Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Scherpenzeel houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening jeugdhulp Scherpenzeel 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Scherpenzeel houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening jeugdhulp Scherpenzeel 2021)

De raad van de gemeente Scherpenzeel,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 oktober 2020;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vierde lid van de Jeugdwet;

met in achtneming van het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Scherpenzeel van 15 oktober 2020,

besluit

  • 1.

    De ‘Verordening jeugdhulp Scherpenzeel 2021’ vast te stellen, onder gelijktijdige intrekking van de ‘Verordening jeugdhulp 2018’.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Scherpenzeel

    • b.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand (diepgaand) onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders en die bijdragen aan de eigen mogelijkheden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van deze verordening

    • c.

      andere (voorliggende) voorziening: wettelijke voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen

    • d.

      Awb : Algemene wet bestuursrecht

    • e.

      familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren

    • f.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders

    • g.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroeien, opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet

    • h.

      individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3, derde lid van deze verordening

    • i.

      jeugdhulpaanbieder: rechtspersoon of natuurlijk persoon die bedrijfsmatig/beroepsmatig jeugdhulp verleent onder verantwoordelijkheid van de gemeente

    • j.

      onderzoeksverslag: het document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren

    • k.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken

    • l.

      professionele standaard: de beroepscode, de vakinhoudelijke richtlijnen en de veldnormen, zoals die op de website van het Nederlands Jeugdinstituut zijn gepubliceerd

    • m.

      wet: Jeugdwet (2015).

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Awb en de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Artikel 2 Onafhankelijke cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en/of hun ouders een beroep kunnen doen op onafhankelijke en kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdige uitgangspunt is.

Artikel 3 Vormen van jeugdhulp

  • 1. Het college is verantwoordelijk voor het verstrekken van jeugdhulp in de vorm van algemene voorzieningen en individuele voorzieningen.

  • 2. De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      jeugd- en jongerenwerk

    • b.

      opvoedondersteuning, informatie en advies

    • c.

      jeugdgezondheidszorg

    • d.

      advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling via Veilig Thuis

    • e.

      vertrouwenspersoon jeugdhulp via Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ)

    • f.

      kindertelefoon

    • g.

      peuterspeelzaalwerk

    • h.

      activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society, zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken of steuncontacten tussen ouders en jongeren, die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving

    • i.

      specialistische ondersteuning Jeugd-GGZ via de huisarts

    • j.

      het organiseren van activiteiten in het kader van de week van de opvoeding en de maand van autisme

    • k.

      mantelzorgondersteuning, gericht op opgroeien en opvoeden

    • l.

      korte individuele trainingen of andere kortdurende interventies, al dan niet in groepsverband, die gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie

    • m.

      ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs of kinderopvang, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt in overleg met de school of kinderopvang

    • n.

      casemanagement of het voeren van regie: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn

    • o.

      vraagverheldering via het (keukentafel)gesprek

    • p.

      algemeen maatschappelijk werk

  • 3. De volgende individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      crisishulp

    • b.

      generalistische Basis GGZ en Specialistische GGZ

    • c.

      jeugdzorgplus

    • d.

      residentiële jeugdhulp en 3-milieus voorzieningen

    • e.

      pleegzorg en gezinshuizen

    • f.

      hulp voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)

    • g.

      specialistische jeugdhulp

    • h.

      dagbehandeling

    • i.

      vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, indien sprake is van artikel 2.3, tweede lid van de Jeugdwet

    • j.

      jeugdbescherming en Jeugdreclassering

    • k.

      gezinsbegeleiding en Individuele begeleiding

    • l.

      dagbesteding

    • m.

      kortdurend verblijf

    • n.

      gezinsbehandeling en Individuele behandeling

    • o.

      ambulante opvoedondersteuning in de thuissituatie

    • p.

      diagnostiek

    • q.

      kinder- of Buitenschoolse opvang Plus

    • r.

      respijtzorg

HOOFDSTUK 2 TOEGANG TOT JEUGDHULP

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling en jeugdarts naar een door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, als en voor zover deze jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 12 van deze verordening.

  • 3. De huisarts, medisch specialist of jeugdarts kunnen jeugdigen of ouders rechtstreeks verwijzen naar een algemene of andere voorziening.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een behoefte aan jeugdhulp melden bij het college. Als de jeugdige en/of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college ten behoeve hiervan zorg voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en/of zijn ouders voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om binnen zes weken een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 3. In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 6 van deze verordening, en de aanvraag van de jeugdige en/of zijn ouders of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene of andere voorziening.

Artikel 6 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, en voorkeuren van de jeugdige en/of zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige;

    • b.

      of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige,

      • 1°:

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • 2°:

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • 3°:

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders (met gebruikelijke hulp) en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • 4°:

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere (voorliggende) voorziening, algemene voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders, en

    • d.

      indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 2. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3. Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige en/of zijn ouders medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een Pgb. De jeugdige en/of zijn ouder wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4. De jeugdige en/of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

Artikel 7 Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 8 Onderzoeksverslag

Het college verstrekt aan de jeugdige en/of zijn ouders een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het onderzoeksverslag), dit is het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet. Het onderzoeksverslag wordt binnen zes weken na de melding opgesteld. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 9 Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 10 Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening bij het college indienen door middel van:

    • a.

      een door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend onderzoeksverslag als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, of

    • b.

      een ondertekend familiegroepsplan.

  • 2. De voorziening wordt toegekend met ingang van de datum waarop de hulpvraag is gemeld bij de gemeente of huisarts/medisch specialist/gecertificeerde instelling/jeugdarts of met ingang waarop de voorziening na datum melding wordt ingezet. De voorziening kan met terugwerkende kracht worden toegekend indien de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog is vast te stellen.

  • 3. In afwijking van het derde lid kan geen voorziening met terugwerkende kracht worden toegekend, indien het hulptraject reeds is afgerond en de hulp niet langer noodzakelijk is, tenzij het hulptraject is ingezet na verwijzing van de huisarts medisch specialist/gecertificeerde instelling/jeugdarts.

