda Vitaal Platteland 2021 is vastgesteld;

  • dat het gewenst is hiervoor een Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland open te stellen;

  • dat de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2020 die geldig was tot 31 december 2020 niet meer voldoet en wordt ingetrokken.

Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:

Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2021

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze uitvoeringsverordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Asv: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;

  • b.

    Basisvoorzieningen: voorzieningen in het sociaal domein waarvan via het democratisch besluitvormingsproces is vastgesteld, dat zij voor een ieder die daaraan behoefte heeft, beschikbaar en in redelijkheid bereikbaar moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn dorpshuizen, multifunctionele centra, bibliotheken en sportvoorzieningen voor specifieke doelgroepen, woon-zorgconcepten, elektronische dienstverlening et cetera;

  • bb.

    Bedrijfsverplaatsing: verplaatsing van een bedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten op de oorspronkelijke locatie worden beëindigd en elders worden voortgezet.

  • c.

    Catalogus Groenblauwe Diensten: een overzicht van de maximale vergoedingen die Nederlandse overheden grondeigenaren mogen geven die een groenblauwe dienst leveren, zoals die geldt op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag. Deze diensten kunnen gaan over natuur en landschap, cultuurhistorie, recreatie of waterbeheer;

  • d.

    Collectief voor agrarisch natuurbeheer: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwer en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, overeenkomstig de artikelen 3.1 en 3.4, lid 1, sub a, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;

  • e.

    Kleine kern: een woonkern met een inwonertal tot maximaal 8.000 inwoners conform de actuele gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS);

  • f.

    Landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

  • g.

    Kleine- en middelgrote ondernemingen: kleine ondernemingen zijn volgens Europees recht ondernemingen waar minder dan 50 personen werken en de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal de 10 miljoen euro niet overschrijdt. Middelgrote ondernemingen zijn volgens Europees recht zelfstandige ondernemingen waar minder dan 250 personen werken en de jaaromzet de € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal de € 43 miljoen niet overschrijdt. Een onderneming is zelfstandig als deze niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene verbonden van ondernemingen of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Ook dezelfde bestuurders, familierelaties en contractuele verplichtingen kunnen ervoor zorgen dat een onderneming niet als zelfstandig wordt gezien;

  • h.

    Kosten onvoorzien: het deel van de begroting dat gereserveerd wordt voor onvoorziene uitgaven:

    • -

      een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;

    • -

      een opslag voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezicht en van leidinggevend personeel ten bedrage van maximaal 20% van het onder 1 bedoelde uurtarief.

  • De werkzaamheden moeten rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van het ondersteunde project en mogen niet voortvloeien uit reguliere taken of wettelijke verantwoordelijkheden;

  • i.

    Kosten voor voorbereiding: kosten die gemaakt worden voorafgaand aan de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag door Gedeputeerde Staten, ook wel voorbereidingskosten genoemd. Het gaat om kosten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeringsgereed maken van het project;

  • j.

    Landschapselement: de in bijlage 2 nader beschreven landschapselementen;

  • k.

    Leefgebiedenbenadering: nieuwe vorm van soortbescherming gericht op de leefgebieden van (groepen van) soorten;

  • l.

    Loonkosten eigen personeel: de loonkosten van het direct met het project belaste personeel bestaat uit de volgende twee componenten:

    • -

      een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;

    • -

      een opslag voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezicht en van leidinggevend personeel ten bedrage van maximaal 20% van het onder 1 bedoelde uurtarief.

  • De werkzaamheden moeten rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van het ondersteunde project en mogen niet voortvloeien uit reguliere taken of wettelijke verantwoordelijkheden;

  • m.

    Natuurbeheerplan: het vigerende plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;

  • n.

    Niet-productieve investeringen: in navolging van artikel 2 van Verordening EU 702/2014 wordt onder niet-productieve investeringen verstaan ‘investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf';

  • o.

    NNN: Natuurnetwerk Nederland. Gebieden die in het provinciale Natuurbeheerplan zijn aangeduid als ‘Nog te ontwikkelen natuur’, kaart 1 van het provinciale Natuurbeheerplan, niet zijnde groene contour.

  • oo.

    Omgevingsverordening: het door Provinciale Staten vastgestelde plan als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • p.

    Particulier Natuurbeheer: Natuurbeheer dat wordt uitgevoerd door andere organisaties dan de grote terreinbeheerder (Staatsbosbeheer, Natuurmonument, Utrechts Landschap of overheden). Dit betreft natuurlijke personen die dat al dan niet in een bepaalde rechtsvorm hebben ondergebracht;

  • q.

    Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht en Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL) provincie Utrecht;

  • r.

    Toeristisch overstappunt (TOP): een plek waar de lokale of regionale bezoeker kan starten met een recreatieve activiteit in het gebied dat vanuit het TOP wordt ontsloten. Een TOP is geen attractie en hoeft een bezoeker niet vast te kunnen houden. Idealiter is het wel een pleisterplaats waar de recreant op een comfortabele wijze zijn wandeling, fiets- of vaartocht begint of eindigt met bijvoorbeeld kleinschalige horeca en diensten.

Artikel 1.2 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 12 van de Asv en de bijzondere bepalingen in de hoofdstukken 2 tot en met 5 behoren tot de subsidiabele kosten in ieder geval niet:

  • a.

    kosten die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • b.

    verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

  • c.

    kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

  • d.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

  • e.

    kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

  • f.

    kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen.

Artikel 1.3 Gegevens aanvraag

In aanvulling op artikel 7 van de Asv overlegt de aanvrager in het geval van een aanvraag ten behoeve van een samenwerkingsverband, een overzicht van alle andere subsidies die betrokken ondernemingen in de drie jaren die aan de aanvraag zijn voorafgegaan, heeft verkregen of aangevraagd voor iedere deelnemer in het samenwerkingsverband en tevens een exemplaar van de samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 1.4 Termijn aanvraag

De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar 2021 worden ingediend met toepassing van artikel 6, vierde lid, van de Asv.

