Regeling vervallen per 01-01-2023

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2022

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2021)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Algemene inleiding

De gemeente is verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning in de zelfredzaamheid en ondersteuning bij participatie van inwoners met een beperking. Die ondersteuning moet erop gericht zijn inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen laten leven.

Wanneer een inwoner naar het oordeel van het college niet voldoende zelfredzaam is of onvoldoende kan participeren, wordt gekeken of de inwoner geholpen kan worden met inzet van eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene of voorliggende voorzieningen.

Het college kan, na onderzoek, beslissen een (individuele) maatwerkvoorziening te verstrekken. Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren of het in stand houden van de zelfredzaamheid, participatie of het bieden van beschermd wonen of opvang aan een inwoner. Het te bereiken resultaat is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Dit komt ook terug in de wijze waarop het college de voorzieningen heeft ingekocht. Niet het aantal uren is leidend, maar het te bereiken resultaat.

Aandacht voor wat nodig is om de mantelzorger van de inwoner te ondersteunen kan ook onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening.

Artikel 1.2. Definities en begrippen

Alle begrippen en definities die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wet), het Uitvoeringsbesluit, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 (kortweg Verordening) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning (kortweg Besluit Wmo) en zijn daarmee bindend voor deze beleidsregels.

Artikel 1.3. Juridische status beleidsregels

De beleidsregels betreffen de uitvoeringspraktijk van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2020. Het vaststellen van de beleidsregels is daarmee een bevoegdheid van het college. De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:18 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht:

“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”.

Wanneer de beleidsregels door het college zijn vastgesteld kan naar het betreffende artikel worden verwezen in een beschikking.

Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk is de toegangsprocedure voor een inwoner met behoefte aan ondersteuning beschreven. Er worden verschillende aspecten beschreven zoals het persoonlijk plan en onafhankelijke cliëntondersteuning. Hoewel deze onderdelen niet altijd deel hoeven uit te maken van de toegangsprocedure heeft het college wel de algemene verplichting een inwoner te informeren over deze onderdelen van de toegangsprocedure. De in dit hoofdstuk benoemde termijnen zijn maximale termijnen.

Artikel 2.2. Melding

Een melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Via een melding doet een inwoner van Zoeterwoude, dan wel een vertegenwoordiger daarvan, het verzoek om een onderzoek naar de behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid. Een melding kan worden gedaan bij het loket Zorg, Werk en Inkomen van de gemeente. Dit kan telefonisch, per e-mail of schriftelijk. Een informatie- of adviesvraag wordt niet als een melding aangemerkt.

Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de inwoner. In dit eerste contact komen de procedureregels en de mogelijkheden van cliëntondersteuning aan de orde. Dit eerste contact kan leiden tot een gesprek, bij voorkeur bij de inwoner thuis.

Artikel 2.3. Cliëntondersteuning

Artikel 2.3.1. Informatieplicht over cliëntondersteuning

Het college wijst voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning. Het gaat om ondersteuning via informatie en advies over maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan.

Inwoners uit Zoeterwoude kunnen kosteloos een beroep doen op cliëntondersteuning geleverd door onder andere Stichting MEE. Het staat inwoners echter vrij om gebruik te maken van andere vormen van cliëntondersteuning. Indien dit gepaard gaat met kosten komen deze niet in aanmerking voor vergoeding door de gemeente.

Artikel 2.3.2. Onafhankelijkheid

Onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning betekent dat de inwoner erop moet kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die geboden wordt tijdens het onderzoek volledig onafhankelijk is van het besluit dat het college uiteindelijk neemt ten aanzien van het ondersteuningsplan. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd via de wettelijke plicht er voor te zorgen dat het uitgangspunt het belang van de inwoner is.

Artikel 2.4. Informatie van belang voor behandeling van de melding

Op grond van de Wet moet de inwoner of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Voor aanvang van het onderzoek beoordeelt het college of alle informatie die nodig is voor een onderzoek beschikbaar is. De inwoner heeft hierin een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die ook van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De inwoner heeft de mogelijkheid om tot 7 dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen. Het persoonlijk plan is een plan waarin een inwoner de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar diens mening het meest is aangewezen c.q. het beste past bij diens persoonlijke situatie.

Artikel 2.5. Onderzoek en gesprek

De onderzoeksfase is een waarborg voor de melder om gehoord te worden en gezamenlijk tot een kwalitatief plan van aanpak te komen.

Artikel 2.5.1. Het gesprek

De zorgconsulent welke de melding in behandeling neemt, bespreekt samen met de inwoner en eventueel diens cliëntondersteuner en/of mantelzorger(s) wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen.

Dit gesprek is het gesprek zoals bedoeld in artikel 5 van Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2019.

Artikel 2.5.3. Onderdelen van het onderzoek

Het zal regelmatig voorkomen dat niet alle aspecten zoals opgenomen in artikel 5 van de Verordening onderdeel van een onderzoek zijn. Bijvoorbeeld als blijkt dat aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Als de inwoner tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.

Artikel 2.6. Verslag en ondersteuningsplan

Artikel 2.6.1. Het verslag

Het college verstrekt de inwoner of diens vertegenwoordiger op verzoek een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Indien de inwoner het niet eens is met de weergave van het onderzoek kunnen opmerkingen worden toegevoegd. Deze opmerkingen zullen binnen enkele dagen met de melder worden besproken. De resultaten van dit (vervolg)gesprek kunnen worden verwerkt in het verslag. Indien de inwoner het uiteindelijk niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, staat er geen wettelijke bezwaarmogelijkheid open.

De inwoner kan wel alsnog een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Indien op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening negatief beschikt wordt, kan daartegen bezwaar worden gemaakt.

Het verslag dient binnen maximaal zes weken gereed te zijn na ontvangst van de melding. Lukt dit niet dan kan de beslistermijn worden opgeschort. (artikel 2.7.3)

Artikel 2.6.2. Ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van diens melding, de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.

Artikel 2.7. Aanvraag van een maatwerkvoorziening

Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning of een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.

Artikel 2.7.1. Voorliggende voorziening

Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat de inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere voorliggende voorzieningen, worden deze aanspraken opgenomen in het plan. De mate van zelfredzaamheid van de inwoner bepaalt of hij de aanvraag voor deze voorzieningen zelf doet of dat iemand uit zijn omgeving dan wel de onafhankelijk cliëntondersteuner of zorgconsulent dit doet.

Artikel 2.7.2. Maatwerkvoorziening

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan, na afhandeling van het onderzoek, worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). Indien een inwoner direct een aanvraag wenst te doen voor een maatwerkvoorziening wordt de behandelingstermijn gehanteerd zoals deze is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Deze termijn bedraagt acht weken.

Een aanvraag kan in principe pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking te geven.

Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het afronden van het onderzoek en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de inwoner opnieuw uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. De aanvraag zal in die gevallen worden behandeld als een (nieuwe) melding.

Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel aangevraagd op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen, kan het ondertekende verslag/ondersteuningsplan ook als aanvraag worden aangemerkt.

Artikel 2.7.3. Opschorten beslistermijn

Uit de Wet vloeit de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien de inwoner niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de Wet).

Artikel 2.8. Advisering

In het kader van de uitvoering kan het nodig zijn om een (medisch) advies in te winnen van een (medisch) deskundige en/of een deskundige die bekend is met de problematiek van de inwoner met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten.

Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.

Artikel 2.9. Keuze persoonsgebonden budget of zorg in natura

Bij de behandeling van de aanvraag moet de inwoner in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor zorg in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 2.10. Spoedeisende situaties

Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie zal het college, na de melding, zo snel mogelijk een vorm van noodzakelijk ondersteuning (onder andere een maatwerkvoorziening) aanbieden. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan niet afgewacht te worden. De inzet van deze ondersteuning is tijdelijk.

Van een spoedeisende situatie kan sprake zijn bij een terminaal en/of progressief ziektebeeld of een situatie waarbij er sprake is van kinderen in de thuissituatie van de inwoner.

Hoofdstuk 3. Resultaten, afwegingskader, algemene voorzieningen en criteria

Artikel 3.1. Inleiding

Wanneer een inwoner beperkingen heeft op het gebied van zelfredzaamheid en participatie wordt tijdens het onderzoek en het gesprek de ondersteuningsbehoefte bepaald. Deze resulteert in een ondersteuningsplan waarin de ondersteuningsbehoefte wordt weergegeven in resultaten.

Artikel 3.2. Resultaten

  • 1.

    de draagkracht en draaglast van de mantelzorger is in balans;

  • 2.

    een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden voeren;

  • 3.

    wonen in een geschikte woning;

  • 4.

    het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag;

  • 5.

    mogelijkheid om te verplaatsen, vervoeren en sociale contacten aan te gaan;

  • 6.

    mogelijkheid om beschermd te kunnen wonen en opvang te krijgen.

Artikel 3.3. Mate van de beperkingen

Het college beoordeelt op basis van de mate van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, het verslag en eventueel het persoonlijk plan wat de ondersteuningsbehoefte is en op welke maatwerkvoorziening de inwoner eventueel is aangewezen. De mate waarin de beperking aanwezig is, speelt een rol bij het bepalen van de uiteindelijke ondersteuningsbehoefte. Dit is slechts een hulpmiddel om de ondersteuningsbehoefte te bepalen.

  • a)

    Lichte beperkingen

    Stimuleren van het zelf uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan geboden door een professionele ondersteuner. De inwoner met lichte beperkingen is in het algemeen in staat om zelf om ondersteuning te vragen. De ondersteuning kan gericht zijn op het oefenen met vaardigheden of handelingen. Daaronder kan ook het gebruik van bijvoorbeeld hulpmiddelen worden verstaan.

  • b)

    Matige beperkingen

    Helpen bij het (zelf) uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner, al dan niet met regelmaat, ondersteuning biedt ter voorkoming van een achteruitgang/verslechtering van de zelfredzaamheid. De inwoner met matige beperkingen is niet (altijd) in staat om zelf om ondersteuning te vragen.

  • c)

    Zware beperkingen

    Het (deels en/of tijdelijk) overnemen van taken en/of continu bieden van ondersteuning en/of toezicht is nodig. De inwoner heeft bijvoorbeeld geen of onvoldoende regievermogen. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner deze ondersteuning biedt. Denk ook aan sturing op problematisch gedrag of een inwoner met oriëntatiestoornissen. Er kan sprake zijn van risico’s voor veiligheid van de inwoner of zijn omgeving. De inwoner met zware beperkingen is meestal niet in staat om zelf om ondersteuning te vragen.

Artikel 3.4. Ondersteuningsterreinen

De inwoner kan op één of meerdere terreinen beperkingen in zelfredzaamheid en participatie ondervinden. Voor elk van deze terreinen worden aspecten onderscheiden waar de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie betrekking op hebben.

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    bewegen en verplaatsen;

  • 3.

    probleemgedrag;

  • 4.

    psychisch functioneren;

  • 5.

    geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Ad 1) Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

  • begrijpen wat anderen zeggen; een gesprek voeren; zich begrijpelijk maken;

  • initiëren en uitvoeren eenvoudige taken;

  • kunnen lezen, schrijven en rekenen;

  • communicatiehulpmiddel gebruiken;

  • dagelijkse bezigheden;

  • problemen oplossen en besluiten nemen;

  • dagelijkse routine regelen;

  • zelf geld beheren; zelf administratie zaken bijhouden;

  • initiëren en uitvoeren complexere taken;

  • (naar behoefte) sociale contacten aangaan en onderhouden.

Ad 2) Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

  • lichaamspositie handhaven;

  • grove hand- en armbewegingen maken;

  • fijne handbewegingen maken;

  • lichtere voorwerpen tillen;

  • gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten;

  • lichaamspositie veranderen;

  • trap op en af gaan zonder hulp(middelen);

  • zich verplaatsen met hulp(middelen);

  • voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);

  • gebruik maken van het openbaar vervoer;

  • eigen vervoermiddel gebruiken;

  • voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);

  • korte afstanden lopen;

  • zwaardere voorwerpen tillen.

Ad 3) Probleemgedrag

Bij probleemgedrag gaat het om de volgende aspecten:

  • destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);

  • dwangmatig gedrag;

  • lichamelijk agressief gedrag;

  • manipulatief gedrag;

  • verbaal agressief gedrag;

  • zelf verwondend of zelfbeschadigend gedrag;

  • grensoverschrijdend seksueel gedrag.

Ad 4) Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:

  • concentratie;

  • geheugen en denken;

  • perceptie van omgeving.

Ad 5) Oriëntatiestoornissen

Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

  • oriëntatie in persoon;

  • oriëntatie in ruimte;

  • oriëntatie in tijd;

  • oriëntatie naar plaats.

Artikel 3.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien:

  • de voorziening niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is;

  • de voorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is;

  • deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Het hangt van de specifieke situatie van de inwoner af of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Dit dient dan ook in elke situatie opnieuw te worden afgewogen. In bijlage 1 is een lijst met voorzieningen opgenomen die in principe worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Deze lijst is niet limitatief.

Niet relevant is of een inwoner gebruik wil maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de algemeen gebruikelijke voorziening zijn verbonden, tenzij sprake is van een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Hierbij wordt tijdens het onderzoek meegenomen of een inwoner redelijkerwijs had kunnen sparen voor deze kosten.

Artikel 3.6. Algemene voorzieningen

Het college treft algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.

Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners, met en zonder beperkingen, toegankelijk. Hieronder vallen in ieder geval de algemene voorziening voor vervoer. Voorbeelden zijn verder openbaar vervoer, boodschappenservice, maaltijdenservice, buurthuizen, klussendienst, formulierenhulp, ouderenadviseurs, consultatiebureau, huisarts, kinderopvang en het opnemen van zorgverlof.

Artikel 3.7. Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz)

Er is sprake van een afbakening van de Wlz ten opzichte van de Wmo. Vanaf 1 januari 2020 worden alle vervoershulpmiddelen voor Wlz-cliënten die in een Wlz-instelling wonen vanuit de Wlz gefinancierd. Het onderscheid tussen verblijf met – of verblijf zonder behandeling is vanaf 2020 dus niet meer relevant. Daarnaast wordt de definitie van ‘vervoershulpmiddelen’ verruimd. Vanaf 2020 gaat het naast rolstoelen ook over scootmobielen, aangepaste fietsen, aangepaste wandelwagens en aangepaste autostoeltjes voor kinderen.

Vanaf 2020 worden ‘roerende voorzieningen’ voor Wlz-cliënten die wonen in een Wlz-instelling, vanuit de Wlz gefinancierd. Roerende voorzieningen zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere cliënten te gebruiken zijn. Hierbij moet je denken aan een tillift of een hoog-laagbed. Nu is het wettelijk gezien ook al zo dat deze voorzieningen voor deze groep cliënten vanuit de Wlz betaald moeten worden, maar in de praktijk is dit nog niet altijd het geval. Sommige gemeenten en zorgverzekeraars verstrekken dit nu nog. De budgetten zullen hierop aangepast worden.

De gemeente blijft verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen tot het hulpmiddel vervangen moet worden. Verhuist een inwoner na 1 januari 2020 naar een zorginstelling in een andere gemeente, dan maakt de gemeente van wie de inwoner het hulpmiddel heeft ontvangen met het zorgkantoor afspraken over de overname van het middel.

Artikel 3.8. Algemeen afwegingskader

Het college hanteert voor het opstellen van de resultaten in het ondersteuningsplan het volgende algemeen afwegingskader:

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college in het gesprek en tijdens het onderzoek of de inwoner in staat is om op eigen kracht de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te lossen en het resultaat te bereiken;

  • 2.

    Vervolgens beoordeelt het college of de inwoner in staat is om met mantelzorg of met ondersteuning en hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie (en of in die situatie sprake is van gebruikelijke hulp);

  • 3.

    Daarnaast beoordeelt het college in het gesprek en tijdens het onderzoek de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner om de inwoner in staat te stellen te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie;

  • 4.

    Het college beoordeelt de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, wettelijk voorliggende voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • 5.

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie;

  • 6.

    Tenslotte beoordeelt het college de mogelijkheid om met inzet van individuele maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Artikel 3.9. Algemene criteria individuele maatwerkvoorziening

Indien het onderzoek leidt tot de aanvraag van een individuele maatwerkvoorziening hanteert het college de volgende algemene criteria:

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening neemt het college het ondersteuningsplan en (indien aanwezig) het persoonlijk plan als uitgangspunt;

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en van de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten. Dit al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet zelf kan verminderen door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel als de cliënt deze problemen niet zelf kan verminderen met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening moet sprake zijn van een matige dan wel ernstige beperking in de zelfredzaamheid en participatie als gevolg van problematiek op tenminste één van de vijf terreinen zoals opgenomen in artikel 3.4 van deze beleidsregels;

  • 4.

