Regeling vervallen per 01-01-2024

Integrale verordening Wmo en Jeugd 2021 gemeente Vlissingen

Geldend van 10-07-2022 t/m 31-12-2023

Intitulé

Integrale verordening Wmo en Jeugd 2021 gemeente Vlissingen

De raad van de gemeente Vlissingen ;

Gelezen het voorstel van december 2020;

Gelet op het bepaalde in de Wmo 2015 en de Jeugdwet;

B e s l u i t:

Vast te stellen de volgende Verordening Wmo en Jeugd gemeente Vlissingen 2021.

1. Algemeen deel

Artikel 1. Zorgplicht college voor integrale toegang en intake

  • 1.

    Het college zorgt er in ieder geval voor dat ouders, jeugdigen en cliënten die daar om verzoeken:

    • a.

      kosteloos en op laagdrempelige wijze worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      kosteloos worden voorzien van relevante informatie in begrijpelijke vorm ten aanzien van:

      • i.

        het gemeentelijk beleid en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de wettelijke taken op het gebied van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, en

      • ii.

        hoe de toegang tot de diverse voorzieningen is georganiseerd;

    • c.

      worden doorverwezen naar de passende instanties voor verdere ondersteuning, en

    • d.

      dat degene die een melding of aanvraag indient wordt gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat meldingen en aanvragen integraal worden onderzocht en beoordeeld, wat betekent dat de hulpbehoefte breed wordt geïnventariseerd en aan de hand daarvan passende ondersteuning wordt ingezet dan wel doorverwijzing plaats vindt.

Artikel 2. Afstemming met andere vormen van hulp en ondersteuning

  • 1.

    Wanneer in een hulpvraag of behoefte aan ondersteuning van een cliënt of jeugdige en/of diens ouders niet kan worden voorzien binnen één wettelijk kader als bedoeld in deze verordening, draagt het college verantwoordelijkheid voor goede afstemming van de hulp en ondersteuning.

  • 2.

    De afstemming als bedoeld in het eerste lid heeft in ieder geval betrekking hulp en ondersteuning vanuit:

    • a.

      de Jeugdwet,

    • b.

      de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

    • c.

      de Participatiewet,

    • d.

      de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening,

    • e.

      de Wet langdurige zorg,

    • f.

      passend onderwijs,

    • g.

      de Leerplichtwet,

    • h.

      de Wet Publieke Gezondheid,

    • i.

      de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    De afgestemde hulp en ondersteuning wordt zodanig ingezet dat dit (indien van toepassing) leidt tot:

    • a.

      Opheffen van een situatie die voor cliënt, jeugdige en/of zijn ouders en/of diens omgeving levensbedreigend is, of met grote waarschijnlijkheid leidt tot ernstige gezondheidsschade;

    • b.

      Stabilisatie van een crisissituatie, anders dan bedoeld onder a;

    • c.

      Voldoende mate van duurzame zelfredzaamheid van cliënt of jeugdige en/of zijn ouders, voor zover dat binnen het vermogen ligt;

    • d.

      Voldoende mate van meedoen in de (lokale) samenleving voor cliënt, jeugdige en/of zijn ouders, voor zover dat binnen het vermogen ligt.

  • 4.

    Het college weegt bij de afstemming van hulp en ondersteuning de volgende aspecten mee:

    • a.

      de behoefte aan hulp en ondersteuning van de inwoner of het gezin, almede de eigen kracht en mogelijkheden van het sociale netwerk;

    • b.

      welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;

    • c.

      welke (informele) hulp en ondersteuning leidt tot de minste kosten op lange termijn.

  • 5.

    Het college ondersteunt een cliënt of de jeugdige en/of zijn ouders richting het Centrum Indicatiestelling Zorg, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt of de jeugdige in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 6.

    Indien de cliënt of de jeugdige en/of zijn ouders weigeren mee te werken aan ondersteuning als bedoeld in het vorige lid, is het college niet gehouden een individuele voorziening of maatwerkvoorziening toe te kennen of voort te zetten op grond van deze verordening.

  • 7.

