Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2021

De raad van de gemeente Hoogeveen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

gelet op artikel 223 van de Gemeentewet;

Besluit

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2021

(Verordening forensenbelasting 2021).

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.

Artikel 2 Belastbaar feit en Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam 'forensenbelasting' wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

  • 2.

    Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 3 Vrijstellingen

Niet belastingplichtig is degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning van de vergaderingen van een algemeen vertegenwoordigend lichaam, waarvan hij het lidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijn hoofdverblijf vertoeft.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarieven

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende- zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt, voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt, is vastgesteld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar de waarde, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld met toepassing van artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3.

    In geval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de waarde.

  • 4.

    De vaststelling van de waarde bedoeld in het tweede en derde lid geschiedt overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 220d van de Gemeentewet , met dien verstande dat daarbij artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken niet wordt toegepast.

  • 5.

    De belasting bedraagt bij een waarde van:

  • .

    a. minder dan € 50.000 € 250,00

  • .

    b. € 50.000 of meer, doch minder dan € 100.000 € 520,00

  • .

    c. € 100.000 of meer, doch minder dan € 150.000 € 675,00

  • .

    d. € 150.000 of meer, doch minder dan € 200.000 € 775,00

  • .

    e. € 200.000,-- of meer € 900,00

 

Artikel 5 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 6 Wijze van Heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld

De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2.

Artikel 8 Termijnen van betaling

  • 1.

    De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In af In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat, ingeval een machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslag gemeentelijke heffingen, niet meer dan € 5.000,-- bedraagt, de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste 2 en ten hoogste 4 bedraagt.

  • 3.

    Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande gestelde termijnen.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van forensenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening forensenbelasting 2021.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hoogeveen, gehouden op 10 december 2020.

Ondertekening

De griffier, De voorzitter,

C. Elken, K.B. Loohuis

Bijlage Toelichting op de modelverordening forensenbelasting

A. Algemeen

1. Wettelijke basis

De modelverordening forensenbelasting is gebaseerd op artikel 223 van de Gemeentewet. Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

Omdat sprake is van een belasting, hoeft er tegenover het heffen van de forensenbelasting geen individuele tegenprestatie of kostenpost te staan van de gemeente. Het vereiste van maximaal 100% kostendekkendheid, zoals dat van toepassing is bij de legesheffing, geldt hier niet. De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de gemeente kan die aanwenden naar eigen inzicht. De forensenbelasting wordt dan ook primair als een algemeen dekkingsmiddel opgevat.

Eén van de factoren op grond waarvan de hoogte van de uitkering uit het gemeentefonds voor een gemeente wordt berekend, is het aantal inwoners. Forensen zijn echter geen inwoner van de gemeente waar ze als forens verblijven, maar profiteren wel van de door de gemeente aangebrachte en bekostigde voorzieningen. Het ‘gemis’ aan inkomsten kan de gemeente (deels) compenseren door het heffen van een forensenbelasting. Deze gedachte als rechtsgrond voor de forensenbelasting geldt nog steeds, ook al is de uitkering uit het gemeentefonds gekoppeld aan circa 60 kostenveroorzakende factoren binnen de gemeente. Bijvoorbeeld het aantal inwoners, het aantal woonruimten, de bodemgesteldheid, wel of geen centrumfunctie, etc.

In dit verband besliste Hof Den Haag (29 augustus 1991, nr. 4055/90, Belastingblad 1993, blz. 218) dat de wetsgeschiedenis geen aanwijzing bevat dat de wetgever de hoogte van de forensenbelasting belasting afhankelijk heeft willen stellen van de mate waarin de gemeente uitkeringen ontvangt die geacht kunnen worden verband te houden met de woonforens en/of diens vakantiewoning. De omstandigheid dat het beloop van de algemene uitkering uit het gemeentefonds sedert 1984 in toenemende mate wordt bepaald door de maatstaf van de bebouwing en in afnemende mate door de maatstaf van het inwonertal, staat de heffing van forensenbelasting dan ook niet in de weg.