Artikel 1.5 Subsidieplafond

De subsidieplafonds voor het tijdvak van 1 januari t/m 31 december 2021 per thema zijn:

Thema

Opgave

Bedragen

Artikelen

Natuur, water en bodem

Beleefbare natuur

Bedrijfsverplaatsing

€ 220.000

€ 1.000.000

2.2

2.3

Landschap

Stimulering aanleg en herstel van

kleine landschapselementen

n.v.t.,

aparte openstellingsbesluiten

3.2

Niet-productieve investeringen

agrarisch natuurbeheer

n.v.t.,

aparte openstellingsbesluiten

3.3

Leefbaarheid en kleine kernen

Leefbaarheid en kleine kernen

€ 325.000

4.2.1

Relatie stad en platteland

Boerderijeducatie

€ 50.000

4.3.4

Recreatie

Optimaliseren routenetwerken

€ 145.000

4.4.1 en 4.4.2

Recreatiebanken

€ 70.000

4.4.3

Totaal

€ 1.810.000

Hoofdstuk 2 Thema Natuur en Water

Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap als bedoeld in artikel 28 van de Asv. Hieronder wordt verstaan:

    • a.

      het ontwikkelen en aanbieden van communicatie uitingen;

    • b.

      het ontwikkelen en uitvoeren van educatieve projecten;

    • c.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de versterking van draagvlak voor natuurbeleid;

    • d.

      het uitvoeren van natuur- en landschapsgericht onderzoek;

    • e.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de beleving van natuur.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien aan alle volgende criteria is voldaan:

    • a.

      de activiteiten hebben een bovenlokaal niveau door zich te richten op ten minste drie kernen;

    • b.

      de deelnemers aan de activiteiten leveren een bijdrage in de kosten;

    • c.

      en de activiteiten leveren een bijdrage aan versterking van het draagvlak voor het natuur- en landschapsbeleid van de provincie Utrecht.

  • 3. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 100% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • iii.

        kosten voor koop of huurkoop van installaties, machines en materieel;

      • iv.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • v.

        kosten voor de inzet van vrijwilligers;

      • vi.

        kosten voor de catering en zaalhuur in verband met de organisatie van bijeenkomsten;

      • vii.

        reiskosten;

      • viii.

        accountantskosten ten behoeve van de rekening en verantwoording van de subsidie;

      • ix.

        kosten onvoorzien tot een maximum van 7% van de projectkosten.

    • d.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv, wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor structurele ondersteuning van activiteiten en organisaties.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 5. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Artikel 2.3 Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van de NNN

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie op grond van deze regeling wordt verleend voor verplaatsing van een volwaardig landbouwbedrijf ten behoeve van de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, zulks onder de voorwaarden dat

    • -

      deze activiteiten geen strijd opleveren met het programma Agenda Vitaal Platteland als bedoeld in artikel 28 van de Asv en met de bepalingen in hoofdstuk 6 en 8 (Landbouw en Natuur) van de Omgevingsverordening;

    • -

      wordt voldaan aan de hierna genoemde nadere criteria.

  • 2. Nadere criteria

    • a.

      De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

      • i.

        indien de aanvraag afkomstig is van de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf, wordt de daarbij behorende grond in eigendom:

        • (i).

          vrij van enig gebruiksrecht, aan de provincie verkocht; of

        • (ii).

          ingebracht bij de toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied;

        • (iii).

          met instemming van de provincie Utrecht aangewend voor te realiseren provinciale doelen in het landelijk gebied voor natuur, te weten de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) binnen de provincie Utrecht conform het gestelde in artikel 6 lid b en c.

      • ii.

        indien de aanvraag afkomstig is van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die beschikt over een duurzaam gebruiksrecht op het te verplaatsen bedrijf, verklaart de eigenaar van de daarbij behorende grond dat de grond vrij van enig gebruiksrecht kan worden ingezet voor realisatie van NNN.

    • b.

      In aanvulling op lid a van dit artikel vindt subsidieverstrekking ten behoeve van de realisatie van het NNN slechts plaats, als de agrarische bestemming geheel vervalt, ook op de bedrijfskavel indien deze niet wordt verkocht.

  • 3. Weigeringsgrond

    Onverminderd artikel 10 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:

    • a.

      op de bedrijfskavel of daarbij behorende grond woningbouw is toegestaan, volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, of volgens een geldend projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van deze wet. Uitzondering hierop is de ruimte-voor-ruimte regeling als bedoeld in artikel 9.11 van de Omgevingsverordening;

    • b.

      indien aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een schadeloosstelling is betaald op grond van de Onteigeningswet;

    • c.

      indien aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een schadeloosstelling op basis van een contractuele overeenkomst is betaald zonder wettelijke verplichting.

  • 4. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De volgende bedrijfsmatige kosten zijn subsidiabel:

      • i.

        De volgende kosten voor voorbereiding: notariskosten, kadastrale kosten, makelaarskosten en kosten voor het opstellen van het financieel plan met een begroting inclusief accountantsverklaringen;

      • ii.

        Kosten van het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande installaties en faciliteiten;

      • iii.

        Kosten voor investeringen. Kosten voor investeringen worden berekend als: het verschil tussen de kosten van de koopsom en eventueel (aanvullende) investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie minus de getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie. Uitgangspunt hierbij is een gelijke bedrijfsomvang, uitgedrukt in aantal stuks productief vee of bij akkerbouwbedrijven in inhoud opstallen exclusief bedrijfswoning. Wanneer er sprake is van bedrijfsuitbreiding, worden de kosten verbonden aan de uitbreiding buiten de subsidie gehouden. Investeringskosten dienen te worden onderbouwd met offertes.

    • b.

      Het subsidiepercentage bedraagt:

      • i.