    Indien (medische of paramedische) behandeling van de beperking mogelijk is, beoordeelt het college in hoeverre de beperkingen worden opgelost door het ondergaan van deze behandeling;

  • 5.

    Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:

    • a.

      Voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening zijn aanspraken op een algemene of andere voorziening, waaronder onder meer (aanvullende) ziektekostenverzekeringen, aansprakelijkheidsverzekeringen of normale maatschappelijke kosten;

    • b.

      Er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      Kosten die tot het moment van de aanvraag al zijn gemaakt dan wel redelijkerwijs in de nabije toekomst toch hadden moeten worden gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld;

    • d.

      In beginsel wordt door het college de adequaatste voorziening toegekend. Hierbij houdt het college rekening met de prijs van de voorziening;

    • e.

      Het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 4. Gebruikelijke hulp

Artikel 4.1. Inleiding

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de levenspartner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelaties worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.

Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.

Artikel 4.2. Overbelasting en gebruikelijke hulp

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat hij gebruikelijke hulp biedt, overbelast is (geraakt) en niet meer in staat is dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Verwezen wordt naar bijlage 3 van deze beleidsregels.

Het verlenen van gebruikelijke hulp gaat voor op het ondernemen van maatschappelijke activiteiten. Dat wil zeggen dat indien (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten die al dan niet in combinatie met een fulltime (werk- en/of school)week ondernomen worden, het uitvoeren van deze maatschappelijke activiteiten de ouder, partner of huisgenoot niet ontslaat van het leveren van gebruikelijke hulp.

Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden, is van invloed op de belastbaarheid van de degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.

Om gemotiveerde redenen kan door het college afgeweken worden van de regel dat gebruikelijke hulp afdwingbaar is.

Artikel 4.3. De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren.

Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de melder door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Ook de leerbaarheid van de melder speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.

Hoofdstuk 5. Mantelzorg

Artikel 5.1. Inleiding

Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is de inwoner de mogelijkheid te bieden in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen. Ook in de situatie waarbij de mantelzorger zo zwaar belast is door de activiteiten die voortvloeien uit het leveren van de mantelzorg en het dagelijkse leven van de mantelzorger zelf, dat de mantelzorg in gevaar dreigt te komen en daarmee het zelfstandig functioneren en wonen van de inwoner.

Mantelzorg is zorg (of ondersteuning) die wordt gegeven aan een inwoner door iemand uit diens directe omgeving. Het gaat dan om onbetaalde:

  • Ondersteuning die huisgenoten, familie, vrienden, kennissen, collega’s en buren verlenen en die voortkomt uit onderlinge relaties. Het gaat dus niet om hulp als gevolg van een beroep of georganiseerd vrijwilligerswerk;

  • Ondersteuning die mensen geven vanwege gezondheidsproblemen of beperkingen tot in een terminale fase;

  • Ondersteuning die varieert van huishoudelijke ondersteuning, persoonlijke verzorging tot begeleiding;

  • Ondersteuning die in principe langer dan drie maanden en meer dan 8 uur per week wordt verleend en die boven de gebruikelijke hulp uitstijgt in zwaarte, duur en/of intensiteit.

Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.

Artikel 5.2. Mantelzorgondersteuning

Mantelondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens ondersteuning aan de zorgvrager. Het gaat hierbij onder andere om ontspanningsactiviteiten, cursussen en themabijeenkomsten, lotgenotencontacten, emotionele en materiële hulp, informatie en advies, respijtzorg voor de meest intensieve ondersteuningssituaties en de Dag van de Mantelzorg.

Tijdens het gesprek zal naast de mantelzorgondersteuning die geboden wordt vanuit bestaande inkoop- of subsidieafspraken onderzocht worden welke mogelijkheden de (eventuele) aanvullende zorgverzekering kan bieden op het gebied van mantelzorgondersteuning.

Artikel 5.3. Mantelzorg en dreigende overbelasting

Het college beoordeelt tijdens het gesprek of er mantelzorg aanwezig is en of er maatregelen genomen moeten worden om (dreigende) overbelasting te voorkomen of de mantelzorger te ondersteunen bij het uitvoeren van zijn taken. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen een oordeel te vormen. Zie daarvoor ook bijlage 2.

Artikel 5.4. Gebruikelijke hulp en mantelzorg

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. De ondersteuning door de mantelzorger vertegenwoordigt daarmee aanspraak op geïndiceerde zorg. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo, verpleging en verzorging zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet of ondersteuning aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet.

Artikel 5.5. Afgeleide aanspraak

Als er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt om de mantelzorger te ontlasten of hem in staat te stellen de mantelzorg te leveren, gebeurt dat altijd als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze maatwerkvoorziening kan niet - als het een persoonsgebonden budget betreft - door de mantelzorger zelf worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.

Artikel 5.6. Respijtzorg

Respijtzorg is de ondersteuning die aan de inwoner wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is ondersteuning te bieden. Dit wordt onderscheiden van:

  • de maatregelen die nodig zijn om een mantelzorger de ondersteuning te kunnen laten bieden; en

  • de maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie.

Artikel 5.7. Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf

De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een inwoner, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke verzorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is geen sprake van spoed of crisis.

Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 72 uur per week in een instelling. Hierdoor wordt degene die thuis die inwoner verzorgd, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij de inwoner. Het kortdurend verblijf zal maximaal 72 uur (3 overnachtingen) per week bedragen, maar kan flexibel worden ingezet. Het betreft maximaal 52 etmalen per jaar.

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke verzorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.

Artikel 5.7.1. Voorwaarden Kortdurend Verblijf

Een inwoner komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, wanneer:

  • er sprake is van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;

of

  • de inwoner zowel een maatwerkvoorziening begeleiding ontvangt als een indicatie heeft voor persoonlijke verzorging.

én

  • de inwoner is aangewezen op zorg gepaard gaand met (permanent) toezicht; en

  • de inwoner hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen; en

  • de ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde levert, noodzakelijk is.

Artikel 5.7.2. Varianten maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf

De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.

Artikel 5.7.2.1. Kortdurend Verblijf basis

De basiszorg wordt geleverd zoals thuis. Er is sprake van toezicht, maar geen permanent toezicht. Ruimtes worden niet afgesloten voor de inwoner. Dit product is gebaseerd op een kamer en verblijf, inclusief huishoudelijke ondersteuning en maaltijden.

Artikel 5.7.2.2. Kortdurend Verblijf speciaal

Bij deze maatwerkvoorziening is dezelfde zorg beschikbaar als bij Kortdurend Verblijf basis, aangevuld met lijf gebonden ondersteuning en wassen. Persoonlijke verzorging valt hier niet onder.

Artikel 5.7.2.3. Kortdurend Verblijf speciaal plus

Bij deze maatwerkvoorziening is dezelfde zorg beschikbaar als bij kortdurend verblijf speciaal, aangevuld met individuele begeleiding.

Hoofdstuk 6. Een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden voeren (Huishoudelijke ondersteuning en maaltijdvoorbereiding)

Artikel 6.1. Inleiding

Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit taken die er op gericht zijn personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren. Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden.

De voorziening huishoudelijke ondersteuning wordt ingezet met als doel:

  • a)

    het realiseren van een schone en veilige situatie in en om de woning; en/of

  • b)

    het bevorderen van de zelfredzaamheid en/of participatie van de inwoner/mantelzorger.

Artikel 6.2. Resultaten

Een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden hebben, kan de volgende resultaten bevatten:

Een schoon en leefbaar huis

Het resultaat van de ondersteuning is dat de inwoner beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.

Indien belanghebbende regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.

Wasverzorging

Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. Verwacht mag worden dat de persoon beschikt over een wasmachine. Daarnaast wordt van de inwoner verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.

Regie voeren over het huishouden

Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de inwoner niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de inwoner verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.

Artikel 6.3. Activiteiten

De uitwerking van activiteiten en frequenties voor basisactiviteiten en incidentele activiteiten per resultaat is opgenomen in het Normenkader huishoudelijke ondersteuning (bijlage 4).

Artikel 6.4. Eigen verantwoordelijkheid

Hulp bij het voeren van een huishouden wordt in het kader van de Wmo alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Uit deze eigen verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop inwoners zelf invloed kunnen uitoefenen en keuzes in kunnen maken. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Het onderhoud van de tuin wordt niet tot het huishouden gerekend.

Was men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op ondersteuning in het kader van de Wmo. Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen of de ondersteuning door de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak niet meer toereikend is.

Artikel 6.5. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

De maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen Huishoudelijke ondersteuning basis, Huishoudelijke ondersteuning speciaal en Thuisondersteuning.

Artikel 6.5.1. Huishoudelijke ondersteuning basis

De te behalen resultaten bij het inzetten van Huishoudelijke ondersteuning basis zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was.

Artikel 6.5.2. Huishoudelijke ondersteuning speciaal

De te behalen resultaten bij het inzetten van huishoudelijke ondersteuning speciaal zijn naast het realiseren van een schoon en leefbaar huis en optioneel de wasverzorging, de regievoering over het huishouden.

Artikel 6.5.3. Thuisondersteuning

In sommige situaties kan het nodig zijn dat naast huishoudelijke ondersteuning ook lichte individuele begeleiding noodzakelijk is. De combinatie van Huishoudelijke ondersteuning en lichte begeleiding zetten we in als Thuisondersteuning. Het heeft als doel te zorgen dat inwoners zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen. Deze begeleiding kan nodig zijn bij:

  • Beperkte zelfredzaamheid;

  • Gevaar van eenzaamheid of risico op verwaarlozing;

  • Onvoldoende aanwezigheid van hulp van anderen, het ontbreken van een sociaal netwerk;

  • Fors gebrek aan regie bij het dagelijks leven

Het is niet mogelijk om naast de maatwerkvoorziening Thuisondersteuning ook de maatwerkvoorziening Begeleiding individueel in te zetten. Indien de behoefte aan “begeleiding bij het dagelijks functioneren” groter is dan binnen de Thuisondersteuning kan worden ingezet, zullen aparte maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke ondersteuning (basis of speciaal) en Begeleiding individueel worden afgegeven.

Artikel 6.6. Intensiteit

De maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning basis/speciaal of Thuisondersteuning is de standaardintensiteit. Indien er in een individuele situatie sprake is van verzwarende omstandigheden kan een maatwerkvoorziening in de intensiteit intensief verstrekt worden. Een (niet limitatieve) lijst van verzwarende omstandigheden is opgenomen in het Normenkader huishoudelijke ondersteuning (bijlage 4).

Artikel 6.7. Verstrekkingsvorm

De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan door het college in natura en via een persoonsgebonden budget bereikt worden. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. In het Financieel besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.

Artikel 6.8. Afgeleide aanspraak mantelzorgers

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat voor de mantelzorger geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn.

Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden.

De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde in plaats van hulp in natura een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Artikel 6.9. Maatwerkvoorziening maaltijdvoorziening

Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaarmaaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorbereiding. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding verstrekt worden. Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden of om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron.

Indien de maatwerkvoorziening maaltijdvoorziening wordt ingezet wordt de omvang als volgt bepaald:

  • Broodmaaltijd bereiden: broodmaaltijden smeren en klaarzetten, tafel dekken, afwassen of in- en uitruimen van de vaatwasmachine. Normtijd: 15 minuten per keer, maximaal 2 keer per dag.

  • Warme maaltijden bereiden: warme maaltijden opwarmen en klaarzetten, tafel dekken, afwassen of in- en uitruimen van de vaatwasmachine. In uitzonderlijke gevallen kan het bereiden van de maaltijd hierbij horen. Normtijd: 30 minuten per keer, maximaal 1 keer per dag.

Hoofdstuk 7. Het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag (Begeleiding en dagbesteding)

Artikel 7.1. Inleiding

Begeleiding is gericht op het behouden of verbeteren van zelfredzaamheid en participatie voor inwoners die, al naar gelang de zwaarte van hun beperking, hulp nodig hebben bij diverse activiteiten in hun dagelijkse leven en het organiseren van een ingevulde dag. Het gaat meestal om de ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van deze ‘algemene dagelijkse levensverrichtingen’ door de inwoner zelf. De noodzaak voor deze vorm van ondersteuning bij het maatschappelijk functioneren doet zich vaak voor bij inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek.

Een maatwerkvoorziening ten aanzien van dit resultaat kan inhouden dat de inwoner wordt ondersteund bij een taak of dat een taak wordt overgenomen. Ook het oefenen met of het aanbrengen van structuur in de dagelijkse activiteiten en het ondersteunen van het voeren van regie rond de dagelijkse activiteiten waaronder het beheren van geld en het voeren van de administratie behoren tot begeleiding.

Artikel 7.1.1. Dagelijkse activiteiten en ingevulde dag

Tot de dagelijkse activiteiten en een ingevulde dag kunnen alle activiteiten behoren die noodzakelijkerwijs moeten gebeuren, die niet op het vlak van de persoonlijke verzorging liggen en niet tot een ander resultaat, zoals opgenomen in artikel 3.2 van deze beleidsregels, behoren. Zo kan het gaan om de behandeling van post, om de financiële administratie of om het regelmatig doorspreken van activiteiten met de inwoner zodat deze weer weet wat hij of zij doen moet. De dagelijkse activiteiten vinden over het algemeen in de woning van de inwoner plaats.

Om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen is het van belang dat een inwoner over een ingevulde dag kan beschikken. Voor veel mensen is het hebben van een ingevulde dag heel gewoon. Vanaf 4 jaar bezoekt een ieder het onderwijs en na het onderwijs vinden de meeste mensen werk. Als er niet meer gewerkt hoeft te worden, zijn veel mensen uitstekend in staat hun dag te vullen.

Het is niet mogelijk een lijst te geven van dagelijkse activiteiten die onder dit resultaat vallen, omdat dit te beperkend zou zijn. Uitgangspunt is dat alle dagelijkse zaken er onder kunnen vallen die nodig zijn om zelfstandig in een woonsituatie te kunnen functioneren en een ingevulde dag te hebben, mits zij niet onder een andere wettelijke regeling of onder een ander resultaat vallen.

Artikel 7.2. Eigen verantwoordelijkheid

Het college wijst in eerste instantie een inwoner op de eigen verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen. De vraag doet zich dan ook voor of een inwoner de activiteiten kan leren zelf te doen. Of de vraag kan zijn of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan doen. Is dat mogelijk, dan hoeft voor dat onderdeel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden.

Dat geldt ook als men in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen. Denk bijvoorbeeld aan het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten die georganiseerd worden.

Artikel 7.3. Gebruikelijke hulp

Zijn er geen mogelijkheden dat een inwoner de dagelijkse activiteiten zelf kan doen of zelf in staat is een voor daginvulling te zorgen, dan wordt beoordeeld of er is sprake is van gebruikelijke hulp. De vraag is hoe vaak dat voorkomt en of het mogelijk is op die momenten de ondersteuning die nodig is te krijgen van de aanwezige huisgenoot of huisgenoten. Dit moet concreet worden geïnventariseerd.

Er mag van uitgegaan worden dat het algemeen gangbaar is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten, maar niet met een ingevulde dag. Als deze activiteiten kortdurende ondersteuningsvragen zijn, hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten. Zo nodig zal beoordeeld moeten worden wat wel en wat niet in redelijkheid van huisgenoten gevraagd kan worden. Voor de criteria met betrekking tot gebruikelijke hulp wordt verder verwezen naar bijlage 3.

Artikel 7.4. Voorliggende voorzieningen

Als er een indicatie is voor de Wet langdurige zorg is er in die situaties geen aanleiding voor het treffen van een maatwerkvoorziening, de Wlz is voorliggend. De Zorgverzekeringswet, die verantwoordelijk is voor persoonlijke verzorging, is eveneens een voorliggende voorziening. Er dient wel beoordeeld te worden wat vanuit de Zorgverzekeringswet mogelijk is. Wat buiten die momenten valt, blijft een verantwoordelijkheid vanuit de Wmo.

Niet wettelijk voorliggende voorzieningen kunnen zijn budgetbeheer, budgetbegeleiding, vrijwillige schuldhulp en/of vrijwillige schuldhulpverlening en zogenaamde formulierenbrigades, hulp via vakverenigingen en ouderenorganisaties et cetera.