    Indien een jeugdige van 16 jaar of ouder die hulp op grond van de Jeugdwet ontvangt naar alle waarschijnlijkheid na het achttiende levensjaar hulp of ondersteuning nodig heeft vanuit een wettelijke kader als bedoeld onder lid 2 sub a tot en met e, is het college verantwoordelijk om:

    • a.

      voor het achttiende levensjaar zodanige hulp en ondersteuning te bieden dat de benodigde hulp en ondersteuning vanaf het achttiende jaar zo beperkt mogelijk kan zijn, en

    • b.

      de continuïteit van hulp en ondersteuning te waarborgen voor zover dat nodig is.

Artikel 3. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Het college vraagt advies van de Wmo-adviesraad bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4. Toezichthouders

Het college wijst op basis van deze verordening (voor zover het gaat om de Jeugdwet) dan wel op grond van artikel 6.1 lid 1 Wmo 2015 personen aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wetten.

Artikel 5. Meldcode

Bij de uitvoering van deze verordening handelt het college naar de verplichte Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.

Artikel 6. Machtiging

  • 1.

    Indien ouders, jeugdigen en cliënten zich willen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, dan dienen zij hiervoor een schriftelijke machtiging in.

  • 2.

    Het college kan bijstand of vertegenwoordiging door een gemachtigde weigeren indien tegen de gemachtigde ernstige bezwaren bestaan.

2. Jeugdhulp

Artikel 7. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening als bedoeld in artikel 8 die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

  • b.

    andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

  • c.

    budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet

  • d.

    familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • e.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers en opvoeders;

  • f.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • g.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid;

  • h.

    ondersteuningsplan: document dat de gemeente samen met ouders en jeugdige wordt opgesteld waarin de belemmeringen beschreven staan en de manier waarop de belemmeringen aangepakt gaan worden;

  • i.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

  • j.

    wet: Jeugdwet

Artikel 8. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Informatie en advies

    • b.

      Lichte vormen van opvoedingsondersteuning

    • c.

      Kort ambulante ondersteuning

    • d.

      Trajectgroep/schoolmaatschappelijk werk

    • e.

      Groepstrainingen

    • f.

      Jongerenwerk

  • 2.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar;

    • a.

      Persoonlijke verzorging

    • b.

      Dagbehandeling

    • c.

      Vervoersdiensten

    • d.

      Jeugdhulp verblijf (inclusief en exclusief behandeling)

    • e.

      Jeugdhulp ambulant

    • f.

      Jeugdhulp crisis

    • g.

      Jeugd-ggz

    • h.

      Gesloten jeugdhulp

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan.

Artikel 9. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, voor zover de jeugdhulpaanbieder door de gemeente gecontracteerd is en de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en in lid 1 van dit artikel, plaatsvindt.

  • 3.

    Wanneer een jeugdige of zijn ouders zich bij een aanbieder meldt met een verwijzing van een medisch verwijzer, dan meldt de aanbieder dit voordat hij de jeugdhulp start, bij de gemeentelijke toegang.

  • 4.

    Tussen de aanbieder en de gemeentelijke toegang is afstemming met betrekking tot:

    • a.

      het woonplaatsbeginsel,

    • b.

      contract met de jeugdhulpaanbieder,

    • c.

      de productcategorie en/of productcode,

    • d.

      de eenheid/frequentie,

    • e.

      leeftijd van de jeugdige,

    • f.

      de relatie met reeds toegewezen jeugdhulp,

    • g.

      de termijn voor jeugdhulp en evaluatiemoment(en) bepaald.

  • 5.

    Het college legt de inzet van de betreffende jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder na een verwijzing genoemd in het eerste lid van dit artikel vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14.

Artikel 10. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

  • 2.

    Hiervoor verleent het college geen beschikking.

Artikel 11. Toegang jeugdhulp via het college

  • 1.

    De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en hun gezin die, conform de Jeugdwet, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Vlissingen vallen.

  • 2.

    Voor jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag zijn algemene voorzieningen vrij toegankelijk.

  • 3.

    Jeugdigen of ouders met een hulpvraag dienen bij het college een schriftelijke aanvraag in om een besluit te nemen voor een individuele voorziening.

  • 4.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

  • 5.

