Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent giften en schadevergoeding

Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent giften en schadevergoeding

Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), in zijn vergadering van 11 november 2020,

gelet op artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet,

besluit:

vast te stellen, de volgende beleidsregel:

BELEIDSREGEL GIFTEN EN SCHADEVERGOEDING RDWI 2020.

Artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet bepaalt dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.

Artikel 1 Wat is een gift en wanneer wordt deze gemeld

  • 1. Onder een gift wordt verstaan:

    • a.

      geld of andere ontvangsten die onverplicht worden gegeven; of,

    • b.

      een financiële bijdrage zonder terugbetalingsverplichting.

  • 2. Giften worden door de belanghebbende altijd gemeld aan het dagelijks bestuur tenzij in deze beleidsregel anders is bepaald.

Artikel 2 Giften voor bijzondere en noodzakelijke kosten

  • 1. Giften worden niet tot de middelen gerekend als deze worden verstrekt voor kosten waarvoor anders bijzondere bijstand verstrekt had moeten worden.

  • 2. Giften worden niet tot de middelen gerekend als deze worden verstrekt voor noodzakelijke kosten of voor medisch noodzakelijke kosten. Dit geldt alleen als de levensstandaard hierdoor niet wordt verhoogd.

  • 3. Giften van werkgevers worden niet tot de middelen gerekend, als deze onbelast voor belanghebbende zijn.

  • 4. De giften die genoemd zijn in dit artikel tellen niet mee voor de maximale bedragen als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van deze beleidsregel.

Artikel 3 Giften in natura

  • 1. Giften in de vorm van verstrekkingen van de voedselbank, kledingbank, speelgoedbank en andere soortgelijke instellingen worden niet tot de middelen gerekend.

  • 2. Voor de giften die genoemd zijn in lid 1 geldt geen meldingsplicht.

  • 3. Giften in natura die een waarde hebben van minder dan 1500 euro worden niet tot de middelen gerekend en worden niet door belanghebbende gemeld.

  • 4. Is er sprake van één of meerdere giften in natura in een kalenderjaar waarvan de totale waarde hoger is dan 1500 euro, dan wordt dit gemeld door belanghebbende.

  • 5. Als de waarde van de giften in natura, zoals bedoeld in dit artikel, in een kalenderjaar hoger is dan het in lid 4 genoemd bedrag, wordt het meerdere aangemerkt als vermogen. Hierdoor wordt het nog vrij te laten vermogen aangepast.

  • 6. De vermogensaanpassing blijft achterwege als dit uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Dit is bijvoorbeeld het geval als een gift in natura wordt gedaan in de vorm van medisch hulpmiddel dat noodzakelijk is voor het functioneren van belanghebbende (of één van zijn gezinsleden) of als sprake is van noodzakelijke duurzame gebruiksartikelen.

Artikel 4 Giften zonder bepaalde bestemming

  • 1. Giften die vrij besteedbaar zijn en in een kalenderjaar niet meer dan € 2.250,- bedragen worden niet tot de middelen gerekend. Het meerdere wordt als inkomen in aanmerking genomen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag van € 2.250,- verlaagd tot het bedrag van de algemene fiscale schenkingsvrijstelling die in 2023 gaat gelden voor zover dit bedrag lager zal zijn dan € 2.250,-

Artikel 5 Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag

  • 1. Giften die worden verstrekt in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag en die niet meer bedragen dan eenmaal de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, worden niet tot de middelen gerekend. Het meerdere wordt verrekend volgens het bepaalde in artikel 4.

  • 2. Deze giften tellen mee voor het bereiken van het maximaal vrij te laten bedrag als bedoeld in artikel 4.

Artikel 6 Giften in verband met schulden

  • 1. Een gift die aantoonbaar en onherroepelijk wordt besteed aan de afbetaling van een problematische schuld, die is ontstaan in een periode voor aanvang van de bijstandsverlening, wordt niet tot de middelen gerekend.

  • 2. Een schuld is problematisch als deze niet binnen 36 maanden terugbetaald kan worden of als er sprake is van een acute noodsituatie.

Artikel 7 Schadevergoeding

  • 1. De schadevergoeding die belanghebbende ontvangt voor materiële schade wordt niet tot de middelen gerekend, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade.

  • 2. De schadevergoeding die is bedoeld ter compensatie van het verlies van arbeidsvermogen, wordt aangemerkt als inkomen voor de periode waarop de vergoeding betrekking heeft.

  • 3. Bij het vaststellen van het vermogen na de ontvangst van een immateriële schadevergoeding wordt 2/3 deel van het bedrag van de immateriële schadevergoeding in aanmerking genomen als vermogen. Tenzij op grond van individuele omstandigheden tot een andere vrijlating moet worden gekomen.

Artikel 8 Citeerartikel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Beleidsregel giften en schadevergoeding RDWI 2020’.

Artikel 9 Ingangsdatum

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt de ‘Beleidsregel vrijlating van giften’ ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten door het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug in zijn vergadering van 11 november 2020.

