Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016)

Geldend van 22-12-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet.

  • b.

    de bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet zonder toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet.

  • c.

    Inkomen: het inkomen zoals genoemd in artikel 32 van de wet, alsmede inkomen uit vermogen.

  • d.

    Referentiepolis: een door het college aangewezen zorgpolis uit het aanbod van gemeentelijke collectieve zorgpolissen. Ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels is de polis ‘Menzis Garant Verzorgd2 plus Tand350 plus ER’ de referentiepolis.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

  • 1. Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet (gift).

  • 2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid, van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

Artikel 3 De aanvraag

  • 1. De aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend binnen drie maanden na de factuurdatum.

  • 2. Indien het een aanvraag voor bijzondere bijstand in verhuiskosten, inrichtingskosten of duurzame gebruiksgoederen betreft, dient de aanvraag te worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt.

Artikel 4 Gemeentelijke normenlijst/Nibud-normen

  • 1. Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij de normbedragen zoals opgenomen in de gemeentelijke normenlijst. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot maximaal het bedrag dat in die normenlijst wordt genoemd, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2. Als de gemeentelijke normenlijst niet voorziet in een normbedrag voor bepaalde kosten, wordt de Nibud-prijzengids gehanteerd om het bedrag aan bijstand te bepalen. Het bepaalde in het eerste lid, tweede volzin, is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Als een belanghebbende recht heeft op bijzondere bijstand voor een duurzaam gebruiksgoed (renteloze geldlening), kan hij kiezen tussen het betreffende normbedrag uit de gemeentelijke normenlijst en de tweedehandsprijs. De tweedehandsprijs is de helft van het toepasselijke normbedrag.

  • 4. De gemeentelijke normenlijst wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Indien daar aanleiding voor bestaat, worden normbedragen uit de gemeentelijke normenlijst marktconform bijgesteld door middel van een collegebesluit.

Hoofdstuk 2 Bepalingen over draagkracht

Artikel 5 Uitgangspunt draagkracht

Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezigedraagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen. De toeslagen bedoeld in artikel 36 en 36b van de wet worden niet tot de draagkracht gerekend.

Artikel 6 Vaststelling van het vermogen en de draagkracht

Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Aangesloten wordt bij de vermogensgrenzen genoemd in de wet (artikel 34, tweede en derde lid). Het vermogen boven die grens wordt volledig tot de draagkracht gerekend (100 procent).

Artikel 7 Vaststelling van het inkomen en de draagkracht

  • 1. Vrijlating van middelen, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de wet, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op de vrijlating van giften zijn de artikelen 1 tot en met 5 van de Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer 2021 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De verhoging van het kindgebonden budget voor de alleenstaande ouder (alo-kop) wordt niet in aanmerking genomen als draagkracht.

  • 4. Het deel van een particuliere oudedagsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 33,vijfde lid, van de wet, wordt niet tot het inkomen gerekend.

  • 5. Bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen wordt uitgegaan van het inkomen gedurende het jaar, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de factuur is opgesteld.

  • 6. Indien een aanvraag nog te maken kosten betreft, wordt bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen uitgegaan van het inkomen gedurende het jaar, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

Artikel 8 Vaststelling van de draagkracht

  • 1. Onverminderd artikel 7 is in het inkomen tot 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm geen draagkracht aanwezig.

  • 2. Ten aanzien van het inkomen wordt als draagkracht aangemerkt 35 procent van het inkomen tot € 2.628,75 per jaar boven 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm en 50 procent van het meerdere inkomen.

  • 3. In geval van bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag): indien het inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, wordt 100 procent van het inkomen, voor zover dat meer is dan de toepasselijke bijstandsnorm, als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 4. De draagkrachtruimte wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 5. De aflossing van schulden, vastgesteld in het kader van een gemeentelijke minnelijke schuldregeling, wordt, indien en zolang het traject duurt, op de draagkracht in mindering gebracht.

  • 6. Het college kan in zeer bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen over de draagkracht, indien onverkorte toepassing onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 9 Vaststelling van de draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt telkens voor de periode van twaalf maanden vastgesteld, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de factuur is opgesteld. Wanneer hiertoe evenwel aanleiding bestaat, dient de eerder vastgestelde draagkracht herzien te worden.

  • 2. De draagkracht kan naar rato voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd betrekking hebben, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Bijstand voor zorgkosten, kosten van ouderen en mensen met een beperking

Artikel 10 Zorgkosten

  • 1. Er kan alleen bijstand worden verstrekt voor de volgende zorgkosten:

    • a.

      De meerkosten van een bril (glazen en/of montuur) of lenzen.

    • b.

      De meerkosten voor hulpmiddelen en prothesen (bijvoorbeeld: orthopedische schoenen, gehoorapparaten, pruiken, borstprothesen).

    • c.

      De meerkosten voor tandheelkundige zorg.

  • 2. Onder meerkosten wordt verstaan: het gedeelte van de in het eerste lid genoemde zorgkosten dat niet vanuit de zorgpolis van de belanghebbende wordt vergoed of zou worden vergoed. Het eventueel verschuldigde eigen risico wordt niet tot de meerkosten gerekend. Voor het eigen risico wordt geen bijstand verstrekt.

  • 3. Heeft de belanghebbende de referentiepolis, dan worden de noodzakelijke meerkosten volledig vanuit de bijstand vergoed.