    Wanneer de veiligheid van de jeugdige in het geding is, kan een jeugdhulpaanbieder de hulpverlening starten zonder zorgtoewijzing. De aanbieder dient de eerstvolgende werkdag alsnog bij de gemeentelijke toegang te melden dat er jeugdhulp gestart is zodat er een aanvraag gedaan kan worden.

  • 6.

    Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 12. Criteria voor individuele voorziening

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      Binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • i.

        Gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        Bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen overbelasting oplevert en er ook geen financiële problemen in het gezin ontstaan als de hulp door de ouder wordt geboden;

      • iii.

        Het aanspreken van een aanvullende verzekering als die is afgesloten.

    • b.

      Door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      Door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Voor dat deel van de belemmeringen dat de jeugdige of zijn ouders binnen de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen kunnen oplossen, hoeft geen individuele voorziening te worden verstrekt.

  • 3.

    Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate en tijdig beschikbare voorziening.

  • 4.

    Het college kent geen voorziening toe als het gaat om kosten die gemaakt zijn vóór de aanvraag. Gaat het om hulp die na de aanvraag en vóór de datum van het besluit is ingezet, dan verstrekt het college hier enkel een voorziening voor als het daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid, waaronder de richtlijn gebruikelijke hulp of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 13. Afstemming met andere voorzieningen

  • 1.

    Afstemming met gezondheidszorg

    • a.

      het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e van de wet en artikel 7 van deze verordening, plaatsvindt;

    • b.

      het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader;

    • c.

      het college draagt er zorg voor dat de jeugdige of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Afstemming met gecertificeerde instellingen

    • a.

      het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de samenwerking bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering met betrekking tot:

      • i.

        de aanmelding dat een maatregel is geïnitieerd;

      • ii.

        het inzetten van de hulp door de gecertificeerde instelling;

      • iii.

        het afronden van de hulp door de gecertificeerde instelling en de overdracht naar het lokale veld;

      • iv.

        afronden van inzet op basis van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • b.

      het college en de gecertificeerde instellingen leggen de afspraken vast in een protocol.

  • 3.

    Afstemming met het justitiedomein

    • a.

      het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering;

    • b.

      het college en de betrokken instellingen leggen de afspraken vast in een samenwerkingsprotocol als bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

  • 4.

    Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

    • a.

      het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij de gemeentelijke toegang;

    • b.

      het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de onder a genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren;

    • c.

      afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige of zijn ouders.

  • 5.

    Afstemming met Veilig Thuis

  • Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

  • 6.

    Afstemming met Wmo-voorzieningen

    • a.

      het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • b.

      het college draagt zorg voor continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 7.

    Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

  • Het college draagt zorg dat de gemeentelijke toegang, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen bij de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 14. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven dat en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    In de beschikking wordt vastgelegd dat een jeugdige of zijn ouders zich binnen 3 maanden moet melden bij de beoogde jeugdhulpaanbieder, dan wel binnen 3 maanden een start moet maken met de besteding van het pgb. Als dat niet gebeurt vervalt de toestemming en wordt de beschikking ingetrokken.

  • 3.

    Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

    • e.

      hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is bepaald;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;

    • e.

      voor welke periode het pgb wordt verstrekt;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het budget.

    • g.

      hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt

  • 5.

    Als een ondersteuningsplan is opgesteld, maakt het ondersteuningsplan onderdeel uit van de beschikking. In het geval dat een pgb wordt toegekend, maakt ook het budgetplan als bedoeld in artikel 15 onderdeel uit van de beschikking.

Artikel 15. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en legt dit vast in een beschikking bedoeld als in artikel 14 van deze verordening.

  • 2.

    Als een jeugdige of zijn ouders in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college vastgesteld format. In het budgetplan is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de motivering waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend en gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorzieningen en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp gewaarborgd is;

    • d.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in eenheden en tarief.

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp, uitgezonderd ggz-behandeling, betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits deze persoon:

    • a.

      meerderjarig is, en

    • b.

      veilige, doelmatige en cliëntgerichtheid jeugdhulp verleent, die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of zijn ouders, en

    • c.

      deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouders voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 4.

    Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

    • a.

      familie van de jeugdige of zijn ouders tot en met bloed –of aanverwantschap in de derde graad;

    • b.

      andere betrokkenen bij het gezin, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

  • 5.