  • 4. Het college legt het verlenen dan wel het afwijzen van een individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 12 van deze verordening.

  • 5. Het college geeft de beschikking binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 11 Criteria voor de verstrekking van een individuele voorziening

  • 1. Het college neemt het onderzoeksverslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele voorziening.

  • 2. Binnen de kaders van de wet en deze verordening kan een individuele voorziening worden verstrekt wanneer door het college is vastgesteld dat:

    • a.

      inzet van jeugdhulp noodzakelijk is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

    • b.

      de jeugdige met eigen mogelijkheden, of met inzet van zijn ouders, andere personen uit het eigen netwerk, vrijwilligers of gebruikelijke hulp, geen afdoende oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag;

    • c.

      algemene of andere (voorliggende) voorzieningen in de betreffende situatie niet afdoende blijken.

  • 3. Het college verstrekt een individuele voorziening als een verwijzing zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, is afgegeven en de jeugdhulpaanbieder na een onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, eerste lid onder a. tot en met d. van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is;

  • 4. Het college kan afwijken van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder als bedoeld in lid 3, indien dit oordeel niet voldoet aan het bepaalde in het derde lid of de professionele standaard.

  • 5. Het college kan in uitvoeringsregels nadere regels opstellen ter uitvoering van het bepaalde in het tweede lid onder b. van dit artikel.

Artikel 12 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt, worden de gemaakte afspraken met de jeugdige en/of zijn ouders vastgelegd en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      de geldigheidsduur van de beschikking;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, indien van toepassing, en

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn, indien van toepassing.

    • f.

      dat een verzoek om verlenging van de voorziening tijdig dient te worden aangevraagd door de jeugdige en/of ouders.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een Pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Welke individuele voorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking van het Pgb , en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb

    • f.

      dat een verzoek om verlenging van de voorziening tijdig dient te worden aangevraagd door de jeugdige en/of ouders.

  • 4. Bij aanwezigheid van een onderzoeksverslag, familiegroepsplan en/of budgetplan maken deze onderdeel uit van de beschikking. In deze plannen kunnen de aspecten als genoemd in lid 1 tot en met lid 3 worden opgenomen.

HOOFDSTUK 3 PGB

Artikel 13 Aanvullende voorwaarden voor Pgb

  • 1. Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Op de aanvraag voor een individuele voorziening in de vorm van een Pgb zijn de voorwaarden omtrent individuele voorzieningen, zoals beschreven in deze verordening en de wet, van toepassing.

  • 3. Nadat de hulpvraag of de ondersteuningsbehoefte is vastgesteld, wordt een aanvraag voor een individuele voorziening in de vorm van een Pgb door de jeugdige en/of zijn ouders ingediend bij het college op een ter beschikking gesteld format, waarin is opgenomen:

    • a.

      welke jeugdhulp de jeugdige en/of zijn ouders gezien de hulpvraag willen inkopen met het Pgb en wat het beoogde resultaat is;

    • b.

      indien van toepassing: op welke wijze het beoogde resultaat bijdraagt aan de doelen die in het familiegroepsplan beschreven staan;

    • c.

      op welke wijze de jeugdige en/of zijn ouders de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uitvoeren, dan wel wie hiertoe is gemachtigd;

    • d.

      waarom de jeugdige en/of zijn ouders de jeugdhulp “in natura” niet passend vinden;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • f.

      een afschrift van een actuele Verklaring omtrent het Gedrag (VOG);

    • g.

      een onderbouwde begroting.

  • 4. Het college stelt de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren of dagdelen vast aan de hand van de door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Een Pgb kan alleen worden aangewend voor de in de aanvraag beschreven vorm, duur en omvang van de jeugdhulp. Het college kan voorts een aanvraag voor de volgende kosten weigeren:

    • a.

      voor zover het Pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      voor zover het Pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor begeleidings-, administratie-, of beheerkosten in verband met het Pgb;

    • c.

      voor zover het Pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor andere kosten dan het leveren van de benodigde hulp. Onder andere kosten wordt o.a. verstaan reis- en verblijfskosten voor zorgverleners, kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • d.

      voor zover het Pgb is bedoeld voor vervoer door het eigen sociale netwerk, waarbij wel een beoordeling kan plaatsvinden voor een Pgb voor de kilometervergoeding op grond van artikel 14 lid 5 van deze verordening;

  • 6. Het college kent een Pgb voor niet-professionele zorg vanuit het sociale netwerk alleen toe:

    • a.

      indien de jeugdige en/of zijn ouders motiveert waarom dit tot een gelijk of beter resultaat leidt dan de inzet van een professionele zorgverlener;

    • b.

      indien de ondersteuningsbehoefte de gebruikelijke hulp overstijgt;

    • c.

      indien de persoon uit het sociale netwerk die de zorg verleent heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige en/of zijn ouders voor hem niet leidt tot overbelasting;

    • d.

      voor zover door het college professionele hulp niet noodzakelijk wordt geacht.

  • 7. Het college kan in uitvoeringsregels nadere regels opstellen ter uitvoering van de bepalingen genoemd in dit artikel.

Artikel 14 De hoogte van het Pgb

  • 1. De omvang van het Pgb bedraagt nooit meer dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de jeugdhulpregio FoodValley te verstrekken voorziening in natura.