  • 4. Heeft de belanghebbende een zorgpolis die minder vergoedt dan de referentiepolis of is hij in het geheel niet aanvullend verzekerd, dan beperkt de bijstandsverlening voor de noodzakelijke meerkosten zich tot het bedrag waarop hij recht zou hebben gehad als hij de referentiepolis zou hebben gehad.

  • 5. Maakt de belanghebbende voldoende aannemelijk dat zijn keuze voor een andere zorgpolis dan de referentiepolis op grond van zijn specifieke medische situatie gerechtvaardigd is, dan worden de noodzakelijke meerkosten volledig vanuit de bijstand vergoed.

  • 6. De belanghebbende, die in de loop van een kalenderjaar op grond van een inkomensdaling in aanmerking komt voor deelname aan een gemeentelijke collectieve zorgpolis, kan gedurende het resterende gedeelte van het kalenderjaar aanspraak maken op volledige vergoeding van de noodzakelijke meerkosten vanuit de bijstand.

  • 7. Heeft een belanghebbende, die in verband met een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar geen beroep meer kan doen op zijn aanvullende verzekering of niet de mogelijkheid heeft er een af te sluiten, zorgkosten als bedoeld in het eerste lid die als noodzakelijk zijn aan te merken, dan komt het volledige bedrag van die zorgkosten voor vergoeding vanuit de bijstand in aanmerking. Bijstand wordt verstrekt aan de persoon die bereid is een regeling te treffen voor die betalingsachterstand en vervolgens medewerking verleend aan een betalingsregeling.

  • 8. Slechts in zeer bijzondere gevallen kan toch bijzondere bijstand worden verleend voor zorgkosten die niet in het eerste lid worden genoemd of zorgkosten die wel in het eerste lid worden vermeld, maar waarvoor de zorgpolis van de belanghebbende in het geheel geen dekking biedt.

  • 9.

Artikel 11 Kosten van ouderen en mensen met een beperking

Voor bijzondere bijstand komen, na indicering, in aanmerking:

  • a.

    de kosten van warme maaltijden voor zover de werkelijke kosten van de warme maaltijd uitstijgen boven de kosten van een warme maaltijd volgens de prijzengids van het Nibud;

  • b.

    de meerkosten van een noodzakelijk dieet op basis van meerkosten vermeld in de prijzengids van het Nibud;

  • c.

    de meerkosten van het verwarmen van de woonkamer en de slaapkamer(s). De meerkosten worden vastgesteld op € 10 per maand per kamer;

  • d.

    de meerkosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed als gevolg van een handicap of langdurige ziekte overeenkomstig categorie B1.2 genoemd in de GMD lijst.

Hoofdstuk 4 Overige bijzondere bijstand

Artikel 12 Aanvulling levensonderhoud jongeren

  • 1. Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand, voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbende uitgaan boven de bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt slechts dan verleend, indien de jongere beschikt over zelfstandige huisvesting én zelfstandige huisvesting noodzakelijk is.

  • 3. De aanvullende bijzondere bijstand is samen met de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, van de wet niet hoger dan 50 procent van de norm gehuwden zoals bedoeld in artikel 21, sub b, van de wet.

  • 4. De aanvullende bijzondere bijstand is samen met de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder b, van de wet niet hoger dan 70 procent van de norm gehuwden zoals bedoeld in artikel 21, sub b, van de wet.

  • 5. De aanvullende bijzondere bijstand is samen met de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder c, van de wet niet hoger dan 80 procent van de norm gehuwden zoals bedoeld in artikel 21, sub b, van de wet.

  • 6. Er kan bijzondere bijstand worden verleend met toepassing van artikel 16 van de wet ten behoeve van het kind van een alleenstaande ouder die zelf minderjarig is. De hoogte van de bijstand bedraagt 20 procent van de norm gehuwden zoals bedoeld in artikel 21, sub b, van de wet.

  • 7. De bijstand, bedoeld in het zesde lid, wordt beëindigd op het moment dat de minderjarige alleenstaande ouder achttien jaar wordt.

Artikel 13 Kosten voor de vervanging of aanschaf van duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De belanghebbende met een inkomen dat meer bedraagt dan 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt naar een bank verwezen voor het aanvragen van een lening.

  • 2. De hoogte van de bijstand die als renteloze lening wordt verstrekt voor volledige woninginrichting is afhankelijk van de samenstelling en omvang van het gezin.

  • 3. De gebruikelijke duur van de aflossing van de geldlening voor duurzame gebruiksgoederen is gesteld op maximaal 36 maanden, het gebruikelijke maandelijkse aflossingsbedrag is vijf procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4. Bij toepassing van artikel 48, tweede lid, van de wet bedraagt de aflossing vijf procent en wordt de lening volledig terugbetaald.

Artikel 14 Kosten van kinderopvang en peuterspeelzaal

  • 1. De belanghebbende met een inkomen tot maximaal 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor kinderopvang en peuterspeelzaal als er sprake is van een reintegratietraject, het behouden van betaald werk, studie of wanneer er sprake is van een sociaal-medische indicatie. Bij een studie moet het gaan om uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.

  • 2. De belanghebbende met een inkomen boven de 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor kinderopvang en peuterspeelzaal.