    Een pgb dient door de jeugdige of zijn ouders binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. Gebeurt dit niet dan wordt de verordening ingetrokken.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de aan een pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 16. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandigen zonder personeel, die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van Jeugdhulp.

  • 2.

    Indien de hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is er sprake van informele hulp.

Artikel 17. Hoogte pgb

  • 1.

    Het pgb voor formele hulp bedraagt ten hoogste het tarief voor de meest goedkoop adequate individuele voorziening van zorg in natura.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college een hoger pgb toekennen wanneer het hier genoemde tarief niet toereikend is om de bij de hulpvraag passende jeugdhulp in te kopen. Het tarief wordt dan zodanig aangepast dat hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder de passende hulp kan worden ingekocht.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. De volgende kosten zijn in ieder geval uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering

    • f.

      reiskosten van de hulpverlener.

  • 4.

    De hoogte van een pgb voor informele hulp bedraagt het minimumuurloon, inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de hoogte van de tarieven.

Artikel 18. Privacy en gegevensverwerking

  • 1.

    Het college verwerkt uitsluitend persoonsgegevens van een jeugdige of ouders, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet.

  • 2.

    Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 20. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 3.

    Het college kan een besluit, aangaande een individuele voorziening of pgb beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

  • b.

    de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of pgb zijn aangewezen, of

  • c.

    de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten, of

  • d.

    de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

  • e.

    de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4.

    Als het college een besluit op grond van het tweede en/of derde lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 21. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s.

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 22. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als de jeugdige of ouder langer dan een door het college vastgestelde periode verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

3. Maatschappelijke ondersteuning

Artikel 23. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijk: diensten of middelen die niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar zijn en niet of niet veel duurder zijn dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo 2015;

  • d.

    bijdrage: een bijdrage van een cliënt in de kosten van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget;

  • e.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

  • f.

    ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Vlissingen;

  • g.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

  • h.

    ondersteuningsplan: document dat samen met de cliënt, zijn gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger wordt opgesteld waarin de belemmeringen beschreven staan en de manier waarop de belemmeringen aangepakt gaan worden;

  • i.

    persoonlijk plan: plan als bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo 2015;

  • j.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015;

  • k.

    Uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

  • l.

    woonvoorziening: bouwkundige of niet-bouwkundige maatwerkvoorziening in de woning van een cliënt, waardoor de cliënt in zijn woning kan blijven wonen.

Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college stelt bij besluit regels over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 25. Melding en onderzoek

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding per mail of brief.

  • 3.

    Het college onderzoekt met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      welke belemmeringen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

    • c.

      welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de cliënt om voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

    • d.

      de mogelijkheden om op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen en opvang.

  • 4.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid van de Wmo, maken in elk geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 5.

    Als de cliënt een persoonlijk plan heeft opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 6.

    De cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 7.

    De cliënt is verplicht om medewerking te verlenen aan het college voor de uitvoering van de Wmo, waaronder tevens wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een onderzoek door een of meerdere deskundigen als het college dit noodzakelijk acht voor de uitvoering van deze wet.

  • 8.

    Op basis van het onderzoek wordt een verslag gemaakt, in het format van het ondersteuningsplan.

Artikel 26. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Een door de cliënt ondertekend ondersteuningsplan kan ook als aanvraag dienen.

  • 3.

    Als een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger de voorziening zelf wenst in te kopen met een pgb, moet hij daarvoor een budgetplan indienen zoals bedoeld in artikel 30.

Artikel 27. Voorwaarden en weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate beschikbare voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    als de cliënt de problemen kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

  • b.

    als voor de belemmeringen die aanleiding geven voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • c.

    als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

  • d.

    als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

  • e.

    als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

  • f.

    als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;

  • g.

    als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • h.

    als de cliënt niet voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 25 lid 6 en 7 en het voor het college daardoor niet mogelijk is om vast te stellen of een voorziening verstrekt moet worden.

  • i.

    als voor de cliënt nog behandelmogelijkheden open staan en hij zich niet inspant om de behandeling goed te laten verlopen.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

  • a.

    deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden, begeleiding of kortdurend verblijf;

  • b.

    de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Vlissingen, met uitzondering van beschermd wonen en opvang;

  • c.

    de cliënt geen ingezetene is van Nederland en in aanmerking wil komen voor opvang.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.