  • 2. De hoogte van het Pgb wordt berekend aan de hand van de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren of dagdelen maal het tarief of prijs:

    • a.

      waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het budget de jeugdige en/of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken, en

    • b.

      waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de jeugdige en/of zijn ouders de jeugdhulp willen betrekken, en

    • c.

      waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid onder c. of het vierde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid heeft om de betreffende jeugdhulp te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en

  • 3. Indien het Pgb is gebaseerd op een uurtarief, wordt onderscheid gemaakt in:

    • a.

      het professionele tarief voor degene die voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de deelovereenkomsten van de jeugdhulpregio FoodValley, is gebaseerd op het tarief van zorg in natura minus 15% overheadkosten, tenzij met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel het tarief in het individuele geval niet toereikend is;

    • b.

      het professionele tarief voor degene die niet voldoet aan de voorwaarden in de deelovereenkomsten van de jeugdhulpregio FoodValley, maar wel volgens de voor de jeugdhulp gebruikelijke professionele standaard werkt, bedraagt 60% van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

    • c.

      het tarief van een niet-professional uit het sociale netwerk voor het verlenen van begeleiding bedraagt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners. Het wettelijke minimum loon inclusief vakantietoeslag en vakantie-uren is de ondergrens.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid onder c., kan de hoogte van het Pgb voor informele hulp gelijk zijn aan de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk, zoals opgenomen in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de jeugdige en/of ouders kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 5. Onder vervoerskosten als bedoeld in artikel 3 lid 3 onder i. van deze Verordening vallen de werkelijke reiskosten op basis van het tarief van het Openbaar Vervoer, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding per kilometer conform de richtlijnen van het CAO Rijk. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kortste route (per auto) overeenkomstig de routeplanner van Google Maps.

  • 6. Het tarief op basis waarvan het Pgb is berekend, blijft in stand zolang de toekenning geldig is.

  • 7. Van het bedrag per kalenderjaar van een Pgb is 1,5% verantwoordingsvrij met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1.250,-. Bij een Pgb afgegeven in de loop van een kalenderjaar wordt het verantwoordingsvrije bedrag naar rato omgerekend.

  • 8. Indien de kosten van de door de jeugdige en/of zijn ouder(s) beoogde individuele voorziening uitstijgen boven de kostprijs van de naar het oordeel van het college adequate individuele voorziening in natura, dienen de jeugdige en/of zijn ouder(s) het verschil zelf te bekostigen.

  • 9. Het Pgb wordt bruto verstrekt met inachtneming van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en is inclusief de eventuele kosten voor een eenmalige uitkering, een feestdagenuitkering, reiskosten of de kosten van uitstapjes.

  • 10. Het college kan in uitvoeringsregels nadere regels opstellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 15 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en Pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of Pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen de jeugdige of zijn ouders aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of Pgb.

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of Pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende Pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening of het Pgb.

    • f.

      de jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten Pgb invorderen.

Artikel 16 Opschorting betaling uit het Pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het Pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 13, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het Pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN JEUGDHULP

Artikel 17 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en Pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en Pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 18 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    de kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 19 Klachtregeling

Het college stelt binnen de door de raad vastgestelde kaders een regeling op voor mediation en second opinion alsmede de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 20 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 21 Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen betreffende de uitvoering van deze verordening waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot een onaanvaardbare situatie.

Artikel 22 Intrekken oude verordening

De Verordening jeugdhulp 2018 wordt ingetrokken.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Scherpenzeel 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 17 december 2020.

B.S. van Ginkel-Schuur

Griffier

H.H. de Vries

voorzitter

Toelichting op de Verordening Jeugdhulp Scherpenzeel 2021

Algemene toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Met deze wet wordt uitgegaan van een jeugdhulpplicht door gemeenten. Het college treft een voorziening op het gebied van jeugdhulp indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Deze voorziening wordt dan pas getroffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders ontoereikend zijn.

De bedoeling van de Jeugdwet is dat de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • a.

    gezond en veilig op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid, en

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

In de Jeugdwet is in de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vastgelegd dat de gemeenteraad regels stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet over:

  • a.

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen,

  • b.

    de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • c.

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • d.

    de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet wordt vastgesteld;

  • e.

    de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet,

  • f.

    op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet,

  • g.

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;

  • h.

    de voorwaarden die gelden als een jeugdige en/of diens ouders een Pgb aanvragen voor jeugdhulp door inzet van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Binnen de kaders van de Jeugdwet en de verordening kan het college nadere uitvoeringsregels stellen. Deze verordening maakt hier gebruik van, zodat het college – binnen de door de gemeenteraad gestelde kaders - snel kan inspringen op door inwoners of het sociaal team gesignaleerde knelpunten. Dergelijke nadere regels worden altijd ter advies aan de Adviesraad Sociaal Domein Scherpenzeel voorgelegd en ter informatie toegestuurd aan de gemeenteraad.

Vormen van jeugdhulp

Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten hulp omvatten. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Deze verordening bevat daarom een nadere uitwerking artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en andere (jeugdhulp)voorzieningen (hoofdstuk 1). In de verordening is op het gebied van jeugdhulp onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen.

Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde hulp. Voor deze vormen van hulp beoordeelt het college eerst of de jeugdige en/of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben.

Toeleiding naar individuele voorzieningen

De toeleiding naar jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder kan binnenkomen bij de bureaudienst van het sociaal team van de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand in overleg met die jeugdige en/of zijn ouders. In een gesprek tussen de jeugdconsulent (de door de gemeente in te zetten deskundige) en de jeugdige en/of zijn ouders wordt bekeken wat de jeugdige en/of zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een algemene voorziening is of een individuele voorziening. Is het laatste het geval dan geeft het college daar een beschikking voor af.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist.

In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts advies geven over welke specifieke vorm van hulp nodig is. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de gecontracteerde jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de jeugdhulpregio FoodValley heeft gemaakt in het kader van zijn contract en met de regels die daarover zijn neergelegd in deze verordening (artikel 11, derde en vierde lid). Deze afspraken, die in 2019 en 2020 via de Fysieke Adviestafel zijn gemaakt, hebben tot doel dat de gemeente zo nodig de procesregie kan oppakken.

Verder zijn er afspraken tussen de artsen en de gemeentelijke toegang over doorverwijzing. Deze afspraken bieden een handvat voor de integrale benadering rond het kind. Zodat, met name bij multiproblematiek, de integrale benadering kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Hierbij is het vanuit gegevensbescherming van belang dat de ouders en/ of de jeugdige in beginsel altijd op de hoogte zijn van/ betrokken worden bij het delen van persoonlijke informatie tussen professionals. Hierover zijn afspraken gemaakt met de lokale huisartsen. Die afspraken worden periodiek geëvalueerd.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Ook hierover zijn via de Fysieke Adviestafel in de jeugdhulpregio FoodValley afspraken gemaakt.

Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via Veilig Thuis (advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling)

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. In de meeste gevallen worden de signalen na onderzoek door Veilig Thuis doorgezet naar het jeugdteam van de gemeente. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1Definities

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de wet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’.

Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Lid 1 onderdeel b: algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats, dan wel een beperkte. Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig

Lid 1 onderdeel c: andere (voorliggende) voorziening

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van bijv. de Zorgverzekeringswet, Wmo, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Als dergelijke voorzieningen voor jeugdigen beschikbaar zijn, dan zijn dat voorliggende voorzieningen in het kader van de Jeugdwet en is verstrekking van jeugdhulp niet mogelijk.

Lid 1 onderdeel f: gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die ouders en/of andere verzorgers of opvoeders vanuit eigen mogelijkheden geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf.

Dit begrip is van belang om te bepalen of jeugdhulp moet worden ingezet voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf. Uitgangspunt is dat deze jeugdhulp niet hoeft te worden ingezet voor zover het gebruikelijk is dat, ouders, verzorgers of opvoeders, die tot dezelfde leefeenheid horen, elkaar deze hulp bieden.

Het begrip ‘gebruikelijke hulp” levert in de uitvoeringspraktijk discussie op tussen inwoners en het sociaal team. Daarom kan het college er voor kiezen om dit – binnen de kaders van deze verordening - nader uit te werken in de Uitvoeringsregels gebruikelijke hulp Wmo en jeugdhulp 2021.

Lid 2

Begrippen die al zijn omschreven in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen.

Artikel 2 Onafhankelijk cliëntondersteuning

De cliëntondersteuning is onafhankelijk en kosteloos voor de inwoner en wordt uitgevoerd door MEE Veluwe of de SWO (voor inwoners van 55 jaar en ouder). Hierbij gaat het om onafhankelijke ondersteuning van de cliënt met informatie, advies en algemene ondersteuning. De ondersteuning heeft als doel bij te dragen aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening voor de cliënt op het gebied van zorg, preventieve zorg, jeugdhulp, maatschappelijke zorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het college draagt er zorg voor dat onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar is. Bij deze vorm van ondersteuning is het belang van de cliënt uitgangspunt. Dit artikel is in de verordening opgenomen, omdat dit onderwerp een speerpunt is voor de Adviesraad sociaal domein Scherpenzeel. Ook de gemeenteraad vindt cliëntondersteuning belangrijk, want zij heeft in 2019 in een amendement het college opgedragen de bekendheid van cliëntondersteuning onder inwoners te vergroten van 36% naar 72%. De check of dit percentage wordt bereikt, vindt plaats via de jaarlijkse clientervaringsonderzoeken.

Artikel 3Vormen van Jeugdhulp

Voor de duidelijkheid zijn in dit artikel de diverse vormen van jeugdhulp opgenomen, die voorheen in de Nadere Regeling Jeugdhulp 2015 waren vermeld. Deze Nadere Regeling wordt bij de vaststelling van deze verordening ingetrokken, zodat alle vormen van jeugdhulp op één plek te vinden zijn.

Lid 1 tot en met 3

De wetgever geeft in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene (vrij toegankelijke) voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de individuele voorzieningen zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Een voorziening kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de inwoner zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG TOT JEUGDHULP

Artikel 4 en 5 Toegang jeugdhulp

Er is een laagdrempelige, herkenbare, integrale toegang voor jeugd en/of ouders/verzorgers georganiseerd via ons sociaal team, waar signalen, vragen over en verzoeken om hulp snel en adequaat worden behandeld of worden doorgeleid. Hiertoe behoort ook crisiszorg. Zowel deskundigheid als mandaten van de consulenten zijn daarvoor geregeld.

De toegang werkt volgens de principes van eigen mogelijkheden: eerst wordt, samen met de jeugdige en ouder/verzorger bekeken wat zij zelf, dan wel met behulp van het eigen netwerk kunnen doen. Als dat niet mogelijk is, of niet voldoende oplevert, wordt met de jeugdige en ouder/verzorger gekeken wat aanvullend nodig is om de eigen mogelijkheden te versterken. Intensiteit en duur van de ondersteuning hangt samen met de mogelijkheden, compenserende factoren, aard en ernst van de situatie. Zo licht mogelijk waar kan en zwaarder waar nodig. De ondersteuning gaat van preventief, algemeen en vrij toegankelijk tot gespecialiseerd en niet vrij toegankelijk. Indien nodig kan de jeugdige aanspraak maken op een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts(de medische verwijsroute)

Naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp (zie hierna), bestaat ook nog steeds de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp (artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet). Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Uiteraard is de aanbieder hierbij gehouden aan hetgeen volgt uit de contractrelatie met de gemeente (i.c. de jeugdhulpregio FoodValley).

Het college maakt verder afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt (artikel 2.7, vierde lid, van de wet). Deze afspraken dienen ertoe dat de gemeente haar regierol kan waarmaken en de omvang van het voorzieningenpakket beheersbaar kan houden. De afspraken gaan ook in op hoe de verwijzende artsen en degenen die namens de gemeente betrokken zijn bij de gemeentelijke toegang op passende wijze van elkaar op de hoogte blijven met betrekking tot verwijzingen en behandelingen, zodat het streven van een integrale benadering en het uitgangspunt van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, in het bijzonder bij multiproblematiek, zo goed mogelijk verwezenlijkt kan worden.

In de jeugdhulpregio FoodValley zijn verder met jeugdhulpaanbieders afspraken gemaakt over de invulling van de medische verwijsroute. Dat wordt verder toegelicht bij artikel 11.

In het tweede lid is bepaald dat in alle gevallen een beschikking wordt afgegeven.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Lid 1

De hulpvraag is het eerste contact van jeugdige en/of ouders met het college om aan te geven dat er een behoefte aan jeugdhulp is bij jeugdige en/of ouders. Dit is dus geen aanvraag in de zin van de Awb. Na een hulpvraag kan een aanvraag om een individuele voorziening volgen door een belanghebbende. Maar dit hoeft niet. Bijvoorbeeld als uit het onderzoek bedoeld in artikel 7 blijkt dat de hulpvraag en het probleem op een andere manier kunnen worden opgelost.

