Regeling vervallen per 13-01-2021

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Venray houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening gemeente Venray 2021)

Geldend van 19-12-2020 t/m 12-01-2021

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Venray houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening gemeente Venray 2021)

De raad van Venray,

Gelezen het advies van het college van burgemeester en wethouders van 9 november 2020,

Gelezen het advies van de commissie Werken en Besturen van26 november 2020,

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

Besluit vast te stellen de volgende:

Algemene plaatselijke verordening gemeente Venray 2021

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Hoofdstuk 2 Openbare Orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperkingen aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke

Artikel 2:8 Dienstverlening

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2:10a Het gebruik van een evenemententerras

Artikel 2:10b Vrij te stellen categorieën

Artikel 2:11 (Omgevings-) vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Definitie

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Artikel 2:25a Ontheffing vergunningplicht

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definities

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

Artikel 2:28a Overgangsbepaling

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd, tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Zwarte lijst

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2:35 Kunststof drinkgerei

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:36 Definitie

Artikel 2:37 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37a Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:44a Lachgas

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen en dergelijke

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein en dergelijke

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Wilde dieren

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

Artikel 2:65a Slaapverblijf op de weg

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens jaarwisseling

Artikel 2:73a Carbidschieten

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Verzameling van personen in verband met drugs

Artikel 2:74b Verblijfsontzegging in verband met drugs

Artikel 2:74c Openlijk gebruik van drugs

Artikel 2:74d Weggooien spuiten en dergelijke

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, gebiedsontzeggingen en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Gebiedsontzeggingen

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:79 Woonoverlast

Afdeling 16 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:80 Begripsomschrijvingen

Artikel 2:81 Exploitatie bedrijf

Artikel 2:82 Weigeringsgronden

Artikel 2:83 Beheerder

Artikel 2:84 Intrekken vergunning

Artikel 2:85 Bevelen tijdelijke sluiting

Artikel 2:86 Overgangsregeling

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1 Algemene Bepalingen

Artikel 3:1 Definities

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tenstoonstellen en aanbieden erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Afdeling 3 Beslistermijn, weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie, wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Definities

Artikel 4:2 Aanwijzen collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:5a Traditioneel schieten

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4:6a Mosquito

Artikel 4:6b (Geluid-)hinder door dieren

Afdeling 2 Bodem- weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Definities

Artikel 4:11 Bomenlijst en aangewezen aandachtsgebieden

Artikel 4:12 Kapverbod monumentale of waardevolle boom

Artikel 4:12a Criteria ontheffing

Artikel 4:12b Kapverbod in overige gevallen

Artikel 4:12c Criteria vergunning

Artikel 4:12d Aanvraag

Artikel 4:12e Beperking geldigheidsduur

Artikel 4:12f Bijzondere voorschriften

Artikel 4:12g Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4:12h Schadevergoeding

Artikel 4:12i Afstand tot de erfgrenslijn

Artikel 4:12j Bestrijding van boomziekten

Artikel 4:12k Voorkomen van boomschade

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definitie

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Definities

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Definitie

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Definities

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadiging van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Definities

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 8 Vuurverbod

Artikel 5:34 Overlast

Artikel 5:34a Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Definitie

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs-, en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Inwerkingtreding nieuwe verordening

Artikel 6:7 Citeertitel

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • c.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • f.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • g.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • h.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • i.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • j.

    snuffelmarkt: een markt (niet zijnde een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet) in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats;

  • k.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan;

  • l.

    outlaw Motor Gang (OMG): een groep met een hiërarchische structuur die affiniteit met motorrijden uitdraagt met herkenbare groepssymbolen, waarbij geweld of dreiging met geweld en verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur of het groepsgedrag.

  • m.

    ongewenste groep: een door de burgemeester aangewezen groep personen met een herkenbare organisatiestructuur of herkenbare groepssymbolen of een herkenbaar optreden naar buiten als groep, waarbij geweld of dreiging met geweld of verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur of het groepsgedrag;

  • n.

    verboden rechtspersoon: een op grond van artikel 2.20 Burgerlijk Wetboek verboden rechtspersoon.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1 Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2 Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

  • f.

    de houder overlijdt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1 De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2 De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen beperkt is en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1 De vergunning of ontheffing kan in ieder geval geweigerd worden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2 Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, dan wel te vechten.

  • 2 Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van de politie of buitengewoon opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3 Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4 Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openbare gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde, waarbij dit verbod niet geldt voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

  • 5 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 7 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(gereserveerd)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1 Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2 De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3 Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4 Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5 De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3, vijfde lid)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3, tweede lid)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2 Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke

(gereserveerd)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(gereserveerd)

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

  • 1 Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op, aan of boven de weg of een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

  • 1 Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2 Het bevoegde bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en (reclame)uitingen.

  • 3 Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4 Het bevoegde bestuursorgaan kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      als het gebruik van de weg of een weggedeelte is toegestaan met een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 (evenementenvergunning);

    • b.

      als het gebruik van de weg of een weggedeelte is toegestaan met een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 (horeca-exploitatievergunning);

    • c.

      als het gebruik van de weg of een weggedeelte is toegestaan met een vergunning als bedoeld in artikel 5:18 (standplaatsvergunning);

    • d.

      als het gebruik van de weg of een weggedeelte is toegestaan met een vergunning als bedoeld in artikel 2:10a (evenemententerras).