Artikel 15 Begrafenis- of crematiekosten

  • 1. De belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloed- en aanverwanten te voldoen, heeft, voor zover het zijn aandeel in de kosten betreft, recht op bijzondere bijstand.

  • 2. Op de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid worden middelen uit de nalatenschap van de overledene volledig in mindering gebracht.

Artikel 16 Legeskosten van verblijfsvergunningen

  • 1. De belanghebbende met een vluchtelingenstatus en een inkomen tot maximaal 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De belanghebbende met een inkomen boven de 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

  • 2. De hoogte van de bijstand is het verschil tussen de kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de kosten van een paspoort.

  • 3. Kosten van een verblijfsvergunning, anders dan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en kosten in verband met naturalisatie, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 17 Detentie

Bij een (verwachte) detentie van vier maanden of minder kan gedurende een periode van maximaal vier maanden in de kosten van huur/hypotheekrente en vastrecht voor water en energie worden voorzien. Als de (verwachte) detentie meer dan vier maanden duurt, kan in het geheel geen bijzondere bijstand voor deze kosten worden verleend.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag)

Artikel 18 Definitie woonkosten

  • 1. Bij bewoning van een huurwoning of gehuurde woonwagen zijn de woonkosten de op de aanvraagdatum geldende huurprijs per maand, als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

  • 2. Bij bewoning van een eigen woning of woonwagen bedragen de woonkosten de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning/woonwagen verschuldigde zakelijke lasten.

  • 3. Voor de kosten van (groot) onderhoud wordt geen bijstand verleend.

Artikel 19 Voorliggende voorzieningen woonkostentoeslag

  • 1. De Wet op de huurtoeslag geldt als een passende en toereikende voorziening in relatie tot bijstandsverlening voor woonkosten.

  • 2. Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet-rechthebbende huisgenoot, komt niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

  • 3. Jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur, hebben geen recht op woonkostentoeslag. De gevolgen van een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner komen niet voor bijstand in aanmerking.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid, eerste volzin, is niet van toepassing op de jongeren van 18 tot en met 22 jaar die een woning toegewezen hebben gekregen op basis van een taakstelling vanuit het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

Artikel 20 Woonkosten lager dan de maximale huurgrens

  • 1. Bijzondere bijstand voor woonkosten kan worden verstrekt indien een huurwoning of een woning/woonwagen wordt bewoond in eigendom, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximumhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.

  • 2. De hoogte van de bijstand wordt vastgesteld overeenkomstig de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3. Bij bewoning van een huurwoning wordt de bijstand voor het lopende kalenderjaar verstrekt.

  • 4. Bij bewoning van een woning/woonwagen in eigendom wordt de bijstand voor maximaal zes maanden verstrekt. Deze periode kan met maximaal drie maanden worden verlengd.

Artikel 21 Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens

  • 1. Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning/woonwagen bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan het grensbedrag van de individuele huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt, indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.

  • 2. De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld overeenkomstig de systematiek van de Wet op de huurtoeslag. Het meerdere boven het grensbedrag, zoals genoemd in het eerste lid, wordt volledig in aanmerking genomen bij de bepaling van de hoogte van de bijstandsverlening.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt voor maximaal zes maanden verstrekt.

  • 4. Bewoont de belanghebbende een huurwoning, dan wordt aan de verstrekking van de bijstand de voorwaarde verbonden dat hij zich maximaal inspant om binnen zes maanden na aanvang van deze bijstand naar woonruimte te verhuizen waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat of waarvan de woonkosten uit het inkomen kunnen worden voldaan.

  • 5. Bewoont de belanghebbende een koopwoning/woonwagen, dan worden aan de verstrekking van de bijstand de volgende voorwaarden verbonden:

    • a.

      Belanghebbende zet de woning/woonwagen zo spoedig mogelijk na aanvang van de bijstand via een erkende makelaar te koop tegen een marktconforme prijs, en

    • b.

      Als de woning/woonwagen is verkocht, vraagt belanghebbende zo spoedig mogelijk een urgentieverklaring aan voor woonruimte waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat of verhuist hij naar woonruimte waarvan de woonkosten uit het inkomen kunnen worden voldaan.

  • 6. Als belanghebbende na afloop van de termijn, waarvoor hem met toepassing van het derde lid bijstand is verleend, nog niet is verhuisd naar een andere woonruimte, maar wel de aan bijstandsverlening verbonden voorwaarden heeft nageleefd, kan de bijstand eenmalig voor de duur van maximaal drie maanden worden verlengd.

Hoofdstuk 6 Afsluitende bepalingen

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze richtlijnen treden in werking op _______________onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2015.

Artikel 23 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016.

Toelichting bij Beleidsregels bijzondere bijstand

Inleiding

Het college kan aan burgers die daarvoor niet zelf voldoende middelen hebben, bijzondere bijstand verstrekken voor bepaalde kosten. Artikel 35 van de Participatiewet (hierna: de wet) bepaalt dat het moet gaan om:

  • -

    kosten die er daadwerkelijk zijn;

  • -

    noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • -

    kosten die voortkomen uit bijzondere omstandigheden;

  • -

    kosten die niet uit vermogen en/of uit inkomen betaald kunnen worden.