Lid 2

Zodra de hulpvraag is ontvangen brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning en van de mogelijkheid om een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen.

Lid 3

Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. Onder spoedeisende gevallen worden gevallen verstaan waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht), omdat er sprake is van een acute bedreiging van veilig kunnen opgroeien en zich veilig kunnen ontwikkelen. In dergelijke spoedeisende gevallen, kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp.

Lid 4

De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een algemene voorziening kunnen hier direct naartoe zonder eerst een hulpvraag te hebben gemeld bij het college.

Artikel 6Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen is het belangrijk dat de jeugdconsulent alle feiten van de hulpvraag onderzoekt. Het is vooral belangrijk dat we dit samen met de jeugdige en zijn ouders, dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger onderzoeken. Om een totaalbeeld van de jeugdige, zijn ouders en de gezinssituatie te krijgen is persoonlijk contact nodig. Het is gangbaar om dit in de vorm van een keukentafelgesprek te doen, maar de locatie van het gesprek hangt af van de omstandigheden. Soms is het voor het onderzoek nodig om meer gesprekken te voeren, omdat het soms over ingewikkelde individuele voorzieningen gaat. In het jeugdteam is een gedragskundige aanwezig, die daarvoor in de hulpvraag kan worden betrokken. Complexe casussen kunnen ook voor advies worden ingebracht bij het Regionale Expertteam (RET) en de Jeugdbeschermingstafel, als er grote zorgen over de veiligheid van kinderen zijn.

Lid 1, onder a. en b.

Verder wordt in het eerste lid bepaald op welke wijze een aanvraag voor jeugdhulp wordt beoordeeld, waarbij de stappen die de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak (CRvB 01-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477) heeft vastgesteld terugkomen:

  • 1.

    stel vast wat de hulpvraag is;

  • 2.

    breng de problemen gedetailleerd in kaart;

  • 3.

    stel vast welke hulp in aard en omvang nodig is, zodat de jeugdige:

    • -

      gezond en veilig kan opgroeien;

    • -

      kan groeien naar zelfstandigheid;

    • -

      voldoende zelfredzaam is;

    • -

      maatschappelijk kan participeren;

  • 4.

    stel vast of de jeugdige, ouders, en/of sociaal netwerk de problemen (deels) zelf kunnen oplossen (met gebruikelijke hulp) en of er gebruik kan worden gemaakt van een andere of algemene voorziening.

De laatste stap is het onderzoeken van eigen kracht. Ook bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouders worden verwacht. Ouders behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft. De ouders van het kind hebben een actieve rol om in eerste instantie te proberen de problemen die zij ervaren zelf of met hulp van hun eigen netwerk op te lossen. Dit uitgangspunt is geformuleerd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2362).

Bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen bij bovengebruikelijke hulp heeft de CRvB vier vervolgvragen geformuleerd die onderzocht moeten worden:

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • 4.

    Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Om de financiële draagkracht van ouders te beoordelen wordt aansluiting gezocht bij normen vanuit het NIBUD. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van een rekentool van het NIBUD, namelijk 'het persoonlijk budgetadvies'.

Onder c:

Het college dient daarnaast redelijkerwijs rekening te houden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of ouders bij het bepalen van de aangewezen jeugdhulp (artikel 2.3 lid 4 onderdeel b Jeugdwet).

Onder d:

Bij het onderzoek wordt tevens beoordeeld hoe de toekenning van de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen (artikel 2.9 Jeugdwet). Hierbij valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Zvw en/of een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Lid 3

De jeugdige en/of zijn ouders worden geïnformeerd over de mogelijkheden te kiezen voor een persoonsgebonden budget. Deze informatieplicht volgt uit artikel 8.1.6 van de Jeugdwet.

Lid 4

Voor of tijdens het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

Artikel 7Identificatie

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8Onderzoeksverslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij.

Wel wordt aangesloten bij de praktijk van de Wmo 2015. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.

Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en/of ouder. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. De gemeente gebruikt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook als het onderzoeksverslag. De jeugdige en/of ouders ondertekenen het plan. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is vormvrij.

Artikel 9Deskundig oordeel en advies

Uit het onderzoek en het gesprek tussen de jeugdige en/of zijn ouders en de gemeente kan naar voren komen dat er al professionals betrokken zijn of zouden moeten zijn. In dat geval kan de gemeente informatie nodig hebben van die instanties. Dit kan op verschillende manieren vorm krijgen. De ouder kan zelf voor de nodige informatie zorgen. Of er kan voor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aan wordt gegaan met deze andere professionals. Dan is toestemming voor het doorbreken van de geheimhoudingsplicht niet nodig.

Ook kan de gemeente ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouders. Hierbij wordt de jeugdige en/of zijn ouders gevraagd toestemming te geven aan de betrokken instantie als dit nodig is om een geheimhoudingsplicht te doorbreken. Tot slot kunnen jeugdteams van gemeenten in de jeugdhulpregio FoodValley een beroep doen op het Regionaal Expertteam (RET) of de Jeugdbeschermingstafel (in geval van zorgen over veiligheid binnen een gezin).

Artikel 10Aanvraag

Algemeen

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

Lid 1 en 2

De Awb is van toepassing. Een belanghebbende, in de regel zijn dat de jeugdige of ouders met gezag, kan daarom een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. De gebruikelijk gang van zaken is echter dat de jeugdige of zijn ouder als eerste stap contact opneemt met de gemeente voor een gesprek met een consulent. Dit is de melding in de verordening. Dit gesprek kan telefonisch of fysiek in het gemeentehuis via de bureaudienst van het sociaal team aangevraagd worden. Ook staat de mogelijkheid open om een digitale aanvraag in te dienen via het algemene emailadres van het sociaal team.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4:1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij het college.