  • 6 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

  • 7 Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10a Het gebruik van een evenemententerras

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder een evenemententerras: een op een openbare plaats liggend deel waar tijdens een evenement als bedoeld in artikel 2:24 sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt.

  • 2 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een openbare plaats in te richten als evenemententerras.

  • 3 Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      als het gebruik van het evenemententerras is toegestaan middels een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 (evenementenvergunning);

    • b.

      als het gebruik van de weg of een weggedeelte is toegestaan middels een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 (horeca-exploitatievergunning);

    • c.

      als het gebruik van de weg of een weggedeelte is toegestaan middels een vergunning als bedoeld in artikel 5:18 (standplaatsvergunning).

Artikel 2:10b vrij te stellen categorieën

De burgemeester kan categorieën aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings-)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2 De vergunning wordt verleend :

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4 Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening het provinciaal wegenreglement, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.

  • 5 Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

(gereserveerd)

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(gereserveerd)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1 Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg is verplicht deze

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2 Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

(gereserveerd)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1 Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3 Het verbod in het eerste lid, onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(gereserveerd)

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(gereserveerd)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(gereserveerd)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

(gereserveerd)

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Definitie

  • 1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9

  • 2 Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een snuffelmarkt

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2 Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten, die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten vermeld zijn in de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier waarin ook de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, worden opgevraagd. Deze aanvraag wordt tevens aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 4 In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een aanvraag als meldingplichtig evenement worden aangemerkt in die gevallen dat het evenement voldoet aan de door de burgemeester vastgestelde criteria voor meldingplichtige evenementen. Voor meldingplichtige evenementen stelt de burgemeester een formulier vast, waarin ook de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, worden opgevraagd. Deze melding wordt tevens aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 5 De burgemeester kan naar aanleiding van de melding als bedoeld in het derde lid binnen twee weken na ontvangst van de melding, voorschriften verbinden aan het te houden evenement in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de brandveiligheid en de volksgezondheid of het milieu.

  • 6 De burgemeester kan, indien het vermoeden ontstaat dat een of meer van de in artikel 1:8 van deze verordening opgenomen weigeringsgronden van toepassing is op een evenement als bedoeld in het vorige lid, besluiten dat evenement alsnog als vergunningplichtig aan te merken hetzij het te verbieden. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd wegens strijdigheid met het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening en overige plaatsen.

  • 7 Voor vergunningplichtige evenementen gelden de geluidsvoorschriften zoals genoemd in artikel 4:3 zesde lid.

  • 8 De in het artikel 4:3 zesde lid genoemde geluidsvoorschriften zijn niet van toepassing indien sprake is van een collectieve festiviteit, zoals bedoeld in artikel 4:2.

  • 9 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Ontheffing vergunningplicht

De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:25 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten evenementen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definities

In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan:

  • 1

    een hotel, camping of recreatiepark, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • 2

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde ruimte liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die ruimte.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1 Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2 De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of als de aanvrager van slecht levensgedrag is. De burgemeester houdt bij de toepassing van deze weigeringsgrond rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende;

    • e.

      het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.

  • 4 Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    • a.

      winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      zorginstelling;

    • c.

      museum; of

    • d.

      bedrijfskantine of -restaurant.

    • e.

      campings, recreatieparken en bed- en breakfasts waar aan 20 personen of minder gelijktijdig logies kan worden verstrekt.

  • 5 Een vergunninghouder verzoekt schriftelijk aan de burgemeester om een persoon als leidinggevende op het aanhangsel bij de exploitatievergunning bij te laten schrijven of te laten verwijderen.

  • 6 Het in het vorige lid bedoelde verzoek geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 7 De burgemeester weigert in ieder geval de wijziging van het aanhangsel indien de bij te schrijven persoon bedoeld in het vijfde lid van slecht levensgedrag is.

  • 8 De burgemeester verstrekt een gewijzigd aanhangsel indien de openbare inrichting ook beschikt over een geldige drank- en horecavergunning waarop ingevolge artikel 30a Drank- en Horecawet één of meer leidinggevende(n) is/zijn bijgeschreven.

  • 9 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 2:28a Overgangsbepaling

Aan bestaande campings en recreatieparken wordt na inwerkingtreding van artikelen 2:27 en 2:28 ambtshalve een exploitatievergunning verstrekt voor een periode van 6 maanden. Voor het verstrijken van deze periode dienen de campings en recreatieparken een nieuwe vergunning aan te vragen.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1 Het gedeelte van openbare inrichtingen waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt is gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 04.30 en 06.00 uur.

  • 2 Het is verboden het gedeelte van een openbare inrichting waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was dranken worden geschonken en of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 3 Het is de vergunninghouder van een openbare inrichting verboden het terras voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 09.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 09.00 uur.

