Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie (Verordening financiën Rotterdam 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie (Verordening financiën Rotterdam 2021)

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 november 2020 (raadsvoorstel nr. 20bb017063); raadsstuk 20bb018875;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

overwegende, dat voor de effectuering van deugdelijk financieel beleid en beheer en een deugdelijke financiële organisatie aanvullende regels nodig zijn;

besluit vast te stellen:

Verordening financiën Rotterdam 2021

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • apparaatslasten: lasten die geen directe relatie hebben met het realiseren van een programmadoel of de hiervan afgeleide taakvelddoelen of subtaakvelddoelen, waarbij het hierbij alle personele, materiële en overheadlasten betreft die verbonden zijn aan het functioneren van de ambtelijke organisatie, exclusief bestuur en bestuursondersteuning;

  • bespaarde rente: interne rente, berekend over reserves, voorzieningen en overige door het college aan te wijzen interne financieringsmiddelen;

  • college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • doelmatigheid: verhouding tussen de handelingen, beslissingen en middelen enerzijds en de hiermee te realiseren of gerealiseerde doelen anderzijds;

  • doeltreffendheid: mate waarin de handelingen, beslissingen en middelen daadwerkelijk bijdragen de realisatie van de gestelde doelen;

  • interne budgetronde: verwerking van begrotingswijzigingen met een uitsluitend technisch, beleidsneutraal karakter, te betrekken in het eerstvolgende begrotingsmoment;

  • interne financieringsmiddelen: reserves, voorzieningen en overige door het college aan te wijzen passiva;

  • kapitaallasten: de afschrijvings- en rentelasten van de in gebruik genomen en geactiveerde vaste activa;

  • omslagrente: interne rente, berekend over de boekwaarde van de vaste activa;

  • onderhoudslasten: lasten die worden gemaakt om een materieel vast activum in aanvaardbare conditie te houden of te brengen, teneinde de gevraagde mate van functionaliteit te borgen;

  • programmalasten: lasten die een directe relatie hebben met het realiseren van een programmadoel of de hiervan afgeleide taakvelddoelen of subtaakvelddoelen en in verband met die directe relatie rechtstreeks aan een taakveld of subtaakveld en daarmee aan een programma worden toegerekend;

  • raad: de raad van de gemeente Rotterdam;

  • rechtmatigheid: het overeenkomstig formele wet- en regelgeving tot stand komen van baten en lasten en mutaties in balansposten;

  • risicoprofiel: samenhangend beeld van risico’s die de gemeente loopt, waarbij een risico de kans is op een niet te voorspellen gebeurtenis met een mogelijk nadelig effect op de gemeentelijke organisatie, haar subdoelen, doelen of haar financiële positie;

  • taakveld: een taakveld, of een deel daarvan, zoals bedoeld in de Regeling vaststelling taakvelden en verstrekking informatie voor derden.

Artikel 2 Begrotingsindeling

  • 1. De raad stelt met de vaststelling van de eerste begroting van een nieuwe raadsperiode de indeling naar programma’s vast die geldt voor deze raadsperiode.

  • 2. De indeling naar programma’s staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn om deze te wijzigen.

Artikel 3 Voorjaarsnota

  • 1. Het college biedt de raad jaarlijks een voorjaarsnota aan.

  • 2. In de voorjaarsnota is aangegeven binnen welke beleidskaders en financiële kaders de eerstvolgende ontwerpprogrammabegroting zal worden opgesteld.

  • 3. De voorjaarsnota bevat ook de eerste herziening van de lopende begroting en de technische, beleidsneutrale begrotingswijzigingen uit de interne budgetronde.

  • 4. Het college legt een eventueel voorstel voor het gescheiden aanbieden van de voorjaarsnota en de eerste herziening van de begroting aan de raad voor.

  • 5. De voorjaarsnota strekt zich uit van het jaar t-2 tot en met het jaar t+3, waarbij t gelijk staat aan het eerstvolgende begrotingsjaar.

  • 6. De voorjaarsnota wordt overeenkomstig de indeling van de programmabegroting opgesteld en bevat in ieder geval:

    • a.

      voortgangsinformatie in relatie tot de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen;

    • b.

      een uitleg waarom een beoogd effect of een te leveren inspanning niet is of wordt gerealiseerd;

    • c.

      de wijzigingen die worden doorgevoerd om de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen te realiseren;

    • d.

      een overzicht van in de programmabegroting opgenomen indicatoren waarvan de streefwaarden worden bijgesteld;

    • e.

      een overzicht van ontwikkelingen die een substantieel effect hebben op de risico’s die per programma worden onderscheiden;

    • f.

      een overzicht van ontwikkelingen die nopen tot bijstelling van de geraamde baten en lasten of die een substantieel effect hebben op het risicoprofiel;

    • g.

      een overzicht van beleidswijzigingen die leiden tot vermijdbare ramingsbijstellingen of die een substantieel effect hebben op het risicoprofiel;

    • h.

      een overzicht van taakmutaties, mutaties in reserves, kasschuiven en technische ramingsbijstellingen;

    • i.

      een overzicht van onvermijdelijke ramingsbijstellingen, intensiveringen, bezuinigingen, taakstellingen en vermijdbare ramingsbijstellingen;

    • j.

      de bedragen van de geraamde baten en lasten per programma die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

    • k.

      een beschrijving van de wijze waarop met het saldo van de bijstelling van de geraamde baten en lasten zal worden omgegaan;

    • l.

      indien van toepassing, een voorstel tot aanwending van de post onvoorzien;

    • m.

      de investeringskredieten per programma die eerder door de raad zijn gevoteerd en nog niet zijn afgesloten;

    • n.

      de wijzigingen van de investeringskredieten die eerder door de raad zijn gevoteerd en nog niet zijn afgesloten, onder vermelding van de daarbij behorende kapitaallasten en onderhoudslasten;

    • o.

      de te voteren investeringskredieten inclusief een omschrijving van het hetgeen gerealiseerd gaat worden, onder vermelding van de daarbij behorende kapitaallasten en onderhoudslasten;

    • p.

      investeringsvoorstellen voor nieuwe investeringen die worden gedekt uit de reguliere en bijzondere investeringsruimte, te verwerken in en te voteren bij de eerstvolgende begroting.

  • 7. De raad stelt de voorjaarsnota en een eventueel aparte eerste herziening van de begroting vóór zijn zomerreces vast.