        100% van de subsidiabele kosten, genoemd onder onderdeel a, sub i. De kosten moeten redelijk zijn. Richtsnoer bij de beoordeling van de kosten (dubbele redelijkheidstoets) zijn de tarieven hiervoor bij een aankoop met volledige schadeloosstelling;

      • ii.

        100% van de subsidiabele kosten genoemd onder onderdeel a sub ii, waarbij een maximum geldt van € 10.000,-. De kosten moeten redelijk zijn. Richtsnoer bij de beoordeling van de kosten (redelijkheidstoets) zijn de tarieven hiervoor bij een aankoop met volledige schadeloosstelling;

      • iii.

        40% van de subsidiabele kosten, genoemd onder a, sub iii.

    • c.

      de totale vergoeding van de subsidiabele kosten mag niet meer bedragen dan:

      • i.

        € 100.000,- bij het vrijkomen van 1 tot 5 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN;

      • ii.

        € 250.000,- bij het vrijkomen van 5 tot 10 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN;

      • iii.

        € 350.000,- bij het vrijkomen van 10 tot 15 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN;

      • iv.

        € 400.000,- bij het vrijkomen van 15 tot 20 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN;

      • v.

        € 450.000,- bij het vrijkomen van 20 tot 25 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN;

      • vi.

        € 500.000,- bij het vrijkomen van 25 hectares of meer agrarische gebruikte grond binnen het NNN.

    • d.

      In geval de te verlaten bedrijfskavel in (erf)pacht is, wordt, in afwijking van het gestelde onder a, sub iii, voor het berekenen van de kosten voor investeringen, niet de koopsom gehanteerd maar de getaxeerde agrarische gebruikswaarde in het economisch verkeer.

    • e.

      er wordt minder subsidie verstrekt naar de mate dat andere overheden een vergoeding verstrekken bij de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De totale steun bedraagt niet meer dan het bedrag dat voortvloeit uit het gestelde onder c.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan de eigenaar van een landbouwbedrijf.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De subsidieontvanger realiseert de hervestiging van een volwaardig landbouwbedrijf op een andere plaats binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening. De aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk 6 maanden na realisatie bij de provincie Utrecht te worden ingediend inclusief benodigde bijlagen.

    • b.

      In aanvulling op het gestelde in artikel 2 lid a sub i sub (iii) sluit een subsidieontvanger die zelf de voormalige bedrijfskavel om wil vormen naar natuur binnen twee weken na verlening van de subsidie met de provincie Utrecht een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt opgenomen:

      • i.

        de verplichting tot uitwerking van het definitief inrichtingsplan en de termijn waarbinnen deze uitwerking gereed dient te zijn en de goedkeuring door Gedeputeerde Staten dient te zij verkregen;

      • ii.

        de verplichting tot inrichting van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte terrein en de termijn waarbinnen deze inrichting dient plaats te vinden;

      • iii.

        de verplichting van de eigenaar van de grond om de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling en de daaropvolgende instandhouding van het te realiseren natuurbeheertype dan wel landschapsbeheertype in gevaar brengt of verstoort;

      • iv.

        dat de verplichtingen, bedoeld onder c, zullen overgaan op degene die het verworven dan wel pachtvrij gemaakte terrein onder algemene of bijzondere titel zullen verkrijgen en eveneens gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond verkrijgen;

      • v.

        dat de verplichtingen, bedoeld onder c en d, als kwalitatieve verplichting zullen worden ingeschreven in de notariële registers en de termijn waarbinnen deze inschrijving dient plaats te vinden.

    • c.

      Het definitieve inrichtingsplan als bedoeld in lid b van dit artikel dient te zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en omvat:

      • i.

        een beschrijving van de uitgangssituatie;

      • ii.

        een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;

      • iii.

        de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

      • iv.

        de motivering voor het treffen van de betreffende maatregelen;

      • v.

        de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan wordt aangegeven;

      • vi.

        een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen of te verwijderen wegen en paden;

      • vii.

        een tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd;

      • viii.

        een gespecificeerde begroting;

      • ix.

        één of meerdere topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van het terrein zijn aangegeven. Digitale gegevens dienen te worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan deze bestanden moeten voldoen;

      • x.

        een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager voornemens is na het treffen van de inrichtingsmaatregelen de (beoogde) beheertypen en habitattypen verder te ontwikkelen en te beheren.

  • 7. Subsidie voor agrarische bedrijfsverplaatsingen en investeringen in bedrijfsgebouwen wordt slechts verstrekt met toepassing van Verordening (EU) Nr. 702/2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L193/1).

    • a.

      Subsidie voor investeringskosten wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van Verordening (EU) 702/2014.

    • b.

      Subsidie voor verplaatsingskosten wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 van Verordening (EU) 702/2014.

Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie

Artikel 3.2 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      aanleg en herstel van landschapselementen binnen het leefgebied droge dooradering, zoals begrensd in het natuurbeheerplan;

    • b.

      aanleg en herstel van landschapselementen binnen de als natuur begrensde gebieden in het natuurbeheerplan.

  • 2. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

    • b.

      De volgende kosten komen, inclusief BTW voor zover verrekening niet mogelijk is, in aanmerking voor subsidie:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor de voorbereiding van aanleg en herstel, zoals het werven van deelnemers;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor aanleg en herstel;

      • iii.

        overige kosten voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende aanleg of het herstel.

  • 3. Subsidieontvangers

    Subsidie wordt verstrekt aan de agrarische collectieven Gebiedscoöperatie Rijn Vecht en Venen U.A., Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Collectief Eemland, Coöperatie Agrarisch Natuurbeheer Utrecht Oost U.A., Vereniging Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Rijn en Gouwe Wiericke, Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. voor zover bestaande uit rechtspersonen of natuurlijke personen die zeggenschap hebben over een terrein krachtens:

    • a.

      eigendom;

    • b.

      erfpacht.

  • 4. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De gesubsidieerde activiteiten worden gedurende tenminste 12 jaren in stand gehouden en beheerd.