In de beleidsregels zijn de regels opgenomen die het college hanteert bij het beoordelen van

aanvragen voor bijzondere bijstand. De meeste regels hebben betrekking op ‘buitenwettelijk

begunstigend beleid’. Dit houdt in dat het college bijstand verleent in gevallen waarin er strikt

genomen geen recht op bijzondere bijstand bestaat. De rechter zal het college hier niet op

aanspreken, maar zal slechts toetsen of het buitenwettelijke begunstigende beleid juist wordt

uitgevoerd.

Buitenwettelijk begunstigend beleid wordt in de regel gebruikt om onevenredige gevolgen

en/of maatschappelijk nadelige effecten van een strikte wetstoepassing tegen te gaan. In de

artikelsgewijze toelichting zal, waar nodig, worden aangegeven waarom het college in die

situatie aanleiding ziet voor buitenwettelijk begunstigend beleid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In de definitie van ‘bijstandsnorm’ is opgenomen dat de kostendelersnorm, als bedoeld in

artikel 22a van de wet, niet wordt toegepast. Deze toevoeging heeft feitelijk alleen betrekking

op de belanghebbende die geen uitkering ontvangt en beschermt de belanghebende tegen

het hebben van draagkracht als hij met andere meerderjarigen in dezelfde woning woont.

Het draagkrachtprincipe moet namelijk worden afgezet tegen de fictieve bijstandsnorm (als

men bijstand zou ontvangen). Deze groep zou dan in veel gevallen geen recht meer hebben

op bijzondere bijstand. Dat is niet wenselijk.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

Uitgangspunt is dat bijstand om niet (dus als een gift) wordt verstrekt. In de artikelen 48 en

51 van de wet is aangegeven dat de bijstand in bepaalde gevallen als lening kan worden

verstrekt.

Artikel 48, tweede lid, van de wet bepaalt dat bijstand kan worden verleend in de vorm van

een geldlening indien:

  • a.

    de belanghebbende op korte termijn over voldoende inkomsten of vermogen beschikt

    om de betreffende kosten zelf te kunnen betalen;

  • b.

    de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van

    verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

  • d.

    het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

Dit betekent ook dat er in geen andere gevallen dan de wet voorschrijft een lening mag

worden verstrekt zodat de belanghebbende niet ten onrechte wordt belast met

aflossingsverplichtingen aan de gemeente.

Artikel 51 van de wet bepaalt dat voor duurzame gebruiksgoederen bijzondere bijstand in de

vorm van een lening kan worden verstrekt.

Het college maakt van haar bevoegdheid gebruik om in de hierboven genoemde situaties

daadwerkelijk een lening te verstrekken.

Artikel 3 De aanvraag

De wettelijke regel is dat aanvragen voor bijzondere bijstand moeten worden ingediend voordat de kosten zich voordoen. In de praktijk is dit uitgangspunt niet altijd even goed hanteerbaar. Te denken valt aan de situatie waarin een belanghebbende met spoed een

noodzakelijke tandheelkundige ingreep moet ondergaan. Het is niet redelijk van hem te

verlangen dat hij vóór de ingreep nog snel een bijstandsaanvraag indient. Ook zal de

omvang van de kosten op dat moment doorgaans nog niet bekend zijn.

In dit artikel is daarom vastgelegd dat aanvragen binnen drie maanden na factuurdatum

moeten worden ingediend. Het college is van oordeel dat de belanghebbende met deze

termijn voldoende tijd heeft om bijzondere bijstand aan te vragen.

Wordt de aanvraag na afloop van de termijn ingediend, dan bestaat er in beginsel geen recht

op bijstand.

Voorbeeld:

De belanghebbende heeft een advocaat ingeschakeld voor een juridische procedure. De

belanghebbende heeft voor de procedure een civiele toevoeging gekregen. Op 1 juli heeft de

advocaat het griffierecht van € 78 voor de procedure aan de rechtbank betaald. Met de

factuur van 1 september brengt de advocaat het griffierecht bij de belanghebbende in

rekening. De belanghebbende heeft dan tot en met 1 december de tijd om voor de factuur

bijstand aan vragen. Als de belanghebbende op 1 november de bijstandsaanvraag indient en

aan alle overige voorwaarden voor bijstandsverlening is voldaan, heeft hij dus recht op € 78.

In het geval van duurzame gebruiksgoederen, inrichtingskosten of verhuiskosten dient de

aanvraag in beginsel vooraf te worden ingediend omdat de noodzaak van de kosten anders

vaak niet is te beoordelen. Daarnaast zijn de kosten doorgaans te voorzien en is het redelijk

om ervan uit te gaan dat belanghebbende voor bijvoorbeeld een verhuizing contact opneemt

met de gemeente.

Artikel 4 Gemeentelijke normenlijst/Nibud-normen

Bij de uitvoering van de bijzondere bijstand maakt het college in voorkomende gevallen

gebruik van de eigen gemeentelijke normenlijst. Als bijstand wordt aangevraagd voor een

kostensoort die op die lijst ontbreekt, dan wordt aangesloten bij de Nibud-prijzengids.

