Beleidsregel Terugvordering, invordering en verhaal Wijchen 2021

Geldend van 07-01-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Beleidsregel Terugvordering, invordering en verhaal Wijchen 2021

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijchen

Gelet op de artikelen 1:3, vierde lid, 3:42, titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

Gelet op artikel 54 en de paragrafen 6.4 en 6.5 van Participatiewet (Pw), artikel 17 en de artikelen 25 tot en met 31 van de Ioaw/Ioaz;

besluit:

vast te stellen de Beleidsregel Terugvordering, invordering en verhaal gemeente Wijchen 2021

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

  • 2. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Regeling: onderhavige beleidsregel Terugvordering, invordering en verhaal gemeente Wijchen 2021;

    • b.

      College: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijchen;

    • c.

      Bijstand: algemene en bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5, sub a, b en d van de Pw;

    • d.

      Kosten van bijstand: de verstrekte bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de Pw en de daarover afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • e.

      Pw: de Participatiewet;

    • f.

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • g.

      Inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Pw , artikel 30c, derde en vierde lid van de Wet Suwi en artikel 13 eerste lid van de IOAW en de IOAZ;

    • h.

      Signaal: relevante informatie van de belanghebbende die bijstand of inkomensvoorziening ontvangt waaruit kan worden afgeleid dat op grond daarvan direct actie moet worden ondernomen om de hoogte van de bijstand of de inkomensvoorziening aan te passen;

    • i.

      Aflossingscapaciteit: de financiële ruimte voor de aflossing van een vordering;

    • j.

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • k.

      Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • l.

      Uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 9 van de Ioaw en Ioaz;

    • m.

      Verhaalsbijdrage: kosten van bijstand die worden verhaald op een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de Pw.

Artikel 2 Toepassingsbereik beleidsregel

De regeling is van toepassing op de bevoegdheden van het college in de Pw, Ioaw en Ioaz ten aanzien van terugvordering, invordering en verhaal van bijstand.

Artikel 3 Wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van alle wettelijke bevoegdheden ten aanzien van terugvordering, invordering in verhaal.

HOOFDSTUK II TERUGVORDERING

Artikel 4 Afzien terugvordering

  • 1. Afzien van terugvordering vindt niet plaats bij vorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht.

  • 2. Het college ziet gedeeltelijk of volledig af van terugvordering indien:

    • a.

      de totale kosten van de ten onrechte of teveel verstrekte bijstand geen voorschot betreft en na verrekening van vakantiegeld en de nog betaalbaar te stellen uitkering lager is dan € 150,-;

    • b.

      het bijstand betreft die 6 maanden of langer na de ontvangst van een signaal van de belanghebbende is uitbetaald;

    • c.

      een dringende reden aanwezig zoals bedoeld in artikel 58 lid 8 Pw;

    • d.

      de belanghebbende aannemelijk kan maken dat -bij overschrijding van de vermogensgrens over (een gedeelte van) de periode van de terugvordering wel bijstand zou zijn verleend wanneer de door hem/haar voor het verlenen of voortzetten van de bijstand van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest.

Artikel 5 Afzien van brutering

Het college bruteert de vordering tenzij:

  • 1. De vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan.

  • 2. De vordering nog kan worden terugbetaald c.q. verrekend voor het einde van het kalenderjaar (boekjaar) waarin de vordering is ontstaan.

HOOFDSTUK III INVORDERING

BETALINGSREGELING

Artikel 6 Betalingsregeling

  • 1. Een verzoek van een belanghebbende om een betalingsregeling te treffen, kan worden afgewezen:

    • a.

      indien de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden;

    • c.

      indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht;

    • d.

      indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek meer dan één keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan.

  • 2. Het aanwezige vermogen wordt niet aangemerkt als vermogen, als bedoeld in het eerste lid, voor zover dit minder bedraagt dan de geldende vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Pw.

Artikel 7 Tussentijdse wijziging betalingsregeling

  • 1. Het college kan een overeengekomen betalingsregeling tussentijds te wijzigen, indien een onderzoek naar de aflossingscapaciteit daartoe aanleiding geeft.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen over de periode en de frequentie van het onderzoek naar de aflossingscapaciteit.

  • 3. De belanghebbende kan een verzoek doen, tot wijziging van een eerder overeengekomen betalingsregeling.

  • 4. Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals neergelegd in artikel 6, 8 en 9 van deze regeling.