    • b.

      De eindrapportage bevat een beschrijving van de aangelegde landschapselementen en een GIS-kaart met daarop een overzicht en locatie van de gerealiseerde landschapselementen.

  • 5. Uitsluitingen

    • a.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement die via deze regeling wordt aangelegd of hersteld;

    • b.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;

    • c.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen waarvoor al een andere subsidie is verkregen;

    • d.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand publiekrechtelijk convenant, regeling of afspraak.

  • 6. Europese regelgeving

    Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).

  • 7. Subsidieplafond

    Gedeputeerde Staten kunnen bij het vaststellen van een subsidieplafond per geografisch gebied een subsidieplafond instellen.

Artikel 3.3 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht die betrekking hebben op herstel-, inrichtings- of innovatieve beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • 2. Hoogte subsidie

    • a.

      De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 3.000.

    • b.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        de kosten van koop, huurkoop, verbetering, bouw en plaatsing van onroerende en roerende zaken;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor bouw en plaatsing van de roerende en onroerende zaken;

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (voorbereidingskosten) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • iv.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteit;

      • v.

        de kosten van overige activiteiten voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende activiteit.

  • 3. Weigeringsgrond

    Er wordt geen subsidie verstrekt indien reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden aangevraagd door een collectief voor agrarisch natuurbeheer werkzaam in de provincie Utrecht.

  • 5. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De gesubsidieerde activiteiten worden ingezet ten behoeve de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 of een opvolger van deze verordening.

    • b.

      De gesubsidieerde activiteiten worden tenminste zes jaar in stand gehouden.

  • 6. Openstelling

    • a.

      GS kunnen een of meerdere keer per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit artikel.

    • b.

      In het Openstellingsbesluit kan een nadere invulling worden gegeven aan:

      • i.

        de doelgroep;

      • ii.

        de activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd;

      • iii.

        het subsidieplafond;

      • iv.

        de periode van openstelling.

  • 7. Europese regelgeving

    Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).

Hoofdstuk 4 Sociaaleconomische vitaliteit

Afdeling 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen

Artikel 4.2.1 Leefbaarheid en kleine kernen

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op het versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de daarin gelegen kleine kernen van de provincie Utrecht, te weten:

    • a.

      het in stand houden van basisvoorzieningen in geval van marktfalen;

    • b.

      het uitvoeren van activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie in de kleine kernen;

    • c.

      het versterken van de organisatie van culturele en/of gemeenschappelijke activiteiten.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien er sprake is van een breed draagvlak bij de inwoners van het dorp of de regio, welke blijkt uit bijvoorbeeld actieve betrokkenheid van inwoners bij de realisatie en inzet van eigen uren.

  • 3. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      In afwijking van het gestelde onder a bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten indien de totale projectkosten maximaal € 25.000 bedragen;

    • d.

      Tot de subsidiabele kosten behoren:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek en ondernemersplan) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie;

      • iv.

        kosten voor aanpassing van reeds in gebruik zijnde onroerende zaken;

    • e.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv, wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de kosten voor structurele ondersteuning of het afdekken van exploitatietekorten van activiteiten en organisaties.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen en aan publieke- en private rechtspersonen met uitzondering van grote ondernemingen, niet zijnde kleine of middelgrote ondernemingen.

  • 5. Aanvraag

    Bij investeringen in basisvoorzieningen moet sprake zijn van een exploitatieplan en een onderhoudsplan.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:

    • a.

      de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel personen of groepen zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat het gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan deelnamecijfers, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten en gevolgen);

    • b.

      de rapportage bevat ook een advies voor de verdere implementatie of voortzetten van de activiteiten.

  • 7. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Afdeling 4.3 Relatie stad en platteland

Artikel 4.3.4. Boerderijeducatie

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op het versterken van de relatie tussen platteland en stad via boerderijeducatie waarbij kinderen tot en met 18 jaar kennis maken met de voedselproductie op het landbouwbedrijf.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien:

    • a.

      de educatie wordt gegeven op het landbouwbedrijf;

    • b.

      er voor de lessen gebruik wordt gemaakt van op kwaliteit gecontroleerde lespakketten die aantoonbaar in de praktijk zijn beproefd;

    • c.

      de educatiebedrijven zijn aangesloten bij een organisatie die erop toeziet dat de agrariërs en het landbouwbedrijf aan de juiste veiligheids- en kwaliteitsvereisten voldoen voor het ontvangen van schoolgroepen.

  • 3. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      eigenaren van landbouwbedrijven;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van/voor landbouwbedrijven;

    • c.

      private rechtspersonen die aantoonbaar kennis en kunde hebben om landbouwbedrijven op dit gebied te ondersteunen.

  • 4. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        de vergoeding voor de landbouw-ondernemer (kosten per ontvangst);

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor het ontwikkelen van lesmateriaal en training van de betrokken landbouw-ondernemers (kosten professionalisering);

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor ledenwerving, netwerkbijeenkomsten, publicaties, websites en andere vormen van communicatie (kosten promotie).

  • 5. Europese regelgeving

    • a.

      Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).

    • b.

      Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Afdeling 4.4 Recreatie

Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang toeristische overstappunten (TOP’s)

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:

    • a.

      haalbaarheidsstudies en marktverkenningen naar gebruik en beleving van de toeristische overstappunten (TOP’s) ten behoeve van verbetering van de kwaliteit en het gebruik;

    • b.

      verbetering van de kwaliteit van toeristische overstappunten (TOP’s) door middel van recreatieve infrastructurele werken.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de activiteiten hebben betrekking op toeristische overstappunten (TOP’s);

    • b.

      het beheer en onderhoud van deze voorziening is voor minimaal 10 jaar geregeld;

    • c.

      de aanvrager onderbouwt dat de subsidiabele activiteiten, genoemd onder a, bijdragen aan het genereren van andere geldstromen opdat er voldoende middelen zijn voor beheer en onderhoud.