  • 4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 5 Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6 Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 7 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

  • 1 Het is verboden in een openbare inrichting:

    • a.

      de orde te verstoren;

    • b.

      zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

    • c.

      op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

  • 2 Het is verboden voor een exploitant om een bijeenkomst van een Outlaw Motor Gang, een verboden rechtspersoon of een ongewenste groep te laten plaatsvinden in een openbare inrichting.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar , aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Zwarte lijst

(vervallen)

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:35 “Kunststof drinkgerei”

De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid of in het geval van bijzondere omstandigheden, voor een of meer horecabedrijven en openbare plaatsen tijdelijk het gebruik van drinkgerei en flessen, bedoeld voor gebruik ter plaatse, anders dan van kunststof materiaal verbieden.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:36 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:37 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37a Nachtregister

(vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

(gereserveerd)

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30 onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2 In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3 In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3 Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4 De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1 Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 3 Het is verboden de in het tweede lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 4 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1 Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a Verboden gebruik lachgas

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2 Het is verboden op een openbare plaats op of nabij een schoolplein, een jeugdontmoetingsplaats, een winkelcentrum of overige locaties in het openbaar gebied waar personen elkaar plegen te ontmoeten distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

  • 1 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

(gereserveerd)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen of (bedrijfs-)panden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1 Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, verboden alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben binnen de bebouwde kom:

    • a.

      op of aan de weg;

    • b.

      op of nabij een schoolterrein, jeugdontmoetingsplaats of een andere locatie in het openbaar gebied waar personen elkaar plegen te ontmoeten.

  • 2 Het is verboden onaangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met het kennelijk doel deze alcoholhoudende drank in het openbaar gebied te nuttigen op of nabij een schoolplein, een jeugdontmoetingsplaats of overige locaties in het openbaar gebied waar personen elkaar plegen te ontmoeten.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1 Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zich op te houden op schoolterreinen;

    • c.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen en dergelijke

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of een bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(gereserveerd)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(gereserveerd)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(gereserveerd)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(gereserveerd)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1 Het is de eigenaar, houder, verzorger of degene die feitelijke zeggenschap heeft over een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats als de hond niet is aangelijnd; of

    • d.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1 Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3 Degene dient daartoe een deugdelijke voorziening bij zich te hebben waarin of waarmee hij/zij de uitwerpselen kan meenemen en dient deze voorziening op eerste vordering te tonen aan de met het toezicht belaste ambtenaar.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "deugdelijke voorziening" verstaan een voorwerp waarmee uitwerpselen op een hygiënisch verantwoorde wijze opgeraapt kunnen worden, alsmede een voorwerp waarin de uitwerpselen op een hygiënisch verantwoorde wijze kunnen worden meegenomen, zoals een hondenpoepzakje of een hondenpoepschepje.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1 Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond, anders dan kort aangelijnd, verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2 Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3 Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4 Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1 Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of

  • 2 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(gereserveerd)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(gereserveerd)

Artikel 2:64 Bijen

  • 1 Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4 Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5 Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:65a Slaapverblijf op de weg

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2 Het is verboden zich bij een gevoelstemperatuur van –10 ºC of kouder tussen 21:00 uur en 07:00 uur op te houden in de buitenlucht met het kennelijke doel een aanzienlijk deel van de nacht in de buitenlucht door te brengen.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1 De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2 De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3 Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

  • 1 De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • 2 de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • a.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • b.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • c.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • d.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • 3 de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • 4 aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • 5 een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(gereserveerd)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(gereserveerd)

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit. Dit besluit beoogt de hele keten rond vuurwerk te regelen. Van het invoeren of produceren tot transport, handel, opslag, bewerken en afsteken.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

(gereserveerd)

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1 Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2 Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3 De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1. Onder carbidschieten wordt verstaan het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumcarbide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2. Het is verboden in de openlucht met carbid te schieten.

  • 3. Het verbod uit lid 2 vervalt bij het vervallen van hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid (Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19).

  • 4. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Verzameling van personen in verband met drugs

  • 1 Het is verboden op of aan een openbare plaats aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen, indien die openbare plaatsen door de burgemeester in het belang van de openbare orde daartoe zijn aangewezen in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met het openlijk gebruik en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 3 Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74b Verblijfsontzegging in verband met drugs

  • 1 Het is degene die op of aan een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet gebruikt of verhandelt, of daartoe post vat of zich heen en weer beweegt, of zich in of op een voertuig bevindt of daarmee heen en weer of rond rijdt, of zich gedraagt in strijd met artikel 2:74, verboden zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en in voor het publiek toegankelijke gebouwen die in dat gebied gelegen zijn, nadat dit aan diegene in het belang van de openbare orde door de burgemeester bij diens besluit is bekend gemaakt.

  • 2 In het in het eerste lid genoemde besluit van de burgemeester wordt het tijdvak vermeld waarvoor het besluit geldt.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet indien betrokkene in het aangewezen gebied zijn woning heeft, zijn werk of beroep uitoefent of hulpverlenende instanties bezoekt.

Artikel 2:74c Openlijk gebruik van drugs

Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken.