Bij bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, die altijd in de vorm van een renteloze lening

wordt verstrekt, kan de belanghebbende kiezen tussen het betreffende normbedrag uit de

gemeentelijke normenlijst en de tweedehandsprijs, die is vastgesteld op de helft van

toepasselijke normbedrag. Ook met de tweehandsprijs moet het mogelijk zijn goederen van

relatief goede kwaliteit te vinden (bijvoorbeeld via verkoopsites voor tweedehandsspullen of

kringloopwinkels). Het voordeel voor de belanghebbende is in dat geval dat de renteloze

lening lager is en hij de gemeente dus minder hoeft terug te betalen.

Artikel 5 Uitgangspunt draagkracht

Draagkracht is dat deel van het vermogen en inkomen dat de aanvrager zelf dient aan te

wenden om de bijzondere kosten te voldoen. Uitgangspunt is dat het vermogen en inkomen

boven een vastgestelde grens als draagkracht dienen te worden aangemerkt; met andere

woorden, middelen die beschikbaar zijn om de bijzondere kosten te voldoen.

Het college maakt van zijn bevoegdheid gebruik om de individuele inkomenstoeslag en

individuele studietoeslag niet in de draagkrachtbepaling te betrekken.

Artikel 6 Vaststelling van het vermogen en de draagkracht

Het college heeft ervoor gekozen voor de bijzondere bijstand geen afwijkende regels voor de

draagkracht uit vermogen vast te stellen. De wettelijke bepalingen voor het vaststellen van

het vermogen bij algemene bijstand (bijstandsuitkering levensonderhoud) gelden dus ook

voor de bijzondere bijstand.

Artikel 7 Vaststelling van het inkomen en de draagkracht

De wetgever heeft het college de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre

belanghebbende inkomen of vermogen kan aanwenden, om de kosten waarvoor bijzondere

bijstand is aangevraagd te voldoen. De vrijlatingen genoemd in artikel 31, tweede lid, van de

wet zijn gericht op de algemene bijstand. Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid

om de vrijlating op grond van artikel 31, tweede lid, van de wet toe te passen bij de

bijzondere bijstand. Ook de particuliere oudedagsvoorziening wordt vrijgelaten. Dit beleid is

verdedigbaar aangezien de collectieve regeling voor ouderen is afgeschaft. Hiermee worden

ouderen enigszins tegemoetgekomen. Het benoemen van de relevante vrijlating geeft ook

maximale rechtszekerheid aan de belanghebbende.

Met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 is de bijstandsnorm voor de

alleenstaande ouder komen te vervallen. De alleenstaande ouder heeft sinds die datum recht

op de (lagere) norm voor een alleenstaande. Om dit inkomensverlies te compenseren is het

kindgebonden budget verhoogd (de Belastingdienst is belast met de uitvoering van die

regeling). Om te voorkomen dat deze verhoging ertoe zou leiden dat de alleenstaande

ouder, ondanks een gelijkblijvend inkomen, draagkracht zou krijgen, is bepaald dat de

verhoging niet als draagkracht in aanmerking wordt genomen.

In navolging van de Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer is geregeld dat ook voor niet-uitkeringsgerechtigden, die bijzondere bijstand aanvragen, een vrijlating van giften met een waarde van (in totaal) € 1.200 per kalenderjaar geldt. Hiertoe zijn de artikelen 1 tot en met 5 van de Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer 2021 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 8 Vaststelling van de draagkracht

Op een indirecte manier kan de gemeente de bijzondere bijstand toegankelijker maken door

de draagkracht te versoepelen. In de beleidsregels wordt uitgegaan van een

draagkrachtpercentage van 35 %en 50% binnen het netto inkomen als dat hoger is dan

110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend. Dit kan aan de hand

van het volgende voorbeeld worden geïllustreerd.

Voorbeeld

Een belanghebbende vraagt bijstand aan voor bijzondere, noodzakelijke kosten van € 1.000.

Uit de draagkrachtberekening komt naar voren dat hij in de draagkrachtperiode € 200 aan

draagkracht heeft. Er wordt dan € 800 aan bijstand uitgekeerd.

Wanneer in het kader van de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) beslag is

gelegd op het inkomen is er geen draagkracht meer aanwezig om de noodzakelijke en

bijzondere kosten te voldoen. De belanghebbende bij wie een gemeentelijke schuldregeling tot stand is gekomen, verkeert in een vergelijkbare situatie. Omdat een deel van zijn inkomsten voor de schuldeisers wordt gereserveerd, kan hij niet meer (volledig) over zijn inkomsten beschikken. Doorgaans wordt er ook een bewindvoerder aangesteld die de financiën beheert.

In de praktijk is het zo dat de belanghebbende in een gemeentelijk traject alle (financiële)

mogelijkheden moet aanwenden om tot een oplossing van de schulden te komen. Om te

zorgen dat dit ook daadwerkelijk kan, meent het college dat rekening wordt gehouden met de

afgesproken aflossingsruimte zolang iemand in een traject zit. Dit draagt bij aan een

verantwoorde bijdrage aan de oplossing van de schuldenproblematiek.

Kortom: er wordt dus, net als voor mensen in de Wsnp, rekening mee gehouden dat er geen

of maar beperkte feitelijke draagkracht is voor mensen die in het minnelijke gemeentelijke

schuldentraject zitten.

Het college benadrukt in het artikel ook de mogelijkheid om in individuele gevallen af te

wijken van de draagkrachtberekening. Zodat er, bijvoorbeeld wanneer iemand op van het

inkomen eigenlijk niet in aanmerking komt, toch daar waar dat in individuele gevallen echt

noodzakelijk is, bijstand kan worden verleend.