  • 8. Als een amendement van de voorjaarsnota financiële gevolgen heeft, wordt in het amendement vermeld hoe deze gevolgen worden opgevangen.

Artikel 4 Programmabegroting

  • 1. Het college biedt de raad uiterlijk op 30 september van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar de ontwerpprogrammabegroting ter vaststelling aan.

  • 2. De ontwerpprogrammabegroting bevat ook de tweede herziening van de begroting.

  • 3. De ontwerpprogrammabegroting bevat in ieder geval:

    • a.

      de risico’s die per programma worden onderscheiden;

    • b.

      een overzicht van de investeringen, waaruit per programma blijkt:

      • de investeringskredieten per programma die eerder door de raad zijn gevoteerd en nog niet zijn afgesloten;

      • de wijzigingen van de investeringskredieten die eerder door de raad zijn gevoteerd en nog niet zijn afgesloten, onder vermelding van de daarbij behorende kapitaallasten en onderhoudslasten;

      • de te voteren investeringskredieten inclusief een omschrijving van het hetgeen gerealiseerd gaat worden, onder vermelding van de daarbij behorende kapitaallasten en onderhoudslasten.

  • 4. De ontwerpprogrammabegroting bevat zo mogelijk indicatoren inzake de maatschappelijke effecten die per programma worden beoogd, indicatoren inzake de daartoe te leveren inspanningen en de hieraan verbonden streefwaarden.

  • 5. De ontwerpprogrammabegroting bevat de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 6. Per programma wordt een onderscheid gemaakt tussen de programmalasten en de apparaatslasten. De wijze waarop de apparaatslasten worden toegerekend aan de programma’s staat voor een begrotingsjaar vast en wordt in de ontwerpprogrammabegroting toegelicht. Een wijziging van de wijze van toerekening wordt expliciet toegelicht.

  • 7. De wettelijke paragrafen in de beleidsbegroting zijn gebaseerd op afzonderlijke beleidsdocumenten. De raad stelt deze beleidsdocumenten kort na aanvang van iedere raadsperiode vast.

  • 8. Als een amendement van de ontwerpprogrammabegroting financiële gevolgen heeft, wordt in het amendement vermeld hoe deze gevolgen worden opgevangen.

  • 9. De ontwerpprogrammabegroting bevat in ieder geval de volgende informatie over de uitvoering van de lopende begroting:

    • a.

      voortgangsinformatie in relatie tot de beoogde maatschappelijk effecten en de daarvoor te leveren inspanningen;

    • b.

      een uitleg waarom een beoogd effect of een te leveren inspanning niet is of wordt gerealiseerd;

    • c.

      de wijzigingen die worden doorgevoerd om de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen alsnog te realiseren;

    • d.

      een overzicht van in de programmabegroting opgenomen indicatoren waarvan de streefwaarden worden bijgesteld;

    • e.

      een overzicht van ontwikkelingen die een substantieel effect hebben op de risico’s die per programma worden onderscheiden;

    • f.

      een overzicht van beleidswijzigingen die leiden tot vermijdbare ramingsbijstellingen of die een substantieel effect hebben op het risicoprofiel;

    • g.

      een overzicht van taakmutaties, mutaties in reserves, kasschuiven en technische ramingsbijstellingen;

    • h.

      een overzicht van onvermijdelijke ramingsbijstellingen, intensiveringen, bezuinigingen, taakstellingen en vermijdbare ramingsbijstellingen;

    • i.

      de bedragen van de geraamde baten en lasten per programma die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

    • j.

      een beschrijving van de wijze waarop met het saldo van de bijstelling van de geraamde baten en lasten wordt omgegaan;

    • k.

      indien van toepassing, een voorstel tot aanwending van de post onvoorzien.

Artikel 5 10-maandsrapportage

  • 1. Het college kan de raad voorafgaand aan de jaarstukken een 10-maandsrapportage aanbieden, waarmee de raad geïnformeerd wordt over de uitvoering van de lopende begroting.

  • 2. De 10-maandsrapportage bevat informatie over prognose-inzichten en begrotingsrisico’s voor de rechtmatige uitvoering van de lopende begroting.

  • 3. Het college legt bij de 10-maandsrapportage de raad het besluit voor tot:

    • a.

      wijzigingen van de bedragen van de geraamde baten en lasten en mutaties in reserves per programma in de lopende begroting, die een incidenteel karakter hebben; en

    • b.

      het toewijzen van nieuwe, of het bijstellen van bestaande, investeringskredieten per programma.

Artikel 6 Verantwoording: jaarstukken

  • 1. Het college biedt de raad de ontwerpjaarstukken en de bijbehorende controleverklaring aan op uiterlijk 30 april volgend op het verslagjaar.

  • 2. De ontwerpjaarstukken worden overeenkomstig de indeling van de programmabegroting opgesteld en bevatten in ieder geval:

    • a.

      voortgangsinformatie in relatie tot de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen;

    • b.

      een uitleg waarom een beoogd effect of een te leveren inspanning niet is of niet wordt gerealiseerd;

    • c.

      de wijzigingen die worden doorgevoerd om de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen alsnog te realiseren;

    • d.

      een overzicht van in de programmabegroting opgenomen indicatoren waarvan de streefwaarden zijn of worden bijgesteld;

    • e.

      een overzicht waaruit de mate blijkt waarin de doelstellingen zijn gerealiseerd, mede aan de hand van de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

    • f.

      een overzicht van ontwikkelingen die een substantieel effect hebben op de risico’s die per programma worden onderscheiden;

    • g.

      de bedragen van de geraamde baten en lasten per programma die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

    • h.

      een overzicht van de investeringen, waaruit per programma blijkt:

      • 1°.

        de investeringen die zijn gedaan, met de daarbij behorende kapitaallasten;

      • de investeringskredieten die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

    • i.

      een kasstroomoverzicht.

Artikel 7 Begrotingsregels

  • 1. Het college mag alleen al dan niet meerjarige uitgaven of verplichtingen aangaan die passen binnen de beleidsmatige en financiële kaders van de vastgestelde programmabegroting en de daarbij behorende meerjarenraming.

  • 2. De bij staand beleid gedurende het begrotingsjaar binnen een programma van de vastgestelde programmabegroting ontstane tegenvallende lasten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging opgevangen door direct gerelateerde meevallende baten binnen hetzelfde programma. De dekking van het restant vereist een begrotingswijziging.