Artikel 2:74d Weggooien spuiten en dergelijke

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan, zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke, of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw dan wel in aldaar geplaatste afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dat gebeurt om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:75 a Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11,2:16, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50,5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Gebiedsontzeggingen

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die de openbare orde ernstig verstoord of die één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt, die genoemd worden in het laatste lid van dit artikel, een bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd houden van of uit een door de burgemeester bij bevel gegeven plaats of gebied, gedurende de tijd, bij het bevel genoemd.

  • 2 Het bevel, zoals genoemd in het eerste lid, geldt bij een eerste gebiedsontzegging voor de overtreder voor een tijdvak van maximaal twee weken en gaat direct in nadat het besluit tot gebiedsontzegging aan de overtreder bekend is gemaakt.

  • 3 In het belang van de openbare orde kan de burgemeester aan degene aan wie al eerder een gebiedsontzegging is opgelegd, maar van wie binnen één jaar na deze ontzegging weer geconstateerd wordt dat hij één of meer van de in het laatste lid genoemde artikelen overtreedt, een nieuwe gebiedsontzegging opleggen zoals genoemd in het eerste lid, voor een tijdvak van maximaal twaalf weken.

  • 4 De burgemeester houdt bij zijn besluit rekening met eventuele zwaarwegende belangen die de overtreder kan hebben voor aanwezigheid in het aangewezen gebied, zoals het daar wonen, werken of bezoeken van hulpverleners.

  • 5 Het is verboden zich op een plaats of in een gebied te bevinden in strijd met een krachtens het eerste lid gegeven bevel.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde wettelijke bepalingen zijn:

    • a.

      uit de Algemene plaatselijke verordening Venray:

      artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden)

      artikel 2:26 (ordeverstoring bij evenementen)

      artikel 2:31 (verboden gedragingen)

      artikelen 2:42 tot en met 2:65 (maatregelen tegen overlast en baldadigheid)

      artikel 2:74 (drugshandel op straat)

    • b.

      uit het Wetboek van Strafrecht:

      artikel 138 (huisvredebreuk)

      artikel 139 (lokaalvredebreuk)

      artikel 141 (gezamenlijke openlijke geweldpleging)

      artikel 170 (vernieling van gebouwen)

      artikel 285 (bedreiging met misdrijf)

      artikel 300 (mishandeling)

      artikel 306 (deelneming aan aanval of vechterij)

      artikel 310 (diefstal)

      artikel 321 (verduistering)

      artikel 350 (zaakbeschadiging)

      artikel 426 (ordeverstoring in dronkenschap)

      artikel 453 (openbare dronkenschap)

    • c.

      artikel 2 en 3 van de Opiumwet;

    • d.

      alle bepalingen betreffende verboden wapenbezit in de Wet Wapens en Munitie.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1 De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2 De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen, te weten alle openbare parkeeraangelegenheden

Artikel 2:78 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1 Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2 Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

Afdeling 16. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:80 Begripsomschrijvingen

  • a. exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.

  • b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten.

  • c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een horecabedrijf zoals bedoeld in artikel 2:27 of een inrichting zoals bedoeld in artikel 3:1, of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is

Artikel 2:81 Exploitatie bedrijf

  • 1 De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 2 Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 3 De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4 De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.

  • 5 De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

  • 6 Op de vergunning als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7 Indien de burgemeester nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

Artikel 2:82 Weigeringsgronden

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een en vergunning als bedoeld in artikel 2:81 weigeren indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    • e.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • f.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    • g.

      de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 2 De vergunning als bedoeld in artikel 2:81 kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:83 Beheerder

  • 1 De exploitant van een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80, onder c kan beheerders aanstellen.

  • 2 De exploitant verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de exploitant het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

  • 3 Een beheerder die in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.

  • 4 Het is verboden een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80, onder c, voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen exploitant of beheerder feitelijk aanwezig is.

Artikel 2:84 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:81 worden ingetrokken indien:

  • a.

    de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • b.

    de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed.

  • c.

    er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden.

  • d.

    er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • e.

    de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie.

  • f.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • g.

    de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • h.

    er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • i.

    zich in het betrokken bedrijf feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

  • j.

    naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.

Artikel 2:85 Bevelen tijdelijke sluiting

De burgemeester kan een bedrijf als bedoeld in artikel 2:80 al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

  • a.

    de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2:81, tweede lid.

  • b.

    de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • c.

    gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2:83, vierde lid.

Artikel 2:86: Overgangsregeling

Het aanwijzingsbesluit door de burgemeester genomen op basis van artikel 2:81, lid 1 geldt direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Definities

  • a. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • b. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • d. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • e. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • g. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • h. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • i. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • i.

      de exploitant;

    • ii.

      de beheerder;

    • iii.

      de prostituee;

    • iv.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • v.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • vi.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      de locatie van de inrichting.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1 De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • i.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • ii.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • iii.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • iv.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • v.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • vi.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3 Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5 De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 en 14.00 uur.

  • 2 Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1 Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2 De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1 Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2 Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3 Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4 De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 5 De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2 Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1 De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2 Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1 De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1 Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1 De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2 De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3 In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: te weten: Venray kom en de overige kernen.

  • 4 Het college maakt de aanwijzing ten minste twee weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5 Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6 Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, gemeten op een hoogte van 1,5 meter, bedraagt niet meer dan vermeld in de regeling “Geluid bij horeca, horeca gerelateerde festiviteiten en evenementen”.