2. Kwijtschelding van belastingen

Van forensenbelasting kan gehele of gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend, indien de belasting niet anders dan met buitengewoon bezwaar kan worden betaald. Voor een toelichting wordt verwezen naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Kwijtschelding.

3. Nadere regels, uitvoeringsregels en beleidsregels

Een toelichting op het vaststellen van nadere regels, uitvoeringsregels en beleidsregels is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Nadere regels, uitvoeringsregels en beleidsregels.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van het in de modelverordening voorkomende begrip 'woning' is een omschrijving opgenomen in artikel 1. Onder woning wordt verstaan een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet. Over de vraag wat moet worden verstaan onder een gemeubileerde woning is veel jurisprudentie ontstaan. Van belang zijn de bestemming en de geschiktheid voor bewoning. De vraag moet worden beantwoord of de gemeubileerde woning op zich zelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen (HR 19 december 1962, nr. 14 905, BNB 1963/95 en Hof Leeuwarden 16 september 1974, nr. 248/74, BNB 1975/106). Voor het duurzaam dienen voor bewoning wordt wel gekeken naar de aanwezige voorzieningen zoals de aansluiting op nutsvoorzieningen en riolering, en de aanwezigheid van verwarming, kookgelegenheid en wasgelegenheid. Het ontbreken van aantal van deze voorzieningen is echter niet altijd doorslaggevend (Hof Arnhem 16 mei 1989, nr. 5/1989 E II, Belastingblad 1989, blz. 418 en Hof Amsterdam 14 juni 1990, nr. 3900/90, Belastingblad 1993, blz. 710).

De gemeubileerde woning hoeft geen woning te zijn in de zin van de Woningwet. Een stacaravan kan ook een gemeubileerde woning zijn (HR 12 januari 1972, nr. 16 560, BNB 1972/41 en HR 4 maart 1987, nr. 24 399, BNB 1987/117, Belastingblad 1987, blz. 315). Ook een woonschip kan een gemeubileerde woning zijn (HR 2 maart 1994, nr. 29 642, BNB 1994/115, Belastingblad 1994, blz. 305, Hof Arnhem 17 juni 1994, nr. 940535, Belastingblad 1995, blz. 138, en Hof Leeuwarden 10 februari 2006, nr. BK 589/04, Belastingblad 2006, blz. 353).

Er zijn echter ook stacaravans en toercaravans die niet beschikken over de meest elementaire voorzieningen voor duurzame bewoning. In dat geval is er geen sprake van een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223 van de Gemeentewet (Hof Den Haag 23 oktober 1973, nr 16/1973, BNB 1974/213, Hof Leeuwarden 24 december 1982, nr. 1260/81, BNB 1984/149, Belastingblad 1984, blz. 199, Hof Amsterdam 12 maart 1984, nr 46/33, Belastingblad 1985, blz. 599, Hof Amsterdam 21 oktober 1986, nr 1760/85, Belastingblad 1987, blz. 545, Hof Arnhem 21 maart 1989, nr 1492/1988, Belastingblad 1989, blz. 578, Hof Den Haag 11 mei 1989, nr. 4859/87, Belastingblad 1989, blz. 619).

Het is niet toegestaan om stacaravans uit doelmatigheidsoverwegingen buiten de heffing te laten. Voor het achterhalen van stacaravans die als gemeubileerde woning zijn aan te merken, is weliswaar een omvangrijk onderzoek nodig, maar dit onderzoek is eenmalig. Aan gemeenten staan volgens de belastingrechter voldoende middelen ten dienste om de medewerking van vakantieparken af te dwingen (verwijzingsprocedure Hof Leeuwarden, 12 augustus 1994, nr. 240/94, nog niet gepubliceerd, na Hoge Raad, 9 februari 1994, nr. 29 504, Belastingblad 1994, blz. 373).