  • 3. De bij staand beleid gedurende het begrotingsjaar binnen een programma van de vastgestelde programmabegroting ontstane meevallende lasten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging ingezet voor de dekking van direct gerelateerde tegenvallende baten binnen hetzelfde programma. Het restant komt ten gunste van de algemene dekkingsmiddelen en kan zonder voorafgaande begrotingswijziging niet voor een ander dan het vastgesteld beleid worden ingezet.

  • 4. De bij staand beleid gedurende het begrotingsjaar binnen een programma van de vastgestelde programmabegroting ontstane tegenvallende baten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging door direct gerelateerde meevallende lasten binnen hetzelfde programma opgevangen. De dekking van het restant vereist een begrotingswijziging.

  • 5. De bij staand beleid gedurende het begrotingsjaar binnen een programma van de vastgestelde programmabegroting ontstane meevallende baten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging ingezet voor de dekking van direct gerelateerde tegenvallende lasten binnen hetzelfde programma. Het restant komt ten gunste van de algemene dekkingsmiddelen en kan zonder voorafgaande begrotingswijziging niet voor een ander dan het vastgestelde beleid worden ingezet.

  • 6. Bij het niet geheel kunnen uitvoeren van een programma van de programmabegroting in een begrotingsjaar t kan het goed in te schatten bijbehorende budget via een begrotingswijzigingsvoorstel van het college naar het begrotingsjaar t+1 worden overgeheveld. De raad besluit uiterlijk 31 december van het begrotingsjaar t een bestemmingsreserve te vormen voor het over te hevelen budget.

  • De overheveling wordt in de jaarstukken van het begrotingsjaar t verwerkt en de programmabegroting van het begrotingsjaar t+1 wordt op deze overheveling aangepast.

  • 7. Indien de raad geen besluit als bedoeld in het zesde lid heeft genomen, neemt de raad vooruitlopend op de eerstvolgende begrotingswijziging én voorafgaand aan de uitvoering van deze werkzaamheden in het nieuwe begrotingsjaar t+1 zo snel mogelijk een besluit over deze overheveling. De over te hevelen werkzaamheden komen, al dan niet in eerste instantie, ten laste van de algemene reserve of het budget van het begrotingsjaar t+1.

Artikel 8 Activeren immateriële vaste activa

  • 1. Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen, het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd.

  • 2. Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor het realiseren van materiële vaste activa worden niet geactiveerd.

  • 3. Voorbereidingskosten voor het realiseren van bouwgronden in exploitatie worden alleen geactiveerd als er sprake is van een reëel en stellig voornemen dat de gronden binnen een termijn van 5 jaar in exploitatie zullen worden genomen, blijkend uit een door de raad genomen besluit.

  • 4. Indien bijdragen aan activa in eigendom van derden worden geactiveerd, vindt activering plaats tegen het bijgedragen bedrag en de bijkomende kosten.

Artikel 9 Activeren materiële vaste activa

  • 1. De vervaardigingsprijs omvat ook een redelijk deel van de toerekenbare indirecte vervaardigingskosten en de rentekosten over het vervaardigingstijdvak die aan de geactiveerde investering toegerekend kunnen worden.

  • 2. Nieuwe uitgaven met betrekking tot een bestaand activum worden als een investering beschouwd:

    • a.

      als hiermee de toekomstige gebruiksduur van het bestaand activum ten opzichte van de oorspronkelijke termijn verlengd wordt; of

    • b.

      als hiermee een uitbereiding van de capaciteit of een kwalitatieve verbetering van het bestaand activum wordt bereikt.

  • 3. In de in het tweede lid, onderdelen a en b, bedoelde gevallen wordt de waarde van deze nieuwe investeringsuitgaven gevoegd bij de resterende boekwaarde van het bestaand activum.

  • 4. Investeringen met een meerjarig economisch nut en investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut worden geactiveerd als het bruto-investeringsbedrag € 100.000 of meer bedraagt.

  • 5. In afwijking van het voorgaande lid worden investeringen als onderdeel van gebiedsontwikkeling die vóór 1 januari 2021 zijn gestart geactiveerd als het bruto-investeringsbedrag € 5 miljoen of meer bedraagt.

Artikel 10 Investeringskredieten en duurzame waardevermindering

  • 1. Investeringskredieten die bij gelegenheid van herziening van de vigerende begroting worden aangevraagd worden slechts toegewezen als de aan de investering verbonden lasten in de vigerende begroting en meerjarenraming zijn verwerkt.

  • 2. Bij investeringskredieten, die tussentijds worden aangevraagd, worden de aan de investering verbonden lasten bij gelegenheid van de eerstvolgende herziening van de vigerende begroting in deze begroting en in de meerjarenraming verwerkt.

  • 3. Bij duurzame waardevermindering van een bestaand actief wordt de boekwaarde gecorrigeerd met een te treffen voorziening als waardeherstel nog mogelijk is.

Artikel 11 Afschrijven

  • 1. Op materiële vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur wordt niet afgeschreven.

  • 2. Op materiële vaste activa met een meerjarig nut en bijdragen aan activa in eigendom van derden die beiden een beperkte gebruiksduur kennen wordt lineair afgeschreven. Hierbij:

    • a.

      wordt afgeschreven over de som van het netto-investeringsbedrag minus de restwaarde van het activum;

    • b.

      is de afschrijvingstermijn maximaal de toegestane afschrijvingstermijn, zoals opgenomen in bijlage 1;

    • c.

      kan bij de afschrijving van vastgoedobjecten en van materiële vaste activa, die als onderdeel van gebiedsontwikkeling zijn vervaardigd, die samengesteld zijn uit twee of meer componenten die in de afschrijvingstabel zijn opgenomen, één gezamenlijke afschrijvingstermijn worden gehanteerd, waarbij geldt dat deze gezamenlijke afschrijvingstermijn niet langer is dan de maximaal toegestane afschrijvingstermijn van de component met de langste afschrijvingstermijn;

    • d.

      vangt de afschrijvingsperiode van het activum aan per 1 januari van het begrotingsjaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin het activum in gebruik is genomen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid:

    • a.

      worden vastgoedobjecten annuïtair afgeschreven;

    • b.

      vangt de afschrijvingsperiode van vervoersmiddelen in eigen beheer direct bij ingebruikname van het activum aan.

  • 4. Materiële vaste activa waarvoor rijksbijdragen zijn ontvangen die afwijkende afschrijvingsvoorwaarden voorschrijven worden afgeschreven in overeenstemming met deze rijksvoorschriften.