Artikel 9 Vaststelling van de draagkrachtperiode

Het college stelt de draagkracht in principe vast op twaalf maanden. Er kan aanleiding zijn

om de draagkracht te wijzigen in individuele gevallen. Afwijken van de periode van twaalf

maanden kan ook.

Artikel 10 Zorgkosten

Voor zorgkosten hoeft in principe geen bijzondere bijstand te worden verstrekt. De wetgever

en de rechtspraak gaan er namelijk vanuit dat alle noodzakelijke zorgkosten worden vergoed

vanuit de Zorgverzekeringswet (ofwel: de basisverzekering) en de Algemene wet bijzondere

ziektekosten (Awbz). Zorgkosten, waarvoor die regelingen geen dekking bieden, worden

geacht niet-noodzakelijk te zijn.

Het college heeft ervoor gekozen om voor bepaalde zorgkosten, die niet (volledig) vanuit de

basisverzekering of de Awbz worden vergoed, toch bijzondere bijstand te verlenen. Het gaat

om de noodzakelijke meerkosten van brillen/lenzen, hulpmiddelen/protheses en

tandheelkundige hulp. Het niet vergoeden van die kosten zou de maatschappelijke

participatie van de belanghebbende in de weg kunnen staan.

Onder meerkosten wordt in dit verband verstaan: het deel van de kosten dat niet vanuit de

zorgpolis van de belanghebbende wordt vergoed of zou worden vergoed. Het eventuele

eigen risico wordt niet tot de meerkosten gerekend. Voor het eigen risico wordt geen bijstand

verleend.

Het uitgangspunt bij de bijstandsverlening voor de meerkosten is dat iedere belanghebbende

aanvullend verzekerd is voor zorgkosten. Inwoners van Zoetermeer met een inkomen tot en

met 120% van de toepasselijke bijstandsnorm komen in aanmerking voor deelname aan één

van de door de gemeente aangeboden collectieve zorgpolissen. De polis met de meest

uitgebreide dekking is aangewezen als de referentiepolis. De hoogte van de bijstand is

afhankelijk van de polis die de belanghebbende heeft.

Beschikt de belanghebbende over de referentiepolis, dan krijgt hij noodzakelijke meerkosten

volledig vergoed. Heeft hij een andere zorgpolis, die minder vergoedt, of is hij in het geheel

niet aanvullend verzekerd, dan heeft hij slechts recht op de bijstand die hij zou hebben

gekregen als hij wel voor de referentiepolis zou hebben gekozen.

Voorbeelden

Een belanghebbende met de referentiepolis heeft een tandartsrekening van € 400 voor een

noodzakelijke ingreep. De referentiepolis keert € 300 uit. Vanuit de bijstand wordt dan € 100

vergoed voor de meerkosten.

Heeft de belanghebbende een andere polis, die maar € 200 dekt, dan krijgt hij vanuit de

bijstand ook € 100 voor de meerkosten. Dat is namelijk het bedrag dat hij zou hebben

ontvangen als hij de referentiepolis zou hebben afgesloten. In deze situatie komt dus € 100

van de tandartsnota voor rekening van de belanghebbende zelf: € 400 - € 200 (zorgpolis) - €

100 (bijstand) = € 100.

Is de belanghebbende in het geheel niet aanvullend verzekerd, dan moet hij € 300 zelf

betalen. Ook in dat geval bedraagt de bijstand namelijk € 100, zijnde het bedrag dat hij zou

hebben ontvangen als hij de referentiepolis had afgesloten.

Het voorgaande is ook van toepassing op de belanghebbende die op grond van zijn inkomen

niet kan deelnemen aan een collectieve zorgpolis van de gemeente (inkomen > 120% van de

toepasselijke bijstandsnorm). Vergoedt zijn zorgpolis minder dan de referentiepolis of is hij

niet aanvullend verzekerd, dan komen dus niet alle meerkosten voor vergoeding vanuit de

bijstand in aanmerking. Daar komt nog bij dat de draagkracht van de belanghebbende in dit

soort situaties een grote(re) rol speelt: hoe hoger het inkomen, des te groter de kans dat de

belanghebbende de meerkosten zelf kan dragen.

Er zijn drie uitzonderingen op hierboven beschreven systematiek:

  • 1.

    De belanghebbende die op grond van zijn specifieke medische situatie voor een andere zorgpolis dan de referentiepolis heeft gekozen omdat die andere polis een uitgebreidere dekking voor zijn specifieke zorgkosten kent. In een dergelijke situatie kunnen de noodzakelijke meerkosten toch volledig vanuit de bijstand worden vergoed.

  • 2.

    De belanghebbende die in de loop van een kalenderjaar een inkomensdaling heeft, waardoor hij vanaf dat moment in aanmerking zou komen voor deelname aan een gemeentelijke collectieve zorgpolis. In de regel zal de belanghebbende pas met ingang van het volgende jaar kunnen overstappen naar een collectieve zorgpolis. Vandaar dat hij gedurende de rest van het kalenderjaar aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de noodzakelijke meerkosten vanuit de bijstand.

  • 3.

    De belanghebbende die door een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar geen beroep meer kan doen op zijn aanvullende verzekering of niet de mogelijkheid heeft er een af te sluiten. Het college heeft ervoor gekozen de noodzakelijke zorgkosten van deze belanghebbende volledig te vergoeden.