Artikel 8 Aflossingscapaciteit

Onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien:

  • a.

    een betalingsvoorstel is gedaan op basis waarvan de vordering geheel zal zijn voldaan binnen een periode van 36 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting en

  • b.

    het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld.

GEEN BETALINGSREGELING

Artikel 9 Verrekening

  • 1. Indien geen betalingsregeling kan worden getroffen, wordt tot verrekening overgegaan.

    • a.

      Indien de persoon van wie kosten van bijstand of uitkering worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de Ioaw, Ioaz, Bbz 2004 ontvangt;

    • b.

      Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering ontvangt, wordt de geldlening verrekend met die algemene bijstand of die uitkering.

  • 2. Geen verrekening vindt plaats indien de middelen van belanghebbende afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

  • 3. Verrekening vindt plaats met inachtneming van de beslagvrije voet en het gestelde in artikel 10 lid 1 van deze regeling.

  • 4. Verrekening vindt niet eerder plaats dan na het (ongebruikt) verstrijken van de bezwaartermijn van het terugvorderingsbesluit.

Artikel 10 Aflossingsverplichting

  • 1. De aflossingsverplichting voor de belanghebbende met een inkomen op bijstandsniveau bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2. De aflossingsverplichting voor de belanghebbende met een inkomen boven bijstandsniveau bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 70% (alleenstaande of alleenstaande ouder) respectievelijk 50% (gehuwden) van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. De aflossingsverplichting voor de belanghebbende waarvan de algemene bijstand of uitkering is beëindigd in verband met uitstroom naar werk, wordt de aflossingscapaciteit tot 12 maanden na datum van beëindiging van de algemene bijstand of uitkering krachtens de Ioaw/Ioaz vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 11 Uitstel van betaling

  • 1. Uitstel van betaling zoals bedoeld in art. 4:94 Awb kan op verzoek van belanghebbende of ambtshalve worden verleend indien het uitstel naar het oordeel van het college bijdraagt tot:

    • a.

      sociale activering;

    • b.

      arbeidsinschakeling;

    • c.

      de oplossing van een schuldenproblematiek, tenzij de vordering is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht.

  • 2. Daarnaast kan uitstel van betaling worden verleend indien sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken.

Artikel 12 Weigeren uitstel van betaling

  • 1. Een verzoek tot uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

    • a.

      de medewerking van belanghebbende naar het oordeel van het college onvoldoende is;

    • b.

      onjuiste gegevens worden verstrekt;

    • c.

      de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn aangeleverd;

    • d.

      de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;

    • e.

      de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kunnen worden gemaakt teneinde daarmee de vordering te betalen;

    • f.

      de berekende aflossingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

    • g.

      de betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

    • h.

      de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden;

    • i.

      een eerder overeengekomen betalingsregeling niet is nagekomen;

    • j.

      het in bezwaar betwiste bedrag lager is dan € 50,00.

Artikel 13 Dwangbevel

  • 1. Indien na een aanmaning niet of niet volledig is betaald, vaardigt het college een dwangbevel uit, zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid Pw en artikel 4:117, eerste lid Awb.

  • 2. Tenzij dit onmogelijk of ongewenst is wordt een dwangbevel per post betekend.

  • 3. Per post betekenen vindt plaats door het door de gemeente ter verzending aanbieden van het afschrift aan Post NL.

  • 4. Als betekeningsdatum geldt bij betekenen per post de datum van de terpostbezorging.

  • 5. Indien betekening per post niet mogelijk of wenselijk is, vindt de betekening plaats door de deurwaarder zoals bedoeld in artikel 4:123 Awb.

  • 6. Verzending van het voor belanghebbende bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de Basisregistratie Personen (BRP) aanwezige adres van belanghebbende.

  • 7. Ten aanzien van personen zonder vaste of bekende woon- of verblijfplaats en die niet beschikken over een postbusadres, wordt het dwangbevel betekend door publicatie in het gebruikelijke huis-aan-huisblad.

Artikel 14 Afzien van (verdere) invordering

  • 1. Afzien van (verdere) invordering is niet mogelijk bij vorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht.

  • 2. In de overige gevallen is afzien van (verdere) invordering mogelijk wanneer:

    • a.

      de (restant)vordering minder bedraagt dan € 150,00 en (verdere) invordering naar het oordeel van het college niet (langer) doelmatig is;

    • b.

      de (restant)vordering meer dan € 150,00 en minder dan € 5.000,00 bedraagt, incasso van de vordering gedurende 5 jaar onmogelijk is gebleken, niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten en (verdere) invordering naar het oordeel van het college niet (langer) doelmatig is;

    • c.

      de (restant)vordering € 5.000,00 of meer bedraagt, incasso van de vordering gedurende acht jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

Artikel 15 Opschorting invordering

  • 1. Opschorting van invordering is in beginsel niet mogelijk bij vorderingen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2013 wegens schending van de inlichtingenplicht.

