Regeling vervallen per 21-06-2023

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Harlingen 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 20-06-2023

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Harlingen 2021

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTERS EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HARLINGEN;

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op het bepaalde in de Participatiewet;

Gelet op het bepaalde in de Wet Maatschappelijke ontwikkeling;

Gelet op het bepaalde in de Jeugdwet;

Gelet op het bepaalde in de geldende verordeningen op het sociaal domein Gemeente Harlingen;

de verordening maatschappelijke ondersteuning

de verordening Jeugdhulp

de afstemmingsverordening Participatiewet, Bbz 2004, IOAW en IOAZ

de re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

de verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ

de handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

de verordening loonkostensubsidie Participatiewet

de verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet

de verordening individuele studietoeslag Participatiewet;

Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de genoemde verordeningen op het sociaal domein;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Harlingen 2021

Aldus vastgesteld door het college van burgemeesters en wethouders in de vergadering van 15 december 2020.

W.R. Sluiter,

burgemeester.

S. van der Broek,

secretaris.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van Burgemeester en Wethouders;

  • b.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Wet SUWI: de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • e.

    Boetebesluit: Boetebesluit socialezekerheidswetten;

  • f.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • g.

    Inlichtingenplicht: de verplichting als genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI;

  • h.

    boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a eerste lid van de IOAW en artikel 20a eerste lid van de IOAZ;

  • i.

    waarschuwing: de waarschuwing, genoemd in artikel 18a, vierde lid, van de Participatiewet, artikel 20a, vierde lid van de IOAW en artikel 20a, vierde lid van de IOAZ;

  • j.

    uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet, en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • k.

    benadelingsbedrag: het bedrag aan uitkering dat als gevolg van het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht ten onrechte is ontvangen. Voor de uitvoering van de Participatiewet is dit het netto bedrag en voor de IOAW en IOAZ betreft dit een bruto bedrag;

  • l.

    belanghebbende: de persoon die de inlichtingenverplichting heeft geschonden;

Hoofdstuk 2. Schending inlichtingenplicht en boete

Artikel 2. Schending inlichtingenplicht

  • 1.

    Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing. Het benadelingsbedrag is het uitgangspunt voor de hoogte van de boete.

  • 2.

    Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk 5 werkdagen nadat het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan, dan wel het feit kenbaar werd of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn voor belanghebbende.

Artikel 3. Onderzoek

  • 1.

    Bij een gebleken schending van de inlichtingenplicht vindt er een onderzoek plaats in verband met het opleggen van een boete.

  • 2.

    Het boeteonderzoek bevat tenminste het onderzoek naar de gedraging, de zienswijze van belanghebbende, een indringende toets aan het evenredigheidsbeginsel, de fictieve draagkracht van de belanghebbende en individuele beoordeling.

  • 3.

    Bij een benadelingsbedrag lager dan € 340,00 wordt geen zienswijze gevraagd.

Indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt er afgezien van het opleggen van een boete.

Artikel 4. Hoogte van de boete

  • 1.

    De bepalingen omtrent de hoogte van de boete zoals genoemd in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a van de IOAW, artikel 20a van de IOAZ en artikel 2 van het Boetebesluit worden in acht genomen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ dient de boete, te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5:46 lid 2 van de Awb.

  • 3.

    De bepalingen omtrent verminderde verwijtbaarheidssituaties zoals genoemd in het Boetebesluit worden in acht genomen.

Artikel 5. Afstemming boete op de financiële omstandigheden

  • 1.

    Bij het bepalen van de hoogte van de boete wordt rekening gehouden met het feit dat de boete binnen een redelijke termijn kan worden afbetaald. Dit vindt plaats door de boete af te stemmen op de draagkracht van belanghebbende door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 24 maanden in geval van opzet, 18 maanden in geval van grove schuld, 12 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 6 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2.

    Onder fictieve draagkracht wordt verstaan de financiële ruimte boven 90% van de toepasselijke uitkeringsnorm op het moment van het opleggen van de boete.

  • 3.

    Indien belanghebbende geen inkomen heeft of het inkomen bedraagt minder dan 90% van de toepasselijke uitkeringsnorm, dan wordt de fictieve draagkracht analoog aan artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht vastgesteld.

  • 4.

    In afwijking van het eerste, tweede en derde lid geldt voor de belanghebbende die ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering, is het aan de belanghebbende om inzage te geven in zijn inkomenspositie. Indien de belanghebbende geen inzage geeft, dan wordt de hoogte van de boete niet aangepast op de fictieve draagkracht van de belanghebbende.

  • 5.

    Bij de beoordeling van de hoogte van de boete kan naast de fictieve draagkracht uit inkomen tevens rekening worden gehouden met het vermogen zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet. Waarbij niet als vermogen wordt aangemerkt 20% van de vermogensgrens zoals bedoeld in het derde lid van artikel 34 van de Participatiewet.

  • 6.

    Bij recidive wordt de maximale aflossingsduur, bepaald door de mate van verwijtbaarheid, gerespecteerd bij de bepaling van de hoogte van de recidive-boete.

Artikel 6. Waarschuwing

  • 1.

    Het college volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:

  • a.

    de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag;

  • b.

    de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan € 150,00;

  • c.

    de belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een redelijke termijn van 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt, alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt.

  • 2.

    Van zelfmelding is geen sprake als de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader of naar aanleiding van toezicht op de naleving van de inlichtingenverplichting.

  • 3.

    In situaties zoals genoemd in het eerste lid wordt een boete van € 150,00 opgelegd, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3. Overige bepalingen

Artikel 7 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet is voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels indien strikte toepassing ervan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Harlingen 2021.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2021.

Ondertekening