Artikel 12 Bouwgronden

  • 1. De raad besluit tot het in exploitatie nemen van bouwgronden en tot grote programmatische wijzigingen in grondexploitaties met een omvang groter dan 120 woningen of 5.000 m2 bruto vloeroppervlakte of een netto contante waarde van € 1.000.000.

  • 2. Het college is bevoegd te besluiten tot het in exploitatie nemen van bouwgronden en tot programmatische wijzigingen met een kleinere omvang dan 50 woningen of 5.000 m2 bruto vloeroppervlakte en een netto contante waarde of een effect op de netto contante waarde van maximaal 1.000.000 euro.

  • 3. Voor de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid geldt, in het geval van een omvang van tussen de 50 en 120 woningen, als voorwaarde dat niet ten minste 1/5 van de raadsleden heeft aangegeven een verklaring van geen bedenkingentraject te willen doorlopen.

  • 4. Grondexploitaties worden slechts in uitvoering genomen met een looptijd die niet langer is dan 10 jaar, tenzij de raad de motivatie voor een langere looptijd goedkeurt.

  • 5. Het college legt de raad jaarlijks, vooruitlopend op de jaarstukken, een besluit voor over de vaststelling van het totaal aan grondexploitaties, de looptijden van plannen langer dan 10 jaar en over het reëel en stellig voornemen van dan lopende initiatieven voor ontwikkeling van gronden, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid.

  • 6. De vervaardigingskosten respectievelijk de vervaardigingsprijs van bouwgronden omvatten een redelijk deel van de toerekenbare indirecte kosten en ook de rentekosten over het vervaardigingstijdvak die aan de desbetreffende bouwgronden toegerekend kunnen worden.

  • 7. Op al dan niet in exploitatie genomen bouwgronden wordt niet afgeschreven.

  • 8. Geprognosticeerde en onvermijdbare verliezen op een specifieke bouwgrond in exploitatie worden als voorziening voor het betreffende bouwgrondexploitatieplan verwerkt. De omvang van deze voorziening wordt berekend op basis van netto contante waarde.

Artikel 13 Reserves en voorzieningen

  • 1. Op voorwaarde dat een bestemmingsreserve niet met juridisch onontkoombare verplichtingen is belast, valt het saldo van een bestemmingsreserve zonder voorafgaand raadsbesluit ten gunste van het resultaat vrij als:

    • a.

      het doel waarvoor de bestemmingsreserve is gevormd vervalt; of

    • b.

      gedurende drie jaren niets aan de bestemmingsreserve is onttrokken of toegevoegd.

  • 2. Zonder voorafgaand raadsbesluit valt het deel van een bestemmingsreserve dat niet aangewend gaat worden voor het aan de reserve verbonden doel vrij.

  • 3. Het besluit tot vorming van een reserve, de programmabegroting en de jaarstukken geven, onder vermelding van het unieke kenmerk van het raadsbesluit, per reserve inzicht in:

    • a.

      het programma en het taakveld waaronder de reserve valt;

    • b.

      het doel waarvoor de reserve is ingesteld;

    • c.

      de mate waarin de reserve vrij besteedbaar is;

    • d.

      de instellingsdatum en de verwachte einddatum;

    • e.

      bij een wijziging van de vastgestelde einddatum, de reden van de wijziging.

  • 4. De programmabegroting en de jaarstukken geven per voorziening inzicht in het programma en het taakveld waaronder de voorziening valt.

Artikel 14 Prijzen en tarieven

  • 1. Het college stelt de gemeentelijke prijzen vast en zendt deze ter kennisneming naar de raad.

  • 2. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel tot vaststelling van de gemeentelijke tarieven.

  • 3. De algemene methode voor de berekening van gemeentelijke tarieven wordt opgenomen in de kadernota lokale lasten.

  • 4. Het college neemt bij de vaststelling van een prijs of een voorstel tot vaststelling van een tarief als uitgangspunt dat de kosten die zijn verbonden aan het leveren van het product, de dienst of het werk of het verlenen van het recht volledig worden gedekt.

Artikel 15 Administratie

De administratie dient procesmatig en systeemtechnisch zodanig te zijn ingericht, gevoerd, beveiligd, onderhouden én bewaard, dat deze te allen tijde op een systematische wijze juiste, volledige, tijdige en controleerbare informatie levert, die in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen, beheersen en doen functioneren van de gemeente als geheel en de afzonderlijke organisatieonderdelen als zodanig;

  • b.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • c.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 16 Interne beheersing

  • 1. Het college zorgt voor een zodanige opzet en werking van een intern beheersingsstelsel dat de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur, alsmede de getrouwheid en rechtmatigheid van de daarbij tot stand gekomen verantwoordingsinformatie gewaarborgd is. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het interne beheersingsstelsel omvat de volgende bouwstenen:

    • a.

      door functionarissen in het primaire proces uit te voeren beheersmaatregelen;

    • b.

      beheersmaatregelen, uit te voeren door functionarissen die adviseren en concernkaders verstrekken, regie voeren op concernbrede processen en die vaststellen dat aan de kaders wordt voldaan; en

    • c.

      door Financial auditing en Concernauditing uitgevoerde controles.

  • 3. Onderdeel van het in het tweede lid genoemde stelsel is de afstemming van werkzaamheden en planning tussen de verschillende actoren.

Artikel 17 Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, zodat aan de minimale eisen van controletechnische functiescheiding wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • b.

    de verlening van mandaten, volmachten en machtigingen voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • c.

    de te maken afspraken met de organisatieonderdelen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen.

Artikel 18 Treasuryfunctie

  • 1. De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de daaraan verbonden risico’s.

  • 2. De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

    • a.

      het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten;

    • b.

      het beschermen van gemeentelijke vermogens-, rente- en overige resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

    • c.

      het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

    • d.

      het optimaliseren van de renteresultaten;

    • e.

      het opzetten en onderhouden van een goede en efficiënte financiële infrastructuur; en

    • f.

      het realiseren van adequate informatiestromen ter ondersteuning van beleid en ter verantwoording hierover.

  • 3. Het college stelt nadere regels inzake de treasuryfunctie.

Artikel 19 Totaalfinanciering

  • 1. De uitvoering van het financieel beleid wordt gebaseerd op het beginsel van totaalfinanciering.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen aan rechtspersonen wordt in de regel afgeweken van het gestelde in het eerste lid.

  • 3. De financiering van de investeringen geschiedt in eerste instantie met de reserves en voorzieningen en de overige door het college aan te wijzen interne financieringsmiddelen.