Van een gemeubileerde woning, die uitsluitend wordt gebruikt om voor verhuur gereed te maken en te houden, kan niet gezegd worden dat deze door de eigenaar beschikbaar wordt gehouden voor zich of zijn gezin. Indien echter een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur is uitgesloten (HR 24 juli 1995, nr. 30 470, ECLI:NL:HR:1995:AA1657, Belastingblad 1995, blz. 618). Aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur mag slechts dan geen aanslag forensenbelasting worden opgelegd (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden) indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig dagen is (HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972).

Ook het beschikbaar stellen van de woning aan kennissen is gebruik dat zodanig is verbonden met de privésfeer dat het is aan te merken als het voor zich beschikbaar houden (Hof Amsterdam, 20 januari 2003, nr. 02/02853, ECLI:NL:GHAMS:2003:AF3407).

Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht

Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van artikel 223 van de Gemeentewet. Dat artikel biedt de mogelijkheid tot het heffen van een slaapforensenbelasting en een woonforensenbelasting. In de modelverordening heeft alleen de woonforensenbelasting een plaats gekregen. Toch is in deze modelverordening gekozen voor de naam 'forensenbelasting'. Artikel 223 kent namelijk geen onderscheid en bevat alleen het begrip 'forensenbelasting'. Gemeenten kunnen onroerende gemeubileerde woningen zowel in de forensenbelasting als in de onroerende-zaakbelastingen aanslaan. De Hoge Raad heeft dit in 2001 bevestigd: er is geen strijd met enige wettelijke bepaling of discriminatieverbod als beide heffingen naast elkaar worden geheven (HR 9 november 2001, nr. 36.111, ECLI:NL:HR:2001:AD5329). Ook samenloop met de toeristenbelasting is toegestaan (Hof Arnhem, 22-10-2008, nr. 07/04060, ECLI:NL:GHARN:2008:BG1754), al hebben de meeste gemeente hiervoor wel een anti-samenloopbepaling in de verordening opgenomen. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 3 Vrijstellingen.

Belastingplichtig kunnen slechts zijn natuurlijke personen die in de gemeente geen hoofdverblijf hebben. Of er al dan niet sprake is van het hebben van hoofdverblijf moet worden beoordeeld naar de omstandigheden (artikel 223, derde lid, van de Gemeentewet). De inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) kan een omstandigheid zijn, maar doorslaggevend is deze niet (HR 9 mei 1984, nr 22 373, BNB 1984/175, Belastingblad 1984, blz. 371). Zie voor van belang zijnde omstandigheden Hof Leeuwarden 14 mei 2004, nr 296/03, ECLI:NL:GHLEE:2004:AO9762, Belastingblad, 2004, blz. 760, Hof Amsterdam 2 december 1992, nr. 92/1085, Belastingblad 1993, blz. 342 en Hof Den Haag 26 februari 1992, nr. 91/0638, Belastingblad 1992, blz. 492.

Indien de gemeente bij het aanwijzen van degene die voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houdt de keuze heeft, zal het college van burgemeester en wethouders, op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bij die keuze moeten handelen op basis van een beleid. De beleidsregels moeten bovendien tijdig worden bekendgemaakt, zodat ze voor belastingplichtigen kenbaar zijn. De in dit verband met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen gewezen jurisprudentie, strekt zich blijkens de uitspraak van het Hof Amsterdam van 29 april 1994, nr. 93/2462, E VII, Belastingblad 1994, blz. 543, inzake afvalstoffenheffing, ook uit tot andere gemeentelijke belastingen bij welke een keuzesituatie bestaat voor het aanwijzen van een belastingplichtige. Zie onze Modelbeleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie. Het kan overigens zinvol zijn op het aanslagbiljet te vermelden dat de aanwijzing plaatsvindt door de tenaamstelling van de aanslag. Uit hoofde van doelmatigheid kan de gemeente de aanslag forensenbelasting opleggen aan een ander dan de belastingplichtige. Artikel 64 AWR geeft hiervoor de mogelijkheid. Noodzakelijk is dat de belastingplichtige ermee instemt dat de gemeente de aanslag aan een ander oplegt, bovendien mag het niet leiden tot een lagere belastingschuld dan materieel verschuldigd is zonder toepassing van artikel 64 (HR 11 augustus 2017, nr. 16/00496, ECLI:NL:HR:2017:1608, VNG-6737 (Oisterwijk)).