  • 3. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken;

      • iv.

        materiaalkosten;

      • v.

        kosten voor de inrichting van recreatieve infrastructuur.

    • d.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

      • i.

        vervangingsinvesteringen;

      • ii.

        kosten voor structurele ondersteuning van activiteiten en organisaties.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 5. Aanvraag

    In aanvulling op artikel 7 van de Asv is de aanvraag voorzien van een beheer- en onderhoudsplan.

  • 6. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:

    • a.

      recreatief fietsen;

    • b.

      recreatief wandelen;

    • c.

      recreatief varen en watersport;

    • d.

      in afwijking van het gestelde onder a, b en c kunnen GS besluiten in bijzondere gevallen voor andere vormen van recreatiesport subsidie te verstrekken;

    • e.

      De subsidiabele activiteiten zoals bedoeld onder a tot en met d betreffen:

      • i.

        haalbaarheidsstudies en marktverkenningen ten behoeve van het definiëren en complementeren van routenetwerken;

      • ii.

        optimalisatie of kwaliteitsverbetering van bestaande recreatieve routenetwerken;

      • iii.

        ontwikkelen, plaatsen en verspreiden van routeinformatie (zoals fysieke bewegwijzering, routepanelen, digitale informatievoorziening, routebrochures).

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De activiteiten hebben betrekking op de volgende vastgestelde (regionale) routenetwerken in het landelijk gebied of op de grens tussen stad en land:

      • i.

        recreatief fietsen: het hoofdnetwerk van de landelijke LF-routes en de recreatieve fietsroutes van het regionale fietsknooppuntensysteem dat aansluit op de netwerken in de andere provincies;

      • ii.

        recreatief wandelen: het hoofdnetwerk van de landelijke LAW-routes en het regionale netwerk van streekpaden, boerenlandpaden en klompenpaden;

      • iii.

        recreatief varen/watersport: het hoofdnetwerk van de landelijke en regionale BRTN-routes en het regionale kanonetwerk.

    • b.

      De subsidiabele activiteiten, genoemd onder a tot en met d, dragen zoveel mogelijk bij aan onderstaande criteria:

      • i.

        aansluiting op bestaande netwerken en bij voorkeur TOP’s/poorten, bovenlokale recreatieterreinen en horecagelegenheden;

      • ii.

        bevorderen van samenwerking tussen partijen om deze recreatieve routenetwerken te realiseren.

  • 3. Weigeringsgrond

    Er wordt geen subsidie verstrekt indien reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is aangevraagd via de Uitvoeringsverordening Subsidie Recreatie en Toerisme 2016–2019 Provincie Utrecht.

  • 4. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 100% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken;

      • iv.

        materiaalkosten;

      • v.

        kosten voor de inrichting van recreatieve infrastructuur.

    • d.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

      • i.

        vervangingsinvesteringen;

      • ii.

        kosten voor structurele ondersteuning van activiteiten en organisaties.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 6. Aanvraag

    In aanvulling op artikel 7 van de Asv is de aanvraag voorzien van een beheer- en onderhoudsplan en een regeling voor de openstelling (waar van toepassing).

  • 7. Verplichtingen

    • a.

      Het beheer en onderhoud van deze voorziening is voor minimaal 10 jaar geregeld;

    • b.

      Bij netwerken voor wandelen is de openstelling geregeld voor minimaal eenzelfde termijn als het beheer en onderhoud van het netwerk;

    • c.

      De voorziening wordt digitaal ontsloten en actueel gehouden. Deze gegevens worden om niet beschikbaar gesteld als open data aan de provinciale U-Base. Er vindt geen overlap plaats met de activiteiten van het provinciaal Routebureau.

  • 8. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Artikel 4.4.3 Recreatiebanken

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op het maken en plaatsen van recreatiebanken inclusief daarop te bevestigen plaatje met logo provincie Utrecht en GPS-coördinaten.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De recreatiebank is robuust, onderhoudsarm en duurzaam in kwaliteit en materialen, wat concreet betekend dat het bankje een minimale levensduur van 10 jaar heeft en de eventuele houten onderdelen FSC gecertificeerd zijn;

    • b.

      De recreatiebank is voorzien van een zichtbaar plaatje met de GPS-coördinaten om in geval van calamiteit de precieze locatie te kunnen doorgeven aan hulpdiensten. Ook is het plaatje voorzien van het logo van de provincie Utrecht. De uitvoering van dit plaatje is conform de blauwdruk in bijlage 3 van deze uitvoeringsverordening;

    • c.

      De recreatiebank wordt geplaatst aan een wandelpad langs een gemarkeerde opengestelde wandelroute zoals bijvoorbeeld het Utrechtse wandelroutenetwerk, het hoofdnetwerk van de landelijke LAW-routes of het regionale netwerk van streekpaden, boerenlandpaden, klompenpaden en landgoedroutes. Route mag tijdelijk beperkte toegankelijk zijn in het kader van natuurbeheer zoals bijvoorbeeld in het broedseizoen;

    • d.

      De recreatiebank wordt geplaatst in een natuurlijke omgeving in het buitengebied buiten de rode contour zoals deze is opgenomen in de vigerende provinciale ruimtelijke structuurvisie;

    • e.

      De recreatiebank wordt geplaatst buiten een straal van minimaal 300 meter van bedrijfsmatige ge-exploiteerde bebouwing of een parkeerplaats;

    • f.

      De recreatiebank wordt geplaatst op minimaal 1.000 meter wandelafstand van een bestaande recreatiebank of andere nieuw te plaatsen recreatiebank;

    • g.

      De recreatiebank heeft een minimale lengte van 2 meter en is voorzien van een rugleuning.

  • 3. Weigeringsgrond

    Er wordt geen subsidie verstrekt ter vervanging van een bestaande recreatiebank als deze nog deugdelijk kan worden gebruikt.