  • (In het zevende lid wordt met de laatste volzin geregeld dat iemand geen bijstand ontvangt als:

    • -

      die bij een aanvraag niet bereid is om de financiële problemen aan te pakken;

    • -

      die in het volgtraject om tot een regeling te komen of tijdens de regeling niet meewerkt

Het beleid is op zichzelf gericht om financiële problemen niet in de weg te laten staan van bijstandsverlening. Daar staat tegenover dat van de schuldenaar verwacht worden dat hij er vervolgens alles aan doet om voor de financiële problemen een oplossing te vinden.)

Voorbeelden

Uitzondering 1

De belanghebbende heeft een chronische aandoening, waarvoor hij regelmatig in het

ziekenhuis speciale behandelingen moet ondergaan. De basisverzekering vergoedt deze

kosten niet. De belanghebbende heeft een aanvullende verzekering gevonden die een zeer

uitgebreide dekking voor de behandelingen biedt, uitgebreider dan die van de referentiepolis.

Daar staat tegenover dat die aanvullende verzekering voor bepaalde andere kosten minder

vergoedt dan de referentiepolis. Als de belanghebbende de rekening van € 250 voor zijn

nieuwe bril bij zijn zorgverzekeraar declareert, krijgt hij bijvoorbeeld € 100 vergoed, terwijl de

referentiepolis € 150 zou hebben uitgekeerd. Op grond van de hoofdregel zou de

belanghebbende dan in aanmerking komen voor een vergoeding van € 100 (€ 250 - € 150)

vanuit de bijstand. Maar omdat die regel in zijn geval niet van toepassing is, ontvangt hij €

150 (€ 250 - € 100).

Uitzondering 2

De belanghebbende heeft een baan waarmee hij 130% van de toepasselijke bijstandsnorm

verdient. Per 1 juli raakt hij werkloos en is hij op een bijstandsuitkering aangewezen. Op 1

augustus moet hij met spoed naar de tandarts voor een noodzakelijke behandeling. De

kosten bedragen € 500. Zijn zorgpolis vergoedt € 300, de referentiepolis € 400. Omdat

belanghebbende een andere zorgpolis dan de referentiepolis heeft -hij kan immers niet

tussentijds naar de referentiepolis overstappen-, zou hij met toepassing van de hoofdregel €

100 aan bijstand kunnen krijgen (€ 500 - € 400). Maar doordat voor hem een uitzondering

geldt, heeft hij recht op € 200 (€ 500 - € 300).

Uitzondering 3

De belanghebbende kan door een betalingsachterstand geen beroep meer doen op de

aanvullende verzekering die hij had afgesloten. Hij kan de nota van € 300, die hij van de

tandarts heeft gekregen naar aanleiding van een noodzakelijke ingreep, dus niet bij zijn

zorgverzekeraar declareren. De referentiepolis zou op de factuur € 200 uitkeren. Als de

hoofdregel zou worden toegepast, zou de belanghebbende € 100 aan bijstand krijgen (€ 300

- € 200). In plaats daarvan wordt de € 300 volledig vanuit de bijstand vergoed.

Het achtste lid van dit artikel biedt de mogelijkheid tot maatwerk: in zeer bijzondere gevallen

kan toch bijstand worden verstrekt voor meerkosten en/of zorgkosten waarvoor op grond van

het artikel eigenlijk geen recht bestaat. Of er aanleiding bestaat de uitzonderingsmogelijkheid

toe passen, is geheel afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.

Artikel 11 Kosten van ouderen en mensen met een beperking

In deze bepaling zijn kosten opgenomen die op individueel niveau kunnen worden verstrekt,

omdat de belanghebbende niet in staat is zelfstandig een maaltijd te bereiden, lijdt aan een

voedselallergie die gepaard gaat met meerkosten of een ziekte of handicap heeft die hogere

bestaanskosten tot gevolg heeft.

Met deze bepaling wordt bijstand verstrekt met een forfaitair bedrag voor de genoemde

meerkosten. In beginsel wordt de tegemoetkoming toereikend geacht.

Artikel 12 Aanvulling levensonderhoud jongeren

Wanneer er sprake is van een noodzakelijke zelfstandige huisvesting, is de algemene

bijstand (lage norm) ontoereikend. Dat speelt vooral als de jongere (tot 21 jaar) geen beroep

kan doen op zijn ouder(s) die onderhoudsplichtig zijn. Het verstrekken van bijzondere

bijstand voor levensonderhoud kan dan noodzakelijk zijn.

De hoogte van de bijstand is in principe gemaximeerd. Hiermee wordt vermeden dat de

jongere meer inkomen ontvangt dan de werkende leeftijdgenoten. Tot 23 jaar is het

minimumloon leeftijdgebonden.

Artikel 13 Kosten voor aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen

Als de bijstand op grond van artikel 51 van de wet als leenbijstand wordt verstrekt, is de gebruikelijke maximale duur van de aflossing gesteld op 36 maanden. Dat betekent dat het eventuele deel van het af te lossen bedrag dat na de 36 maanden aflossing nog niet is afbetaald, wordt kwijtgescholden.

De aflossing bedraagt vijf procent van het inkomen per maand.