  • 7 De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening uiterlijk te worden beëindigd op het tijdstip zoals vermeld in de regeling “Geluid bij horeca, horeca gerelateerde festiviteiten en evenementen”.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1 Het maximum aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar, waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, staat vermeld in de regeling “Geluid bij horeca, horecagerelateerde festiviteiten en evenementen”. De houder van de inrichting dient ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis te stellen.

  • 2 Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld

  • 3 Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4 De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5 De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6 Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, gemeten op een hoogte van 1,5 meter, bedraagt niet meer dan vermeld in de regeling “Geluid bij horeca, horeca gerelateerde festiviteiten en evenementen”.

  • 7 De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 8 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk te worden beëindigd op het tijdstip zoals vermeld in de regeling “Geluid bij horeca, horeca gerelateerde festiviteiten en evenementen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(gereserveerd)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1 Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek binnen inrichtingen als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit is de onder lid d opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

      07.00 -

      19.00 u.

      19.00

      23.00 u

      23.00

      07.00 u.

      i.

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      ii.

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      iii.

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      iv.

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2 Voor de duur van vier uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3 Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3

Artikel 4:5a Traditioneel schieten

(gereserveerd)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin:

    • a.

      wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Omgevingsverordening Limburg 2014;

    • b.

      bij geluid als gevolg van het gebruik van vuurwapens voor jachtactiviteiten;

    • c.

      bij evenementen als bedoeld in artikel 2:24 waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 is verleend.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a Mosquito

(gereserveerd).

Artikel 4:6b (Geluid-)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een houtig opgaand gewas zowel levend als afgestorven met een diameter van de stam van minimaal 15 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamomtrek van de dikste stam. In afwijking van deze minimale stamdiameter van 15 cm geldt geen minimale stamomtrek bij toepasbaarheid van de artikelen 4:12f, 4:12g, 4:12i, 4:12j en 4:12k van deze verordening;

  • b.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers of andere houtachtige gewassen;

  • c.

    Bomenlijst: Lijst met monumentale en waardevolle bomen vastgesteld door het college;

  • d.

    monumentale boom: monumentale houtopstand die aan de hand van door het college van vastgestelde criteria is opgenomen op de Bomenlijst;

  • e.

    waardevolle boom: waardevolle houtopstand die aan de hand van door het college vastgestelde criteria is opgenomen op de Bomenlijst;

  • f.

    aandachtsgebieden: aandachtsgebieden die zijn aangewezen door het college;

  • g.

    vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, de ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • h.

    dunning: een velling uitsluitend bedoeld als verzorgingsmaatregel ter bevordering van groei van overblijvende houtopstand;

  • i.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een houtopstand zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen of op basis van de boomwaarden die het handboek Bomen 2018 (KBB) hanteert;

  • j.

    Bomen Effect Analyse: een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand;

  • k.

    voorziening Bomen: gemeentelijk compensatiefonds met daarin gelden die bestemd zijn voor het herplanten van houtopstanden;

  • l.

    bebouwde kom: in afwijking van artikel 1.1.onder d, van deze verordening, wordt in deze afdeling bedoeld de bebouwde kom vastgesteld in het kader van artikel 4.1a van de Wet natuurbescherming;

  • m.

    college: college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4:11 Bomenlijst en aangewezen aandachtsgebieden

  • 1 Het college stelt een Bomenlijst/-kaart met beschermde houtopstanden en een kaart met aangewezen aandachtsgebieden vast. De kaart en Bomenlijst worden na 5 jaar herzien. De Bomenlijst bevat een samenhangend geheel van de volgende houtopstanden:

    • a.

      monumentale bomen;

    • b.

      waardevolle bomen, waaronder zowel solitaire bomen als (delen van) lanen.

  • 2 De zakelijk gerechtigde van een monumentale boom of waardevolle boom is verplicht het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de monumentale boom of waardevolle boom, anders dan door velling op grond van een verleende ontheffing;

    • b.

      de dreiging dat de monumentale boom of waardevolle boom geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 4:12 Kapverbod monumentale of waardevolle boom

  • 1 Het is verboden monumentale bomen of waardevolle bomen te vellen of te doen vellen.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:12f en 4:12g;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan houtopstand met achterstallig onderhoud;

    • e.

      dunning van de houtopstand ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand als bedoeld in artikel 4.1 b tot en met h van de Wet natuurbescherming.

  • 5 Het college kan indien een houtopstand direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt, besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen, direct in werking treedt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.

Artikel 4:12a Criteria ontheffing

  • 1 Het college kan ontheffing om een monumentale boom of waardevolle boom te vellen weigeren, dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

  • 2 In afwijking van artikel 1:8 kan de ontheffing voor het vellen van monumentale bomen, mits alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts bij uitzondering worden verleend indien:

    • a.

      sprake is van een situatie waarbij het boomtechnisch niet langer verantwoord is de boom te handhaven omdat er een verhoogd risico op schade of letsel is;

    • b.

      sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, van niet-tijdelijke aard waar een duurzaam behoud van de houtopstand niet tegenop weegt;

    • c.

      sprake is van fundamentele schade aan gebouwen, met als aantoonbare oorzaak de boom waarbij het gebouw er eerder stond dan de boom.