Artikel 20 Rentetoerekening

  • 1. Het college stelt in begrotingsjaar t de percentages vast die in het begrotingsjaar t+1 gelden voor:

    • a.

      de omslagrente voor bouwgronden in exploitatie;

    • b.

      de omslagrente voor vaste activa.

  • 2. De omslagrente voor bouwgronden in exploitatie wordt geactiveerd.

  • 3. De omslagrente voor vaste activa wordt toegerekend aan de taakvelden waarop de vaste activa betrekking hebben.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt de omslagrente geactiveerd bij materiële en immateriële vaste activa in uitvoering.

  • 5. Een materieel of immaterieel vast actief wordt geacht in uitvoering te zijn tot het moment dat de afschrijvingsperiode aanvangt.

  • 6. Met betrekking tot de volgende activa wordt de omslagrente berekend over de boekwaarde aan het begin van de maand:

    • a.

      de materiële, immateriële en financiële vaste activa, niet zijnde aan derden verstrekte geldleningen waarvan de rentebaten worden verantwoord op het taakveld treasury;

    • b.

      de bouwgronden in exploitatie.

  • 7. In afwijking van het derde lid wordt aan de taakvelden waar de desbetreffende vaste activa betrekking op hebben, marktconforme rente toegerekend als sprake is van:

    • a.

      investeringen in publiek bezit die door de gemeente in samenwerking met een derde partij worden gedaan en waarbij voor de financiële haalbaarheid van het project een zo efficiënt mogelijke kostprijs wordt berekend en beide partijen ondernemingsrisico lopen;

    • b.

      participaties van de gemeente in een samenwerkingsverband, waarbij de aanleg, de bouw of het onderhoud in een afzonderlijke juridische entiteit wordt geplaatst en waarbij de gemeente de positie van financier of medefinancier inneemt;

    • c.

      investeringen, waarvoor de gemeente voorfinanciering toepast voor reeds vastgelegde, nog te ontvangen overheidsfinanciering.

  • 8. Bij de berekening van de omslagrente over de erfpachtgronden wordt op de boekwaarde van de erfpachtgronden de boekwaarde van de afkoopsommen erfpacht in mindering gebracht.

  • 9. Over de aan derden verstrekte geldleningen uit hoofde van de publieke taak waarvan de rentebaten worden verantwoord op het taakveld treasury, wordt de inleenrente toegerekend.

Artikel 21 Bespaarde rente

  • 1. Over de reserves en voorzieningen en de overige door het college aan te wijzen interne financieringsmiddelen wordt bespaarde rente berekend.

  • 2. Het college stelt in begrotingsjaar t het percentage van de bespaarde rente voor begrotingsjaar t+1 vast.

  • 3. De bespaarde rente over:

    • a.

      de bestemmingsreserves ter dekking van de kapitaallasten van materiële en immateriële vaste activa wordt toegevoegd aan desbetreffende reserve(s);

    • b.

      de door derden ter beschikking gestelde subsidiegelden worden toegevoegd aan het taakveld waarvoor de subsidie is verkregen ter dekking van het afgesproken beleidsdoel, voor zover deze specifieke rentetoevoeging bij de subsidieverstrekking is opgelegd;

    • c.

      de in het eerste lid genoemde middelen, met uitzondering van de in het derde lid, onderdelen a en b, bedoelde middelen, wordt toegevoegd aan de bestemmingsreserves ter dekking van de lasten van door de raad vast te stellen investeringsprojecten.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 23 Intrekking oude regelingen

De Verordening financiën Rotterdam 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening financiën Rotterdam 2021’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 december 2020.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 18 december 2020 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Bijlage 1: Afschrijvingstabel vaste activa als bedoeld in artikel 11

Onderstaande tabel is ingedeeld naar kenmerken van activa. Als een activum niet expliciet in de tabel is opgenomen wordt aansluiting gezocht op kenmerkniveau.

Afschrijvingstabel vaste activa

Verordening Financiën 2021

maximale afschrijvings-termijn in jaren

Gebouwen

 

Kantoor- en bedrijfsgebouwen (permanent)

40

Welzijnsaccommodaties/scholen

40

Sluis- en tunnelcomplexen

40

Woningen

40

Gemalen

40

Rioolwaterzuiveringsinstallaties

40

Crematoria

30

Bedrijfsgebouwen (semipermanent)

20

Tribunes (staal)

20

Tribunes (hout)

10

Gebouwen (tijdelijk/nood-)

10

Olieopslagtanks

10

Infrastructuur

 

Spoorwegen (banen, emplacement, kunstwerken)

50

Bijdragen in activa derden Randstadrail

50

Tunnels en viaducten (excl. Maastunnelcomplex)

50

Bruggen (vast)

50

Kademuren en glooiingen

50

Bruggen (beweegbaar)

40

Kunstwerken te water (staal/beton)

40

Kunstwerken te water (hout)

30

Riolen

30

Waterkeringen (hout)

30

Havens, haventerreinen

25

Terreinafscheidingen (steen)

25

Wegen

30

Monumenten en kunst zonder cultuurhistorische waarde

25

Aanlegsteigers; boeikettingen

10

Terreinafscheidingen (ijzer/hout)

10

Installaties

 

Lichtmasten

30

Nood Stroom Aggregaat (NSA) Garage

25

Pompinstallaties

20

Duurzame inrichting

20

Bedieningsinstallaties bruggen

20

Veiligheidsinstallaties

20

Zonnepanelen

15

UPS/Accukast Garage

15

Brandschermen

15

Luchtbehandeling loge

15

Verkeersinstallaties

15

(Elektro)technische installaties

10

Parkeermeters

10

Audio/TV-installaties

5

Voer- en vaartuigen

 

Vaartuigen-casco

30

Vaartuigen ijzer

25

Sneeuwploeg / materieel gladheidsbestrijding

15

(Pers)container

12

Automateriaal (zwaar)

10

Huisvuilophaal-veegvuilauto

10

Auto

5

Terreinkranen, mobiele

5

Veegmachines (klein en middelgroot)

5

Klein materieel/mechanische hulpmiddelen

3

Hulpmateriaal

 

Terreinvoorzieningen

15

Gravellagen

10

Kantoorinrichting, inventaris, meubilair

10

Voorzieningen parkeergarages

10

Kunstgrasvelden

10

Machines, motoren

10

Muziekinstrumenten

10

Concernbrede ICT- en bedrijfsvoeringsystemen

10

Parkeermanagementsysteem

10

Hardware (o.a. mainframes, terminals e.d.)