  • 2. Opschorting van invordering vindt plaats indien een ontvankelijk bezwaar- of beroepschrift tegen een vordering is ingediend en als onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor de belanghebbende.

HOOFDSTUK IV KWIJTSCHELDING

Artikel 16 Kwijtschelding restantvordering bij schuldenproblematiek

  • 1. Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de restantvordering is mogelijk, mits deze vordering niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht en indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat belanghebbende zijn schulden niet kan blijven betalen en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang en

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering/-bemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie;

  • 2. Kwijtschelding is niet mogelijk indiende vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, tenzij de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de restantvordering wordt ingetrokken of in het nadeel van belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat het besluit is bekend gemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of;

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 17 Kwijtschelding restantvordering Pw zonder schuldenproblematiek

  • 1. Op verzoek van belanghebbende is kwijtschelding van het restant van een vordering niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht mogelijk, indien de belanghebbende:

    • a.

      voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en

    • b.

      tenminste 50% van de totale vordering heeft betaald.

  • 2. Op verzoek van belanghebbende is kwijtschelding van het restant van een vordering die is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht mogelijk, indien de belanghebbende:

    • a.

      voorafgaand aan het verzoek minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en

    • b.

      tenminste 50% van de totale vordering heeft betaald.

  • 3. Ambtshalve kwijtschelding van de restantvordering is mogelijk, mits deze vordering niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, indien de algemene bijstand als gevolg van werkaanvaarding is beëindigd en belanghebbende gedurende een periode van 12 maanden na datum van beëindiging aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan.

  • 4. Bij de besluitvorming van het bepaalde onder lid 1, 2 en 3 wordt altijd in overweging genomen:

    • a.

      De door belanghebbende verleende medewerking bij onderzoeken ter zake van de vordering en betalingsmogelijkheden;

    • b.

      de omstandigheden van belanghebbende of diens gezin;

    • c.

      de inspanningen van belanghebbende (en/of partner) om door arbeid zelfstandig in het bestaan te kunnen voorzien;

    • d.

      de toekomstverwachtingen en vooruitzichten van belanghebbende of diens gezin;

    • e.

      de verwijtbaarheid met betrekking tot het ontstaan van de vordering;

    • f.

      de hoogte van de restantvordering in vergelijking met de oorspronkelijke vordering.

  • 5. Een verzoek tot kwijtschelding wordt afgewezen indien de belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, meer dan één keer, verwijtbaar niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, dan wel zijn aflossingsverplichting niet is nagekomen.

  • 6. Kwijtschelding van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge onverschuldigde betaling zoals bedoeld in artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw is niet mogelijk.

  • 7. Kwijtschelding van een vordering die wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk tenzij de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

Artikel 18 Kwijtschelding restantvordering Ioaw / Ioaz zonder schuldenproblematiek

  • 1. Op verzoek van belanghebbende is in artikel 25 van de Ioaw en Ioaz kwijtschelding van de restantvordering mogelijk, mits deze vordering niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 60 maanden volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan;

    • b.

      gedurende 60 maanden niet volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel a en b, genoemde termijn is 36 maanden, indien

    • a.

      het gemiddeld inkomen van de schuldenaar in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

    • b.

      de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Artikel 19 Kwijtschelding restantvordering geldlening

  • 1. Ambtshalve kwijtschelding vindt plaats indien:

    • a.

      de vordering bestaat uit bijzondere bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt, en

    • b.

      waarbij niet is bepaald dat de lening volledig moet worden terugbetaald, en

    • c.

      wanneer belanghebbende gedurende 36 maanden volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan.

  • 2. Ambtshalve kwijtschelding is niet mogelijk indien de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt op grond van artikel 48 lid 2 Pw.

Artikel 20 Afkoop restantvordering

  • 1. Op verzoek van belanghebbende is afkoop van de restantvordering mogelijk indien de belanghebbende:

    • a.

      voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en

    • b.

      een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, in totaliteit minimaal 50% van de totale vordering heeft betaald vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 2. Het verzoek tot afkoop wordt afgewezen indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot afkoop, meer dan één keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichting niet is nagekomen.