  • 6.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

  • b.

    als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

  • c.

    ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

  • d.

    als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

  • e.

    als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

  • f.

    als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

  • g.

    als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten gerealiseerd kan worden.

Artikel 27a. Uitgangspunten van een algemene voorziening

  • 1.

    Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk zonder tussenkomst van de gemeente;

  • 2.

    Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Vlissingen of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk voor mensen die maatschappelijke ondersteuning behoeven en/of tot de doelgroep van de voorziening behoren;

  • 3.

    Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen;

  • 4.

    Een algemene voorziening bevordert het doel zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen;

  • 5.

    De algemene voorziening geldt als preventief en als voorliggend op de maatwerkvoorziening.

Artikel 27b. Aanbod van algemene voorzieningen

  • 1.

    Algemene voorzieningen zijn onder meer gericht op:

    • a.

      ondersteuning gericht op een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      sociale, structurele of activerende dagbesteding.

Artikel 28. Beschermd wonen en opvang

Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening: ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen ende cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 van de Wmo bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 29. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven dat en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt

  • 2.

    In de beschikking wordt vastgelegd dat een cliënt zich binnen 3 maanden moet melden bij de beoogde aanbieder, dan wel binnen 3 maanden een start moet maken met de besteding van het pgb.

  • 3.

    Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

    • e.

      hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking voor zover van toepassing vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is bepaald;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;

    • e.

      voor welke periode het pgb wordt verstrekt;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het budget.

    • g.

      hoe en wanneer de toekenning geëvalueerd wordt.

  • 5.

    Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking. In het geval dat een pgb wordt toegekend, maakt ook het budgetplan als bedoeld in artikel 30 onderdeel uit van de beschikking.

Artikel 30. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en legt dit vast in een beschikking bedoeld als in artikel 29 van deze verordening.

  • 2.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college vastgesteld format. In het budgetplan is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de motivering waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend en gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de maatwerkvoorzieningen en de wijze waarop de ondersteuning georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning gewaarborgd is;

    • d.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in eenheden en tarief.

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits deze persoon:

    • a.

      meerderjarig is, en

    • b.

      veilige, doelmatige en cliëntgericht ondersteuning verleent, die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en

    • c.

      deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 4.

    Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

    • a.

      familie van de cliënt tot en met bloed –of aanverwantschap in de derde graad;

    • b.

      andere betrokkenen waarmee hij een sociale relatie onderhoudt, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

  • 5.

    Een pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de aan een pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 31. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en rust op hen de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid op basis van de professionele standaard.

  • 2.

    Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in het eerste lid;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in het eerste lid, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 32. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de kilometerprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp in de vorm van diensten bedraagt ten hoogste het tarief voor de goedkoopst adequate voorziening in natura, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    In afwijking op lid 3 geldt voor ondersteuning bij een schoon en leefbaar huis het laagste tarief waarvoor de hulp bij een particuliere aanbieder kan worden ingekocht.

  • 5.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag en vakantie uren, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 6.

    De totale kosten voor informele hulp in de vorm van kortdurend verblijf bedragen maximaal het tarief voor deze zorg in natura.

  • 7.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. De volgende kosten zijn in ieder geval uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering

    • f.

      reiskosten van de hulpverlener.

  • 8.

    Indien het op basis van lid 1, lid 2 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 9.

    Het college kan bij besluit regelen hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 33. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als de cliënt langer dan een door het college vastgestelde periode verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 34. Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college bepaalt in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming wordt verstrekt. Ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, als een cliënt aantoonbare of aannemelijke meerkosten heeft die direct het gevolg zijn van beperkingen of (chronisch)-psychische problemen of psychosociale problemen.

  • 2.

    De tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor meerkosten in verband met:

    • vervoer;

    • zich verplaatsen in en om de woning.

  • 3.

    Bij het vaststellen van de tegemoetkoming weegt het eigen aandeel mee in het vaststellen van de hoogte van het bedrag en de wijze van verstrekken.

  • 4.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuizing en inrichting. Zij stellen de hoogte hiervan vast bij besluit.

Artikel 35. Bijdrage in de kosten voor voorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een algemene voorziening waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie zoals genoemd in artikel 27b.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 36. Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1.