5

Software

5

Kantoorapparatuur

5

Maaimachines

5

Mobiele devices

3

Buitenruimte

 

Bomen en overig groen

30

Speeltoestellen

10

Fietsvoorzieningen

10

Straatmeubilair

5

Toelichting

Algemeen

Deze verordening volgt uit artikel 212 van de Gemeentewet. In dit artikel is de verplichting opgenomen voor de raad om bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast te stellen.

De verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Bij het opstellen van deze verordening zijn de bepalingen in hogere regelgeving, voor zover in dit kader relevant, als uitgangspunt genomen. Hierbij moet met name worden gedacht aan bepalingen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) en de Wet markt en overheid. Voor een goed inzicht in alle regels inzake het financiële beleid, het financiële beheer en de financiële organisatie moet dus ook in deze hogere regelgeving te rade worden gegaan.

Artikel 1 Taakveld

Om éénduidige toewijzing van delen van de bij ministerieel besluit vastgestelde, landelijk geldende, taakvelden aan collegeleden en aan clusters mogelijk te maken zijn meerdere taakvelden opgedeeld. Deze zogenoemde Rotterdamse taakvelden zijn in praktische zin deeltaakvelden.

Eén of meer Rotterdamse taakvelden tellen op tot een landelijk geldend taakveld. Het totaal van de Rotterdamse taakvelden is gelijk aan het totaal van de landelijke taakvelden. Omdat de sturing op en verantwoording over taakvelden gericht is op de Rotterdamse taakvelden, worden deze in de begrotings- en verantwoordingsdocumenten toegelicht.

Artikel 2 Begrotingsindeling

De gemeenteraad bepaalt aan het begin van een nieuwe bestuursperiode de indeling van de begroting in programma’s. Deze indeling geldt in beginsel voor de gehele bestuursperiode.

Uitgangspunt bij het BBV is dat raad en college gediend zijn met een inrichting van de begroting en spiegelbeeldig de jaarstukken, die zoveel mogelijk is toegesneden op de eigen situatie en wensen.

Artikel 3 Voorjaarsnota

De voorjaarsnota is een beschrijving van verwachte ontwikkelingen die van invloed zijn op de financiële positie van het concern als gevolg van autonome en/of beleidsmatige ontwikkelingen in het komende begrotingsjaar. Ontwikkelingen die zich in het lopende begrotingsjaar voordoen worden verantwoord in de bestuursrapportages. Met de vaststelling van de voorjaarsnota doet de raad richtinggevende uitspraken over de op te stellen programmabegroting voor het komende begrotingsjaar en de drie daaropvolgende begrotingsjaren.

De voorjaarsnota wordt in beginsel gecombineerd met de eerste herziening van de lopende begroting en de technische, beleidsneutrale begrotingswijzigingen uit de interne budgetronde. De interne budgetronde wordt uitgevoerd vóór de eerste herziening en wordt in de eerste herziening van de lopende begroting verwerkt. Het college kan een voorstel aan de raad doen om van dit principe af te wijken en de voorjaarsnota en de eerste herziening (inclusief technische begrotingswijzigingen) apart aan de raad aan te bieden.

Artikel 4 Programmabegroting

Het budgetrecht van gemeenten ligt bij de raad. Dit is verankerd in artikel 189 van de Gemeentewet. De essentie van het budgetrecht is dat de raad door middel van de vaststelling van de programmabegroting het college machtigt tot uitvoering conform deze begroting. De programmabegroting is daarmee ook de basis voor de bedrijfsvoering en de basis voor de verantwoording door middel van de jaarstukken. Het college moet de raad in staat stellen om zijn budgetrecht goed te kunnen uitoefenen. Het college dient daartoe bij de raad een ontwerpprogrammabegroting in.

De toewijzing van middelen aan concrete bedrijfsprocessen en taakvelden is een bevoegdheid van het college en komt tot uitdrukking in de taakveldenraming.

Met het vaststellen van de programmabegroting autoriseert de raad per programma de geraamde baten en lasten, de mutaties in de reserves en het investeringskrediet dat ten behoeve van het begrotingsjaar wordt gevoteerd. Afgezien van het investeringskrediet dat ten behoeve van het begrotingsjaar wordt gevoteerd, wordt het ‘overzicht van investeringen’, zoals bedoeld in het vierde lid sub b, dus ter kennisname aan de raad aangeboden.

Conform het BBV wordt in de paragraaf ‘Onderhoud kapitaalgoederen’ met betrekking tot de kapitaalgoederen inzicht gegeven in het beleidskader, de hieruit voortvloeiende financiële consequenties en de vertaling van deze financiële consequenties in de begroting.

In het programmaplan wordt per programma expliciet ingegaan op de maatschappelijke effecten en de wijze waarop ernaar gestreefd zal worden die effecten te verwezenlijken. Dit vindt plaats door middel van de drie W-vragen: Wat willen we bereiken? Wat gaan we ervoor doen? Wat gaat het kosten? Hierbij worden per programma de baten uitgesplitst naar inkomstenbronnen, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt naar ‘bijdragen rijk en medeoverheden’, ‘opbrengsten derden’ en ‘overige baten’. De lasten per programma worden, na uitsplitsing in programma- en apparaatslasten, gespecificeerd naar kostencategorieën, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt naar ‘subsidies en inkomensoverdrachten’, ‘inkopen en uitbestede werkzaamheden’, ‘kapitaallasten’, ‘personeelslasten’ en ‘inhuur’.

Door de wettelijke paragrafen in de beleidsbegroting te baseren op afzonderlijke beleidsdocumenten, wordt voorkomen dat hierin uitgebreid verslag moet worden gedaan van de beleidsuitgangspunten van beheersmatige activiteiten en de lokale heffingen.

Er kan worden volstaan met een verwijzing naar deze beleidsdocumenten. Met het oog hierop is het van belang dat kort na aanvang van een raadsperiode de nieuw geïnstalleerde raad deze beleidsdocumenten vaststelt.

Artikel 5 10-maandsrapportage

Het college kan, indien opportuun, de raad via een 10-maandsrapportage informeren over de prognoses ten aanzien van de lopende begroting en over mogelijke risico’s op begrotingsonrechtmatigheden. Via de brief kan het college aan de raad het voorstel doen om, op het niveau van de begrotingsprogramma’s, de geraamde baten en lasten en mutaties in reserves voor het lopend jaar te wijzigen. De 10-maandsrapportage kan ook het voorstel aan de raad bevatten om bestaande investeringskredieten bij te stellen en/of nieuwe investeringskredieten toe te wijzen.