Artikel 7.5. Resultaten

Het college kan ondersteuning bieden gericht op een vijftal resultaten. Hiermee wordt strikt genomen geen limitatief stelsel beoogd. Er kunnen dan ook meer voorbeelden denkbaar zijn. De resultaten kunnen per terrein verschillend zijn. Een aantal voorbeelden worden in de onderstaande tekst genoemd.

Er zijn vijf te behalen resultaten bij de maatwerkvoorziening begeleiding:

  • 1.

    Begeleiden bij een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    Ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk inwoner;

  • 3.

    Ondersteuning bij onderwijs/arbeidsparticipatie/dagbesteding;

  • 4.

    Mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning;

  • 5.

    Ondersteunen bij zelfzorg.

Ad 1) Begeleiden bij een schoon en leefbaar huis

  • de inwoner is in staat taken die leiden tot het uitvoeren van activiteiten gericht op het voeren van een schoon en leefbaar huis te organiseren

Ad 2) Ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk inwoner

  • de inwoner heeft een gezond sociaal netwerk en vervult daarbinnen een passende sociale rol.

  • de inwoner is in staat een beroep te doen op personen in zijn/haar sociaal netwerk.

  • de inwoner kan eigen problematiek in relatie tot sociaal netwerk hanteren.

  • bij bemoeizorg: cliënt staat open voor opbouw sociaal netwerk.

NB. Bij bemoeizorg en geïsoleerde inwoners zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘inwoner heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen.

Ad 3) Ondersteuning bij onderwijs/arbeidsparticipatie/ dagbesteding

  • de inwoner volgt een opleiding;

  • de inwoner heeft een zinvolle dagbesteding;

  • de inwoner heeft onbetaald werk met ondersteuning;

  • de inwoner heeft onbetaald werk zonder ondersteuning;

  • de inwoner heeft betaald werk met ondersteuning;

  • de inwoner heeft betaald werk zonder ondersteuning.

Ad 4) Mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning (alleen in combinatie met een van de eerdergenoemde drie resultaten).

  • de draagkracht en draaglast van de mantelzorger is in balans;

  • vrijwilliger/mantelzorger is ondersteund;

  • sociaal netwerk is ondersteund.

Ad 5) Ondersteunen bij zelfzorg (persoonlijke hygiëne)

  • de inwoner is in staat zichzelf te verzorgen;

  • de inwoner draagt schone kleding;

  • de inwoner ziet er verzorgd uit;

  • de inwoner komt afspraken met zorgprofessionals (zoals huisarts, tandarts, medisch specialist) na.

Artikel 7.6. Maatwerkvoorziening begeleiding groep (dagbesteding)

Bij een cliënt kunnen zowel Begeleiding groep als Begeleiding individueel gelijktijdig worden ingezet. Indien de te behalen resultaten gerealiseerd kunnen worden met Begeleiding groep wordt dit product als voorliggend aangemerkt.

Artikel 7.6.1. Vormen van Begeleiding groep

Binnen Begeleiding groep wordt onderscheid gemaakt tussen basis en speciaal.

Artikel 7.6.1.1. Begeleiding groep basis (A / B)

Begeleiding groep basis wordt ingezet bij ouderen met (somatische) beperkingen [categorie A], mensen met een psychiatrische achtergrond of een verstandelijke beperking [categorie B]. Bij een combinatie van problematiek zal bij de indeling in categorie A of B worden beoordeeld welke problematiek dominant is.

Activiteiten in groepsverband (7 à 8 inwoners per medewerker, minimaal 6) zijn gericht op ondersteuning bij dagbesteding, het handhaven en bevorderen van het zo zelfstandig mogelijk functioneren, het voorkomen van sociaal isolement, het verlichten van de mantelzorger en het zo veel mogelijk voorkomen van achteruitgang bij cliënt in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden.

Artikel 7.6.1.2. Begeleiding groep speciaal (A / B)

Begeleiding groep speciaal wordt geïndiceerd bij stevige problematiek door somatische aandoeningen [categorie A], bij een milde of ernstige verstandelijke beperking [categorie B], niet aangeboren hersenletsel of lichamelijke beperkingen [categorie B] of (zwaardere) psychogeriatrie waarbij dementie is vastgesteld [categorie A]. Bij een combinatie van problematiek zal bij de indeling in categorie A of B worden beoordeeld welke problematiek dominant is.

Het aanbod bij Begeleiding groep speciaal onderscheidt zich van het aanbod bij Begeleiding groep basis door de inzet van minimaal één medewerker op de groep met specifieke vaardigheden en/of deskundigheid (HBO werk- en denkniveau) in aansluiting op de stevigere problematiek van de cliënt. Daarbij is er sprake van een kleinere groepsomvang.

Artikel 7.6.2. Intensiteit begeleiding groep

Bij Begeleiding groep bestaan twee intensiteiten, te weten intensiteit normaal (1 tot en met 24 dagdelen per periode van 4 weken) en intensiteit intensief (25 tot en met 36 dagdelen per periode van 4 weken). Onder een dagdeel wordt minimaal 3,5 uur verstaan. Intensiteit normaal is de standaard intensiteit. Intensiteit intensief betekent een hogere tijdsinzet van ondersteuning en zal worden ingezet als de te behalen resultaten bij de cliënt niet binnen de maximale dagdelen van de normale intensiteit kunnen worden bereikt.

Artikel 7.6.3. Vervoer begeleiding groep

Wanneer een inwoner niet in staat is zelfstandig te reizen of op eigen kracht naar de dagbesteding te reizen (fiets, openbaar vervoer, etc.) en dat niet kan worden geleerd, kan een indicatie voor vervoer naar dagbesteding worden toegekend. Het betreft een vast tarief. De indicatie voor dit betreffende vervoer maakt deel uit van de indicatie voor Begeleiding groep.

Artikel 7.7. Maatwerkvoorziening begeleiding individueel

Begeleiding individueel is aan de orde als de cliënt individuele begeleiding nodig heeft om de vastgestelde resultaten te behalen. Binnen Begeleiding individueel wordt onderscheid gemaakt tussen basis en speciaal. Uitgangspunt is dat eerst gekeken wordt of begeleiding individueel basis toereikend is om de resultaten te kunnen realiseren.

Artikel 7.7.1. Vormen van Begeleiding individueel

Artikel 7.7.1.1. Begeleiding individueel basis

Bij Begeleiding individueel basis gaat het om inwoners met somatische aandoeningen, niet aangeboren hersenletsel (NAH), psychosociale beperkingen, licht psychiatrische beperkingen (ASS), lichamelijke beperkingen en/of een verstandelijke beperking.

De activiteiten bij Begeleiding individueel basis zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid van de inwoner. Verder kan het gaan om ondersteuning bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven.

Artikel 7.7.1.2. Begeleiding individueel speciaal

Begeleiding individueel speciaal is specifiek gericht op mensen met niet aangeboren hersenletsel of ernstige psychiatrische problematiek waarbij de vastgestelde resultaten niet gerealiseerd kunnen worden bij Begeleiding individueel basis. Afhankelijk van de situatie kunnen ook cliënten met multiproblematiek of bij het ontbreken van andere ondersteuning gebruik maken van Begeleiding individueel speciaal.

De hierboven genoemde specifieke beperkingen zoals niet aangeboren hersenletsel of psychiatrische problematiek zijn niet per definitie aanleiding om direct Begeleiding individueel speciaal in te zetten.

Het aanbod bij Begeleiding individueel speciaal richt zich op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid van de Inwoner. Het onderscheid zich van begeleiding individueel basis door de inzet van een medewerker met specifieke vaardigheden en/of deskundigheid (HBO werk- en denkniveau) in verband met ernstige tekort schietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen/zwaar regieverlies als gevolg van de aanwezige problematiek.

Artikel 7.7.2. Intensiteit begeleiding individueel

Begeleiding individueel kan in vier intensiteiten verstrekt worden:

Begeleiding individueel basis/speciaal regulier 2,01 tot en met 10 uur per 4 weken

Begeleiding individueel basis/speciaal middel 10,01 tot en met 18 uur per 4 weken

Begeleiding individueel basis/speciaal zwaar 18,01 tot en met 26 uur per 4 weken

Begeleiding individueel basis/speciaal urenopgave meer dan 26,01 uur per 4 weken

Intensiteit regulier geldt als de standaardintensiteit. Intensiteiten middel en zwaar betekenen een hogere tijdsinzet van ondersteuning en zullen worden ingezet als de vastgestelde resultaten bij de cliënt niet binnen de maximale uren van de reguliere intensiteit kunnen worden bereikt. Indien meer dan 26 uur inzet per 4 weken nodig is, dan geldt een apart uurtarief.

Artikel 7.7.2.1. Waakvlamintensiteit

Indien als afsluiting van een begeleidingstraject dan wel als laatste stap in afschaling ondersteuning met een lage frequentie dan intensiteit regulier noodzakelijk is om de ondersteuning verantwoord af te bouwen, dan geldt de waakvlamintensiteit (maximaal 39 uur per jaar) met een apart uurtarief.

Artikel 7.8 Verstrekkingsvorm

De maatwerkvoorzieningen begeleiding groep en begeleiding individueel kunnen door het college in natura en via een persoonsgebonden budget verstrekt worden. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. In het Financieel besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.

Artikel 7.9. Maatwerkvoorziening kindverzorging

Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij (kwetsbare) inwoners die tijdelijk de zorg voor een minderjarig kind niet op zich kunnen nemen. Het gaat hier om het overnemen van de dagelijkse zorg voor een kind die door de tijdelijke beperking van de ouders moet worden overgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de zorg voor een kind na een operatie van de ouder, of na een ziekenhuisopname, wanneer een of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Er wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de verzorging van de kinderen.

De Wmo heeft hier vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat er ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken; acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Artikel 7.10. Maatwerkvoorziening Lijfgebonden Ondersteuning

Lijfgebonden Ondersteuning is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner zodat deze zolang mogelijk in zijn/haar eigen leefomgeving kan blijven. Bij Lijfgebonden Ondersteuning gaat het om inwoners met een beperking bij het verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Inwoners kunnen in aanmerking komen voor Lijfgebonden Ondersteuning indien “aansporing” bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet voldoende is en de verzorgende handelingen om tot de algemene dagelijkse levensverrichtingen te komen feitelijk voor langere tijd overgenomen moeten worden. Daarbij is geen aanspraak op Persoonlijke Verzorging op basis van de Zorgverzekeringswet mogelijk gebleken, omdat er onder meer geen sprake van “geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”. Zie hiervoor bijlage 6 van de beleidsregels.

Artikel 7.11. Maatwerkvoorziening specialistische begeleiding bij personen met een zintuiglijke beperking

Bij de ondersteuning aan inwoners met een zintuiglijke beperking gaat het om specialistische ondersteuning. Het gaat om ondersteuning waarvoor geldt dat er een gering aantal inwoners gebruik van maakt, er een beperkt aantal aanbieders voor is en de inhoud van het aanbod zeer specialistisch is.

Artikel 7.11.1. Landelijke inkoop specialistische begeleiding

De VNG heeft, in afstemming met het ministerie van VWS, landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht. Deze afspraken zijn opgenomen in een raamovereenkomst tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding betreffende mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders. Het college moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende inwoner onder deze landelijke afspraken valt. Zo ja, dan heeft het college geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld.

Het gaat om:

  • Specialistische begeleiding voor doof/blinde volwassenen;

  • Specialistische begeleiding voor visueel volwassenen;

  • Specialistische begeleiding voor vroeg dove volwassenen.

Artikel 7.11.2. Tolk Nederlandse gebarentaal

Het college is gehouden om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de inwoner voor zover het ondersteuning betreft die niet is opgenomen in de landelijke inkoopafspraken én de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een tolk Nederlandse gebarentaal bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.

Artikel 7.12. Afgeleide aanspraak mantelzorgers

Het resultaatgebied mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning betreft een afgeleide aanspraak op begeleiding. Het kan daarbij specifiek gaan om het omgaan met de beperkingen van de persoon waar de mantelzorg geleverd wordt. Een maatwerkvoorziening daarvoor wordt afgegeven op naam van de persoon die de mantelzorg ontvangt.

Hoofdstuk 8. Wonen in een geschikte woning (Woonvoorziening)

Artikel 8.1. Inleiding

Het te bereiken resultaat ”wonen in een geschikte woning” omvat de elementaire woonfuncties. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich gelijkvloers en tussen etages verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Er wordt geen rekening gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de inwoner deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.

Artikel 8.2. Eigen verantwoordelijkheid

Uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Als de problemen een gevolg zijn van een verhuizing naar een niet geschikte woning (al dan niet vanuit een geschikte woning) en er geen belangrijke redenen, zoals een medische noodzaak of de nabijheid van mantelzorg of sociale problematiek, zijn voor de verhuizing is de inwoner zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een oplossing voor deze problemen. Wanneer de ondervonden problemen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woning is het oplossen van deze problemen de verantwoordelijkheid van de inwoner.

Artikel 8.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voor het resultaat “wonen in een geschikte woning” geldt dat dit gerealiseerd kan worden met de algemeen gebruikelijke voorzieningen uit bijlage 1. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf, en eventuele montage van deze voorzieningen, tenzij tijdens het onderzoek is gebleken dat een inwoner daar niet toe in staat kan worden geacht.

Artikel 8.4. Plotselinge noodzaak

Bij plotselinge noodzaak gaat het om problemen met de geschiktheid van de woning die onverwacht zijn ontstaan, doordat een inwoner op een bepaald moment, zonder dat dit op basis van leeftijd of aandoening te verwachten is, geconfronteerd wordt met een beperking met consequenties voor de geschiktheid van de woning.

Artikel 8.5. Zelfstandige woonruimte

Een zelfstandige woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn. Voor woonwagens met een vaste standplaats, voor woonschepen met een officiële ligplaats en voor het woonverblijf van binnenschepen gelden dezelfde voorwaarden als voor zelfstandige woningen.

Artikel 8.6. Primaat van verhuizen

Als blijkt uit het onderzoek dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om het probleem op te lossen beoordeelt het college eerst of het resultaat “wonen in een geschikte woning” ook te bereiken is via een verhuizing. Dit gebeurt in ieder geval indien de individuele maatwerkvoorziening het bedrag van € 10.000,- overstijgt.

Hierbij zullen tenminste de volgende aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een nieuwe woning beschikbaar komt (in verband met de medisch en sociaal verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de inwoner en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij kunnen de volgende aspecten aan de orde komen:

  • gevolg van de verhuizing op de reisafstand voor de mantelzorger;

  • frequentie van mantelzorg (aantal keren per dag of per week);

  • gevolg van de verhuizing op het sociaal netwerk (het verdwijnen/verkleinen van het sociale netwerk als gevolg van een verhuizing betekent vaak lastenverzwaring voor de mantelzorger).

Artikel 8.6.1. Tijdelijke maatwerkvoorzieningen

Het aanbrengen van eenvoudige, tijdelijke maatwerkvoorzieningen is mogelijk als de situatie in de huidige woning zodanig is, dat er per direct enige aanpassingen noodzakelijk zijn.

Indien er direct grote aanpassingen nodig zijn en de verwachting is dat een nieuwe woning niet direct beschikbaar komt, dan dient opnieuw een afweging tussen aanpassen en verhuizen plaats te vinden.

Artikel 8.6.2. Maatwerkvoorziening in de vorm van verhuis- en herinrichtingskosten

Als het primaat van verhuizen van toepassing is, kan het college, zonder aparte aanvraag, een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken. Bij beoordeling van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend. In beginsel komen alleen vervoerskosten en stofferingskosten (onroerende zaken als tapijt, behang en schilderwerk) in aanmerking voor de vergoeding.

Artikel 8.7. Maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning

De maatwerkvoorziening moet er zorg voor dragen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden zodat normaal, of in ieder geval acceptabel, functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Bij het normale gebruik van de woning horen ook verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon. Wat het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van het balkon is een eigen verantwoordelijkheid.

Artikel 8.7.1. Bouwkundige en niet bouwkundige maatwerkvoorzieningen

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning kan het college zowel bouwkundige als niet-bouwkundige, evenals losse en nagelvaste, maatwerkvoorzieningen verstrekken. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen.

De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de maatwerkvoorziening altijd een nieuwe voorziening moet zijn.

Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform het gemeentelijk inkoopbeleid.