In de Jeugdwet is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in artikel 4:13 van de Awb geldt daarom onverkort. Dit betekent dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een aanvraag binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties kan in het belang van een zorgvuldige besluitvorming een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

In verreweg de meeste gevallen is het ondertekende onderzoeksverslag of ondertekend familiegroepsplan de aanvraag voor jeugdhulp. Het college heeft daarvoor de opdracht om die binnen zes weken ‘op te leveren’. Daarna is nog twee weken de gelegenheid om aanvullingen van jeugdige of ouders te verwerken, zodat binnen acht weken de beschikking kan worden afgegeven.

Lid 3

De Jeugdwet geeft geen richtlijnen over het al dan niet toekennen van een voorziening met terugwerkende kracht. Indien een jeugdhulptraject nog niet is afgerond als de jeugdige of ouder zich meldt, probeert het college alsnog vast te stellen of de ingezette ondersteuning een noodzakelijke en passende voorziening is voor de jeugdige of de ouder. Kan het college die beoordeling niet meer maken, dan is dit voor het risico van de jeugdige of ouder(s). Maar is die beoordeling nog wel mogelijk en wordt de ingezette ondersteuning passend en nodig geacht, dan bestaat wordt de jeugdhulpvoorziening te treffen. Ook voor het gedeelte van de hulpverlening die reeds heef t plaatsgevonden. dan kan de voorziening met terugwerkende kracht worden toegekend.

Volgens jurisprudentie op het gebied van de Wmo (Rechtbank Oost-Brabant, ECLI:NL:RBOBR:2014:3092) behoort het onderzoeken van de noodzaak van een voorziening niet tot de compensatieplicht van de gemeente indien een hulptraject reeds is afgerond voor dat een aanvraag is ingediend, en er geen sprake meer is van belemmeringen. In navolging hiervan is opgenomen dat indien een jeugdhulptraject reeds is afgerond en er niet langer sprake is van opgroeiproblemen/beperkingen, geen jeugdhulpvoorziening wordt toegekend. Dit dient zorgvuldig afgewogen te worden.

Artikel 11Criteria voor de verstrekking van een individuele voorziening

Lid 1 en 2

In artikel 2.9, aanhef en onder a, van de wet is onder meer bepaald dat de raad bij verordening regels moet stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Daar is onder andere in dit artikel uitvoering aan gegeven, met de kanttekening dat het bij het verstrekken van een individuele voorzieningen altijd op maatwerk aankomt.

Lid 3 en 4

De Jeugdwet regelt dat er een directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp bestaat (artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet). Deze verwijzingsmogelijkheid bestaat dus naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing en onderzoek beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

Alleen als de jeugdhulpaanbieder de richtlijnen van zijn vakgebied en afspraken met de gemeente niet volgt, mag de gemeente een ander besluit nemen. Hoe hiermee om te gaan zijn in 2019 in het Bestuurlijk Overleg en de Fysieke Adviestafel (FAT) van de jeugdhulpregio FoodValley afspraken gemaakt. Aan de (deel)overeenkomsten is een protocol toegevoegd. In dit protocol wordt gewaarborgd dat ook bij de (medische) verwijsroute de gemeente in staat blijft om actieve regie te voeren. Op basis van die afspraken zijn het derde en vierde lid opgenomen. In de afspraken zorgen aanbieders er voor dat - voordat zij jeugdhulp gaan bieden - in de dossiers zichtbaar opnemen wat de uitkomst van beoordeling van het bepaalde in artikel 6, eerste lid van deze verordening. Het college kan de voorziening weigeren, als het onderzoek niet voldoet aan de criteria van artikel 6, eerste lid van deze verordening of de professionele standaard. Dat zijn de beroepscode, de vakinhoudelijke richtlijnen en de veldnormen voor jeugdhulpaanbieders/jeugdhulpprofessionals zoals die op de website van het Nederlands Jeugdinstituut zijn gepubliceerd.

Lid 5

Het college kan in uitvoeringsregels nadere regels opstellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel, bijvoorbeeld welke voorzieningen op basis van het tweede en derde lid van dit artikel beschikbaar zijn. Verder kan het college in de uitvoeringsregels bijvoorbeeld een nadere invulling geven aan het begrip gebruikelijke hulp. Van die bevoegdheid in dit artikel wil het college gebruik maken via vaststelling van de geactualiseerde Uitvoeringsregels gebruikelijke hulp Wmo en jeugdhulp 2021, die de Nadere regeling gebruikelijke hulp Wmo en jeugd 2015 vervangt. Met vaststelling van een collegeregeling kan sneller worden ingesprongen op vragen van inwoners of de uitvoeringspraktijk.

Artikel 12Inhoud beschikking

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet. De jeugdige of zijn ouders moeten op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of zijn ouders goed en volledig informeert.

HOOFDSTUK 3 PGB

Artikel 13Aanvullende voorwaarden voor Pgb

Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de wet een Pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. De CRvB heeft op 17 mei 2017 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak ECLI:NL:CRVB:2017:1803) een uitspraak gedaan over verboden delegatie. De raad stelt dat de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de hoogte van het Pgb en het vaststellen van het Pgb niet kan worden gedelegeerd aan het college. De essentialia van het voorzieningenpakket dienen in de verordening te worden vastgelegd. Volgens de CRvB behoort de berekeningswijze van de hoogte van de Pgb tarieven tot de essentialia. Daarom zijn de uitgangspunten voor het Pgb in de artikelen 13 en 14 opgenomen.

Van belang is ook hier dat eerst de ondersteuningsbehoefte wordt vastgesteld en pas daarna de leveringsvorm (zorg in natura of Pgb). Van belang is ook dat alleen een Pgb wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 8.1.1, eerste lid, onder b).

Lid 1 en 2

Op een aanvraag voor een Pgb zijn de voorwaarden van een individuele voorziening van toepassing. Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken. Het college verstrekt slechts een Pgb als aan de volgende voorwaarden is voldaan (artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet):

  • a.

    De jeugdige of zijn ouders zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • b.

    De jeugdige of zijn ouders stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten.

  • c.

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Alleen als aan alle 3 voorwaarden is voldaan, verstrekt het college een Pgb.