  • 3. Bij de besluitvorming tot afkoop is artikel 17 lid 3 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Afkoop van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw is niet mogelijk.

  • 5. Afkoop van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk tenzij de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

HOOFDSTUK V VERHAAL

Artikel 21 Afzien van verhaal

Van verhaal wordt afgezien indien:

  • a.

    het op te leggen verhaalsbedrag op grond van artikel 62 Pw lager is dan € 50,00 per maand;

  • b.

    het op te leggen verhaalsbedrag op grond van artikel 62f Pw in totaliteit lager is dan € 250,00;

  • c.

    daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 22 Intrekking besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal als bedoeld in artikel 21 wordt ingetrokken of in het nadeel van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit bekend is gemaakt een schuldenregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldenregeling voldoet;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid.

Artikel 23 Kwijtschelding verhaalsbijdrage wegens schuldenproblematiek

  • 1. In afwijking van artikel 62 en 62a tot en met 62i Pw kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald zijn schulden niet kan blijven betalen én

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen én

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand of inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal van bijstand treedt niet in werking voordat een schuldenregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

Artikel 24 Ingangsdatum verhaal

De verhaalsbijdrage op grond van artikel 62 Pw wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen.

Artikel 25 (her-) Onderzoek naar draagkracht

Onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage vindt éénmaal per 36 maanden plaats, tenzij gewijzigde omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven.

Artikel 26 Wijziging verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage wordt gewijzigd vastgesteld indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, mits de draagkracht is toegenomen met meer dan € 50,00 per maand.

Artikel 27 Verhaal in rechte

  • 1. Indien de onderhoudsplichtige niet bereid is het verhaalsbedrag te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte conform artikel 62g lid 2 en 62h Pw.

  • 2. Het college kan om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal in rechte ingevolge artikel 62g lid 2 en 62h Pw.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 28 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt na publicatie in werking op 1 januari 2021.

Artikel 30 Overgangsbepaling

Voor de bevoegdheden van opschorting, herziening, intrekking, terugvordering van algemene bijstand en uitkeringen op grond van de IOAW/IOAZ, en ten aanzien van het verhalen van kosten van bijstand zoals die golden voor 1 januari 2021 worden deze aangemerkt als besluiten krachtens de Beleidsregel terugvordering en verhaal gemeente Wijchen 2015.

Artikel 32 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: “Beleidsregel terugvordering, invordering en verhaal gemeente Wijchen 2021”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 15 december 2020

R. Boer

Secretaris

M. van Beek

Burgemeester

TOELICHTING BELEIDSREGEL TERUGVORDERING, INVORDERING EN VERHAAL GEMEENTE Wijchen 2021

ALGEMEEN

De Participatiewet maakt net als de Wet werk en bijstand voorheen onderscheid in terugvordering en verhaal van kosten van bijstand.

Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende bijstand. De bijstand wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand is uitbetaald, dus van de uitkeringsgerechtigde(n) zelf.

Op grond van artikel 58 Pw kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in de IOAW en IOAZ (artikel 25). Terugvordering is in dit kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid nader invullen door middel van beleidsregels. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- sanctiebeleid SZW-wetten Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Het gaat specifiek om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met het schenden van de inlichtingenplicht.

De verplichting tot terugvordering komt mede daarbij tot uiting in:

  • a.

    Een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een BBZ uitkering; en

  • b.

    Een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft het voor de terugvordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht een bevoegdheid.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere gerelateerde bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    De bevoegdheid tot intrekking en herziening van het recht op bijstand dan wel uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ (artikel 54, derde lid Pw en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ;

  • b.

    De bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4:4 van de Awb genoemde mogelijkheid tot invordering van een schuld; en

  • c.

    De bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van teveel ontvangen uitkering.

Ook deze bevoegdheden zijn, soms indirect, aangetast door de Wet aanscherping per 1 januari 2013.

  • a.

    Met betrekking tot de bevoegdheden tot intrekking of herziening staan vrij ruime beleidskeuzes in dit kader (bijvoorbeeld in algemene zin afzien van intrekking/herziening over bepaalde periodes) op gespannen voet met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt tot op heden juridisch gezien wel enige ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitsoverwegingen (daarbij kan men denken aan beperking van onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook een periode van intrekking/herziening voor zover dit de slagkracht van de handhaving ten goede komt);

  • b.

    Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin – met inachtneming van de regels omtrent de beslagvrije voet – middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel dat daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft, verrekening – indien mogelijk – verrekening verplicht (artikel 60, vierde lid Pw en artikel; 28 tweede lid van de IOAW en IOAZ).

  • c.

    Met betrekking tot brutering was de WWB (en is dus ook de Pw) na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Aangezien artikel 58, eerste lid Pw het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten ook de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Bij verhaal van bijstand gaat het om het terugkrijgen van de kosten van bijstand van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met:

  • de onderhoudsplicht;

  • verhaal op nalatenschappen;

  • verhaal in verband met schenkingen.

Vanaf 1 januari 2009 zijn de verhaalsbepalingen opgenomen in de WWB (paragraaf 6.5).

In de artikelen 58 tot en met 62i Pw heeft de wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende of teveel verstrekte bijstand en het verhalen van bijstand bij derden geregeld. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de WWB is terugvordering en verhaal geen verplichting meer voor het college maar is sprake van een discretionaire bevoegdheid. Hieruit volgt dat het college de beleidsruimte heeft om zelf eigen afwegingen te maken over de wijze waarop zij hieraan invulling wil geven. Het gaat dan niet alleen om het terugvorderen en verhalen op zichzelf, maar ook om de wijze waarop het college haar beleidsruimte invult met betrekking tot de invordering van vorderingen uit hoofde van terugvorderings- en verhaalsbesluiten alsook de wijze waarop zij vorm wil geven aan kwijtschelding.

Uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een bestuursorgaan bij de uitoefening van die bevoegdheid wel rekening moet houden te houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het beginsel van een redelijke belangenafweging (artikel 3:4 van de Awb) en met het rechtzekerheidsbeginsel.

Bij de opmaak van deze regeling heeft het college rekening gehouden met recente jurisprudentie en heeft dit ook vorm gegeven in de beleidsregels. Verwezen wordt bijvoorbeeld naar artikel 8 en 9.

Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een meer slagvaardiger en

doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft. Nadrukkelijk worden de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen:

  • Hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop.

  • Altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over verlening van uitstel van betaling, kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van de gemeente als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds.

    De gemeente dient immers een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan ook om armoedebeleid.

  • Ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen betreffende de zogenaamde kruimelbedragen (artikel 4) en de bepaling om (verder) af te zien van terugvordering (artikel 14) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een kosten-baten-analyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden?

  • Fraude mag niet lonen. Dat is het uitgangspunt. Ook hier is echter de balans gezocht in relatie tot efficiency en effectiviteit en de belangen van de debiteur voor zover dat de wetgever mogelijk heeft gemaakt. In de beleidsregels zie je dan ook terug dat bijvoorbeeld in geval van fraudeschulden slechts zeer beperkte mogelijkheden bestaan voor kwijtschelding en afkoop van een schuld.

Deze beleidsregel is van toepassing op terugvorderingen, invorderingen en verhaal die vastgesteld of ontstaan zijn op of ná 1 januari 2021.

Voor de invordering van een geldsom waarvoor het terugvorderingsbesluit al bekend is gemaakt vóór 1 januari 2021, wordt deze aangemerkt als een besluit krachtens de Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Wijchen 2015.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Geen toelichting nodig.

Artikel 2 Toepassingsbereik beleidsregel

Geen toelichting nodig.

Artikel 3 Wettelijke bevoegdheid

Geen toelichting nodig.

HOOFDSTUK II TERUGVORDERING

Artikel 4 Afzien van terugvordering

Ingevolge het bepaalde in artikel 4 onder a en b kan van terugvordering worden afgezien omwille van doelmatigheidsoverwegingen. Wanneer de ten onrechte verleende bijstand of uitkering krachtens de Ioaw of Ioaz dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de totale vordering (= kruimelbedrag), dan wordt van terugvordering afgezien. Met totale vordering wordt bedoeld: de vordering zonder verrekening. Het college is vrij om de hoogte van de grens van het kruimelbedrag voor de Pw te bepalen. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt. Het college heeft besloten om het kruimelbedrag voor de Pw op € 150,00 vast te stellen. Als het verstrekken van een voorschot achteraf heeft geleid tot ten onrechte of teveel verstrekte bijstand of zoals hierboven al is aangegeven er sprake is van schending van de informatieplicht, dan wordt altijd tot terugvordering overgegaan.