  • 4. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      Per recreatiebank inclusief daarop te bevestigen plaatje als bedoeld in het tweede lid, onder b, wordt een vast bedrag van € 700 verstrekt;

    • c.

      Een subsidieaanvraag betreft minimaal 2- en maximaal 10 recreatiebanken en bedraagt daarmee minimaal € 1.400 en maximaal € 7.000.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 6. Aanvraag

    • a.

      Een subsidieaanvrager/organisatie kan eenmaal een subsidieaanvraag indienen op basis van dit subsidieartikel.

    • b.

      In aanvulling op artikel 7 van de Asv is de subsidieaanvraag voorzien van:

      • i.

        de offerte voor de aangevraagde recreatiebanken alsmede specificatie en ontwerp van deze recreatiebanken;

      • ii.

        beheer- en onderhoudsplan van de recreatiebanken, waaruit blijkt dat het beheer en onderhoud voor minimaal 10 jaar is gewaarborgd;

      • iii.

        Een kaart waarop exact staat aangegeven waar de recreatiebanken worden geplaatst met vermelding van de juiste GPS-coördinaten;

      • iv.

        een ondertekende toestemmingsverklaring van de terreineigenaar voor het plaatsen van de recreatiebank(en) voor zover de subsidieaanvrager niet tevens de eigenaar is van het terrein waar de recreatiebank(en) wordt (worden) geplaatst;

      • v.

        een blauwdruk van het op die banken te bevestigen plaatje met inachtneming van het gestelde in het tweede lid, onder b;

      • vi.

        een blauwdruk van een separaat plaatje, anders dan bedoeld in het tweede lid, onder b, met een persoonlijk verhaal, indien de aanvrager dit wenst te bevestigen op de aangevraagde recreatiebank(en).

  • 7. Verplichtingen subsidieontvanger

    De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de recreatiebanken binnen 6 maanden na de ontvangst van de subsidiebeschikking te plaatsen;

    • b.

      de recreatiebanken gedurende minimaal 10 jaar te onderhouden en te beheren;

    • c.

      ervoor zorg te dragen dat de banken voorzien blijven van een zichtbaar plaatje met de juiste GPS- coördinaten en logo van de provincie Utrecht als bedoeld in het tweede lid, onder b;

    • d.

      ervoor zorg te dragen dat de banken niet worden voorzien van een separaat plaatje met een persoonlijk verhaal als bedoeld in het zesde lid, onder b, sub vi, dat op welke wijze dan ook als niet passend of aanstootgevend is te achten;

    • e.

      In afwijking van het gestelde onder b, kan bij calamiteiten/overmacht die een recreatiebank onbruikbaar maken welke niet zijn toe te schrijven aan de subsidieontvanger / terreineigenaar, de subsidieontvanger / terreineigenaar niet worden verplicht deze schade op eigen kosten volledig te herstellen en/of de recreatiebank te vernieuwen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekking en overgangsrecht

  • a.

    De Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2020 zoals vastgesteld door gedeputeerde staten van Utrecht op 21 januari 2020, nr. 8201E88F, wordt ingetrokken met besluit 821B9E91 per 1 januari 2021.

  • b.

    Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór de datum van inwerkingtreding van de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht, worden behandeld overeenkomstig de regeling die gold ten tijde van hun aanvraag.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze uitvoeringsverordening treedt in per 1 januari 2021.

Artikel 6.3 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 8 december 2020.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Bijlage 1: Lijst van gebruikte afkortingen

AVP: Agenda Vitaal Platteland

GS: Gedeputeerde staten

LAW: Lange afstand wandelpad. Wordt ondersteund door de Stichting Wandelplatform LAW. Een landelijke stichting ter bevordering van de kwaliteit van het wandelen.

LF: Lange afstand fietspad. Wordt ondersteund door de stichting

NNN: Nationaal Natuur Netwerk

PS: Provinciale staten

TOP: Toeristisch overstappunt

Bijlage 2: Landschapselementen

In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie in art. 3.2 is bedoeld.

De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016, bijlage 1, versie 24-11-2018.

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichtte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.

L01.01 Poel en klein historisch water

Algemene beschrijving

Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater.

L01.02 Houtwal en houtsingel

Algemene beschrijving

Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken.

  • De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

L01.03 Elzensingel

Algemene beschrijving

Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd. Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

L01.04 Bossingel en bosje

Algemene beschrijving

Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.

Afbakening

  • Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

L01.05 Knip- of scheerheg

Algemene beschrijving

Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

L01.06 Struweelhaag

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.

L01.07 Laan

Algemene beschrijving

Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorhizapaddestoelen.

Afbakening

  • Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.

  • Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.

  • Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.

  • Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

L01.08 Knotboom

Algemene beschrijving

Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.

Afbakening

  • Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

  • Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen.

L01.09 Hoogstamboomgaard

Algemene beschrijving

Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.

Afbakening

  • Slechts in enkele gebieden van de provincie Utrecht komen hoogstamboomgaarden in aanmerking voor subsidie voor aanleg en herstel. Deze karakteristieke gebieden staan in tabel 3 van het Natuurbeheerplan.

  • Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige of kruidenrijke vegetatie.

  • Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare.

  • Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.

  • Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

L01.10 Struweelrand

Algemene beschrijving

Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrijliggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.

Afbakening

  • Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.

  • Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken.

  • De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

L01.11 Hakhoutbosje

Algemene beschrijving

Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.

Afbakening

  • Een hakhoutbos(je) is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd.

  • Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van hakhoutbeheer behoren tot het beheertype L01.04 Bossingel en Bosje.

L01.12 Griendje

Algemene beschrijving

In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.

Afbakening

  • Een griendje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd.

  • Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit type.

L01.13 Bomenrij en solitaire boom

Algemene beschrijving

Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.

Afbakening

  • Een bomenrij/solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen.

  • Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.

  • Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze index of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.

  • Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit beheertype.

  • Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het beheertype L01.08 Knotboom.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

L01.14 Rietzoom en klein rietperceel

Algemene beschrijving

Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.