Artikel 6 Verantwoording: jaarstukken

Door middel van de jaarstukken legt het college verantwoording af aan de raad. De controle door de accountant is geregeld in de gemeentelijke Controleverordening. De normen voor de controle zijn opgenomen in het Besluit accountantscontrole decentrale overheden. In de gemeentelijke Kadernota accountantscontrole worden aanvullende kaders voor de rechtmatigheidscontrole door de accountant voorgeschreven.

Artikel 7 Begrotingsregels

In het tweede lid worden de begrotingsregels beschreven met betrekking tot mee- en tegenvallende baten en lasten. De algemene dekkingsmiddelen vormen een uitzondering op de in dit artikel beschreven dwingende verbanden tussen mee- en tegenvallende baten en lasten.

Artikelen 8 t/m 11 Activeren, waarderen en afschrijven

Investeringsuitgaven worden, in overeenstemming met landelijke regelgeving, geactiveerd. Deze regel geldt voor investeringen in activa met zowel maatschappelijk nut als met economisch nut. Voor het activeren geldt een uniform drempelbedrag van € 100.000 per investering.

Bijdragen aan activa van derden kunnen worden geactiveerd; dat gebeurt onder de balanscategorie Immateriële vaste activa. Op deze geactiveerde bijdragen wordt afgeschreven over de door de investerende (derde) partij geschatte gebruiksduur.

In lid 5 van artikel 12 staat beschreven dat de gemeenteraad jaarlijks een besluit neemt over lopende initiatieven voor ontwikkeling van gronden en het reëel en stellig voornemen om plannen ook daadwerkelijk in uitvoering te nemen. Dit gebeurt als onderdeel van een door het college voor te leggen besluit over het geheel van grondexploitaties, de looptijden en nieuwe initiatieven. In het geval de raad het voornemen niet bekrachtigt met een daartoe strekkend besluit, worden de geactiveerde kosten in het lopend jaar ten laste van de exploitatie gebracht.

Investeringen in materiële vaste activa omvatten de verkregen, vervaardigde maar ook de financial geleasede vaste activa waarop tevens afgeschreven moet worden. Een eventuele restwaarde van een actief wordt per actief bepaald. Voor activa met een wettelijke onderhoudsplicht, zoals monumentale panden, wordt altijd een restwaarde bepaald.

Investeringen in gronden en terreinen worden ongeacht het investeringsbedrag geactiveerd en worden niet afgeschreven. Hiermee wordt enerzijds de volledigheid van de grondadministratie gewaarborgd. Anderzijds hebben de gronden en terreinen een onbeperkte levensduur of vertonen nauwelijks een waardeverlies, zodat afschrijving op deze activa niet op zijn plaats is.

Homogene groepen materiële vaste activa, waarvoor de raad per jaarschijf of per raadsperiode een kredietbesluit neemt, kunnen als één investering worden geactiveerd, waarbij wordt aangenomen dat de investeringen jaarlijks per 31/12 in gebruik worden genomen. Als homogene groepen activa worden bijvoorbeeld aangemerkt, lichtmasten, oplaadpalen, verkeersinstallaties en parkeermeters.

Het budgetrecht van de raad omvat ook besluiten over investeringskredieten. Uit doelmatigheidsoverwegingen is er in Rotterdam voor gekozen om besluiten over de toewijzing van kredieten onderdeel te laten zijn van de reguliere P&C-documenten: voorjaarsnota, programmabegroting (beiden inclusief herzieningen van de lopende begroting) en 10-maandsrapportage. Artikel 10 borgt dat de financiële effecten van het voorgelegde investeringsbesluit ook verwerkt zijn in de lopende begroting en meerjarenraming. Bij uitzondering kan het nodig zijn dat de raad gevraagd wordt om tussentijds investeringskrediet toe te wijzen. In dat geval moeten de financiële effecten van dat besluit in het eerstvolgende P&C-document verwerkt worden.

Jaarkredieten en kredieten voor een raadsperiode dan wel voor een programma, gekoppeld aan een bepaalde periode, worden altijd afgesloten bij de eerstvolgende jaarrekening na het verstrijken van de periode waar het krediet betrekking op heeft.

Het startmoment van afschrijvingen op geactiveerde investeringen is 1 januari volgend op het moment van ingebruikname, met uitzondering van vervoermiddelen in eigen beheer. Voor deze laatstgenoemde categorie geldt als startdatum, de datum van ingebruikname. De aan de investeringen toe te rekenen rentelasten worden tot de startdatum van afschrijven toegevoegd aan de boekwaarde van de investering.

Investeringen in bestaande activa worden afgeschreven over de eventueel nieuwe geschatte gebruiksduur met inachtneming van de maximale termijnen die zijn opgenomen in de afschrijvingstabel, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening. Het in artikel 9, lid 3, genoemde grensbedrag wordt ook gehanteerd voor investeringen in bestaande activa en bijdragen aan activa van derden.

Artikel 12 Bouwgronden

Op grond van artikel 12, lid 1, besluit de gemeenteraad over het in exploitatie nemen van bouwgronden. Het besluit omvat mede de relatie tussen de activiteiten en uitgaven in de grondexploitatie en het nut voor de grondexploitatie. Hiervoor wordt bij de betreffende grondexploitatie een toelichting opgenomen over de causaliteit waaruit de verhouding tussen het algemeen nut en het nut voor de grondexploitatie blijkt.

Het college is bevoegd om binnen gestelde kaders nieuwe grondexploitaties en wijzigingen in bestaande grondexploitaties goed te keuren, mét borging van controle- en sturingsmogelijkheden voor de raad. Het college mag (wijzigingen in) grondexploitaties die niet groter zijn dan 50 woningen en/of 5.000 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) of € 1 mln. (netto contante waarde) zelfstandig goedkeuren. Het college kan (wijzigingen in) grondexploitaties met een omvang van tussen de 50 en 120 woningen (en maximaal 5.000 m2 bvo en € 1 mln. NCW) goedkeuren, mits niet ten minste 1/5 van de raadsleden heeft aangegeven in een dergelijk geval een verklaring van geen bedenkingentraject te willen doorlopen.

Dit zal per project worden beoordeeld.