Het is noodzakelijk om alle natuurlijke personen die aan het belastbaar feit voldoen in de heffing worden betrokken. Dit is een gevolg van het arrest van de Hoge Raad 4 juli 1989, nr. 26 141, Belastingblad 1989, blz. 576. In dat geval kon overigens de woonforensenbelasting niet worden geheven. Het Hof had als vaststaand aangemerkt dat de woning slechts op basis van afspraken voor de vijf mede-eigenaren zelfstandig en zonder de anderen gebruikt wordt en voorts dat zij niet tot hetzelfde gezin behoorden. In die omstandigheden biedt de wet noch de verordening houvast voor het in de heffing betrekken van de gezamenlijke eigenaren. Over de beschikbaarheid van de woning voor de vijf eigenaren koos overigens het Hof bij gebreke van duidelijkheid daarover waarschijnlijk voor een rekenkundige uitleg. Dit betekent dat bij mede-eigendom van meer dan vier eigenaren nagegaan zal moeten worden hoe de desbetreffende overeenkomst luidt om te constateren of een belastbaar feit heeft plaats gevonden. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelde dat heffing van meerdere eigenaren in hetzelfde belastingjaar is toegestaan (Hof 's-Hertogenbosch 13 april 2018, nr. 17/00282, ECLI:NL:GHSHE:2018:1590). Het ging in deze uitspraak om een belanghebbende die in de loop van het kalenderjaar een vakantiewoning verwerft die hij voor meer dan 90 dagen voor eigen gebruik aanhoudt. Zowel belanghebbende als de voormalige eigenaar worden aangeslagen in de forensenbelasting ter zake van de vakantiewoning. Het Hof oordeelt dat die heffing van meerdere eigenaren in hetzelfde jaar is toegestaan.

Uit doelmatigheidsoverwegingen kan de gemeente bepaalde categorieën gemeubileerde woningen buiten de heffing laten (HR 9 februari 1994, nr. 29 504, BNB 1994/109, Belastingblad 1994, blz. 219).

Op meer dan 90 dagen

Er hoeft niet te worden gewacht met het opleggen van de aanslag tot het einde van het kalenderjaar. Indien in de loop van het belastingtijdvak de 90 dagen reeds zijn ‘volgemaakt’ staat op dat moment de belastingschuld vast. Zie Hoge Raad 01-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:829 (Ameland) waarin de Hoge Raad oordeelde dat uit de bepalingen van de verordening (die gelijk zijn aan de artikelen 2 lid 1 en 5 van deze modelverordening) volgt dat forensenbelasting materieel verschuldigd is zodra in een kalenderjaar een woning op meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gestaan. Vanaf dat moment kan de grootte van de forensenbelasting voor dat kalenderjaar worden vastgesteld en kan de definitieve aanslag in de forensenbelasting worden opgelegd.

Artikel 3. Vrijstellingen

Het betreft hier de verplichte vrijstelling zoals die in het tweede lid van artikel 223 van de Gemeentewet is opgenomen. Daarnaast staat het gemeenten vrij facultatieve vrijstellingen in de verordening op te nemen. Zo zijn er gemeenten die een vrijstelling van forensenbelasting toepassen indien ook toeristenbelasting is verschuldigd. Het omgekeerde komt echter vaker voor.

De verordening forensenbelasting van de gemeente Midden-Drenthe bepaalde dat de forensenbelasting niet wordt geheven als de belastingplichtige en zijn gezin verblijf houden in de voor zich en zijn gezin beschikbaar gehouden gemeubileerde woning en er ter zake van dit verblijf ook toeristenbelasting wordt geheven overeenkomstig de verordening toeristenbelasting. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat deze anticumulatiebepaling beoogt te bewerkstelligen dat ter zake van het verblijf hetzij toeristenbelasting, hetzij forensenbelasting wordt geheven, maar niet beide belastingen. Dat wordt bereikt doordat geen forensenbelasting wordt geheven als ter zake van het verblijf toeristenbelasting wordt geheven. Daarbij is niet van belang of toeristenbelasting had kunnen worden geheven, maar of deze feitelijk is geheven (Hof Arnhem-Leeuwarden 16-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2285 (Midden-Drenthe).

