Beleidsregels woonsituatie gemeente Sittard-Geleen 2021

Geldend van 24-06-2022 t/m 09-11-2023

Intitulé

Beleidsregels woonsituatie gemeente Sittard-Geleen 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,

gelet op artikel 27 van de Participatiewet;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels woonsituatie gemeente Sittard-Geleen 2018.

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Participatiewet;

  • c.

    woonkosten: huur of eigenaarslasten van een door belanghebbende bewoonde woning;

Artikel 2. Verlaging in verband met woonsituatie

De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a)

    20% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden;

  • b)

    20% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die geen woning bewoont, die een briefadres heeft in de gemeente Sittard-Geleen en die géén kosten maakt voor maatschappelijke opvang.

  • c)

    18% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die geen woning bewoont, die een briefadres heeft in de gemeente Sittard-Geleen en die kosten maakt voor maatschappelijke opvang.

Artikel 3 Verlaging in verband met verblijf in inrichting

  • 1. Bij opname in een inrichting, korter dan 1 jaar, wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Op de eerste van de maand daarna is de norm van artikel 23 Participatiewet van toepassing. Bij terugkeer naar de oorspronkelijk bewoonde woning wordt de norm wel direct aangepast.

  • 2. Wanneer bij het begin van of gedurende de opname blijkt dat belang-hebbende langer dan een jaar wordt opgenomen buiten de gemeente, of wanneer blijkt dat belanghebbende niet meer terug kan keren naar deze gemeente, dan wijzigt de domicilie in die van de gemeente van verblijf. De uitkering voor levensonderhoud wordt ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Daarna wordt de uitkering beëindigd en zal belanghebbende in zijn nieuwe gemeente van verblijf een uitkering moeten aanvragen.

Artikel 5. Intrekken, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Beleidsregels woonsituatie en schoolverlaters 2018’, vastgesteld op 12 december 2017, worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2021.

  • 3. Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels woonsituatie gemeente Sittard-Geleen 2021”.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van de gemeente Sittard-Geleen in de vergadering van 15 december 2020.

mr. J.Th.C.M. Verheijen,

burgemeester

mr. G.J.C. Kusters,

gemeentesecretaris

Toelichting op de beleidsregels woonsituatie gemeente Sittard-Geleen 2021

Artikel 2

Het college heeft op grond van artikel 27 van de wet de bevoegdheid om de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 lager vast te stellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. In artikel 2 van de beleidsregels is invulling gegeven aan deze bevoegdheid. Het toepassingsbereik is daarbij beperkt tot de in artikel 21 genoemde belanghebbenden van 21 jaar of ouder.

In onderdeel a is een verlaging opgenomen voor de situatie waarin aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 van de wet de bijstand lager vast te stellen.

In artikel 1 is het begrip “woonkosten” nader omschreven. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, is volgens constante jurisprudentie voor belanghebbende niet afdoende om een verlaging te voorkomen. Als in een bepaald geval geen huur- of hypotheeklasten verschuldigd zijn, is dat echter niet in alle gevallen zonder meer voldoende reden voor de verlaging, omdat er ook andere jegens een derde verschuldigde woonlasten kunnen zijn ( zie b.v.

ECLI:NL:RBSHE:2010:BN5850). Artikel 18 lid 1 van de wet biedt – evenals onder de Toeslagenverordening WWB - voldoende ruimte om in dergelijke situaties de hoogte van de bijstand adequaat te kunnen vaststellen.

In de onderdelen b en c wordt de verlaging vastgesteld ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond en indien belanghebbende staat ingeschreven op een briefadres in de gemeente Sittard-Geleen. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. In onderdeel b is de verlaging vastgesteld op 20% (van de gehuwdennorm) indien belanghebbende een briefadres heeft en geen kosten maakt voor maatschappelijke opvang. In onderdeel c is de verlaging vastgesteld op 18% (van de gehuwdennorm) in gevallen waarin belanghebbende wel kosten maakt voor maatschappelijke opvang en gebruik maakt van ondersteuning door de Stichting Moveoo.

Artikel 3

Bij opname in een inrichting, korter dan 1 jaar, wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Op de eerste van de maand daarna is de norm van artikel 23 Participatiewet van toepassing. Bij terugkeer naar de oorspronkelijk bewoonde woning wordt de norm wel direct aangepast.

Gehuwden

De norm voor beide partners is dan de som van de norm die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden. Dit wil zeggen dat aan de achterblijvende partner de norm voor een alleenstaande (ouder) toekomt (artikel 21 onderdelen a en b Participatiewet) en voor de opgenomen partner de norm voor een in een inrichting verblijvende alleenstaande (ouder) (artikel 23 lid 1 onderdelen a en b Participatiewet).

Voorbeeld

Een alleenstaande 43 jaar wordt op 12 januari opgenomen in een inrichting in de zin van artikel 1 Participatiewet. De opname zal vermoedelijk een half jaar duren. De lage norm wordt van kracht per 1 maart.

Wanneer bij het begin van of gedurende de opname blijkt dat belanghebbende langer dan een jaar wordt opgenomen buiten de gemeente, of wanneer blijkt dat belanghebbende niet meer terug kan keren naar deze gemeente, dan wijzigt de domicilie in die van de gemeente van verblijf. De uitkering voor levensonderhoud wordt ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Daarna wordt de uitkering beëindigd en zal belanghebbende in zijn nieuwe gemeente van verblijf een uitkering moeten aanvragen.

Nieuwe uitkering

Wanneer belanghebbende geen lopende uitkering heeft maar bij aanvraag al blijkt te verblijven in een inrichting, dan wordt de uitkering toegekend naar de norm verblijf in een inrichting.