Artikel 8.7.2. Specifieke criteria ten aanzien van een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning

  • 1.

    In aanvulling op de algemene criteria voor een maatwerkvoorziening kan een inwoner in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als hij:

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis, met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2.

    Een inwoner met beperkingen kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt als de inwoner zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 4.

    Er worden geen maatwerkvoorzieningen verstrekt voor:

    • a.

      het aanpassen van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het aanpassen van, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel maatwerkvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 5.

    De aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      • het verbreden van toegangsdeuren;

      • het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het gebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

      • het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      • het aanbrengen van een trapleuning bij een portiekwoning;

      • het plaatsen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het gebouw;

    • d.

      de inwoner verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud of is ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

Artikel 8.8. Eigenaar maatwerkvoorziening

De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De beschikking wordt verstuurd aan de inwoner aan wie de maatwerkvoorziening wordt verstrekt, met een afschrift aan de eigenaar. Bij huurwoningen kan, in overleg met Rijnhart Wonen, hiervan worden afgeweken.

Artikel 8.9. Bezoekbaar / logeerbaar maken van de woning voor inwoners van een instelling

De situatie waarbij de inwoner in een instelling verblijft en er een maatwerkvoorziening aangevraagd wordt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of van de partner is een uitzonderingssituatie. Er is dan weliswaar sprake van één hoofdverblijf, namelijk de instelling, maar er wordt ook één woning zeer regelmatig bezocht, namelijk de woning van ouders of van de partner. De ondersteuningsplicht gaat hier in beginsel niet verder dan dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer, een slaapvoorziening (kan bed in woonkamer zijn) en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken.

Artikel 8.10. Verstrekkingsvorm

Het college kan een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning verstrekken in natura en via een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de ondersteuning in natura. Dit kan vastgesteld worden aan de hand van prijslijsten in natura, maar ook op offertebasis (complexe aanpassingen).

Artikel 8.11. Onderhoud, keuring en reparatie maatwerkvoorzieningen voor wonen in een geschikte woning

Indien het college wettelijk verplicht is een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning te onderhouden en te repareren kunnen deze vergoed worden. Dat deze kosten onderdeel uitmaken van de maatwerkvoorziening wordt vermeld in de beschikking. Het gaat daarbij alleen om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden, zoals een traplift of plafondlift. Bij het bepalen van de hoogte van de maatwerkvoorziening kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud en reparatie voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij wordt ook de afweging gemaakt of het verwijtbare/te voorkomen kosten betreft. De kosten worden op declaratiebasis, indien het incidentele kosten betreft met toestemming van het college vooraf, toegekend.

Indien een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, zijn de kosten van keuring en onderhoud en/of reparatie in het persoonsgebonden budget als instandhoudingskosten meegenomen.

Artikel 8.12. Verwijderen maatwerkvoorzieningen

Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, die op grond van de Wmo is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.

Artikel 8.13. Woningsanering

Er kan éénmalig een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning in de vorm van een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden wel een aantal voorwaarden.

  • 1.

    Er is een acute noodzaak voor woningsanering, vanwege klachten aan de luchtwegen in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, vastgesteld. Deze noodzaak dient door middel van een bericht van een longverpleegkundige te worden aangetoond.

  • 2.

    De aanvraag voor de woningsanering moet zijn aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal de allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

  • 3.

    Bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking is geen sprake van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering en mag de huidige woning niet eerder door de inwoner op grond van de Wet of andere wet- en regelgeving zijn gesaneerd.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een voorziening voor woningsanering kan het college rekening houden met de leeftijd van de huidige materialen in de woning. Immers, bij een bepaalde leeftijd zijn de materialen aan vervanging toe. De inwoner heeft dan kunnen sparen voor vervanging van deze materialen.

Artikel 8.14. Belang mantelzorgers

Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Artikel 8.14.1. Mantelzorgwoning

Als sprake is van een voornemen tot realisatie van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Het uitgangspunt is dat de uitgaven (denk aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen) die de verzorgde had bij het wonen in de oude situatie, nu aan het wonen in de mantelzorgwoning besteed moeten worden. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor de plaatsingskosten van de mantelzorgwoning wordt geen subsidie verleend.

Hoofdstuk 9. Mogelijkheid om te verplaatsen (Rolstoelvoorziening)

Artikel 9.1. Inleiding

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om een inwoner in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning en om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat een inwoner in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

De maatwerkvoorziening kan nieuw of gebruikt zijn.

Artikel 9.2. Aanvullende criteria

In aanvulling op de onder artikel 3.9. genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor rolstoelen nog een aantal specifieke criteria.

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om inwoners die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.

De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten. Deze dient bij te dragen aan de participatie in de maatschappij. Uitgangspunt is dat iedereen met een beperking moet kunnen sporten in de sport van hun keuze. Bij de toekenning moet worden gekeken of de deelname aan de sport bijdraagt aan de participatie. In beginsel is deelname aan 1 sport dan ook voldoende. Toekenning van een sportrolstoel kan alleen maar wanneer de rolstoel noodzakelijk is voor de beoefening van deze sport en wanneer aangetoond is dat de sport daadwerkelijk beoefend gaat worden (bijvoorbeeld door een lidmaatschap). Bij de aanvraag dienen 2 offertes overlegd te worden. Wanneer men de sport professioneel gaat beoefenen zijn de sportvereniging, bond en fondsen voorliggend.

Artikel 9.3. Incidenteel rolstoelgebruik

Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een inwoner zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om inwoners die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, pretparken).

Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de inwoner is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen.

Artikel 9.4. Verstrekkingsvorm

Het college kan een voorziening verstrekken in de vorm van een in natura voorziening of een persoonsgebonden budget.

Artikel 9.4.1. Persoonsgebonden budget

  • Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

  • De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een rolstoel.

  • De inwoner is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.

  • De inwoner is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte elektrische rolstoel een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

  • De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij gelden als maximum de in het geldende Financieel besluit opgenomen bedragen voor de aanschaf, dit is inclusief standaard fabrieksopties en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering.

  • De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen aan de rolstoel worden voor 100% vergoed.

Artikel 9.5. Restwaarde rolstoel

Indien vaststaat dat de inwoner de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de inwoner binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de inwoner.

Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.

Indien de inwoner aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt. De restwaarde van de rolstoel wordt bepaald op basis van een in het geldende Financieel besluit opgenomen percentage.

Hoofdstuk 10. Mogelijkheid om te verplaatsen, te vervoeren en sociale contacten aan te gaan (Vervoersvoorziening)

Artikel 10.1. Inleiding

De maatwerkvoorziening vervoer zal ingezet worden wanneer een inwoner geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer en het aanvullend openbaar vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie. Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan scootmobielen, driewielfietsen en de Regiotaxi. Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt.

Artikel 10.2. Aard van de verplaatsingen

Het verplaatsen en vervoeren in de directe woon- of leefomgeving betreft een breed scala van verplaatsingen. Het heeft betrekking op verplaatsingen, die nodig zijn voor het doen van boodschappen, om naar artsen, paramedici of specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek. Verder kan het gaan om verplaatsingen om bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. De (extra) vervoersbehoefte of vervoerskosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor vervoer.

Tijdens het onderzoek is het noodzakelijk de vervoersbehoefte van de inwoner vast te stellen. Deze behoefte wordt onderzocht aan de hand van de volgende kenmerken:

  • Verplaatsingsgedrag.

  • Verplaatsingsmotief (waarom)

  • verplaatsingsbestemming (waarheen);

Artikel 10.3. Gemiddelde vervoersbehoefte

De omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer bedraagt tenminste 1500 kilometer per jaar. Dit betekent niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het kan voorkomen dat er een grotere of kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of er een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische situatie van de inwoner.

Artikel 10.3.1. Aanpassing omvang bij grotere vervoersbehoefte

Een aanpassing van de omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer kan bijvoorbeeld plaatsvinden in situaties waarbij het vervoer noodzakelijk zo frequent is, bijvoorbeeld bij intensieve medische behandeling (waarbij het vervoer niet vergoed wordt door de zorgverzekeraar) of bij een partner die in een verpleeghuis verblijft, dat de beschikbaar gestelde vervoersvoorziening bijna geheel aan dit vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan een aanvullende maatwerkvoorziening worden geboden in de vorm van extra vervoer.

Artikel 10.3.2. Aanpassing omvang bij combinatie met andere vervoersvoorziening

Als gebruik wordt gemaakt van een andere verstrekte maatwerkvoorziening voor vervoer zoals een scootmobiel, dan wel van een eigen verplaatsingsmiddel kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening. Het aantal kilometers kan worden verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.

Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer, kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte.

Tenslotte kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening indien het gaat om een vervoersvoorziening voor kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.

Artikel 10.4. Directe leefomgeving

Als leefomgeving in het kader van het vervoeren en verplaatsen wordt een afstand van 15 tot 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt. Wel is het zo dat de inwoner een minimaal aantal basisvoorzieningen moet kunnen bereiken.

Bij dreigend sociaal isolement kan de vervoersvoorziening worden afgegeven voor reizen buiten de directe woon- en leefomgeving, indien de Valysregeling (zie artikel 10.6) daar niet in kan voorzien.

Artikel 10.5. Voorliggende voorzieningen

Het college houdt tijdens het gesprek en het onderzoek rekening met de mogelijkheden om de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op het gebied van vervoeren en verplaatsen met voorliggende voorzieningen.

Artikel 10.5.1. Vervoer in het kader van betaalde arbeid

Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid en regulier onderwijs. Heeft men voor dit vervoer een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan kan deze voorziening vergoed worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de WIA of via de werkgever.

Artikel 10.5.2. Vervoer in het kader van onderwijs

Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van het leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap. In het kader van de Wet passend onderwijs worden scholen (waarschijnlijk) verantwoordelijk voor het vervoer.

Artikel 10.5.3. Vervoer in het kader van dagbesteding

Vervoer naar en van dagbesteding is opgenomen in de maatwerkvoorziening Begeleiding groep.

Artikel 10.5.4. Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet ( Zvw )

De zorgverzekeraar vergoedt op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) alleen kosten voor zittend ziekenvervoer als een verzekerde:

  • nierdialyses, behandelingen met chemotherapie, immuuntherapie of radiotherapie moet ondergaan;

  • zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen;

  • een zodanig beperkt gezichtsvermogen heeft dat verplaatsing zonder begeleiding niet mogelijk is;

  • jonger dan 18 jaar is, en gebruik maakt van verzorging vanwege complexe somatische (lichamelijke) problematiek, of een lichamelijke handicap heeft;

  • aangewezen is op geriatrische revalidatiezorg.

Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw. De vergoeding van zittend ziekenvervoer is in 2019 verruimd. Hierdoor kunnen patiënten met bepaalde aandoeningen gebruikmaken van vervoer (niet ambulancevervoer) van en naar consulten, onderzoek en controles als deze samenhangen met de behandeling.

Artikel 10.5.5. Vervoer in het kader van ontspanning en recreatie

Het college heeft geen ondersteuningsplicht als de ondersteuningsbehoefte enkel bestaat uit verplaatsingen en vervoer gericht op recreatie en ontspanning.

Artikel 10.6. Beoordelingscriteria ten aanzien van de mobiliteit

Tijdens het onderzoek naar de vervoersbehoeften houdt het college rekening met de volgende aspecten:

Mobiliteit

  • maximale loopafstand op goede dag;

  • maximale loopafstand op slechte dag;

  • gebruik loophulpmiddel (rollator, wandelstok, kruk, et cetera).

Uithoudingsvermogen

  • maximale reisduur;

  • kan gedurende de reis overstappen;

  • invloed weersomstandigheden op functioneren;

  • invloed tijdstip (overdag/avond) op functioneren.

Organisatie en begeleiding van de reis

  • kan zonder begeleiding met het OV;

  • kan met begeleiding in het OV, zonder begeleiding met de taxi;

  • kan met begeleiding in het OV en met begeleiding met de taxi;

  • kan alleen met begeleiding met de taxi.

Combinatiemogelijkheden bij vervoer in de taxi

  • kan met iedereen gecombineerd worden;

  • kan alleen met eigen doelgroep gecombineerd worden;

  • kan met niemand gecombineerd worden.

Artikel 10.7. Primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer

Indien het onderzoek aangeeft dat er sprake is van een ondersteuningsplicht ligt het primaat, voor het verplaatsen in de directe woonomgeving, altijd bij het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV of regiotaxi).

Artikel 10.8. Regiotaxi

In de Leidse regio en de Duin- en bollenstreek is het collectief vervoer beschikbaar middels Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Deze taxi rijdt van deur tot deur. Net als een gewone lijnbus rijdt de Regiotaxi in zones die de ritprijs bepalen. Dit zijn dezelfde zones als in het reguliere openbaar vervoer. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor een ieder die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. De Regiotaxi kent een aantal vaste opstapplaatsen daar waar er mogelijk misverstanden kunnen ontstaan over de exacte ophaalplaats (station, winkelcentrum). Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan vijf zones) worden gereisd, hiervoor geldt het volledige tarief.

Inwoners met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo.

Voor wat betreft de Regiotaxi is de gemeente verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met vijf OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Artikel 10.8.1. Vorm van verstrekken

De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi, waarbij een tegemoetkoming wordt gegeven voor de meerkosten van de Regiotaxi ten opzichte van het reguliere openbaar vervoer voor een maximaal aantal zones per jaar. Het aantal zones is opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke zorg Zoeterwoude. De meerkosten worden door de gemeente rechtstreeks afgerekend met de vervoerder. De inwoner met een Wmo-vervoersvoorziening heeft een Wmo-vervoerspas en betaalt in de Regiotaxi een tarief per zone.

Artikel 10.8.2. Begeleiding bij het gebruik van de Regiotaxi

Inwoners kunnen voor hun verplaatsingen met de Regiotaxi aangewezen zijn op begeleiding. Die noodzaak van begeleiding kan verschillende achtergronden hebben:

a) Medische noodzaak van begeleiding onderweg

De begeleider moet kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld bij een epilepsieaanval of een andere uiting die het gevolg is van de beperking. Bij deze groep is het noodzakelijk dat er iemand aanwezig is die kennis van zaken heeft en kan ingrijpen wanneer dat nodig is.

b) Medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg

De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de inwoner de regie kwijt kan raken. In verband met bijvoorbeeld gedragsproblemen kan er niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische (bijvoorbeeld dementie) of psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld fobieën) of gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen.

Indien sprake is van medische noodzaak van begeleiding of toezicht kan dit geleverd worden door één begeleider. Deze begeleider kan zonder extra kosten meereizen met de Regiotaxi.

Artikel 10.9. Valysregeling

Wanneer een inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan vijf zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan vijf zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner (met andere woorden: buiten de directe woon- en leefomgeving) kan het vervoer geregeld worden met de Valysregeling. Voordat gebruik gemaakt kan worden van de Valysregeling zal de inwoner hiervoor zelf een pas moeten aanvragen.

Criteria daarvoor zijn:

  • een bewijs van de gemeente dat u recht heeft op Wmo-vervoer;

  • een bewijs van de gemeente dat u recht heeft op een Wmo-rolstoel of scootmobiel;

  • een gehandicaptenparkeerkaart van de gemeente;

  • een begeleiderskaart van het Openbaar vervoer;

  • een verklaring van, of namens, uw gemeente dat ondanks dat u niet beschikt over bovenstaande documenten er wel een noodzaak voor bovenregionaal vervoer bestaat.

Artikel 10.10. Afwijken van primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer

Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een individuele (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto verstrekken. Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde mensen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • personen die tijdens de rit noodzakelijk gebruik moeten maken van bepaalde hulpmiddelen en deze hulpmiddelen niet mee kunnen nemen in de regiotaxi;

  • personen die vanwege ernstige maag-darm-blaasstoornissen te kampen hebben met niet op te vangen incontinentie;

  • personen die ernstige benauwdheid ondervinden als gevolg van bijvoorbeeld allergie, COPD/astma waardoor reizen met anderen onmogelijk is;

  • situaties in verband met privacygevoelige zaken die een extreme schaamte of gêne tot gevolg hebben voor de cliënt.

Artikel 10.11. Maatwerkvoorziening in de vorm van tegemoetkoming gebruik eigen auto en vervoer door derden

De tegemoetkoming voor vervoer door derden kan alleen verstrekt worden indien er sprake is van een contra-indicatie voor het gebruik van collectief vraagafhankelijke vervoer (Regiotaxi) én een contra-indicatie geldt voor individueel taxivervoer. De aanwezigheid van contra-indicaties dient aangetoond te zijn door daarvoor bevoegde deskundigen. Onder bevoegde deskundigen worden bijvoorbeeld orthopedagogen, gedragspsychologen of instellingsartsen verstaan. Dit vervoer door derden heeft veelal betrekking op bewoners van zorginstelling Swetterhage waarbij sprake is van (ernstige) gedragsproblematiek.