Artikel 4. Maatstaf van heffing en belastingtarief

Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Maatstaf van heffing en Belastingtarief. Meer specifiek wordt met betrekking tot de forensenbelasting nog het volgende opgemerkt. Het vierde lid van het tot 1 januari 1995 geldende artikel 224 van de Gemeentewet is bij de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen vervallen. In dit artikellid waren de te hanteren heffingsmaatstaven opgenomen. Vanaf 1 januari 1995 bepaalt zoals gezegd artikel 219, tweede lid, de toegestane heffingsmaatstaven. Dit betekent dat bij de forensenbelasting alle heffingsmaatstaven zijn toegestaan behalve die naar inkomen, winst of vermogen.

De raad heeft dus grote vrijheid om binnen de grenzen van artikel 219, tweede lid, zelf invulling te geven aan de in de verordening op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de raad in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67). Zo oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden dat een zowel in absolute zin (het bedrag van de aanslag) als in relatieve zin (afgezet tegen de heffingsmaatstaf) fors tarief voor de forensenbelasting, alsmede een verhoging van de aanslag met 100% ten opzichte van het voorafgaande jaar er niet toe leiden dat de verordening onverbindend moet worden verklaard, nu gesteld noch gebleken is dat de verordening niet op regelmatige wijze door de gemeenteraad is vastgesteld (Hof Arnhem-Leeuwarden 03-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1 (Ommen), ook: Hof Amsterdam 08-01-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:528 (Bergen)).

In artikel 4 zijn 3 mogelijkheden aangegeven voor een mogelijke maatstaf van heffing.

Variant 1

In deze variant zijn in feite de maatstaf van heffing en het tarief verenigd. Er is namelijk gesteld dat de belasting per woning (de maatstaf van heffing) € [bedrag] bedraagt (het tarief).

Variant 2

Volgens variant 2 wordt de heffingsmaatstaf overgenomen zoals deze is vastgesteld voor de onroerende-zaakbelastingen. Dat impliceert dat de heffingsmaatstaf betrekking heeft op de woning en alle daarbij behorende gebouwde en ongebouwde eigendommen. De heffingsmaatstaf wordt immers vastgesteld met inachtneming van de objectafbakeningsregels van artikel 16 Wet WOZ.

Door wijziging van de objectafbakening van recreatieterreinen per 1 januari 2005 zal voor een aantal recreatiewoningen geen afzonderlijke WOZ-waarde meer worden vastgesteld. Het tweede lid van dit artikel regelt dat als een recreatieterrein ingevolge artikel 16, onderdeel e, van de Wet WOZ, als één geheel wordt afgebakend en als één geheel wordt gewaardeerd, de heffingsmaatstaf voor de afzonderlijke woningen voor de forensenbelasting de waarde is. Het vierde lid zorgt er voor dat de waarde in het economische verkeer wordt gehanteerd en dat het belastingobject voor de forensenbelasting wordt afgebakend met inachtneming van alleen artikel 16, onderdeel a tot en met d en f van de Wet waardering onroerende zaken en onderdeel e buiten beschouwing blijft.