Het feit dat terugvordering zowel in de Pw als in de IOAW en IOAZ een bevoegdheid is en geen plicht, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep de zogenaamde zesmaanden -jurisprudentie’ geformuleerd, hetgeen al van toepassing is op de WWB (zie uitspraak CRvB 05/2497 NABW, 05/2498 NABW en 05/6970 alsmede de uitspraak van 24-07-2007, 06/3899 WWB). Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen voor zover het betalingen betreft die meer dan 6 maanden zijn betaald na de ontvangst van een signaal waaruit het bestuursorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of teveel wordt betaald. Wat onder “signaal” wordt verstaan is beschreven in de begripsbepaling van deze regeling.

De zesmaanden-jurisprudentie is dus alleen van toepassing wanneer er GEEN sprake is van het schenden van de informatieplicht door belanghebbende! Het signaal moet ook van de belanghebbende zelf afkomstig zijn!

Ter verduidelijking een voorbeeld:

Belanghebbende geeft op het inkomstenformulier van de maand januari 2009 op dat hij per 15 februari 2009 parttime werkzaamheden gaat verrichten en daaruit inkomsten gaat ontvangen. Het inkomstenformulier is ontvangen op 3 februari 2009. Op de inkomstenformulieren van de maanden februari 2009 en daaropvolgende vermeldt belanghebbende dat hij inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen, de hoogte daarvan en hij voegt ook salarisspecificaties bij.

Sociale Zaken heeft de inkomsten vanaf 15 februari 2009 per abuis niet op de bijstand in mindering gebracht c.q. verrekend. In februari 2010 doet de klantmanager die ontdekking. Gedurende de maanden februari 2009 tot en met januari 2010 is tot een te hoog bedrag bijstand verstrekt.

In deze situatie dient het recht op bijstand gedurende de periode van 15 februari 2009 tot en met 31 januari 2010 te worden herzien met toepassing van artikel 54, derde lid, sub b van de WWB en beleidsregel 5, sub b van deze regeling. Er is immers geen sprake van het schenden van de inlichtingenverplichting, maar van “anderszins tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand”, omdat Sociale Zaken niet adequaat heeft gereageerd op het “signaal” van de belanghebbende. De terugvorderingsgrond is dan artikel 58, eerste lid, sub a van de WWB en beleidsregel 6, sub a. Gelet op de zesmaanden-jurisprudentie kan alleen de netto teveel verstrekte bijstand teruggevorderd worden en wel van 15 februari 2009 tot en met de daaropvolgende zes maanden. De bijstand die ná die zes maanden nog is uitbetaald, kan niet worden teruggevorderd en er moet dus deels van terugvordering worden afgezien. Ook kan in deze situatie alleen de netto verstrekte bijstand teruggevorderd worden. Belanghebbende kan immers geen verwijt worden gemaakt. Er moet dus afgezien worden van brutering (zie beleidsregel 9).

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Indien terugvordering ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dan kan de toepassing van dit artikellid worden overwogen. De vraag wat onder dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is niet primair of uitsluitend gedacht aan financiële redenen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het moet gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkenen tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt.

Bij de uitspraak van 26-02-2008 (06/6854 WWB) heeft de CRvB geoordeeld dat de gestelde verslechtering van de financiële situatie niet als een dringende reden kan worden aangemerkt. De Raad wees er daarbij op dat bij terugvordering de aflossingsbedragen zo worden vastgesteld dat de betrokkenen te allen tijde blijven beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Evenmin achtte de CRvB in de medische situatie van betrokkenen een dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. De terugvordering op zich leidde voor betrokkenen niet tot onaanvaardbare consequenties.

Nadrukkelijk geldt dus dat steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze bepaling kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden toegepast.

Tot slot is onder sub d opgenomen dat (deels) van terugvordering wordt afgezien wanneer uit onderzoek is gebleken dat een belanghebbende als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting de geldende vermogensgrens heeft overschreden en ten onrechte tot een te hoog bedrag bijstand of inkomensvoorziening is verstrekt. Indien de belanghebbende genoegzaam aannemelijk kan maken dat hij/zij wel recht op bijstand/inkomensvoorziening zou hebben gehad wanneer de van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest, wordt over die perioden/maanden waarin de vermogensgrens niet is overschreden afgezien van terugvordering. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 21-04-2009, LJN BH9423.

Artikel 5 Afzien van brutering

De brutering van de vordering is een discretionaire bevoegdheid. In dit artikel staat wanneer geen gebruik gemaakt wordt van deze bevoegdheid. De aard van de vordering is niet relevant. Zie ook de toelichting bij artikel 4 en de daarin vermelde uitspraken van de CRvB.