Artikel 10.12. Duur van de verstrekking

  • De beschikking wordt voor onbepaalde tijd afgegeven. Bij wijzigingen in het soort vervoer, in de hoogte van tegemoetkomingen, de gezinssituatie of het inkomen moet een nieuwe beschikking worden afgegeven.

  • De voorziening gaat in per de eerste van de maand waarin de voorziening is aangevraagd en eindigt per de eerste van de maand volgend op de datum waarop het recht op de voorziening eindigt. In geval van overlijden is de einddatum de datum van overlijden.

  • Er kan soms toekenning van een vergoeding voor een tijdelijke periode plaatsvinden. Dit is het geval als in het medisch advies een herkeuring wordt aangegeven. In dat geval vindt er een nieuw medisch onderzoek plaats om te kijken of de vergoeding verlengd kan worden.

Artikel 10.13. Maatwerkvoorziening voor vervoeren en verplaatsen

Bij maatwerkvoorzieningen voor verplaatsen moet, naast het hierboven benoemde collectief vraagafhankelijk vervoer, worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen en driewielfietsen die, al dan niet in combinatie met de Regiotaxi, voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie zorgen.

Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt.

Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel en in uitzonderlijke gevallen een auto of een gesloten buitenwagen.

Artikel 10.13.1. Criteria maatwerkvoorziening

Het college kan een maatwerkvoorziening voor verplaatsen en vervoeren verstrekken. Deze noodzaak zal aanwezig zijn als een inwoner geen gebruik van het regulier openbaar vervoer en de Regiotaxi kan maken. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, zal afhankelijk zijn van de individuele situatie.

Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de korte afstand. Een dergelijke individuele maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt indien de inwoner verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien er geen stalling aanwezig is, kan het college het realiseren van een stalling opnemen in een maatwerkvoorziening. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende maatwerkvoorziening.

Artikel 10.14. Aanpassing eigen auto

Indien inwoners een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi of indien mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing. Deze aanpassing kan betrekking hebben op:

  • de bediening en besturing van de auto;

  • het in en uit de auto komen;

  • de zithouding;

  • het mee kunnen nemen van hulpmiddelen.

Artikel 10.14.1. Voorwaarden aanpassing eigen auto

Het persoonsgebonden budget voor de autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor een zelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • er kan géén gebruik gemaakt worden van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en

  • het (aanvullend)openbaar vervoer of de taxi; óf

  • de belanghebbende maakt deel uit van een gezin bestaande uit meer dan 2 personen,

    • én kan geen gebruik maken van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en het openbaar vervoer,

    • én de gezinssituatie speelt een substantiële rol in de vervoersbehoefte van belanghebbende. Dwz: men kan aannemelijk maken dat er veelal in gezinsverband wordt gereisd.

  • de eigen auto kan niet worden gebruikt als de auto niet is aangepast aan de beperkingen van de inwoner;

  • er is geen (medische) contra-indicatie om in een auto te kunnen rijden;

  • de bestuurder is de aanvrager of lid van het gezin van de aanvrager;

  • de bestuurder heeft een geldig rijbewijs en is of komt in het bezit (eigenaar) van een auto, gelijktijdig met de autoaanpassing;

  • er treedt naar alle waarschijnlijkheid geen ingrijpende wijziging op in de rijbevoegdheid van de bestuurder.

Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. De auto moet:

  • redelijk aan te passen en in goede staat zijn;

  • het goedkoopst aan te passen model zijn;

  • in principe niet ouder dan drie jaar zijn of nog minimaal zeven jaar mee kunnen. Dit hoeft niet te gelden bij overplaatsbare aanpassingen.

Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. Kosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.

Hoofdstuk 11. Mogelijkheid om beschermd te wonen en opvang te krijgen (Beschermd wonen)

Artikel 11.1. Inleiding

Bij Beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische aandoening bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. Beschermd wonen is financieel belegd bij de centrumgemeente Leiden, de regiogemeenten hebben de centrumgemeente gemandateerd voor de uitvoering.

Artikel 11.2. Maatwerkvoorziening beschermd wonen

Beschermd wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding. Er is sprake van ontwikkelingsgerichte ondersteuning: ondersteuning gericht op het faciliteren en stimuleren van het ontwikkel- en herstelproces van het individu. Het doel is dat iemand binnen zijn mogelijkheden volwaardig kan functioneren en participeren, waar nodig met professionele hulp. Begeleiding richt zich op zowel persoonlijk als maatschappelijk herstel.

Beschermd wonen is bestemd voor personen met psychische en/of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Er moet sprake zijn van een diagnose en/of een advies van een specialist (BIG geregistreerd) op gebied van GGZ of Maatschappelijke opvang. Als diagnose niet mogelijk is moet er sprake zijn van aantoonbaar onvermogen om zichzelf staande te houden in een zelfstandige woning.

Artikel 11.3. Aanmelden beschermd wonen

Het beschikbaar stellen van plaatsen voor beschermd wonen is een taak van de centrumgemeente Leiden, die de plekken voor beschermd wonen financiert en de inwoners indiceert. Aanmelding voor beschermd wonen loopt via de centrale toegang voor beschermd wonen van de gemeente Leiden.

Artikel 11.4. Overbruggingszorg

Wanneer een Beschermd wonen plek niet direct beschikbaar is, wordt belanghebbende op de wachtlijst geplaatst en wordt een passend alternatief in de vorm van ambulante begeleiding geboden. De aard en intensiteit van deze begeleiding is afhankelijk van de ondersteuningsvraag van belanghebbende en de mogelijkheid van zijn directe omgeving (familie/sociaal netwerk). Indien inplanbare zorg en een meer intensieve mate van begeleiding noodzakelijk wordt geacht kan hiervoor het product overbruggingszorg worden ingezet. Binnen de overbruggingszorg ligt het accent van de begeleiding op het aanleren van vaardigheden en het bevorderen van participatie met als doel belanghebbende voor te bereiden op een passende vervolgplek.

De verstrekking van overbruggingszorg loopt via de centrale toegang voor beschermd wonen.

Artikel 11.5. Transitiezorg

Een bewoner van een instelling voor Beschermd wonen kan in aanmerking komen voor transitiezorg als de overgang van beschermd wonen naar (meer) zelfstandig wonen is ingezet. Transitiezorg is bedoeld om die overgang te vergemakkelijken. In de eerste fase na het wonen in een instelling voor Beschermd wonen is er dan de mogelijkheid om transitiezorg in te zetten.

Transitiezorg zal ingezet worden als de inschatting is dat directe overgang naar de ambulante begeleiding in de Wmo niet goed mogelijk is. Dit kan het geval zijn na afloop van een periode van intramuraal Beschermd wonen en wanneer ambulante begeleiding te weinig ondersteuning biedt aan belanghebbende. Transitiezorg is een intensievere vorm van begeleiding dan ambulante begeleiding. In deze fase van zelfstandig gaan wonen zal de ondersteuningsbehoefte grillig en vaker niet planbaar zijn. Transitiezorg wordt geleverd door dezelfde begeleiders die belanghebbende al kent vanuit het wonen in de instelling. De begeleiding is nog regelmatig aanwezig en kan helpen om de weg te vinden in de nieuwe wijk en nieuwe omgeving, of bij aansluiting bij begeleiding.

De verstrekking van transitiezorg loopt via de centrale toegang voor beschermd wonen. Verstrekking vindt plaats op basis van een plan van aanpak bij uitstroom. In dat plan zijn doelstellingen geformuleerd die in het kader van de overgang naar zelfstandig wonen moeten worden behaald om uiteindelijk duurzaam zelfstandig te kunnen blijven wonen. De consulenten Beschermd wonen overleggen met de begeleiders of transitiezorg nodig is bij de overgang naar meer zelfstandig wonen. De intensiteit van de transitiezorg wordt door de consulenten Beschermd wonen bepaald en ingezet voor 1 tot 3 periodes met mogelijkheid tot verlenging.

Hoofdstuk 12. Mogelijkheid om beschut te wonen (Beschut wonen)

Artikel 12.1. Inleiding

Beschut wonen gaat om het bieden van (intensieve) woonbegeleiding gericht op specifieke leefgebieden aan personen met een lichte verstandelijke beperking en/of problemen in de psychosociale redzaamheid en een tijdelijke behoefte aan een beschutte woonomgeving op basis van scheiden wonen en zorg, die in de regel iets lichter van aard is dan Beschermd Wonen en/of daar waar de Wlz geen toegang geeft.

Artikel 12.2. Maatwerkvoorziening beschut wonen

Bij Beschut wonen zijn de volgende elementen van toepassing:

  • Geheel zelfstandig wonen is (nog) niet mogelijk, groepswonen of geclusterd wonen is wel mogelijk;

  • Voor het zelfstandig wonen heeft de cliënt er baat bij om in de nabijheid van tenminste twee andere cliënten te wonen en dat begeleiding in de nabijheid geboden wordt,(eventueel in combinatie met het gebruik van een gemeenschappelijke ruimte);

  • De cliënt is in staat een ondersteuningsvraag in beginsel tijdelijk uit te stellen waardoor er geen permanente begeleiding noodzakelijk is;

  • Er is 24 uurs beschikbaarheid van hulp noodzakelijk;

  • Er is stabiliteit en structuur nodig;

  • Begeleiding richt zich op hulp bij het onderhouden van sociale relaties, het deelnemen aan het maatschappelijk leven en het invullen van de dag.

De mate van zelfredzaamheid wordt op verschillende leefgebieden getoetst. In ieder geval wordt aan de slag gegaan met de onderdelen wonen, dagbesteding/werk/studie en het zo veel als mogelijk op orde krijgen van het huishoudboekje. Waar wordt ingeschat dat Beschermd Wonen of de Wlz toch passender is, wordt daartoe een aanvraag gedaan met ondersteuning van de dienstverlener. In de eerste fase van Beschut wonen kan (deels) 24 uurs aanwezigheid nodig zijn.

Artikel 12.3. Aanmelden beschut wonen

Aanmelding voor beschut wonen loopt via de centrale toegang voor beschermd wonen van de gemeente Leiden.

Artikel 12.4. Doelen van de begeleiding

  • Stabilisatie en continuering van de situatie; Bij de aanvang van Beschut wonen wordt door Partijen het ontwikkelperspectief en de beoogde resultaten voor de cliënt onderzocht en vastgelegd;

  • Toewerken naar meer zelfstandig wonen (ontwikkelingsgericht) in de regel binnen 2 jaar;

  • Beheersbaar houden van en leren omgaan met gedragsproblematiek.

Hoofdstuk 13. Beschikking maatwerkvoorziening

Artikel 13.1. Geldigheidsduur

De geldigheid van een beschikking is maximaal vijf jaar. Met inachtneming van de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen binnen de periode van vijf jaar bestaat de mogelijkheid om een kortere geldigheidsduur vast te stellen.

Artikel 13.2. Beschikking bij maatwerkvoorziening in natura

In artikel 10 lid 2 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een voorziening in natura, in ieder geval dient te worden vastgelegd in de beschikking. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd welke zorgaanbieder de maatwerkvoorziening zal leveren.

Artikel 13.3. Beschikking bij maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget

Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de inwoner. In artikel 10 lid 3 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget, in ieder geval dient te worden vastgelegd. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

  • de ‘aard’ van de zorgverlener die de verstrekte maatwerkvoorziening zal leveren (professional instelling, professional ZZP of non-professional);

  • indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van het persoonsgebonden budget.

In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het persoonsgebonden budget besteed moet worden aan, en toereikend moet zijn om, tijdig het resultaat, doel of de activiteit te verwerven waarvoor het budget is toegekend. De voorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.

Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat de inwoner met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is de inwoner met beperkingen zelf verantwoordelijk.

In de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding wordt opgenomen dat het budget moet worden besteed aan huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, en voor welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Daarnaast dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener.

Hoofdstuk 14. Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

Artikel 14.1. Inleiding

De Wmo 2015 geeft gemeenten de verplichting en de mogelijkheid tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Met het persoonsgebonden budget kan ondersteuning op maat geleverd worden.

De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de inwoner te zijn. Gemeenten zorgen ervoor dat de inwoner (en bij minderjarigen ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.

Artikel 14.2. Motivatie en aard van de hulpvraag

Voor de Wmo geldt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstig, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Indien de aanvrager dit heeft beargumenteerd zijn deze voorwaarden geen grond voor de gemeente om een persoonsgebonden budget te weigeren.

Artikel 14.3. Overwegende bezwaren tegen verstrekken persoonsgebonden budget

In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat als er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget, het college geen keuze hoeft te bieden tussen een maatwerkvoorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

In onderstaande opsomming wordt een aantal situaties benoemd waarin een persoonsgebonden budget niet verstrekt hoeft te worden. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

  • a.

    Het betreft een toekenning voor het collectief vervoer.

  • Het verantwoord kunnen laten functioneren van het collectiefvervoerssysteem kan een zwaarwegend belang zijn voor het college om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer. Deze zwaarwegende bezwaren bestaan volgens het college uit de verwachting dat een substantieel deel van de pashouders, dat nu niet of nauwelijks gebruik maakt van de Regiotaxi, gebruik zal maken van een persoonsgebonden budget, indien er sprake is van een keuzemogelijkheid tussen de Regiotaxi en een persoonsgebonden budget.

  • b.

    Het is voorzienbaar dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet.

  • De maatwerkvoorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het budget. Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte maatwerkvoorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een, door een cliënt met een persoonsgebonden budget gekocht middel, zeer complex is, ontstaan hoge extra kosten.

  • Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’.

  • c.

    Het betreft een toekenning voor een maatwerkvoorziening die reeds in natura is verstrekt of een aanpassing daaraan.

  • De uitsluiting van een aanpassing aan een reeds in natura verstrekte maatwerkvoorziening voorkomt dat één voorziening twee ‘eigenaren’ krijgt. Voor een reeds verstrekt middel dat nog adequaat is wordt daarom geen persoonsgebonden budget verstrekt.

  • d.

    De inwoner met beperkingen heeft bij een eerder verstrekt persoonsgebonden budget dit niet of niet op de juiste wijze verantwoord.

  • e.

    De inwoner met beperkingen heeft bij een eerder verstrekt persoonsgebonden budget niet

  • voldaan aan de in de beschikking gestelde verplichtingen.

  • f.

    De inwoner niet in staat wordt geacht om de regie over het persoonsgebonden budget te voeren. Hierbij wordt ook gerekend het beheren van het persoonsgebonden budget via het sociale netwerk dan wel via een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

  • Personen die niet in staat worden geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren betreffen in ieder geval personen waarbij sprake is van ernstige cognitieve en/of psychische problemen, maar kan ook personen betreffen waarbij sprake is van bijvoorbeeld schuldenproblematiek of verslaving.

  • g.

    Indien het persoonsgebonden budget wordt aangewend voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk of non-professionele/informele ondersteuning, tenzij wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden zoals vermeld in artikel 14.4.

  • De producten begeleiding individueel en begeleiding groep speciaal worden veelal verstrekt aan inwoners met complexe problematiek en problemen op meerdere leefgebieden, waarover onvoldoende regie gevoerd kan worden. Het betreft bovendien zorgproducten die niet op de reguliere markt te verkrijgen zijn. Daarnaast dient de uitvoerder van deze zorgproducten specifieke competenties te bezitten om de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Met name het actief kunnen signaleren van problemen en veranderingen of het motiveren van de inwoner om mee te helpen.

  • h.

    Indien het persoonsgebonden budget niet is aangewend volgens de eisen zoals gesteld in de beschikking.

  • Indien een voorziening wordt aangeschaft die niet aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet zal gedurende de looptijd van het budget een aanvraag voor een voorziening voor hetzelfde probleem als waarvoor het budget is toegekend niet in behandeling worden genomen. Ook eventuele meerkosten van onderhoud aan en verzekering van de niet adequate voorziening worden door de gemeente niet vergoed.