Lid 3

Een aanvraag voor een Pgb dient ingediend te worden op een door het college ter beschikking gesteld format. Op dit format zijn de genoemde onderwerpen opgenomen, aan de hand waarvan een gemotiveerde aanvraag kan worden ingediend voor een Pgb. Gemeenten kunnen waarborgen vragen over de kwaliteit van hulp die wordt geboden bij een persoonsgebonden budget (art. 8.1.1, tweede lid, onder c van de wet). De in dit lid genoemde onderwerpen moeten daarom in ieder geval opgenomen zijn in het Pgb-plan.

Lid 5:

Een aanvraag voor een Pgb kan ook geweigerd worden "voor zover" de kosten van het Pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening (artikel 8.1.1 lid 4 onderdeel a van de Jeugdwet). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het Pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het Pgb slechts weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een Pgb. Verder kan het college kan een persoonsgebonden budget weigeren indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e van de wet. Deze artikelen gaan over de situaties waarin sprake is geweest van een herziening of intrekking van de voorziening.

De bovengenoemde weigeringsgronden zijn in de wet vastgelegd. In de verordening zijn in dit lid onder a tot en met e overige redenen aangegeven op grond waarvan een Pgb kan worden geweigerd. Bepaald wordt dat college de aanvraag voor een Pgb kan weigeren:

  • -

    voor zover het Pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers, omdat dit geen jeugdhulpvoorziening is;

  • -

    voor zover het Pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor begeleidings-, beheer-, of administratiekosten in verband met het Pgb, omdat de aanvragers in staat worden geacht hiertoe zelf in staat te zijn;

  • -

    Voor zover het Pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor andere kosten dan het leveren van de benodigde hulp. Onder andere kosten wordt o.a. verstaan reis- en verblijfskosten, kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering voor zorgverleners, omdat deze kosten - indien van toepassing - ook in het tarief van de ingekochte zorg in natura zijn inbegrepen: de kosten dienen dan ook onderdeel uit te maken van het tarief;

  • -

    Voor het zover het Pgb is bedoeld voor vervoer door het eigen sociale netwerk. Dit past bij de visie van de gemeente dat inwoners zoveel mogelijk op eigen kracht, met hulp van hun netwerk, oplossen. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan uiteraard worden afgeweken. Alle ondersteuning is immers maatwerk. Een kilometervergoeding als bedoeld in artikel 13 lid 5 van deze verordening kan wel beoordeeld worden.

Lid 6

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet dat de gemeenteraad de bevoegdheid geeft te bepalen onder welke voorwaarden de Pgb-houder de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Lid 7

In dit lid is opgenomen dat het college uitvoeringsregels nadere regels kan stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel, bijvoorbeeld welke kwaliteitseisen gesteld worden aan een Pgb. Van die bevoegdheid in dit artikel wil het college gebruik maken via nog vast te stellen Uitvoeringsregels Pgb Wmo en Jeugdwet. Met vaststelling van een collegeregeling kan sneller worden ingesprongen op vragen van inwoners of de uitvoeringspraktijk. Uiteraard binnen de kaders van de verordening en met inachtneming van het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Scherpenzeel.

Artikel 14De hoogte van het Pgb

Lid 1 en 2

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De maximale hoogte van een Pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura (via de jeugdhulpregio FoodValley). Dit neemt niet weg dat er altijd uitzonderingen zullen zijn, waarbij maatwerk nodig is ter bepaling van het Pgb tarief. Deze uitzonderingen betreffen bijvoorbeeld situaties waarbij kinderen zijn aangewezen op specifiek zwaardere zorg of specialistische jeugd GGZ, die niet gecontracteerd dan wel ingekocht is.

Lid 3

De gemeenteraad kan in de verordening differentiëren tussen de hoogte van het persoonsgebonden budget voor professionele jeugdhulp en niet-professionele jeugdhulp (Zie Memorie van Toelichting, artikelsgewijs TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 151). Deze artikelonderdelen bevatten de grondslag hiervoor.

Onder a:

Voor professionele jeugdhulp, die voldoet aan de deelovereenkomsten van de jeugdhulp FoodValley, wordt een professioneel tarief gehanteerd van het tarief van zorg in natura minus 15%. Omdat er vaak sprake is van de inzet van zelfstandig ondernemers of ZZP-ers, is een korting van 15% gerechtvaardigd wegens het ontbreken van overhead. Dat percentage is gelijk aan de korting die in Scherpenzeel in de Wmo wordt gehanteerd. Die korting komt uit de aanbestedingen Wmo, waarbij de gemiddelde overheadkosten op 15% zijn bepaald.

Kortingen wegens het ontbreken van overhead variëren in FoodValley tussen de 25 en 15%. De korting van Scherpenzeel is dus niet de hoogste in de regio.

Onder b:

Deze aanbieder/hulpverlener voldoet niet aan alle kwaliteitseisen die gesteld worden binnen de jeugdhulpregio FV, maar hij/zij kan volgens de jeugdconsulent wel passende jeugdhulp bieden met inachtneming van professionele standaarden. In dat geval bedraagt het tarief 60% van het tarief in de deelovereenkomsten van de jeugdhulpregio FV.

Onder c:

Voor niet-professionele hulp in de vorm van begeleiding uit het sociale netwerk wordt een ander tarief gehanteerd. Niet-professionele hulp betrekt de inwoner in de regel uit het sociale netwerk. Vandaaruit redenerend, is er voor niet- professionele hulp een lager tarief dan voor dezelfde ondersteuning door een professional. Het minimum is het wettelijk minimumloon. Het maximum is het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gangbare uurtarief voor informele hulpverleners. Dat bedraagt op dit moment overeenkomstig artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg € 20,73. Door de dynamische verwijzing naar het stelsel van de Wet langdurige zorg stijgt het bij de uitvoering van deze verordening gehanteerde tarief mee als het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gehanteerde tarief stijgt.