HOOFDSTUK III INVORDERING

BETALINGSREGELING

Artikel 6 Betalingsregeling

Geen toelichting nodig.

Artikel 7 Tussentijdse wijziging betalingsregeling

Geen toelichting nodig.

Artikel 8 Aflossingscapaciteit

Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven wanneer voldaan wordt aan het bepaalde in dit artikel.

GEEN BETALINGSREGELING

Artikel 9 Verrekening

Geen toelichting nodig.

Artikel 10 Aflossingsverplichting

De aflossingsverplichting wordt berekend naar draagkracht. In dit artikel wordt dit nader uitgewerkt.

Artikel 11 Uitstel betaling

In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin de schuldenaar de verschuldigde geldsom niet binnen de gestelde termijn kan voldoen en betaling ook in redelijkheid niet kan worden verlangd. In artikel 4:94 van de Awb is als ‘kan”-bepaling geformuleerd dat uitstel van betaling kan worden verleend. In dit artikel is omschreven in welke situaties uitstel van betaling wordt verleend. Uitstel van betaling dient wel bij beschikking te worden verleend (en dus voor bezwaar en beroep vatbaar). De schuldenaar wordt dan toegestaan om de verschuldigde geldsom later dan in de wet gestelde termijn te betalen, zodat maatregelen om hem aan te manen of te dwingen niet kunnen worden getroffen ofwel – indien de dwanginvordering al is aangevangen – worden opgeschort

Uitstel van betaling betekent niet dat de wettelijke rente niet gaat lopen of niet doorloopt. Over de termijn van uitstel blijft in beginsel wettelijke rente verschuldigd, aangezien het verzuim is ingetreden.

De termijn waarvoor het uitstel wordt verleend dient vastgelegd zijn in de beschikking tot uitstel van betaling. Het is immers van essentieel belang dat de schuldenaar die uitstel van betaling heeft gekregen weet wanneer de schuld dan wel moet worden voldaan. Aan het uitstel van betaling kunnen voorwaarden worden verbonden.

Schulden voortvloeiend uit het schenden van de informatieplicht zijn uitgezonderd in de mogelijkheid van oplossing van een schuldenproblematiek omdat de wetgever dit heeft bepaald in verband met de invoering van de Handhavingswet. Dergelijke schulden worden in beginsel niet meegenomen in een voorstel tot schuldsanering en bemiddeling.

Artikel 12 Weigeren uitstel van betaling

Het verzoek om uitstel van betaling wordt afgewezen indien belanghebbende niet voldoet aan één van de onder a tot en met j opgesomde bepalingen. De afwijzing dient bij beschikking bekend te worden gemaakt (en is dus voor bezwaar en beroep vatbaar).

Artikel 13 Dwangbevel

Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.

Lid 5: publicatie vindt in die situatie plaats, analoog aan het bepaalde in artikel 3:42 van de Awb. Indien nodig kan het bevel tot betaling gesteld worden op 17 dagen, zodat de schuldenaar tevens kan worden geacht te zijn aangemaand.

Met de invoering van de vierde tranche van de Awb is het niet meer zo dat een terugvorderingsbesluit een executoriale titel oplevert. De titel is thans verbonden aan het dwangbevel dat het college kan uitvaardigen indien de schuldenaar verzuimt om zijn vordering te betalen.

Met betrekking tot executoriaal beslag door middel van een dwangbevel is in artikel 60, vierde lid van de Pw voorzien in de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag.

Het dwangbevel is een besluit in de zin van de Awb. In artikel 8:4 van de Awb worden bezwaar en beroep tegen een dwangbevel echter uitgesloten, maar de overige bepalingen (m.u.v. de artikelen 3:41 t/m 3:45 en art. 4:8 van de Awb (hoorplicht)) zijn op het dwangbevel onverkort van toepassing. Wanneer een dwangbevel wordt overbetekend, kan degene tegen wie het is uitgegeven in verzet komen bij de rechtbank.

Indien betekening als bedoeld in het vorige lid niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur geniet, wordt vindt de betekening overgelaten plaats door aan de deurwaarder zoals bedoeld in artikel 4:123 van de Awb.

Tenuitvoerlegging geschiedt op de voet van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering dat toelaat dat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd worden benut.

Artikel 14 Afzien van (verdere) invordering

Er doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-) vordering. De doelmatigheidstoets in lid 1 beoogt in die zin nadrukkelijk een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150,00.