Artikel 14.4. Omvang persoonsgebonden budget in relatie tot tarieven maatwerkvoorziening in natura

Artikel 14.4.1. Huishoudelijke ondersteuning, begeleiding groep en begeleiding individueel

Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel dient in beginsel vergelijkbaar in resultaat te zijn met een voorziening in natura. Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel worden toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Uitzondering hierop is een verblijf langer dan drie maanden op camping Zoeterwoude (Westeindseweg 23). Bij inlevering van een aangifteformulier verhuizing, toestemmingsformulier tot inwoning, kopie legitimatiebewijs en melding inschrijving in de gemeente kan er een aanvraag worden gedaan. Bij een verblijf langer dan drie maanden in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.

Voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning, begeleiding groep en begeleiding individueel is de hoogte van het persoonsgebonden budget per resultaat vastgelegd in het Financieel besluit.

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit persoonsgebonden budget geldt dat het budget per kalenderjaar wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat reiskosten alleen vergoed worden indien deze onderdeel uitmaken van het resultaattarief.

Artikel 14.4.2. Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen

Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening in de vorm van woonvoorzieningen,

vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op maximaal het niveau van de kosten van de maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.

De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten en worden zoveel mogelijk opgenomen in het Financieel besluit.

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten dan worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte. Indien het een tweedehands voorziening betreft, kan het college de hoogte van het persoonsgebonden budget daar op aanpassen, mits de inwoner met dit budget de voorziening daadwerkelijk kan aanschaffen.

Bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor onderhoud een budget vastgesteld dat afhangt van de voorziening zelf, deze bedragen worden opgenomen in het Financieel besluit. Voor de verzekering wordt een budget toegekend dat tenminste gelijk is aan de prijs die de leverancier waarmee een contract is afgesloten in rekening brengt.

Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk zoals bijvoorbeeld de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.

Artikel 14.5. Omvang van het persoonsgebonden budget in relatie tot het hulpverlener die de zorg levert

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een tarief voor non-professionele/informele hulp (niet beroepsmatige hulp), een tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door een ter zake kundig gediplomeerde zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of eenmansbedrijf en een tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door een zorginstelling.

  • a)

    Tarief non-professionele zorg:

  • De zorg wordt verleend door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen. Inwoners die een PGB aanvragen voor de ondersteuning van iemand in dezelfde leefeenheid worden altijd als een non-professional beschouwd. Hetzelfde geldt voor ouders die voor kinderen zorgen en kinderen die voor ouders zorgen.

  • b)

    Tarief professionele zorg geleverd door zzp-er:

  • De zorg wordt geleverd door een ter zake kundig persoon die beroepsmatig is gekwalificeerd voor de betreffende ondersteuning en bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd als zelfstandige, eenmansbedrijf of freelancer. Dit kan aangetoond worden door een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg.

  • c)

    Tarief professionele zorg geleverd door zorginstelling:

  • De zorg wordt geleverd door gekwalificeerd personeel dat in loondienst is bij een erkende zorginstelling. In dit tarief is rekening gehouden met de werkgeverslasten die gebruikelijk zijn voor een dergelijke zorginstelling.

  • Dit kan aangetoond worden door het overleggen van een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg en een kopie van een geanonimiseerde arbeidsovereenkomst waaruit blijkt welke voor de betreffende sector relevante cao wordt toegepast.

Artikel 14.6. Voorwaarden inzet persoonsgebonden budget voor niet-professionele/informele hulp

Het betalen van ondersteuning die anders geleverd zou worden uit het sociaal netwerk van de inwoner komt niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn situaties die hierop een uitzondering kunnen zijn.

Voor beoordeling van deze situaties worden de volgende criteria gehanteerd:

  • 1)

    Er moet sprake zijn van zorg die de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt.

  • Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociaal netwerk geleverd wordt.

  • 2)

    De inzet van het sociaal netwerk is (aantoonbaar beter, en) flexibeler dan professionele ondersteuning.

  • Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de cliënt staat hierbij centraal. Factoren die daarbij een rol spelen zijn:

    • zorgcontinuïteit: partner of ouder kan zorgen voor permanent toezicht. Een professional kan dit niet.

    • emotionele binding: partner, ouder of andere familie/kennis heeft een emotionele band, die bijdraagt aan de effectiviteit van de ondersteuning/hulp.

    • veiligheid: hulp of zorg in de eigen leefomgeving door ouder, partner of andere familie/kennis is vertrouwd en veilig en draagt daarmee bij aan de resultaten in het arrangement of de beschikking.

    • praktische redenen: partner of ouder kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties worden uitgevoerd.

  • 3)

    De ondersteuning moet passend, adequaat en veilig zijn.

  • Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Of een persoon in staat is om de ondersteuning te bieden wordt besproken tijdens het gesprek. Vanwege het specialistische karakter van de zorg bij de maatwerkvoorzieningen begeleiding individueel speciaal en begeleiding groep speciaal is inzet van niet-professionele/informele hulpverleners in principe niet passend.

  • 4)

    Het netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties.

  • De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de hulp dan geleverd?

  • 5)

    Geen persoonsgebonden budget bij dreigende overbelasting.

  • Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting, kan geen persoonsgebonden budget worden ingezet, voor de overbelaste persoon. Het is aan de consulent van het loket Zorg, Werk en Inkomen om dit te beoordelen.

Artikel 14.7. Vrij besteedbaar bedrag

Het persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel mag niet worden aangewend voor een feestdagenuitkering, eenmalige uitkeringen, bemiddelingskosten en/of aparte reiskosten.

Bovenstaande betalingen kunnen worden gedaan uit het vrij besteedbaar bedrag. De hoogte van het vrij besteedbaar bedrag wordt vastgelegd in het Financieel besluit.

Artikel 14.8. Kwaliteit van geleverde ondersteuning

De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een persoonsgebonden budget gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.

Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1-op-1 worden toegepast. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

De inwoner dient inzichtelijk te maken in zijn motivatie:

  • waar hij zijn ondersteuning zal inkopen;

  • op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

  • hoe de veiligheid en doeltreffendheid van ondersteuning is gewaarborgd.

Artikel 14.9. Betaling van het persoonsgebonden budget (trekkingsrecht)

In de Wmo 2015 is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Voor de maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel dient de inwoner een zorgovereenkomst af te sluiten met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen in ieder geval aan de orde moeten komen:

  • de persoonsgegevens van de betrokkene;

  • wie de zorg levert;

  • welke zorg er wordt geleverd;

  • wanneer de zorg wordt geleverd;

  • tegen welke prijs de zorg wordt geleverd

De zorgovereenkomst wordt door de SVB arbeidsrechtelijke getoetst en moet door de gemeente worden goedgekeurd alvorens een budget betaalbaar kan worden gesteld. De gemeente controleert of met de overeengekomen prijs de noodzakelijk geachte ondersteuning geleverd kan worden. Indien naar mening van de gemeente een te hoog tarief is afgesproken met de zorgverlener zal de gemeente de budgethouder daarvan op de hoogte brengen. De budgethouder mag wel duurdere zorg inkopen, maar de eventueel daar uit voortkomende meerkosten dienen door de budgethouder zelf betaald te worden. Het verstrekte budget wordt door de gemeente niet verhoogd.

Na ontvangst van de gegevens en de goedgekeurde zorgovereenkomst zal de SVB op basis van declaratie tot betaling overgaan. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. Door het trekkingsrecht is het voor inwoners niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het persoonsgebonden budget.

Artikel 14.9.1. Terugbetaling niet volledig besteedde persoonsgebonden budget

Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget kan niet worden overgeschreven naar een volgende budgetperiode.

Artikel 14.10. Verantwoording van het persoonsgebonden budget

Ten aanzien van Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel vindt in principe controle van het persoonsgebonden budget plaats via de SVB. De SVB betaalt op declaratiebasis het persoonsgebonden budget uit aan de budgethouder.

Voor andere voorzieningen voert de gemeente de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van een van de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):

  • de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • het betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • het bewijs van verzekering van de voorziening – indien van toepassing;

  • het onderhouds- en reparatiecontract voor de voorziening;

  • een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen;

  • de met de zorgverlener overeengekomen zorgovereenkomst.

De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren.

Blijkt bij controle dat het budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dan hoeft er niets te worden terugbetaald.

Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.

Artikel 14.11. Uitruil van budget tussen maatwerkvoorzieningen

Per verstrekte maatwerkvoorziening wordt een budget toegekend om de vastgestelde doelen te bewerkstelligen. Uitruil tussen de verstrekte persoonsgebonden budgetten behorend bij de verschillende maatwerkvoorzieningen is niet toegestaan.

Artikel 14.12. Beëindiging van het persoonsgebonden budget

Bij intrekking of beëindiging van het persoonsgebonden budget gedurende de looptijd dient de aangeschafte voorziening tegen de restwaarde te worden overgenomen door cliënt of (bij overlijden) de nabestaanden.

In bijzondere gevallen kan vanuit de gemeente verzocht worden het eigendomsrecht over te dragen aan de gemeente in verband met hergebruik. Deze voorwaarden dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Artikel 14.13. Eenmalige uitkering voor materiële voorzieningen

Wanneer er sprake is van een persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de inwoner met beperkingen binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente.

De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs. De component voor de voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden betaald in jaarlijkse termijnen.

Er wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag wat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het Financieel besluit). Indien de kosten van de voorziening hoger zijn, kan de ontvanger van het persoonsgebonden budget de extra kosten zelf bijbetalen.

Artikel 14.14. Terugvordering en verrekening

In de wet is één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van personen die medewerking hebben verleend aan het “misbruik” van de wet. Namelijk indien opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

Hoofdstuk 15. Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 15.1 Inleiding

Naast het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget bestaat de mogelijkheid om, als alternatief voor een maatwerkvoorziening, ondersteuning in de vorm van een tegemoetkoming te verstrekken. Een tegemoetkoming is een subsidie waarvoor een beschikking op cliëntniveau wordt afgegeven. In de beschikking worden de voorwaarden, welke worden gesteld aan de tegemoetkoming, opgenomen.

Artikel 15.2 Aantoonbare meerkosten

Het college kan, op basis van artikel 17 van de Verordening, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan inwoners die, als gevolg van een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen, aantoonbare of aannemelijke meerkosten hebben, die met de beperking of de chronische, psychische of psychosociale problemen verband houden. Tijdens het gesprek met de inwoner zal aangetoond moeten worden of er sprake is van aannemelijke meerkosten. Het kan hierbij gaan om een verhuizing die door plotseling optredende beperkingen eerder plaatsvindt of kosten door het sporten met een beperking. Ook het meer gebruik van de auto als gevolg van een beperking kan meerkosten met zich meebrengen.

Een tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor de hiernavolgende meerkosten in verband met:

  • a.

    gebruik eigen of in bruikleen verstrekte gesloten buitenwagen, auto of autobus;

  • b.

    verhuis- en inrichtingskosten;

  • c.

    een rolstoelvoorziening voor sportbeoefening.

De tegemoetkoming wordt rechtstreeks uitbetaald aan de inwoner. De hoogte van de tegemoetkoming is een vast bedrag en is opgenomen in het Financieel besluit. De tegemoetkoming wordt betaalbaar gesteld op declaratiebasis.

Artikel 15.3 Geen aantoonbare meerkosten

In sommige gevallen wordt door een inwoner al jaren voorzieningen gebruikt, welke daarmee tot het normale uitgavepatroon van de inwoner behoort. Bij het optreden van beperkingen kunnen door de inwoner vervolgens voorzieningen aangevraagd worden waarbij door het college vastgesteld wordt dat het optreden van de beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Gedacht kan worden aan het gebruik van de eigen auto. Het kan zijn dat inwoners al jaren in een eigen auto rijden en na het optreden van beperkingen een tegemoetkoming aanvragen voor het gebruik van de eigen auto. Deze inwoners maken in die zin geen meerkosten, omdat zij altijd al gebruik maakten van de auto. Er hoeft in die situaties geen tegemoetkoming toegekend te worden voor het ontstane probleem omdat er feitelijk geen verandering optreedt in het vervoerspatroon en er dus geen sprake is van meerkosten.

Artikel 15.4 Vormen van tegemoetkoming meerkosten

Artikel 15.4.1. Verhuis- en inrichtingskosten

Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost. De verhuiskostenvergoeding is bedoeld als goedkoopst-compenserend alternatief voor een (dure) woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. De verhuiskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de meerkosten van verhuizing.

Artikel 15.4.1.1. Uitsluitingen

Er wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning of niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van de inwoner. Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.

Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

Artikel 15.4.2. Gebruik van de eigen auto

De bijdrage voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor diegenen die in aanmerking zouden komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Deze bijdrage is alleen nog beschikbaar voor inwoners die deze voorziening voor 1 januari 2020 toegewezen hebben gekregen. In deze gevallen stopt de voorziening op uiterlijk 31 december 2020.

De voorziening is vanaf 1 januari 2020 niet meer aan te vragen.

De hoogte van het bedrag ten behoeve van de eigen auto is in het Financieel besluit 2020 vastgesteld. Met dit bedrag kan, uitgaande van een vergoeding per kilometer, tenminste 1500 kilometer gereisd worden.

Artikel 15.4.3. Sportrolstoel

Indien een inwoner actief lid is van een gehandicaptensportvereniging, kan deze voor een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien belanghebbende zonder sportrolstoel, op grond van de beperkingen, niet in staat is tot sportbeoefening.

Verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het bedrag waarmee voor een periode van 3 jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden, wordt gezien als meerkosten ten opzichten van een persoon zonder beperkingen die sport beoefent. Betaling vindt plaats aan de inwoner zelf of rechtstreeks aan de leverancier van de sportrolstoel na overlegging van de definitieve nota.

Indien de kosten van de gekozen rolstoel de gemaximeerde vergoeding overschrijden, dient de inwoner de meerkosten zelf te betalen.

Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportrolstoel, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportrolstoel.

Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe gemaximeerde vergoeding.

Hoofdstuk 16. Bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening

Artikel 16.1. Inleiding

In artikel 12 en artikel 12a van de Verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen, ontvangers van een persoonsgebonden budget en gebruikers van algemene voorzieningen.

Artikel 16.2. Bijdrage in kosten van algemene voorzieningen

Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.

De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming van een vergoeding middels de Bijzondere bijstand of bijvoorbeeld een korting op de bijdrage.

Artikel 16.3. Bijdrage in kosten van maatwerkvoorzieningen

De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn, conform artikel 2.1.4., derde lid, eerste zin van de Wet, gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. In het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2020 worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen. Deze bijdrageregels moeten passen binnen de kaders die het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning stelt.

  • a.

    Voor de maatwerkvoorzieningen (Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en Maaltijdvoorziening) geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht zolang de inwoner de maatwerkvoorziening ontvangt;

  • b.

    Voor scootmobielen geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht zolang de inwoner de scootmobiel in bruikleen heeft;

  • c.

    Voor woningaanpassingen/trapliften geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, waarbij geldt dat de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht tot maximaal 100% van de kostprijs of met een maximale looptijd van 7 jaar;

  • d.

    Voor een persoonsgebonden budget geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht zolang de inwoner het persoonsgebonden budget ontvangt.

Artikel 16.4. Start eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

Artikel 16.4.1 Start eigen bijdrage

De gemeente meldt aan het CAK vanaf welke datum de inning van de eigen bijdrage moet gaan plaatsvinden:

  • Bij maatwerkvoorzieningen: Vanaf de datum dat de zorgaanbieder de zorg start. De zorgaanbieder levert hiervoor een geautomatiseerd bericht aan (iWmo-bericht).

  • Bij scootmobielen: Vanaf de datum van levering.

  • Bij woningaanpassingen/trapliften: Vanaf de datum van (op)levering.

Artikel 16.4.2 Einde eigen bijdrage

De gemeente meldt aan het CAK vanaf welke datum de inning van de eigen bijdrage beëindigd moet worden:

  • Bij maatwerkvoorzieningen: Vanaf de eerste dag volgend op de maand waarin de levering van de zorg beëindigd is.

  • Bij scootmobielen: Vanaf de eerste dag volgend op de maand waarin de verstrekking van de scootmobiel beëindigd is.

  • Bij woningaanpassingen/trapliften: Vanaf de eerste dag volgend op de maand waarin de verstrekking van de woningaanpassing / traplift beëindigd is.

Artikel 16.4.3 Pauzeren (tijdelijk opschorten) eigen bijdrage

De inwoner aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt kan alleen bij de gemeente een verzoek tot pauzeren (tijdelijk opschorten) van de eigen bijdrage doen.