  • 3 In afwijking van artikel 1:8 kan de ontheffing voor het vellen van waardevolle bomen, mits alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts bij uitzondering worden verleend indien:

    • a.

      sprake is van een situatie waarbij het boomtechnisch niet langer verantwoord is de boom te handhaven omdat er een verhoogd risico op schade of letsel is;

    • b.

      sprake is van een algemeen maatschappelijk belang, van niet-tijdelijke aard waar een duurzaam behoud van de houtopstand niet tegenop weegt.

    • c.

      sprake is van een zeer zwaarwegend individueel belang, van niet-tijdelijke aard waar een duurzaam behoud van de houtopstand niet tegenop weegt.

    • d.

      sprake is van fundamentele schade aan gebouwen, met als aantoonbare oorzaak de boom waarbij het gebouw er eerder stond dan de boom.

Artikel 4:12b Kapverbod in overige gevallen

  • 1 Het is verboden, onverminderd het gestelde in artikel 4:12, eerste lid, zonder vergunning van het college, bomen te vellen of te doen vellen die staan in aangewezen aandachtsgebieden.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:12f en 4:12g;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan houtopstand met achterstallig onderhoud;

    • e.

      dunning van de houtopstand ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • f.

      schubconiferen;

    • g.

      bomen binnen een afstand van 2 meter tot een buitenmuur van een woning.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde verbod behoudens vergunning geldt eveneens voor bomen die zijn aangeplant op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van de artikelen 4:12f en 4:12g.

  • 4 Het college kan, indien een houtopstand direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt, besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen, direct in werking treedt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.

Artikel 4:12c Criteria vergunning

  • 1 Het college kan vergunning om te vellen als bedoeld in artikel 4:12b, eerste en derde lid, weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

  • 2 In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning voor het vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 4:12b, eerste en derde lid, worden geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de bomen op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid;

    • g.

      vitaliteit van een boom.

  • 3 Het college kan de in het tweede lid bedoelde waarden nader uitwerken in een afwegingsschema.

Artikel 4:12d Aanvraag

  • 1 De ontheffing of vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd, door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, onder overlegging van een compensatieplan en een overzicht van de overige vergunningen, ontheffingen of toestemmingen die nodig zijn voor de realisatie van een project.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kan het college verzoeken tot overlegging van een Bomen Effect Analyse.

Artikel 4:12e Beperking geldigheidsduur

  • 1 De ontheffing of vergunning tot vellen als bedoeld in deze afdeling vervalt indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk zijn van de omgevingsvergunning gebruik is gemaakt.

  • 2 Indien de aanvraag om ontheffing of vergunning voor het vellen meer dan één houtopstand betreft, is de omgevingsvergunning voor alle te vellen houtopstand slechts drie jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één of enkele houtopstand al geveld zijn.

Artikel 4:12f Bijzondere voorschriften

  • 1 Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften, kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2 Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat ingevolge de Uitvoeringsnota bomen Venray een geldelijke bijdrage gestort dient te worden in het fonds `Voorziening Bomen´.

  • 3 In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4 Tot de aan de omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften, kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de beschermde houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere ontheffingen, vergunningen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 5 Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot het vierde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12g Herplant-/ instandhoudingsplicht

  • 1 Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder ontheffing of vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2 Indien niet ter plaatse kan worden herplant wordt een financiële bijdrage gestort in het fonds `Voorziening Bomen´.

  • 3 Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4 Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het college.

  • 5 Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot het vierde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12h Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een ontheffing of vergunning tot vellen op grond van artikel 6.3 van de Wet natuurbescherming.

Artikel 4:12i Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 0,5 meter voor bomen, op nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom en op nihil voor bomen, heesters en heggen die staan op openbaar terrein. De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op nihil voor bomen, heggen en heesters in eigendom en beheer van de gemeente.

Artikel 4:12j Bestrijding van boomziekten

  • 1 Indien zich op een terrein één of meer houtopstand bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen of te doen vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig de behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het college gevelde houtopstand of delen daarvan voor handen of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3 Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:12k Voorkomen van boomschade

  • 1 Het is verboden om houtopstand in eigendom van de gemeente:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden, te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen of toegestane boomverzorgende taken.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het college om één of meer voorwerpen in of aan een gemeentelijke houtopstand aan te brengen, te doen aanbrengen of anderszins te bevestigen of te doen bevestigen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1 Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2 Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale omgevingsverordening 2014.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(gereserveerd)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1 Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 3 Het college kan nadere regels stellen aan het maken of voeren van (handels-)reclame.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(gereserveerd)

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1 Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein, tenzij dit in strijd is met het bestemmingsplan.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1 Artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2 Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1.1 (RVV 1990), met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en gehandicaptenvoertuigen;

  • b.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1 Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2 Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1 Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1 Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale omgevingsverordening 2014.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3 Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5 Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(gereserveerd)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1 Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1 Het is verboden fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte.