Artikel 15 Prijzen en tarieven

De gemeente brengt kosten in rekening voor het leveren van producten en diensten die alleen door de overheid worden geleverd. Te denken valt aan de leges die in rekening worden gebracht voor het leveren van een identiteitsbewijs, de behandeling van een aanvraag van een vergunning of een verzoek tot ontheffing, alsook aan de bestemmingsheffingen wegens het inzamelen en verwerken van afvalstoffen en het onderhouden van het riool. De raad stelt hiertoe tarieven vast.

De gemeente kan ook kosten in rekening brengen voor het leveren van producten, diensten en werken die ook door bedrijven worden geleverd. Te denken valt aan het verhuren van vastgoed, het in lease geven van vervoermiddelen of de dienstverlening van het ingenieursbureau aan derden. Het college stelt hiertoe prijzen vast.

In de Gemeentewet is voorgeschreven dat de tarieven van leges en bestemmingsheffingen zo moeten worden bepaald, dat de baten de lasten niet overstijgen. Dus: de kosten mogen volledig worden gedekt, maar de gemeente mag er in ieder geval niet aan verdienen. In dit artikel is bepaald dat het college in zijn voorstel tot vaststelling van tarieven uitgaat van kostendekkendheid. Dit laat onverlet dat de raad, eventueel op voorstel van het college, kan besluiten tot een lager tarief.

In de Wet markt en overheid is voorgeschreven dat de prijzen van economische activiteiten, waarbij de overheid concurreert met de private markt, behoudens enkele uitzonderingen, zo moeten worden bepaald, dat de kosten tenminste volledig worden gedekt. Dus: de kosten moeten volledig worden gedekt; de gemeente mag niet oneerlijk concurreren met de markt door zijn economische activiteiten deels te bekostigen met geld dat is verkregen door belastingheffing. In dit artikel is bepaald dat het college bij het vaststellen van prijzen uitgaat van kostendekkendheid. Dit laat onverlet dat het college kan besluiten tot een hogere prijs of, in geval van een wettelijke uitzondering, een lagere prijs.

Artikel 16 Administratie

In dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van de administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn, want dat is aan het college.

Artikel 18 Treasuryfunctie

Het doel van de treasuryfunctie is om te voorzien in de gemeentelijke financieringsbehoefte en om het gemeentelijke vermogen tegen financiële risico’s te beschermen. Onder de treasuryfunctie worden alle activiteiten verstaan die zich richten op het aantrekken van de benodigde financiële middelen die moeten voorzien in de vermogensbehoefte van de gemeente. Er moeten op elk moment voldoende middelen aanwezig zijn om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Ook heeft de treasuryfunctie tot doel om het gemeentelijk vermogen en de (rente)resultaten te beschermen tegen ongewenste financiële risico’s, zoals renterisico’s, kredietrisico’s en interne liquiditeitsrisico’s. De belangrijkste regelgeving voor de gemeentelijke treasuryfunctie is opgenomen in de Wet fido en de Ruddo. De treasuryfunctie is voor de gemeente niet een zelfstandige kerntaak. Ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak kan de gemeente een beroep doen op de geld- en kapitaalmarkt, middelen uitzetten (in de vorm van het verstrekken van leningen en het nemen van deelnemingen) of garanties verlenen. De omschrijving van de publieke taak is de verantwoordelijkheid van de raad. De gemeente is primair overheid en geen bank. Het doel van de treasuryfunctie is expliciet gekoppeld aan de uitvoering van de programmabegroting. Het in- en doorlenen van middelen met als doel hiermee inkomsten te genereren (bankieren) wordt in elk geval niet tot de publieke taak gerekend. Het college legt nadere regels voor de uitvoering van de treasuryfunctie vast in het treasurystatuut.

Artikel 19 Totaalfinanciering

De gemeente past totaalfinanciering toe. De liquiditeitsbehoefte is het saldo van uitgaven en ontvangsten. Als de raad besluit tot het doen van nieuwe investeringen zal hij eerst investeringskredieten dienen te voteren met bijbehorende dekking in de begroting voor de kapitaallasten. Daarbij wordt tegelijkertijd de publieke taak verantwoord. Wanneer deze investeringen meer concreet worden, leidt dit tot een planning van uitgaven en ontvangsten. Deze worden onderdeel van de totale liquiditeitsbehoefte. Op basis van de liquiditeitsbehoefte kan worden geleend (of uitgezet bij de schatkist). Bij een structurele liquiditeitsbehoefte kunnen langlopende leningen worden aangetrokken. Alleen bij het verstrekken van substantiële leningen kan de gemeente 1-op-1 financiering aantrekken, als dit past binnen de totale liquiditeitsbehoefte.

Er kunnen twee soorten financieringsmiddelen worden onderscheiden, namelijk interne en externe financieringsmiddelen. De interne financieringsmiddelen omvatten onder andere de reserves en voorzieningen. De externe financieringsmiddelen zijn kort- en langlopende geldleningen die worden aangetrokken op de geld- en kapitaalmarkt. De financiering van de investeringen vindt in eerste instantie plaats met de interne financieringsmiddelen, zodat minder rentedragend vreemd vermogen aangetrokken hoeft te worden.

Artikel 20 Rentetoerekening

De financiering van de vaste activa maakt onderdeel uit van de hierboven genoemde totaalfinanciering. Hiertoe wordt omslagrente berekend over de boekwaarde van de vaste activa. In het zevende en achtste lid worden de uitzonderingen hierop aangegeven. Dit heeft te maken met de looptijd en het risicoprofiel van dergelijke investeringen. In lid 6a is bepaald dat de omslagrente wordt berekend over de boekwaarde van de (im)materiële en financiële vaste activa aan het begin van de maand. Wegens beperkingen van het administratieve systeem wordt de omslagrente voor de (im)materiële en financiële vaste activa die volgens de annuïtaire methode worden afgeschreven, berekend over de boekwaarde aan het begin van het kalanderjaar. Zodra het administratieve systeem de berekening per maand wel toelaat zal dit worden aangepast.

Artikel 21 Bespaarde rente

De bespaarde rente over de interne financieringsmiddelen wordt binnen de financieringsfunctie als een last opgenomen. De bespaarde rente is echter geen uitgave zoals de werkelijke rente op opgenomen geldleningen, maar blijft binnen de eigen begroting en kan weer worden aangewend voor andere doeleinden. De bespaarde rente komt dus weer ten goede aan de gemeentelijke producten. In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze dat gebeurt.