Een verzoek tot pauzeren van de eigen bijdrage:

  • a.

    is alleen van toepassing op een verstrekte maatwerkvoorziening (Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en/of Maaltijdvoorziening) dan wel een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en/of Maaltijdvoorziening;

  • b.

    is pas van toepassing indien een inwoner twee volledige en aaneengesloten kalendermaanden geen maatwerkvoorziening zoals genoemd in a. ontvangen heeft;

  • c.

    kan, met in achtneming van de onder a. en b. vermelde voorwaarden, met terugwerkende kracht aangevraagd worden;

  • d.

    is niet van toepassing voor scootmobielen en woningaanpassingen/trapliften.

Hoofdstuk 17. Toezicht en handhaving

Artikel 17.1. Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen

Een eenmaal verstrekte maatwerkvoorziening kan door veranderingen in de situatie niet meer adequaat of zelfs noodzakelijk zijn. Het is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de inwoner (artikel 2.3.8 lid 1 van de Wet) alle feiten en omstandigheden waarvan het de inwoner redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de beslissing, aan het college te melden. Daarbij heeft het college een verantwoordelijkheid (artikel 2.3.8 lid 2 van de Wet) voor zover het gaat om gegevens waar het college over kan beschikken (zoals de basisadministratie van de gemeente). Ook is in artikel 2.3.8 lid 3 van de Wet nadrukkelijk geregeld dat een inwoner verplicht is de medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van de wet. Voorts regelt de Wet in artikel 2.3.9 dat het college periodiek onderzoekt of er aanleiding is een beslissing te heroverwegen.

Alles bij elkaar levert dit een systeem op waardoor zo veel mogelijk gewaarborgd is dat toegekende maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten steeds noodzakelijk en adequaat zijn. Daardoor is het mogelijk dat er ontdekt wordt dat er een maatwerkvoorziening verstrekt is op onjuiste gegevens of dat een maatwerkvoorziening reeds geruime tijd niet meer verstrekt had hoeven worden. Tevens wordt ook bepaald wanneer de beslissing in werking treedt en wordt aangegeven wanneer een herziening of een intrekking aan de orde kan zijn.

Artikel 17.2. Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

Indien een beslissing aangaande een verstrekking is ingetrokken en er sprake is van opzet, dan is het mogelijk geheel of gedeeltelijk de geldwaarde te vorderen van de inwoner, of in voorkomende gevallen aan de erfgenamen en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend. Artikel 2.4.1 van de Wet geeft hiervoor in lid 2 een titel: het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

In artikel 15 van de Verordening worden deze wettelijke regels weergegeven en verder uitgewerkt. De verordening voegt aan de wettelijke regelingen toe dat voorzieningen die in eigendom of in bruikleen zijn verstrekt, kunnen worden teruggevorderd. In dit systeem is het van belang dat de volgorde goed wordt aangehouden: eerst dient te worden vastgesteld dat er sprake is van één van de in artikel 2.3.10 van de Wet geschetste situaties, dan dient beoordeeld te worden of dit vast staat en of er sprake is van opzet. Is dit het geval dan kan de genomen beschikking gewijzigd of ingetrokken worden. Pas als de beschikking is ingetrokken en er sprake is van opzet, kan overgegaan worden tot terugvordering, indien nodig via een dwangbevel.

Gaat er in deze volgorde iets fout en gaat inwoner naar de rechter, dan zal de beslissing geen stand kunnen houden.

Verder regelt de Verordening dat bij de berekening van een terugvordering niet zijnde diensten, rekening wordt gehouden met afschrijvingstermijnen, welke door het college worden vastgesteld in het besluit.

Hoofdstuk 18. Kwaliteit en toezicht

Artikel 18.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Onder kwaliteitsinstrumenten verstaan we begrippen als richtlijnen, standaarden, samenwerkingsafspraken, protocollen en productbeschrijvingen die tot doel hebben de ondersteuning voor de melder te optimaliseren. Deze instrumenten worden in de huidige Wmo vanaf 2007 toegepast. In de Wet wordt aandacht besteed aan de kwaliteit in artikel 3.1 tot en met artikel 3.4). In deze beleidsregels richten we ons op nieuwe onderdelen van kwaliteitseisen te weten klantervaringsonderzoek, rol en functie toezichthoudend ambtenaar, werkwijze bij klachten.

Artikel 18.2. Klantervaringsonderzoek

Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van inwoners die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe inwoners de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.

Artikel 18.3. Contractmanagement Wmo

De gemeente Zoeterwoude heeft het contractbeheer van de Wmo uitbesteed aan Servicepunt71. Zij bewaken namens de Leidse regio de uitnutting van de contracten en zien toe op het nakomen van de contractafspraken door de leveranciers en gemeente. Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. Servicepunt71 werkt pro-actief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Contractbeheer werkt ook re-actief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initiëren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.

Artikel 18.4. Toezichthoudend ambtenaar

De toezichthoudend ambtenaar moet er op toezien dat de uitvoering van de taken door aanbieders aan de kwaliteitsvereisten voldoet. Het betreft zowel controleren als monitoren en in gesprek zijn over de kwaliteit. Het betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden. Daarnaast behoort ook calamiteitentoezicht tot de taken. Aanbieders zijn verplicht een opgetreden calamiteit te melden aan de toezichthouder. De toezichthouder kan onderzoek doen naar de oorzaken die hebben geleid tot de calamiteit. Het toezicht is ondergebracht bij RDOG Hollands Midden.

Hoofdstuk 19. Ondersteuning 17-27 jarigen

Artikel 19.1. Inleiding

Jongvolwassen in de leeftijd van 17 tot 27 jaar die kampen met de volgende problematiek kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening: problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leef ritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk.

Artikel 19.2. Zorgcontinuïteit

Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig voorbereid op de achttiende verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland wordt verplicht om uiterlijk bij 17½ jaar, samen met de jongere een perspectiefplan opgesteld te hebben. In dit plan worden alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden.

Hierbij wordt ook gekeken of de situatie qua problematiek het best afgehandeld kan worden door het jeugd- en gezinsteam of door het loket Zorg, Werk en Inkomen van de gemeente. Dit kan per situatie variëren. Nauwe afstemming tussen de jeugdige zelf, het jeugd- en gezinsteam, de zorgconsulent en de betrokken aanbieder(s) is daarom te allen tijde cruciaal. De invulling van de voort te zetten begeleiding is zowel afhankelijk van de mogelijkheden van de aanbieder(s), als van de behoefte van de jongere.

Artikel 19.3. Verlengde jeugdhulp

Soms kan de begeleiding vanuit de jeugdhulp doorlopen. Het gaat dan om verlengde jeugdhulp. Of, en op welke wijze, dit het geval is, zal in nauwe onderlinge afstemming met de jongere, het jeugd- en gezinsteam, en het loket Zorg, Werk en Inkomen beoordeeld worden.

Van verlengde jeugdhulp kan alleen sprake zijn als er geen ander wettelijk kader is waarin hulp kan worden aangeboden. Om in aanmerking te komen voor verlengde jeugdhulp dient tijdig - tenminste een half jaar voor de 18e verjaardag - op basis van een perspectiefplan een verzoek te worden ingediend.

Verlengde jeugdhulp kan plaatsvinden in de volgende gevallen:

  • De jongere ontving voor de leeftijd van 18 jaar al jeugdhulp en het is noodzakelijk dat de jeugdhulp doorloopt;

  • De jongere kreeg voor de leeftijd van 18 jaar nog geen hulp, maar het jeugd- en gezinsteam heeft samen met de jongere en de zorgaanbieder voor de 18e verjaardag van de jongere al afgesproken dat dit vanaf het 18e jaar nodig is;

  • De jongere kreeg voor de leeftijd van 18 jaar jeugdhulp welke gestopt is, maar de specialistische jeugdhulpaanbieder heeft samen met het jeugd- en gezinsteam bepaald dat hervatting binnen zes maanden nodig is.

Hoofdstuk 20. Overige bepalingen

Artikel 20.1. Meldcode huiselijk geweld

De gemeente heeft een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

Artikel 20.2. Privacy

Eén van de uitgangspunten van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers voorop staat. Inwoners die vrijwillig een beroep doen op hulp hebben zélf de regie over hun gegevens. Uitwisseling van gegevens vindt altijd met medeweten van de belanghebbende plaats. Het uitwisselen van informatie over burgers is immers een middel en geen doel op zich. De informatie-uitwisseling staat ten dienste van de dienstverlening aan de inwoner. Voor het werken met persoonsgegevens zijn drie stappen van belang.

Noodzaak

De eerste vraag die elke medewerker zich moet stellen voor hij of zij gegevens verwerkt is: welke persoonsgegevens zijn noodzakelijk om het doel te bereiken? Het maken van die afweging kan het beste gebeuren aan het begin en eind van elke fase in het werkproces. Dat is een natuurlijk moment om met de belanghebbende te concluderen wat de vervolgstappen zullen zijn en welke gegevens daarvoor noodzakelijk zijn om op te vragen. Het is daarbij van belang om gegevens die opgevraagd moeten worden bij professionals met een (medisch) beroepsgeheim, apart te vermelden en te motiveren. In alle gevallen geldt het uitgangspunt, dat als met minder gegevens, of minder diepgaande gegevens kan worden volstaan, dat altijd de voorkeur heeft.

Transparantie

Dit houdt het informeren van de belanghebbende welke gegevens voor welk doel worden verwerkt. Als helder is welke gegevens noodzakelijk zijn voor de volgende stap in het proces, kan de medewerker dit met de belanghebbende bespreken. De waarborgen en rechten van de belanghebbende ten aanzien van gegevensverwerking door de gemeente, worden ook besproken. Bijvoorbeeld waar een belanghebbende terecht kan om te controleren welke gegevens er werkelijk worden verwerkt, hoe lang ze worden bewaard, en hoe ze eventueel kunnen worden gecorrigeerd.

Documenteren

Wanneer de bovenstaande stappen zijn doorlopen is schriftelijke toestemming over het algemeen niet nodig. Het is wel van belang dat in het verslag van het gesprek met de belanghebbende wordt opgenomen wat de conclusies en vervolgstappen zijn, welke gegevens voor die vervolgstappen worden opgevraagd en met welk doel.

Artikel 20.2.1. Bijzondere situaties

Soms is het noodzakelijk dat professionals persoonsgegevens met elkaar uitwisselen, bijvoorbeeld om verschillende vormen van zorg op elkaar af te stemmen of als de veiligheid van betrokkenen of omgeving in het geding is. Als uitwisseling van persoonsgegevens écht noodzakelijk is, dan kan dat in bijzondere gevallen ook zónder toestemming van de betrokken persoon.

Het laatste betekent een zware inperking van de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende, omdat er een hoger algemeen en wettelijk geregeld belang is dat het persoonlijke belang overstijgt. Een stap die dan ook alleen na zeer zorgvuldige afweging gezet mag worden.

Hoofdstuk 21. Slotbepalingen

Artikel 21.1. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21.2. Citeertitel en inwerkingtreding

  • Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2021”;

  • Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2021. De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2020 worden ingetrokken.

  • Deze beleidsregels zijn vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 15 december 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 15 december 2020.

Het College van Burgemeester en wethouders,

De secretaris,

de burgemeester,

Bijlage 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

  • glazenwasser (voor buitenzijde);

  • boodschappenservice;

  • wasserij;

  • maaltijdenservice (zoals tafeltje-dek-je, Apetito), kant-en-klaar of koel-vers-maaltijden;

  • beschikken over een wasmachine en droger;

  • beschikken over een magnetron;

Woonvoorzieningen / woningaanpassingen

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

  • Aankleedtafel voor kinderen en volwassenen

  • Airco, losse eenheid

  • Antislipcoating of antisliptegels bij nieuwbouw of renovatie

  • Automatische deuropeners voor garages

  • Badplank

  • Beugels

  • Centrale verwarming

  • Dakkapellen

  • Douchecabine

  • Douchekop en glijstang (uitzondering mogelijk als glijstang tevens als wandbeugel wordt gebruikt)

  • Douchezitje (behoudens douchezitjes waarvoor grotere bouwkundige ingrepen nodig zijn)

  • Drempelhulpen (t/m 5 cm)

  • Eéngreepsmengkranen, éénhendelmengkraan (m.u.v. lange hendel), thermostatische mengkraan

  • Elektrische bediening inrichtingselementen (licht, gordijnen, zonwering)

  • Elektrische bediening zonwering

  • Kookplaten (inductie en keramisch)

  • Handgrepen/beugels/trapspilbeugels (met uitzondering van stationaire/opklapbare toiletbeugels en wastafelbeugels)

  • Raamopeners (met uitzondering van rolstoelgebonden personen)

  • Renovatie badkamer (20 jaar)

  • Renovatie keuken (15 jaar)

  • Screens en zonneschermen

  • Toiletpot (verstelbaar/verlaagd/verhoogd 6+ t/m 9+)

  • Toiletverhoger (los)

  • Vervanging keukenapparatuur

  • Vervanging lavet door douche

Vervoersvoorzieningen

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

  • Auto - airconditioning

  • Auto - automatische transmissie

  • Auto - blindering

  • Auto - elektrische raambediening

  • Auto - stuurbekrachtiging

  • Fiets - aankoppelfiets voor kinderen

  • Fiets - bakfiets

  • Fiets - buggy (tot 18 kilo)

  • Fiets - elektrische fiets

  • Fiets - fietskarretje voor kinderen (voor fiets en scootmobiel)

  • Fiets - fiets met hulpmotor

  • Fiets - fiets met lage instap

  • Fiets - ligfiets

  • Fiets - tandem (normale uitvoering en uitvoering met hulpmotor)

Overig

  • Voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse (kinder)opvang, crèche;

  • Kinderopvang door grootouders, gastouders;

  • Inzet vrijwilligers via het welzijnswerk;

  • Financieel-administratieve ondersteuning

  • Honden uitlaatservice

Bijlage 2. Onderzoek dreigende overbelasting

Algemeen

Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.

Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • lichamelijke conditie mantelzorger;

  • geestelijke conditie mantelzorger;

  • wijze van omgaan met problemen (coping);

  • motivatie voor zorgtaak;

  • sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • ziektebeeld en prognose;

  • inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

  • woonsituatie;

  • bijkomende sociale problemen;

  • bijkomende emotionele problemen;

  • bijkomende relationele problemen

Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.

  • Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

  • Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger?

  • Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • Heeft de mantelzorger een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger even op adem kan komen?

  • Hoe is de relatie tussen de mantelzorger en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de mantelzorger grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de mantelzorger en cliënt?

  • Heeft de mantelzorger inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat

  • bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

  • Hoeveel tijd heeft de mantelzorger? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

  • Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

  • Wat zijn de knelpunten in de zorg?

  • Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • Hoge bloeddruk

  • Gewrichtspijn

  • Gevoelens van slapte

  • Slapeloosheid

  • Migraine, duizeligheid

  • Spierkrampen

  • Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • Opvliegingen

  • Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • Plotseling hevig zweten

  • Gevoelens van beklemming in de hals

  • Spiertrekkingen in het gezicht

  • Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

  • Ongeduld

  • Vaak huilen

  • Neerslachtigheid

  • Isolering

  • Verbittering

  • Concentratieproblemen

  • Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • Rusteloosheid

  • Perfectionisme

  • Geen beslissingen kunnen nemen

  • Denkblokkades

Bijlage 3. Gebruikelijke hulp

Inleiding

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.

Algemeen uitgangspunt

Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.

Afwegingskader gebruikelijke hulp

Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat sprake is van toeval of van willekeur. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. In de beleidsregels wordt dan ook onderscheidt gemaakt tussen de gebruikelijk hulp bij ondersteuning en dagbesteding en bij het overnemen van gebruikelijke huishoudelijke werkzaamheden.

Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden

Het college houdt bij de beoordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:

  • De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de melder.

  • De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de melder.

  • De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

  • De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.

Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.

De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de melder

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de melder daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen.

Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.

Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte

Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de melder. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de melder

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.

Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:

  • hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera.

  • hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.

  • Hulp aan derden, die behoren tot de omgeving van de inwoner, in het omgaan met de beperkingen van de cliënt. Denk aan familie, vrienden, et cetera.

  • Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de ondersteuningsterreinen die in artikel 3.3.1. van deze beleidsregels staan genoemd, zal het college zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de melder thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.

In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

Als uitgangspunt hanteert het college 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder gelden de volgende uitgangspunten (uitgaande van richtlijnen welke in de AWBZ van toepassing waren).

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 6 en 11 jaar kunnen met hulp huishoudelijke taken uitvoeren, zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen tussen 12 en 18 jaar kunnen huishoudelijke taken zelfstandig uitvoeren, zoals hun eigen kamer op orde houden, opruimen, stofzuigen, bed verschonen, boodschap doen.

