Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen houdende regels omtrent maatregelen met betrekking tot de Participatiewet, IOAW en IOAZ (Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Vlaardingen 2020)

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen houdende regels omtrent maatregelen met betrekking tot de Participatiewet, IOAW en IOAZ (Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Vlaardingen 2020)

De raad van de gemeente Vlaardingen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Vlaardingen 2020;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdelen a en d, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit vast te stellen de volgende:

Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Vlaardingen 2020.

Artikel 1. Definities

  • a. geüniformeerde arbeidsverplichting: de verplichtingen bedoeld in artikel 18 lid vier van de wet;

  • b. maatregel: het verlagen van de uitkering op grond van Participatiewet (Pw), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • c. uitkering: algemene bijstand op grond van de Pw, of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ

  • d. uitkeringsnorm:

    • de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Pw, of,

    • de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ.

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de ingangsdatum en hoe lang de maatregel duurt;

  • c.

    het bedrag en percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd; en,

  • d.

    als er afgeweken wordt van de standaardmaatregel: de reden daarvoor.

Artikel 3. Afstemmen of afzien van maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als op moment van constatering door het college:

    • a.

      de gedraging langer dan zes maanden geleden heeft plaatsgevonden, en,

    • b.

      de beschikking voor het opleggen van de maatregel niet binnen zes maanden na constatering is verstuurd.

  • 2. Het college stemt de maatregel af op mate van verwijtbaarheid, ernst van de gedraging en de omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

  • 1. Als de uitkering nog niet eerder is toegekend en uitbetaald, wordt de maatregel opgelegd tegelijk met de ingangsdatum van de uitkering.

  • 2. Als de uitkering is toegekend, wordt de maatregel toegepast op de eerstvolgende maand nadat de beschikking is verzonden. De maatregel wordt niet eerder toegepast dan dat de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3. De maatregel kan alleen worden opgelegd wanneer de beschikking voor opleggen van de maatregel wordt verstuurd binnen zes maanden, nadat de maatregelwaardige gedraging is geconstateerd.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt berekend over:

  • a.

    de uitkeringsnorm;

  • b.

    bijzondere bijstand, als deze bijstand wordt verstrekt voor de algemene kosten van onderhoud.

Artikel 6. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

  • 1. De maatregel wordt vastgesteld op 10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf of het niet tijdig verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot het verrichten van een tegenprestatie.

  • 2. De maatregel wordt vastgesteld op 25 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      de alleenstaande ouder met een ontheffing van de arbeidsplicht, die uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen genoemd in artikel 9, lid 1, onderdeel b Pw, niet te willen nakomen.

    • b.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen.

  • 3. De maatregel wordt vastgesteld op 50 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      de jongere die niet of onvoldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • b.

      de jongere die tijdens de zoekperiode de verplichtingen onvoldoende nakomt.

  • 4. De maatregel wordt vastgesteld op 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid vóór de melding om bijstand;

    • b.

      onvoldoende proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Artikel 7. Gedragingen IOAW en IOAZ

  • 1. De maatregel wordt vastgesteld op 10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf of het niet tijdig verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot het verrichten van een tegenprestatie.

  • 2. De maatregel wordt vastgesteld op 25 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen.

  • 3. De maatregel wordt vastgesteld op 50 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      de jongere die niet of onvoldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • b.

      de jongere die tijdens de zoekperiode de verplichtingen onvoldoende nakomt.

  • 4. De maatregel wordt vastgesteld op 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de volgende gedraging:

    • a.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid vóór de melding om bijstand;

    • b.

      onvoldoende proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • c.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • d.

      het niet verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • e.

      het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag.

Artikel 8. Duur maatregel bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

  • 1. Indien een belanghebbende een geüniformeerde arbeidsverplichting niet nakomt, bedraagt de maatregel 100 procent van de bijstandsnorm gedurende:

    • a.

      één maand bij een eerste gedraging;

    • b.

      twee maanden bij een tweede gedraging;

    • c.

      drie maanden bij een derde gedraging en verder.

  • 2. Als de omstandigheden dat rechtvaardigen, kan het bedrag van een maatregel van 100% gedurende een maand, evenredig worden verdeeld over maximaal drie maanden.

Artikel 9. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Als een belanghebbende blijk geeft van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, wordt de maatregel afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op algemene bijstand.

  • 3. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      20 procent van de uitkeringsnorm gedurende één maand. De te verstrekken bijstand is korter dan drie maanden;

    • b.

      20 procent van de uitkeringsnorm gedurende twee maanden. De te verstrekken bijstand is langer dan drie maanden, maar korter dan zes maanden;

    • c.

      20 procent van de uitkeringsnorm gedurende drie maanden. De te verstrekken bijstand is langer dan zes maanden, maar korter dan twaalf maanden.

    • d.

      20 procent van de uitkeringsnorm. De maatregel geldt voor de periode die overeenkomt met de periode waarover eerder of langer of voor een hoger bedrag beroep op bijstand wordt gedaan.

  • 4. In het geval het beroep op bijzondere bijstand is veroorzaakt door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, wordt een maatregel opgelegd die gelijk is aan de noodzakelijke kosten.

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties, wordt een maatregel toegepast.

  • 2. De maatregel wordt vastgesteld op 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand als er sprake is van discriminatie, intimidatie of verbaal geweld.

  • 3. De maatregel wordt vastgesteld op 50 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand als er sprake is van zaakgericht fysiek geweld.

  • 4. De maatregel wordt vastgesteld op 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand als er sprake is van bedreiging van of mensgericht fysiek geweld.

Artikel 11. Niet nakomen van overige verplichtingen

  • 1. Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel toegepast.

  • 2. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      20 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      20 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

    • c.

      40 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

    • d.

      100 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Artikel 12. Recidive bij maatregelen niet geüniformeerde verplichtingen

  • 1. Bij herhaling van een maatregelwaardige gedraging binnen twaalf maanden na opleggen van de eerdere maatregel, wordt de hoogte van de maatregel verdubbeld.

  • 2. Als de hoogte van de maatregel niet kan worden verdubbeld, wordt de periode van de maatregel verdubbeld.

  • 3. Een besluit om vanwege een dringende reden af te zien van een maatregel telt mee in de beoordeling of er sprake is van recidive.

Artikel 13. Samenloop van gedragingen

  • 1. Bij één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Daarbij wordt van de gedraging uitgegaan waarop de hoogste maatregel is gesteld.

  • 2. Bij meerdere, gelijktijdig geconstateerde gedragingen die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd.

  • 3. Bij één gedraging die schending oplevert van de verplichting genoemd in de wet of deze verordening én schending van de inlichtingenplicht, wordt geen maatregel opgelegd als er een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4. Bij meerdere, gelijktijdig geconstateerde gedragingen die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, inclusief schending inlichtingenplicht, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Tenzij voor een gedraging een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 14. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Bij een blijvende of tijdelijke weigering van de IOAW of IOAZ blijft een maatregel ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 15. Intrekken oude verordening

De Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Vlaardingen 2017 wordt ingetrokken per datum van inwerkingtreding Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Vlaardingen 2020.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen houdende regels omtrent maatregelen met betrekking tot de Participatiewet, IOAW en IOAZ Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Vlaardingen 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Vlaardingen 17 december 2020.

de griffier,

Jeroen Mimpen

de voorzitter,

Bas Eenhoorn