    Voor de algemene voorzieningen als bedoeld in artikel 27b en maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 t/m 3 bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen tezamen het abonnementstarief van het in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 opgenomen tarief.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende basistarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.

  • 3.

    De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing, de in lid 2 genoemde maatwerkvoorziening voor vervoer, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 5.

    De kostprijs van een algemene voorziening en maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende algemene voorziening of maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, lid 7 van de Wmo (opvang en beschermd wonen), worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of PGB door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8.

    In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage verschuldigd zijn.

Artikel 36a. Bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten van het gebruik van de was- en strijkservice ter hoogte van € 4,- per week. De cliënt mag maximaal twee keer per week was aanbieden, ongeacht het volume.

Artikel 37. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert de cliënt, of dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een maatwerkvoorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Het college kan een besluit, aangaande een maatwerkvoorziening of pgb beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen, of

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten, of

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 4.

    Als het college een besluit op grond van het tweede en/of derde lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 38. Anti-speculatiebeding

  • 1.

    De eigenaar in wiens woning een Wmo-woonvoorziening is aangebracht die leidt tot waardestijging van de woning, moet indien hij de woning binnen een periode van 10 jaar na gereed melding van de woonvoorziening verkoopt, deze verkoop onverwijld aan het college melden en de meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan aan de gemeente terugbetalen tot maximaal het door de gemeente toegekende bedrag voor de in de woning getroffen voorziening(en) c.q. aanpassing(en).

  • 2.

    De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      bij verkoop binnen 1 jaar na gereed melding: 100 procent van de meerwaarde;

    • b.

      bij verkoop binnen 2 jaar na gereed melding: 90 procent van de meerwaarde;

    • c.

      bij verkoop binnen 3 jaar na gereed melding: 80 procent van de meerwaarde;

    • d.

      bij verkoop binnen 4 jaar na gereed melding: 70 procent van de meerwaarde;

    • e.

      bij verkoop binnen 5 jaar na gereed melding: 60 procent van de meerwaarde;

    • f.

      bij verkoop binnen 6 jaar na gereed melding: 50 procent van de meerwaarde;

    • g.

      bij verkoop binnen 7 jaar na gereed melding: 40 procent van de meerwaarde;

    • h.

      bij verkoop binnen 8 jaar na gereed melding: 30 procent van de meerwaarde;

    • i.

      bij verkoop binnen 9 jaar na gereed melding: 20 procent van de meerwaarde;

    • j.

      bij verkoop binnen 10 jaar na gereed melding: 10 procent van de meerwaarde.

  • 3.

    De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen en te betalen door het college.

Artikel 39. Onderzoek naar kwaliteit, recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 40. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op aanbieders van zorg in natura en aanbieders van met pgb ingekochte formele hulp.

  • 4.

    Door het college via pgb verstrekte hulpmiddelen en woningaanpassingen dienen geschikt te zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 5.

    Het college is te allen tijde bevoegd om (de uitvoering van) het budgetplan te evalueren.

  • 6.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 41. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder.

Artikel 42. Klachtregeling aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

Artikel 43. Medezeggenschap

Door de gemeente gecontracteerde aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, ten aanzien van alle voorzieningen.

Artikel 44. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      De voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • b.

      Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      Kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      Reis- en opleidingskosten;

    • e.

      Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      Overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

4. Slotbepalingen

Artikel 45. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd.

Artikel 46. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige, ouders en cliënten afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 47. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De verordening Wmo en Jeugd gemeente Vlissingen 2020 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige en/of ouder of cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de verordening Wmo en Jeugd gemeente Vlissingen 2020 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening Wmo en Jeugd gemeente Vlissingen 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening Wmo en Jeugd gemeente Vlissingen 2020. Deze beschikkingen hebben een maximale looptijd van 6 maanden.

  • 4.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening Wmo en Jeugd gemeente Vlissingen 2020 geschiedt op grond van de verordening Wmo en Jeugd gemeente Vlissingen 2020, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

Artikel 48. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo en jeugdhulp gemeente Vlissingen 2021.

Ondertekening

Vlissingen, 16 december 2020

De raad van de gemeente Vlissingen,

De griffier, De voorzitter,