Bijlage 4. Normenkader Huishoudelijke ondersteuning

Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning maakt onderdeel uit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten in de Leidse regio. Het betreft een leidraad waarin werkzaamheden en uitgangspunten geformuleerd worden die leiden tot een schoon en leefbaar huis. Benadrukt wordt dat het een leidraad betreft en dat samen met de inwoner gekeken wordt welke werkzaamheden in de specifieke situatie overgenomen moeten worden of welke keuzes en afwegingen de inwoner in overleg met zorgaanbieder maakt. Het leveren van maatwerk is het uitgangspunt.

Huishoudelijke Ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociale netwerk). Afspraken hierover leggen de inwoner en de zorgaanbieder vast in een zorgovereenkomst/ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een plan/overeenkomst kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.

Begrippen

  • a.

    Leefruimten:

    • 1.

      Primaire leefruimten: Het gaat om de ruimten die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, de kamer(s) die als slaapkamer worden gebruikt, de hal, de keuken, het toilet en de badkamer;

    • 2.

      Overige ruimten: Het gaat om de ruimten die niet frequent gebruikt worden, zoals een berging, een zolder of balkon.

  • b.

    Opmerkzaamheid: Van de hulpverlener wordt verwacht dat hij/zij alert is op veranderingen in de situatie van de cliënt.

Variatie in Huishoudelijke Ondersteuning (te behalen resultaten)

Onder Huishoudelijke ondersteuning vallen:

  • a)

    Huishoudelijke ondersteuning basis,

  • b)

    Huishoudelijke ondersteuning speciaal en

  • c)

    Thuisondersteuning.

Bij het bepalen welke ondersteuning nodig is en in welke intensiteit ondersteuning geboden moet worden, wordt gekeken naar de te behalen resultaten, de aanwezigheid van verzwarende omstandigheden en de noodzaak om (eventuele) begeleiding in te zetten bij het dagelijks functioneren.

a) Huishoudelijke ondersteuning basis

De te behalen resultaten bij het inzetten van huishoudelijke ondersteuning basis zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was. De begrippen schoon en leefbaar huis en het verzorgen van de was zijn als volgt gedefinieerd.

Schoon en leefbaar huis:

De primaire leefruimten van het huis moeten schoon en opgeruimd zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Daarmee wordt voorkomen dat de woning vervuilt.

Wasverzorging :

Verzorging van de was omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed. Het strijken van kleding en/of linnen- en beddengoed vindt in principe niet plaats. In overleg met de cliënt kan eventueel bovenkleding worden gestreken zolang dit niet ten koste gaat van andere noodzakelijke werkzaamheden.

b) Huishoudelijke ondersteuning speciaal

De te behalen resultaten bij het inzetten van huishoudelijke ondersteuning speciaal zijn naast het realiseren van een schoon en leefbaar huis en optioneel de wasverzorging, de regievoering over het huishouden. Het regie voeren over het huishouden is als volgt gedefinieerd.

Regie voeren over het huishouden:

Er wordt van uitgegaan dat cliënten zelf in staat zijn om hun dagelijkse huishouden te plannen. Indien dit niet het geval is, maar iemand dat wel zou kunnen aanleren, wordt (tijdelijke) ondersteuning geboden gericht op het aanleren hiervan.

c) Thuisondersteuning

In sommige situaties kan het nodig zijn dat naast huishoudelijke ondersteuning ook lichte individuele begeleiding noodzakelijk is. De combinatie van huishoudelijke ondersteuning en lichte begeleiding zetten we in als Thuisondersteuning. Het heeft als doel te zorgen dat inwoners zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen. Deze begeleiding kan nodig zijn bij:

  • Beperkte zelfredzaamheid.

  • Gevaar van eenzaamheid of risico op verwaarlozing.

  • Onvoldoende aanwezigheid van hulp van anderen (geen sociaal netwerk).

  • Fors gebrek aan regie bij dagelijks leven.

Het is niet mogelijk om naast Thuisondersteuning ook nog Individuele Begeleiding in te zetten. Indien de behoefte aan “begeleiding bij het dagelijks functioneren” groter is dan binnen de Thuisondersteuning kan worden ingezet zullen aparte beschikkingen voor Huishoudelijke Ondersteuning en Individuele Begeleiding worden afgegeven.

Dit normenkader heeft alleen betrekking op het huishoudelijke ondersteuning gedeelte van thuisondersteuning.

Verzwarende omstandigheden

Er kunnen factoren zijn die ervoor zorgen dat schoonmaakwerkzaamheden met een hogere frequentie of intensiever moeten plaatsvinden. Cliënten zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen. Het kan daarbij gaan om roken door cliënten of eventuele huisgenoten, het aantal en de grootte van de meubels, de aanwezigheid van veel kleine spullen of het hebben van huisdieren. Indien de aanwezigheid van huisdieren tot vervuiling van de woning leidt zal het Sociaal (wijk)team het gesprek met de cliënt aangaan. De huishoudelijke hulp heeft de taak alert te zijn op verwaarlozing van huisdieren. In deze situaties is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden.

Per cliënt zal beoordeeld worden of er in die specifieke situatie sprake is van verzwarende omstandigheden. Onder verzwarende omstandigheden kunnen vallen (niet limitatief):

  • De aanwezigheid van drie of meer kinderen onder de 12 jaar.

  • Ernstige beperkingen in het gebruik van armen en handen bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen, bijvoorbeeld vanwege reuma, spasticiteit, verlamming of amputatie.

  • Ernstige beperkingen als gevolg van bedlegerigheid.

  • Een sterkere vervuiling van de woning of de noodzaak van een hoger niveau van hygiëne bijvoorbeeld vanwege rolstoelgebondenheid, incontinentie, allergie voor huisstofmijt, de aanwezigheid van huisdieren of COPD.

De verzwarende omstandigheden kunnen van toepassing zijn bij huishoudelijke ondersteuning basis, huishoudelijke ondersteuning speciaal en thuisondersteuning. Indien sprake is van verzwarende omstandigheden gelden de volgende categorieën:

  • HO Basis Intensief

  • HO Speciaal Intensief

  • Thuisondersteuning Intensief

Veranderende situatie

De situatie van inwoners kan veranderen. Bijvoorbeeld door dat de gezondheid verandert of doordat de ondersteuning vanuit het netwerk wijzigt. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning wijzingen. Door korte lijnen tussen aanbieder en cliënt is er ruimte om daar waar nodig aanpassingen te verrichten in de mate van ondersteuning. Indien zorgaanbieder en cliënt concluderen dat het resultaat niet bereikt kan worden binnen de ingezette voorziening nemen zij contact op met het Sociaal (wijk)Team.

Activiteiten

We maken onderscheid tussen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Het gaat daarbij om activiteiten ten behoeve van een schoon en leefbaar huis, wasverzorging en het voeren van regie over het huishouden. Samen met de cliënt wordt gekeken welke werkzaamheden de cliënt of zijn sociale netwerk uit kunnen uitvoeren en welke activiteiten de zorgaanbieder uitvoert. De daadwerkelijke frequentie en activiteiten zijn afhankelijk van de situatie van de inwoner.

Basisactiviteiten

Resultaat

Activiteit

Maximale Frequentie

Schoon en leefbaar huis

Woonkamer

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per 2 weken

Stof afnemen

1x per week

Slaapkamer

Stof afnemen

1x per week

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Bed verschonen

1x per 2 weken

Dweilen

1x per 4 weken

Keuken

Dweilen

1x per week

Afval opruimen

1x per week

Keukenblok (buitenzijde)

1x per week

Kookplaat, spoelbak en tegelwand afnemen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Sanitaire ruimtes

Toilet schoonmaken

1x per week

Natte cel schoonmaken

1x per week

Hal/gang

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per week

Stof afnemen

1x per week

Wasverzorging

Wassen en drogen van kleding

In overleg

Regie voeren

Plannen en beheren van middelen voor het huishouden

1x per week

Plannen van huishoudelijke taken

1x per week

Incidentele activiteiten

Resultaat

Activiteit

Frequentie

Schoon en leefbaar huis

Ramen binnenzijde

4x per jaar

Deur/deurposten nat afnemen

2x per jaar

Keukenkastjes (binnenzijde)

1x per jaar

Koelkast (binnenzijde)

3x per jaar

Oven/magnetron (binnenzijde)

2x per jaar

Afzuigkap reinigen

2x per jaar

Tegelwand natte cel afnemen

4x per jaar

Trap stofzuigen

1x per 4 weken

Bijlage 5. Activiteiten Begeleiding groep en Begeleiding individueel

Onderstaand schema geeft een overzicht van de activiteiten welke door de zorgaanbieder uitgevoerd kunnen worden binnen de in artikel 7.7 genoemde resultaten.

Ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en/of het voeren van regie

Deze activiteiten richten zich met name op de beperkingen en stoornissen in de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren, op oriëntatiestoornissen en op probleemgedrag.

  • Begeleiden in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen.

  • Hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en de gevolgen daarvan wegen.

  • Hulp bij het regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/ betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek (dit betreft niet het meegaan naar en aanwezig zijn bij het gesprek).

  • Hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten.

  • Hulp bij het initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning; dagelijkse routine.

  • Inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten.

  • Hulp bij zich aan regels, afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag.

Ondersteunen bij praktische vaardigheden / handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid.

Deze activiteiten richten zich met name op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het zich bewegen en verplaatsen.

  • Hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of hulp bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen.

  • Hulp bij het beheren van geld.

  • Hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen).

  • Hulp bij openbaar vervoer gebruik (alleen in de zin van oefenen).

  • Hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en het regelen van de afhandeling praktische zaken.

  • Instructie bij en/of het toezien op de persoonlijke verzorging (zelfzorg).

  • Hulp bij plannen en stimuleren van contact in de persoonsgebonden sociale omgeving, bijvoorbeeld hulp bij het opbouwen van een sociaal netwerk).

  • Hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie.

Ondersteunen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger

  • Oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de inwoner.

Bieden van toezicht

  • Overnemen van toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig ingegrepen kan worden bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte en medicijngebruik.

  • Het overnemen van toezicht en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders.

Aansturen van gedrag

  • Aansturen van gedrag met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen.

  • Begeleiden bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de stoornis.

Bieden van een dagprogramma ter vervanging van onderwijs, arbeid of andersoortige dagstructurering

  • Begeleiden bij onderwijs, arbeidsmatige dagbesteding (activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de inwoner).

  • Begeleiden bij activering (activiteiten gericht op zinvol besteden van de dag, aangepast aan de mogelijkheden en interesse van de inwoner, waaronder handvaardigheid, expressie, beweging, belevingsactiviteiten).

  • Begeleiden bij activering (belevingsgerichte activiteiten op een eenvoudig niveau met extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat).

Bijlage 6. Lijfgebonden ondersteuning

Inleiding

Persoonlijke verzorging valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), geregeld door de zorgverzekeraars. De wijkverpleegkundige bepaalt de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard inhoud en omvang. Naast persoonlijke verzorging via de Zvw wordt een deel van de persoonlijke verzorging geregeld via de Wmo 2015.

In de beleidsregel Verpleging en verzorging van het ministerie wordt persoonlijke verzorging als volgt omschreven: “Verpleging en verzorging omvat zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg: verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop.”

Door te verwijzen naar ‘zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’ valt het gehele beroepsarsenaal van de verpleegkundigen onder de Zvw; niet alleen de verpleegkundige handelingen (zorgverlening en verzorging), maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie . De toevoeging ‘of een hoog risico daarop’ is de basis voor inzet van enkel persoonlijke verzorging, zoals hulp bij het opstaan of wassen. Bijvoorbeeld bij mensen op een hoge leeftijd die nog geen directe behoefte hebben aan geneeskundige zorg, maar wel een hoog risico hebben hieraan behoefte te krijgen. De wijkverpleegkundige heeft nadrukkelijk de ruimte om, op basis van de professionele afweging, persoonlijke verzorging te bieden in een situatie waar nog geen sprake is van dominante medische problematiek .

Bepaling Zvw en Wmo

Voor iedere inwoner welke in het kader van de voormalige AWBZ persoonlijke verzorging ontvingen is op basis van de eerste grondslag bepaald onder welke regeling zij aanspraak kunnen maken op persoonlijke verzorging.

Zvw

Wmo 2015

Psycho-geriatrisch problematiek

Psychiatrische aandoening

Lichamelijke beperking

Verstandelijke handicap

Somatische aandoening

Zintuiglijke handicap

De verzorging zoals die via de AWBZ werd verleend, kan ook samenhang hebben met de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Deze ondersteuning is een taak via de Wmo 2015. De Wmo 2015 regelt namelijk de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van inwoners die er niet op eigen kracht of met hulp van hun sociale netwerk in slagen zelfredzaam te zijn of te participeren in de samenleving.

De omschrijving van zelfredzaamheid omvat twee elementen:

  • 1.

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

  • 2.

    het voeren van een gestructureerd huishouden.

De persoonlijke verzorging valt binnen deze begripsbepalingen. Iemand die als gevolg van beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hierbij hulp nodig hebben.

Voor zelfredzaamheid van inwoners zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen ontspanning en sociaal contact.

De beoordeling of er sprake is van verzorging via de Zvw of dat er vanuit de Wmo ondersteuning op dit vlak moet worden geboden, ligt dus eerst bij het oordeel van de wijkverpleegkundige en is afhankelijk van de geneeskundige zorg of het risico daarop. Het is niet zo dat er via de Wmo enkel ‘gestimuleerd wordt’ tot het verzorgen en er alleen sprake is ‘handen-op-de-rug-zorg’. Er kan ook daadwerkelijk lijfgebonden zorg worden geleverd.

Beoordeling door wijkverpleegkundige

Indien een inwoner zich bij het loket Zorg, Werk en Inkomen meldt met een vraag voor persoonlijke verzorging zal eerst moeten worden gekeken of deze inwoner niet voorliggend gebruik kan maken van de persoonlijke verzorging binnen de Zvw. Dit zal beoordeeld moeten worden door een wijkverpleegkundige.

De wijkverpleegkundige bepaalt, indien er sprake is van geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard en omvang via de Zvw. Indien de wijkverpleegkundige constateert dat er geen sprake is van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw dan wel dat de zorgverzekeraar negatief beslist op het verstrekken van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw, zal een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt moeten worden.

Onderscheid begeleiding individueel en lijfgebonden ondersteuning

Het kan binnen de Wmo gaan om twee “soorten van persoonlijke verzorging”:

  • 1.

    De behoefte aan ondersteuning vanuit de Wmo op het gebied van verzorging bestaat alleen uit “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging

  • In deze situatie is een inwoner (fysiek) in staat zelf de handelingen uit te voeren, maar heeft begeleiding nodig om tot deze handelingen te komen. Er is in deze situaties geen sprake van lijfgebonden zorg (incidentele basis uitgezonderd, bijvoorbeeld vanwege het aanleren van deze taken). Deze vorm van ondersteuning krijgt in de Wmo niet de titel verzorging, maar valt onder individuele begeleiding basis.

  • Op basis van het advies/oordeel van de wijkverpleegkundige kan de omvang (intensiteit) van de Wmo-ondersteuning wordt vastgesteld. Indien een inwoner zowel individuele begeleiding voor andere doelen als voor “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging individuele begeleiding krijgt dan bepaalt de totale som van de benodigde uren van de verschillende onderdelen, in welke intensiteit de begeleiding wordt ingezet.

  • 2.

    Er is geen sprake van geneeskundige zorg of een risico daarop, maar wel van een noodzaak tot het leveren van lijfgebonden zorg.

  • Als er geen geneeskundige zorg of een groot risico daarop aanwezig is, maar er zijn wel beperkingen bij het uitvoeren van de ADL-verrichtingen zal ondersteuning moeten worden ingezet via de Wmo 2015.

  • Het is van belang dat de wijkverpleegkundige die bij de bepaling dat het geen Zvw-zorg kan zijn, wel een advies kan geven over de behoefte en benodigde omvang van de Wmo-ondersteuning. Het gaat hierbij om uitzonderingen en (vooralsnog) hele kleine aantallen. Deze verzorging past niet of minder goed binnen de individuele begeleiding.

Omvang zorg

Bij het bepalen van de omvang van de noodzakelijke zorg zal door de wijkverpleegkundige gebruik gemaakt worden van de normtijden zoals van toepassing bij de Zvw.