Gaat het om (restant-) vorderingen van € 150,00 tot € 5.000,00, dan geldt ingevolge lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken en niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan.

Gaat het om (restant-) vorderingen van € 5.000,00 of meer, dan bedraagt deze termijn, ingevolge lid 3, 8 jaar, afhankelijk van de aard van de vordering (wel of geen sprake geweest van schenden inlichtingenplicht).

Voorwaarde is uiteraard wel dat in de betreffende periode alles in het werk is gesteld om de belanghebbende te bewegen om tot betaling over te gaan en er debiteurenonderzoeken hebben plaatsgevonden.

Artikel 15 Opschorting invordering

Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het terugvorderingsbesluit heeft geen schorsende werking (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht). Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing.

Indien het besluit onevenredig belastend lijkt voor de belanghebbende kan de invordering (tijdelijk) worden opgeschort. Dit kan echter alleen als het bestreden besluit geen besluit tot intrekking en terugvordering in verband met de schending van de informatieplicht betreft.

HOOFDSTUK IV KWIJTSCHELDING EN AFKOOP

Artikel 16 Kwijtschelding bij schuldenproblematiek

Door in lid 1 sub d als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelingsorganisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt beoogd een kwaliteitscriterium in te bouwen.

Artikel 17 Kwijtschelding restantvordering Pw zonder schuldenproblematiek

Iedere debiteur (dus ook als het fraudevordering betreft) kan voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen indien voorafgaand aan het verzoek gedurende minimaal 60 of 120 maanden volledig aan de afbetalingsverplichting is voldaan en minstens 50% van de totale vordering is betaald. Voor fraudeschulden geldt een verzwaard criterium. Hierbij wordt aangesloten bij de mogelijkheden zoals de wetgever deze heeft geformuleerd in artikel 58 lid 6 en 7: Slechts na een periode van 10 jaar aflossen is kwijtschelding of afgezien verdere invordering (artikel 14) mogelijk.

Het verzoek tot kwijtschelding kan worden afgewezen, omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig gedurende 60/120 maanden heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voorheen diende af te lossen.

Artikel 18 Kwijtschelding restantvordering Ioaw/Ioaz zonder schuldenproblematiek

Iedere debiteur kan voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zijn, anders dan bij de Pw het geval is, limitatief opgesomd in artikel 25 van de Ioaw en Ioaz.

Artikel 19 Kwijtschelding restantvordering geldlening

Uitgangspunt is dat een lening bij de kredietbank een voorliggende voorziening is. Indien een lening bij de kredietbank niet mogelijk is, kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt met daaraan gekoppeld een aflossingsverplichting voor de duur van 36 maanden. Indien na 36 maanden de geldlening niet volledig is afgelost, wordt het restant van de vordering ambtshalve kwijtgescholden.

Artikel 20 Afkoop restantvordering

De toelichting bij artikel 17 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in dit artikel over afkoop van een schuld gaat en niet over kwijtschelding.

HOOFDSTUK V VERHAAL

Artikel 21 Afzien van verhaal

Aan dit artikel ligt doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse ten grondslag.

Op grond van een eerdere circulaire (Uitvoeringsaspecten van de nieuwe verhaalswetgeving, SZW 30 september 1992) kan een “kruimelbedrag” worden gehanteerd.

Een dringende reden kan voor de toepassing van dit artikel geen financiële reden zijn.

Artikel 22 Intrekking besluit afzien verhaal wegens schuldenproblematiek

Geen toelichting nodig.

Artikel 23 Kwijtschelding verhaalsbijdrage wegens schuldenproblematiek

Geen toelichting nodig.

Artikel 24 Ingangsdatum verhaal

In het kader van de rechtszekerheid wordt in dit artikel de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage bepaald. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, dan kan de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure (te) groot is.

Artikel 25 (her-) Onderzoek naar draagkracht

Geen toelichting nodig.

Artikel 26 Wijziging verhaalsbijdrage

Geen toelichting nodig.

Artikel 27 Verhaal in rechte

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen, niet zijnde fraudevorderingen.

Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 62g, tweede lid van de Pw en 62h, eerste tot en met derde lid van de Pw en de bijbehorende toelichting.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 28 Hardheidsclausule

Van het toepassen van dit artikel dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om geen het precedenten te scheppen. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4:84 Awb onverlet.

Artikel 29 tot en met artikel 32

Geen toelichting nodig.