Lid 4

In dit lid is de uitwerking van de ministeriele regeling ‘hulp uit het sociaal netwerk’ vanaf 1 mei 2019. Deze nieuwe ministeriële regeling ‘Hulp uit sociaal Netwerk’ maakt het per 1 mei 2019 mogelijk om betalingen uit een Pgb te doen in die situaties waar geen sprake is van een arbeidsrelatie (en er dus geen sprake is van een overeenkomst). Het gaat om hulp in familieverband, burenhulp of vriendendienst. Deze betalingen hoeven dan niet aan het wettelijk minimumloon te voldoen.

De minister van VWS is van mening dat zorg en ondersteuning die vanuit sociale en morele overwegingen wordt verricht en vanuit een maatwerk- of individuele voorziening betaald wordt vanuit een PGB (zoals een vriendendienst of vrijwillige hulp in familieverband) niet aangemerkt zou moeten worden als een arbeidsrelatie waarop de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) van toepassing is. De minister heeft daarom besloten om met een ministeriële regeling voor hulp uit het sociaal netwerk een structurele oplossing te bieden om de verstrekking van vergoedingen voor informele hulp uit een PGB zo te regelen dat er niet onbedoeld een arbeidsrelatie ontstaat. Deze regeling geeft gemeenten de mogelijkheid om budgethouders aan een helper uit het sociaal netwerk vanuit het PGB een tegemoetkoming of vergoeding voor gemaakte kosten te geven. Het gaat hier dan om een tegemoetkoming en/of een onkostenvergoeding (te betalen uit het PGB) die niet valt onder de werking van de Wml of overige wetten van het arbeidsrecht.

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 en 3, onder c, kan de hoogte van het Pgb voor informele hulp gelijk zijn aan de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt op dit moment maximaal € 141 per kalendermaand en de uitvoering loopt via de SVB.

Lid 5

Op grond van artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet kan alleen het vervoer van een jeugdige naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden onder de jeugdhulpplicht vallen. In dit artikel wordt bepaald hoe de hoogte van het Pgb voor de vervoerskosten wordt bepaald. Indien een reiskostenvergoeding wordt verstrekt op grond van artikel 13 lid 4 onder b van deze verordening kan geen reiskostenvergoeding op grond van dit artikel worden toegekend.

Lid 6

Het tarief op basis waarvan het Pgb is berekend blijf in stand zolang de toekenning geldig is.

Lid 7

In het zevende lid is de kaderstelling van de gemeenteraad uit 2015 opgenomen. Voor een Pgb geldt dat 1,5% van het bedrag verantwoordingsvrij is. Dit met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1250,-. Dit gaat om bedragen per kalenderjaar. Voor een Pgb dat in de loop van een kalenderjaar wordt afgegeven worden de bedragen naar rato omgerekend. Voorbeeld: een Pgb wordt afgegeven per 1 april, het verantwoordingsvrije bedrag is dan minimaal 9/12 * € 250,- en maximaal 9/12 * 1250,-.

Lid 8

Het achtste lid is gebaseerd op het amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100). Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen, wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het Pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

Lid 9

Het negende lid is enerzijds opgenomen vanwege de wijziging van de Wet minimum en minimumvakantiebijslag per 1 januari 2018 en anderzijds omdat inwoners om duidelijkheid vragen over een aantal praktische zaken. De hier genoemde kosten worden niet afzonderlijk in het Pgb vergoed.

Lid 10

Ook hier is de bepaling opgenomen dat het college uitvoeringsregels kan vaststellen, om snel in te kunnen springen op uitvoeringszaken of knelpunten, uiteraard binnen de kaders van de verordening en met inachtneming van het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Scherpenzeel.

Artikel 15Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en Pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en Pgb’s gaat als het goed is echter een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de jeugdige en ouders en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.

Het tweede, derde en vijfde lid zijn waar het betreft Pgb’s in hoofdzaak een herhaling van de regeling zoals deze is neergelegd in de artikelen 8.1.2 en 8.1.4 van de wet. Deze is hier echter uitgebreid naar individuele voorzieningen (in natura).

Ook het derde lid, onderdeel d, betreft een uitbreiding ten opzichte van de wet (artikel 8.1.4, eerste lid), zowel wat betreft individuele voorzieningen (in natura) als Pgb. Op grond hiervan kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of Pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan een dertien weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wlz of de Zvw. Deze bepaling is toegevoegd naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken, als de verzekerde langer dan – in dat geval – twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zvw.

Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een Pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het Pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder f (dat tevens op individuele voorzieningen (in natura) ziet).

Artikel 16Opschorting betaling uit het Pgb

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.9, aanhef en onderdeel d, van de wet, in combinatie met artikel 8b, vierde lid, aanhef en onder f, van de Regeling Jeugdwet, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van Pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het Pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 8b, vierde lid, van de Regeling Jeugdwet) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 8.1.4 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1)

    de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • 2)

    de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het Pgb, of

  • 3)

    de jeugdige of zijn ouders Pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige of diens ouders niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger, de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.

Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wlz.

Op grond van het tweede lid kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een jeugdige tijdelijk geen gebruik van een individuele voorziening of Pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de individuele voorziening of het Pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de Pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN JEUGDHULP

Artikel 17Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en Pgb’s

In het kader van casemanagement of (actieve) regie voeren de jeugdconsulenten periodiek gesprekken met de jeugdige en/of ouders en jeugdhulpaanbieders over het gebruik, de effectiviteit en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders in de beschikking als bedoeld in artikel 11 over de mogelijkheid van het college tot het nader instellen van regelmatige evaluaties.

Artikel 18Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 19Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. Tevens is in dit artikel het amendement van de gemeenteraad van 18 december 2014 verwerkt. Dat amendement heeft geleid tot De Nadere regeling voor mediation en second opinion, alsmede de afhandeling van klachten. Die regeling is in 2015 - binnen de door de raad gestelde kaders – door het college vastgesteld.

De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de landelijke ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal de jeugdhulpaanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling binnen zijn organisatie. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet logisch is, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 20Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. In onze gemeente is dat geregeld in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Scherpenzeel 2020.

Artikel 21Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 22Intrekken verordening en uitvoeringsregels

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 23Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 17 december 2020.

B.S. van Ginkel-Schuur

Griffier

M.J. Zwankhuizen

voorzitter