Afbakening

  • Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties.

  • Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.

L01.15 Natuurvriendelijke oever

Algemene beschrijving

Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.

Afbakening

  • Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse planten.

Bijlage 3: Blauwdruk plaatje Recreatiebanken

Blauwdruk plaatje met de GPS-coördinaten en logo van de provincie Utrecht (zoals bedoeld in Artikel 4.4.3 Recreatiebanken het tweede lid, onder b).

Voorwaarden plaatje:

  • 1.

    Afmetingen minimaal 100 x 50 mm/ maximaal 110 x 60 mm;

  • 2.

    Logo provincie Utrecht en coördinaten zijn een vereiste en moeten goed leesbaar zijn;

  • 3.

    Locatie logo en grootte logo provincie Utrecht: logo mag in linkerhoek onder, rechterhoek onder of linkerhoek boven. Logo moet minimaal 1/3 van plaatje zijn;

  • 4.

    Locatie coördinaten en grootte: coördinaten moeten over gehele lengte van plaatje staan, in het midden;

  • 5.

    Logo provincie Utrecht is te downloaden via https://www.provincie-utrecht.nl/organisatie/huisstijl

Voorbeeld:

afbeelding binnen de regeling

Algemene toelichting

Aanleiding

Het Utrechts landelijk gebied levert een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de provincie Utrecht. Aantrekkelijk voor mensen om er te wonen en te verblijven en aantrekkelijk voor bedrijven om zich er te vestigen. De provincie Utrecht heeft de ambitie haar landelijk gebied vitaal en toekomstgericht te houden. Centraal in die ambitie staat de Agenda Vitaal platteland (AVP): een breed en integraal programma met opgaven op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid.

Uitvoering van dit programma doet de provincie Utrecht in nauwe samenwerking met de gebiedspartners. De provincie Utrecht hecht veel waarde aan deze samenwerking omdat hierdoor synergievoordelen worden behaald door bundeling van budgetten en kennis en het creëren van draagvlak. Dit heeft efficiencyvoordelen met als resultaat een versnelling van de uitvoering.

Subsidieregelgeving AVP

Voor de uitvoering van het AVP programma maakt de provincie Utrecht gebruik van het subsidie instrument. Hiervoor is de Uitvoeringsverordening subsidies Agenda Vitaal Platteland opgesteld als toetsingskader voor aanvragen. Het gaat hierbij om projectsubsidies die aan verschillende partijen in het landelijk gebied worden verstrekt t.b.v. AVP-doelen.

Naast de Uitvoeringsverordening Subsidies AVP worden nog 4 andere regelingen ingezet waarin andere type activiteiten worden ondersteund maar die ook bijdragen aan het realiseren van AVP-doelen:

  • 1.

    Het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer (SNL) is gericht op het beheer van natuurgebieden en kleine landschapselementen en tevens op het agrarisch natuurbeheer;

  • 2.

    De Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL) is gericht op het verbeteren of veranderen van natuurgebieden en landschapselementen en het omvormen van landbouwgrond naar natuurgebied;

  • 3.

    De Uitvoeringsverordening aankoopsubsidie NNN-gronden provincie Utrecht voor het aankopen van een terrein dat door de provincie is aangewezen als 'nog te realiseren natuur';

  • 4.

    Verordening subsidies POP3 2014–2020. Deze verordening is bestemd voor investeringen in de landbouw en landbouwgebieden. Er volgt nog een nieuwe regeling in 2021.

Algemene Subsidieverordening provincie Utrecht (Asv)

De provincie Utrecht heeft vanaf 1 januari 2011 algemene beleidsregels voor het verlenen van subsidies. Deze regels zijn opgesteld met als doel onnodige administratieve verplichtingen voor de subsidieontvanger en de provincie Utrecht op te werpen en de regelgeving overzichtelijk te presenteren. De Asv is het uitgangspunt voor deze uitvoeringsverordening. Een van de uitganspunten is om de subsidiecriteria zo uniform- en overzichtelijk mogelijk op te stellen. Daarom zijn in deze uitvoeringsverordening per thema en maatregel de volgende onderdelen opgenomen:

  • a.

    welke activiteiten subsidiabel zijn;

  • b.

    welke criteria daarvoor van toepassing zijn;

  • c.

    waarvoor subsidie geweigerd kan worden;

  • d.

    wat het maximale subsidiebedrag is of het maximale percentage en welke kosten voor financiering in aanmerking kunnen komen;

  • e.

    welke partijen kunnen aanvragen;

  • f.

    hoe de procedure loopt voor de subsidieaanvraag;

  • g.

    en welke Europese regelgeving en POP3 maatregelen van toepassing zijn.

De algemene spelregels over de wijze van verantwoorden, de vastgestelde beslistermijnen en de algemene subsidieverplichtingen treft u in de Asv. Subsidies die worden verstrekt in het kader van AVP moeten daarom ook passen binnen de regels van de Asv.

Staatssteun

Controle op overheidssteun – waaronder steun door decentrale overheden – aan ondernemingen is één van de belangrijkste onderdelen van het mededingingsbeleid binnen de Europese Gemeenschap. Eén van de doelen van de Europese wet- en regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de gemeenschappelijke markt. De maatregelen van de overheid die concurrentievervalsend uitpakken door onterecht voordelen te scheppen voor ondernemingen of bepaalde producties daarvan, zijn daarom niet toegestaan. Er zijn echter vrijstellingen voor specifieke activiteiten van bepaalde doelgroepen. In elk artikel wordt hieraan gerefereerd. De Uitvoeringsverordening subsidie AVP maakt gebruik van de ruimte die Europese wet- en regelgeving biedt. In het geval een landbouw- of MKB-onderneming een subsidieaanvraag indient dan wordt hieraan getoetst.