Als een geldlening wordt verstrekt op grond van artikel 48, tweede lid, van de wet, dient de bijstand in zijn geheel te worden terugbetaald.

De aflossing bedraagt vijf procent van het inkomen per maand.

Artikel 14 Kosten kinderopvang en peuterspeelzaal

De bijstand voor de eigen bijdrage voor de kinderopvang is niet alleen bedoeld voor de

bijstandsgerechtigde, maar ook voor de belanghebbende met een inkomen tot 110% van de

toepasselijke bijstandsnorm. Dit kan de maatschappelijke participatie van de

belanghebbende met een relatief laag inkomen bevorderen. De duur van de

bijstandsverlening wordt op individueel niveau vastgesteld.

Artikel 15 Begrafenis- of crematiekosten

Bij vergoeding van de kosten van lijkbezorging, waarbij de gemeente geen opdrachtgever is,

wordt een vast bedrag voor lijkbezorging gehanteerd. Bij de definitieve hoogte van de

verstrekking is het aantal bloedverwanten tot in de tweede graad van belang, ongeacht hun

woonplaats. Ook hoeven de bloedverwanten niet in Nederland te wonen. De

belanghebbende ontvangt een evenredig deel, afhankelijk van het aantal bloedverwanten.

Ook wordt rekening gehouden met de nalatenschap.

Artikel 16 Legeskosten van verblijfsvergunningen

Legeskosten voor een verblijfsvergunning moeten, net als voor de kosten van een paspoort,

in beginsel uit het inkomen van de belanghebbende worden voldaan, ook als dat een

bijstandsuitkering is. Het college maakt een uitzondering voor de vluchteling die na zijn

tijdelijke verblijfsvergunning een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt. De

kosten van een dergelijke vergunning zijn beduidend hoger dan die van een paspoort. De

vluchteling met een inkomen tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm komt

daarom in aanmerking voor de meerkosten van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde

tijd.

Artikel 17 Detentie

De wet biedt geen mogelijkheid om bijstand te verlenen aan de belanghebbende die in

detentie zit. Een strikte wetstoepassing kan echter verstrekkende maatschappelijke

gevolgen hebben (zoals huurachterstand en afsluiting van water en energie). De gemeente

heeft daarom bovenwettelijk begunstigend beleid op dit punt als ingeschat wordt dat de

detentie maximaal 4 maanden duurt.

Artikel 18 Definitie woonkosten

De woonkostentoeslag is bedoeld voor de belanghebbende die door een inkomensdaling

plotseling met te hoge woonkosten wordt geconfronteerd. Om te voorkomen dat hij daardoor

in de financiële problemen komt, kan er bijstand in de woonkosten worden verstrekt. De

voorwaarden waaronder dit gebeurt, zijn opgenomen in de artikelen 18 tot en met 22 van de

beleidsregels.

In artikel 18 wordt vermeld welke kosten bij een huurwoning en welke bij een koopwoning als

woonkosten worden aangemerkt. De aflossingen op een hypotheek worden niet tot de

woonkosten gerekend.

Artikel 19 Voorliggende voorzieningen woonkostentoeslag

In dit artikel is een aantal situaties beschreven waarin geen woonkostentoeslag wordt

verstrekt. Ook volgt uit het artikel dat jonge statushouders (18 tot en met 22 jaar) met een te

hoge rekenhuur toch voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De achterliggende

gedachte is dat de gemeente deze jongeren in de regel een woning toewijst. Ze kunnen

daarom in de regel geen invloed uitoefenen op de (te hoge) huurprijs.

Artikel 20 Woonkosten lager dan de maximale huurgrens

Het kan voorkomen dat de belanghebbende, die in de loop van een kalenderjaar met een

forse inkomensdaling te maken krijgt, dat jaar nog niet in aanmerking komt voor huurtoeslag

(bijvoorbeeld omdat zijn belastbare inkomen op jaarbasis nog te hoog is). In een dergelijke

situatie kan gedurende het resterende deel van het kalenderjaar een woonkostentoeslag

worden verstrekt. Omdat de belanghebbende met ingang van het volgende kalenderjaar wel

recht op huurtoeslag heeft, wordt er geen verhuisplicht opgelegd.

Artikel 21 Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens

In deze situatie heeft de huurder geen (uitzicht op) recht op huurtoeslag. Vandaar dat hij zich

gedurende de periode van bijstandsverlening maximaal moet inspannen om te verhuizen

naar woonruimte waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag bestaat of waarvan de kosten uit

het inkomen kunnen worden voldaan. De gedachte hierachter is dat de belanghebbende niet

langer dan strikt noodzakelijk een beroep op de bijstand doet.

Om die reden moet ook de eigenaar van een woning of woonwagen alles in het werk stellen

om zijn woonkosten in overeenstemming te brengen met zijn lagere inkomen. Er wordt van

hem dan ook verwacht dat hij, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, zijn woning of

woonwagen te koop zet en na de verkoop een urgentieverklaring aanvraagt voor een woning

waarvoor wel recht op huurtoeslag bestaat.

Heeft de belanghebbende voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonkostentoeslag is

verstrekt, maar is het hem nog niet gelukt een andere woonruimte te vinden, dan kan de

termijn voor de woonkostentoeslag eenmalig met drie maanden worden verlengd.