Nu het mogelijk is dat bepaalde gemeubileerde woningen voor de forensenbelasting niet onroerend zijn, moet daarvoor een aparte bepaling worden opgenomen. Deze heeft een plaats gekregen in het derde lid. Overigens kunnen gemeenten vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) ook belastingen heffen op roerende woon- en bedrijfsruimten (artikel 221 van de Gemeentewet). Ook bij deze belastingen is de heffingsmaatstaf de waarde. Heft de gemeente deze belastingen dan wordt ook voor (een deel van) de roerende gemeubileerde woningen een heffingsmaatstaf vastgesteld. De leden 1 en 2 van variant 3 kunnen dan na 'onroerende-zaakbelastingen' worden aangevuld met 'of de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten'. In het vierde lid is verankerd dat bij toepassing van het tweede en derde lid de objectafbakening en waardering dienen te geschieden overeenkomstig de regels zoals die voor de onroerende-zaakbelastingen gelden, met uitzondering van de woningen die deel uitmaken van een recreatieterrein dat als één geheel is gewaardeerd. Voor die woningen gelden dus nog de objectafbakeningsregels van voor 1 januari 2005. Voor roerende woningen dienen de regels op overeenkomstige wijze te worden toegepast. In het vijfde lid is een voorbeeld van een mogelijk tariefsysteem opgenomen. De forensenbelasting is geen bestemmingsheffing. Aan de hoogte van de tarieven zijn geen beperkingen gesteld. Natuurlijk zijn er talloze andere mogelijkheden denkbaar. (Zie Hof Leeuwarden, 22 juni 2001, nr. 99/30204, ECLI:NL:GHLEE:2001:AB2299, Borger-Odoorn). Door het waardeklassenstelsel zoals dat hier wordt gehanteerd, wordt een eenvoudige differentiatie in het tarief bereikt. Door de wijziging van de objectafbakening van recreatieterreinen met ingang van 2005 wordt de waarde van veel caravans en recreatiewoningen niet apart voor de uitvoering van de Wet WOZ vastgesteld. Om te voorkomen dat hierdoor de recreatiewoningen uitgebreid gewaardeerd moeten worden voor de forensenbelasting, zou gekozen kunnen worden voor een grovere waardestaffel.

Artikel 5. Belastingjaar

In artikel 5 is bepaald dat het belastingjaar gelijk loopt met het kalenderjaar. Ook hier is een afwijking in de verordening natuurlijk mogelijk. Dit laat zich overigens minder goed denken als bij artikel 4 variant 3 is gekozen.

Artikel 6. Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de modelverordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Wijze van heffing.

[ Artikel 6A. Ontstaan van de belastingschuld

In dit artikel is geregeld dat de belastingschuld ontstaat indien in de loop van het belastingtijdvak de gemeubileerde woning 90 dagen beschikbaar is gehouden.

Er behoeft niet te worden gewacht met het opleggen van de aanslag tot het einde van het kalenderjaar. Indien in de loop van het belastingtijdvak de 90 dagen reeds zijn ‘volgemaakt’ staat op dat moment de belastingschuld vast. Zie Hoge Raad 01-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:829 (Ameland) waarin de Hoge Raad oordeelde dat uit de bepalingen van de verordening (die gelijk zijn aan de artikelen 2 lid 1 en 5 van deze modelverordening) volgt dat forensenbelasting materieel verschuldigd is zodra in een kalenderjaar een woning op meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gestaan. Vanaf dat moment kan de grootte van de forensenbelasting voor dat kalenderjaar worden vastgesteld en kan de definitieve aanslag in de forensenbelasting worden opgelegd.

Geadviseerd wordt om voor de duidelijkheid in de verordening een aparte bepaling op te nemen waarin het ontstaan van de belastingschuld is geregeld. In de uitspraak van Hof Den Haag van 26 januari 2005, nr. 03/00589, ECLI:NL:GHSGR:2005:AS4338 (Veere) geeft het hof aan dat in de verordening forensenbelasting kan worden bepaald dat de belastingschuld eerder ontstaat dan na afloop van het belastingtijdvak. Bij de uitvoering van deze bepaling moet uiteraard wel rekening te houden met omstandigheden zoals de sluiting van een camping. Als een camping pas vanaf maart weer opent, gaat vanaf dat moment het ‘90-dagen criterium’ lopen.]   

Artikel 7. Termijnen van betaling

In dit artikel is de wettelijke betalingstermijn opgenomen, maar andere betalingstermijnen zijn toegestaan. Een uitputtende opsomming van de verschillende mogelijkheden is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Termijnen van betaling.

Artikel 8. Overgangsrecht

Een toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Overgangsrecht.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Een toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Inwerkingtreding.

Artikel 10. Citeertitel

Een toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Citeertitel.