Aanvraagprocedure

Voor het aanvragen van een subsidie in het kader van deze verordening dient u gebruik te maken van het AVP-aanvraagformulier dat beschikbaar is gesteld via de provinciale website. Na indiening worden aanvragen behandeld via nieuwe meer eenvoudige regels. Aanvragen worden ingedeeld in één van drie categorieën: subsidie van € 1.000 – € 25.000, subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 en subsidies van € 125.000 of meer. Het verschil tussen deze categorieën is de mate van verantwoording over het te besteden budget. Aanvragen waar ook Europese POP3+ subsidie voor wordt aangevraagd worden conform EU-regels afgehandeld en verantwoord.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1

Artikel 1.1

De in dit document gebruikte specifieke begrippen en verwijzingen staan in dit artikel.

Artikel 1.2

In dit artikel staat beschreven welke kosten in ieder geval niet subsidiabel zijn. In de artikelen onder hoofdstuk 2 tot en met 5 wordt per onderdeel nog verder gespecificeerd wat wel of niet subsidiabel is.

Artikel 1.3

De bij een aanvraag voor te leggen gegevens worden hier benoemd.

Artikel 1.5

Het vaststellen van een subsidieplafond is een manier om te voorkomen dat er meer subsidie wordt verleend dan wat er beschikbaar is. Door het in deze Uitvoeringsverordening op te nemen is er een wettelijke grondslag om aanvragen af te wijzen in het geval van overschrijdingen op afgesproken programmabudgetten.

De genoemde bedragen betreffen de bedragen zoals opgenomen in het Programmaplan Agenda Vitaal Platteland 2021.

Hoofdstuk 2 Natuur

Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap

De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Met name het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug richt zich op het bevorderen van natuurgerichte recreatie, communicatie en educatie in haar activiteiten. Deze maatregel heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten. Het aan dit subsidieartikel gekoppelde subsidiebudget is specifiek gericht op realisatie van beleefbare natuur.

Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie

De hoofddoelen met betrekking tot landschap en cultuurhistorie zijn behoud en versterking van de identiteit van verschillende landschapstypen en het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden. De provincie Utrecht telt 5 Nationale Landschappen. Dat zijn Nederlandse landschappen die internationaal zeldzaam of uniek zijn. Deze landschappen zijn gebieden met een bijzondere cultuurhistorie: ze vertellen op welke manier het Utrechtse landschap is ontstaan. Voor landschap zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld. Hiervan wordt verwacht dat het wordt mee gekoppeld met de andere thema’s. Onder het thema ‘landschap en cultuurhistorie’ vallen de volgende maatregelen:

Artikel 3.2 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen.

De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen zoals bosjes, houwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied droge dooradering of als natuur. In bijlage 2 bij de AVP zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.

Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.

Het collectief kan op grond van deze regeling subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.

Artikel 3.3. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer

Begin oktober 2015 is op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 (SVNL2016) door de provincie aan zeven collectieven subsidie verstrekt voor agrarisch natuurbeheer voor de jaren 2016 tot en met 2021. Jaarlijks kunnen door de collectieven uitbreidingen worden aangevraagd. Om het beheer overeenkomstig de beschikking en eventuele uitbreidingen daarvan te kunnen uitvoeren, dienen de collectieven in bepaalde gebieden plas-dras of hoog waterpeil te realiseren (de definitie en beheereisen van plasdras en hoog waterpeil staan op de website van SCAN, Stichting Collectief Agrarisch Natuurbeheer, onder kennisbank: Overzicht beheerpakketten ANLb 2016, versie 1.5d). Dit vraagt in veel gevallen aanzienlijke investeringen van de collectieven, zoals de aanschaf van pompen en de aanleg van dammen/waterkeringen. De subsidie voor agrarisch natuurbeheer heeft alleen betrekking op het beheer en niet op deze investeringen. Artikel 3.3. maakt het mogelijk dat de collectieven ook voor deze niet-productieve investeringen subsidie kunnen ontvangen.

Hoofdstuk 4 Sociaal economische vitaliteit

Artikel 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen

De provincie Utrecht wil in de kleinere kernen in het landelijk gebied de leefbaarheid op peil houden. Hiervoor komen verschillende maatschappelijke initiatieven van verschillende partijen in aanmerking. Deze kunnen zich richten op het in stand houden van basisvoorzieningen in geval van marktfalen. Dat wil zeggen als een onderneming niet meer rendabel kan functioneren omdat bijvoorbeeld het inwonersaantal in het afzetgebied onvoldoende is geworden. Ook het uitvoeren van activiteiten gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder senioren en/of kwetsbare groepen of het versterken van de organisaties ten behoeve van culturele en/of gemeenschappelijke activiteiten.

Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang poorten, toeristische overstappunten (TOP’s)

Dit artikel is gericht op haalbaarheidsstudies en marktverkenningen ten behoeve van verbetering van de kwaliteit en het gebruik door middel van recreatieve infrastructurele werken van toeristische overstappunten (TOP’s).

Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken

Dit artikel is gericht op recreatief fietsen, wandelen en varen en eventueel andere recreatiesporten. De subsidies is bedoeld voor haalbaarheidsstudies, marktverkenningen, optimalisatie en kwaliteitsverbetering van bestaande routes, ontwikkelen, plaatsen en verspreiden van routeinformatie (zoals fysieke bewegwijzering, routepanelen, digitale informatievoorziening, routebrochures).

Artikel 4.4.3 Recreatiebanken

De provincie Utrecht roept op tot het plaatsen van robuuste en duurzame recreatiebanken in de natuur om zo de beleving van de natuur en de aantrekkelijkheid van de natuur voor wandelaars te vergroten. De bankjes moeten onder andere voorzien worden van GPS-coördinaten om de vindbaarheid te vergroten. De oproep is bestemd voor alle terreineigenaren in het buitengebied die gemarkeerde en opengestelde/ toegankelijke wandelroutes op hen terrein hebben. Derden kunnen ook subsidie aanvragen maar alleen als zij voldoen aan de voorwaarden.