  • 2 Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3 Het is verboden om op een door het college aangewezen weg of weggedeelte in het belang van de beschikbare ruimte voor het stallen van fietsen of bromfietsen, langer dan een periode van vier weken zonder wezenlijke tijdsonderbreking van de voor het stallen van fietsen of bromfietsen bestemde ruimten of plaatsen gebruik te maken.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3 Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4 Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

  • 5 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1 In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2 Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1 Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 09.00 uur.

  • 3 Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 4 Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 6 Het verbod bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

(gereserveerd)

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Definities

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2 Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 waarvoor toestemming is verleend in een evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25;

    • c.

      het aanbieden van goederen en diensten als bedoeld in artikel 5:13, tweede lid.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2 Het college weigert de vergunning wegens strijd met het bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de eisen van ruimtelijke kwaliteit;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid.

  • 4 Het college kan nadere regels stellen aan de standplaatsen.

  • 5 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1 Artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2 De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

(vervallen)

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1 Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2 Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3 De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1 Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2 Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale omgevingsverordening 2014.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1 Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2 De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1 Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1 Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31A Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2 Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1 Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2 Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

    • f.

      die worden gebruikt voor de recreatiesport op de daartoe aangeduide mountainbike- en ruiterpaden.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale omgevingsverordening 2014 aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Vuurverbod

Artikel 5:34 Overlast

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder schoon stookhout: hout, alsmede speciaal voor het gebruik in open haarden en houtkachels bestemde, in de handel verkrijgbare brandstoffen. Niet als stookhout wordt aangemerkt: verlijmd, ondergedompeld, geïmpregneerd en/ of gelakt hout, hardboard, MDF, tri- of multiplex, dakleer, kunststoffen, e.d.

  • 2 Het is van 1 september tot en met 31 mei verboden in, op, of aan een bouwwerk, voorwerpen of stoffen te plaatsen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, waardoor:

    • a.

      overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de omgeving;

    • b.

      op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet of walm wordt verspreid;

    • c.

      brand of ander gevaar wordt veroorzaakt.

  • 3 Het verbod uit lid 1 geldt in elk geval indien:

    • a.

      het windstil en/of mistig is;

    • b.

      er geen schoon stookhout wordt gebruikt;

    • c.

      het schone stookhout een vochtigheidspercentage heeft van meer dan 20%.

  • 4 Niet van toepassing is het vorenstaande indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is.

Artikel 5:34a Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover het betreft onderstaande afvalstoffen in een periode die daartoe door de gemeente is aangewezen, tenzij sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving:

    • a.

      het verbranden van kerstbomen en het stoken van Sint Maartensvuren;

    • b.

      het verbranden van snoei- en sprokkelhout waarvoor de Plantenziektekundige dienst een aanzegging heeft afgegeven in het kader van de Plantenziektewet of daarvan afgeleide AMvB's;

    • c.

      het verbranden van snoei- en sprokkelhout dat vrijkomt bij het gezond houden van de aanplant bij fruitteeltbedrijven en boom- en rozenkwekerijen;

    • d.

      het verbranden van snoei- en sprokkelhout dat afkomstig is van onderhoud aan de erfbeplanting van agrarische bedrijven en woonerven en van landschapselementen in het buitengebied van de gemeente;

    • e.

      het verbranden van genetisch gemodificeerd plantmateriaal indien dit op basis van een wettelijke regeling dan wel een verleende vergunning is vereist.

  • 3 Aan het begin van elk kalenderjaar wordt door het college een periode/perioden aangewezen waarop het is toegestaan de onder het tweede lid genoemde afvalstoffen te verbranden.

  • 4 Voorafgaand aan de in het derde lid genoemde periode, worden de voorschriften waaraan het stoken van de genoemde afvalstoffen moet voldoen, alsmede de betreffende periode, op de gebruikelijke wijze gepubliceerd.

  • 5 Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren, zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 6 Het college kan van het verbod genoemd in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 7 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 8 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Limburg 2014.

  • 9 Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1 Incidentele verstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2 Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid verstrooiing plaatsvindt.

  • 3 Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1, 2:15, 2:16, 2:25, 2:26, 2:28, 2:29, 2:30. 2:31, 2:41, 2:42, 2:43, 2:44, 2:52, 2:59, 2:60, 2:65a, 3:4, 3:6, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 4:7, 4:8, 4:13, 4:15, 4:18, 5:15, 5:18, 5:23, 5:24, 5:25, 5:27, 5:28, 5:29, 5:30, 5:31, 5:33, 5:34, 5:36, 5:37;

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: 2:10, 2:44a, 2:45, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:57, 2:58,2:73, 4:6, 5:32, 5:34a;

  • 3. Overtreding van het overigens bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10 derde lid juncto eerste lid, 2:11 tweede lid, en 4:12a en 4:12b, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

  • 1

    de ambtenaren, krachtens artikel 18.4 Wet milieubeheer aangewezen en belast met het toezicht op de nalevering van de voorschriften gegeven krachtens artikel 10.10 van die wet;

  • 2

    de door het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren als genoemd in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

  • 3

    de ambtenaren van de politie, als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012;

  • 4

    de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel door de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke gemeente Venray 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 6:6 bepaalde datum.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Venray 2021.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 15 december 2020.

voorzitter,

raadsgriffier,

Toelichting

Algemene inleiding

De Algemene Plaatselijke Verordening is aangepast aan relevante jurisprudentie, conform de VNG modelverordening. Ook de toelichting op de artikelen hanteren wij conform de VNG toelichting.

Indeling en systematiek

Gekozen is voor een indeling waarin samenhangende onderwerpen zo veel mogelijk bij elkaar zijn gebracht. Hoewel bij iedere keuze kanttekeningen zijn te plaatsen komen de gemaakte keuzes de logica en bruikbaarheid van de verordening ten goede.

De verordening begint met een hoofdstuk met algemene bepalingen gevolgd door inhoudelijke hoofdstukken die elk een inhoudelijk hoofdthema behandelen, namelijk orde en veiligheid, exploitatie van bedrijven, gebruik van de openbare ruimte en milieu.

De verordening besluit met een hoofdstuk over handhaving en met een hoofdstuk slotbepalingen.

De verordening heeft een gelaagde opbouw. Het eerste hoofdstuk bevat bepalingen van algemene strekking die gelden voor de hele verordening: de daarin opgenomen begripsomschrijvingen zijn dus van toepassing op alle andere plaatsen waar ze voorkomen.

Dit is ook het geval met de andere bepalingen zoals bijvoorbeeld over het indienen van een vergunning, de algemene weigerings- en intrekkingsgronden en de toonplicht.

Die gelaagdheid wordt gecontinueerd in de thematische hoofdstukken.

Bij het gebruik van de APV is het dus zaak om naast het toepassen van een bepaald artikel ook de algemene bepalingen aan het begin van het hoofdstuk én van hoofdstuk 1 er op na te slaan omdat algemene en bijzondere bepalingen elkaar aanvullen.

De artikelen worden numeriek aangeduid: artikel 4.2, eerste lid bijvoorbeeld betekent hoofdstuk 4, artikel 2, eerste lid.

Reikwijdte en inhoud

De APV behoort tot de belangrijkste verordeningen in Venray. Dat wordt niet alleen bepaald door de relatief grote omvang en het grote aantal verschillende onderwerpen die er in worden geregeld maar ook door het belang van die onderwerpen voor de orde en veiligheid, het woon- en leefklimaat, het toezicht op de voor publiek toegankelijke gebouwen, het gebruik van de openbare ruimte en voor de leefomgeving in het algemeen.

De APV regelt de onderwerpen die tot het gemeentelijke publieke domein kunnen worden gerekend voor zover deze niet nader zijn uitgewerkt in bijzondere verordeningen zoals de Marktverordening, de Afvalstoffenverordening De APV is daarmee bij uitstek een verordening die de gemeenteraad op basis van artikel 149 Gemeentewet in het belang van de gemeente kan maken.

Het grootste deel van de bepalingen in de APV berust op de autonome bevoegdheid van artikel 149 Gemeentewet. Een beperkt aantal bepalingen vloeit voort uit medebewindstaken, verplicht of facultatief.

In de APV wordt op een aantal plaatsen verwezen naar hogere regelgeving.

Door het opnemen van afbakeningsbepalingen is aangegeven dat de betreffende APV-bepaling alleen beoogt dat te regelen wat niet reeds in hogere regelgeving is geregeld.

Afbakening naar andere gemeentelijke regelgeving is niet aangegeven omdat er van wordt uitgegaan dat bijzondere regelgeving in het algemeen prevaleert boven algemene regelgeving.

Toedelen bevoegdheden

De Gemeentewet bevat de basis voor het toedelen van bevoegdheden aan gemeentelijke bestuursorganen. Voor uitvoerende taken zijn dat het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. De burgemeester heeft op grond van de wet bijzondere bevoegdheden als het gaat om openbare orde en veiligheid en het toezicht op voor publiek toegankelijke gebouwen (artikelen 172 en 174 Gemeentewet).

De burgemeestersbevoegdheden komen met name in het tweede en derde hoofdstuk aan de orde. Daarbij is er consequent voor gezorgd om bevoegdheden bij de burgemeester te leggen zodra het gaat om de taken die tot zijn verantwoordelijkheid kunnen worden gerekend.

Bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak

Bestuursorganen hebben op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht bevoegdheden om met bestuurlijke maatregelen handhavend op te treden tegen geconstateerde overtredingen van de regels zoals het intrekken van een vergunning, het opleggen van een dwangsom en het toepassen van bestuursdwang.

Behalve de keuze voor een bestuursrechtelijke aanpak is het ook mogelijk om in geval van overtreding van het bij of krachtens de APV gestelde te opteren voor een strafrechtelijke aanpak. Het zesde hoofdstuk geeft aan welke overtredingen tot strafrechtelijke vervolging kunnen leiden.

Aanvullend op de VNG verordening:

Hoofdstuk 8 (Vuurverbod), artikel 5:34 (Overlast).

Dit betreft overlast door het stoken van kachels in een bouwwerk. Hierbij valt te denken onder andere aan: houtkachels, pelletkachels, allesbranders.