De directeur,

De voorzitter,

TOELICHTING

Het doel van deze beleidsregel

Algemeen

Het doel van deze beleidsregel is om vast te leggen welke giften niet tot de middelen worden gerekend.

  • 1.

    Dit zijn ten eerste giften die tot een bepaalde hoogte worden vrijgelaten, en die ter vrije besteding zijn, bijvoorbeeld:

    • giften in natura tot € 1.500,-;

    • giften zonder bepaalde bestemming tot maximaal : € 2.250,- (of het lagere bedrag als artikel 4 lid 2 van toepassing is);

    • giften in afwachting van een beslissing op de bijstandsaanvraag.

  • 2.

    Ten tweede zijn dit giften die de levensstandaard niet verhogen maar wel noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld:

    • giften voor kosten die anders voor bijzondere bijstand in aanmerking waren gekomen;

    • giften voor (medisch) noodzakelijke kosten;

    • giften voor medisch noodzakelijke hulpmiddelen of noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.

De kosten onder ‘2’ zijn algemeen omschreven om de individuele situatie van de belanghebbende te kunnen betrekken bij de vraag of de gift vrijgelaten wordt. Er dient sprake te zijn van extra en specifieke kosten die voor belanghebbende noodzakelijk en zeer wenselijk zijn.

Hierover maakt het dagelijks bestuur in het individuele geval een specifieke afweging.

De giften onder ‘2’ mogen niet leiden tot een besparing op de kosten van het algemene levensonderhoud. Hierdoor wordt immers de levensstandaard verhoogd. Dit verhoudt zich niet met het aanvullende karakter van de Participatiewet.

Voor de giften die in deze beleidsregel niet vallen onder de giften die “vrij” zijn, zoals onder punt 1 en 2 is benoemd, mag niet automatisch worden aangenomen dat deze wel een middel zijn dat in aanmerking moet worden genomen. Het dagelijks bestuur zal voor deze giften altijd nog een specifieke afweging moeten maken of de gift niettemin uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.

Hierbij gelden de volgende uitgangspunten: Als de gift vrij besteedbaar is en deze leidt tot een hoger bestedingsniveau dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm is er in principe geen aanleiding om de gift buiten beschouwing te laten. Als de gift vrij besteedbaar is maar de gift wordt aantoonbaar besteed aan andere dan in deze beleidsregel genoemde kosten kan de gift ook buiten de bepalingen van deze beleidsregel vrijgelaten worden. Dit is ter beoordeling aan het dagelijks bestuur. Als een dergelijke situatie aan de orde is dan mag dit ook niet leiden tot een hoger bestedingsniveau dan de geldende bijstandsnorm.

Het begrip inkomen in de Participatiewet

Artikel 31 lid 1 Participatiewet bepaalt dat alle inkomens- en vermogensbestanddelen waarover de belanghebbende beschikt tot de middelen worden gerekend. Middelen zijn van invloed op het recht op bijstand en op de hoogte van de bijstand.

Kasstortingen en bijschrijvingen en betalingen door derden, via de bankrekening of contant, zijn ook middelen. Als deze middelen tijdens de uitkering worden ontvangen en kunnen worden besteed aan het levensonderhoud dan is bovendien sprake van inkomen.

Het maakt niet uit in welke vorm deze kasstortingen en bijschrijvingen worden gedaan. Ook leningen, met of zonder terugbetalingsverplichting, zijn middelen.

Het begrip giften in de Participatiewet

Artikel 31 lid 2 onder m Participatiewet bepaalt dat giften niet tot de middelen worden gerekend als deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord zijn.

Giften zijn bedragen of verstrekkingen die vrijwillig worden gegeven. Hierbij is geen sprake van een verplichting, een overeenkomst, of een beloning voor bijvoorbeeld arbeid.

Algemene toelichting

Middelen die de belanghebbende ontvangt om bijvoorbeeld bijzondere kosten te voldoen, schulden af te lossen, of de vergoedingen die belanghebbende van zijn werkgever ontvangt worden onder bepaalde voorwaarden vrijgelaten. Dit ondersteunt de belanghebbende in het zelf vinden van oplossingen en is ook een stimulans om te gaan en te blijven werken.

Bij de vrijlating van giften wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en personen. Door de giften niet volledig in aanmerking te nemen wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Uitgangspunt is dat kerkelijk en particulier initiatief zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Gezien het karakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn.

Artikel 18, eerste lid van de Participatiewet gaat voor op deze beleidsregel. Dit geldt bijvoorbeeld als derden de zorgpremie of woonlasten betalen. In het geval van woonlasten geldt de betreffende beleidsregel van het dagelijks bestuur waarin is bepaald welke gevolgen het hebben van lagere woonkosten heeft voor de hoogte van de uitkering.

Toelichting per artikel

Artikel 1Wat is een gift en wanneer wordt deze gemeld

In dit artikel wordt bepaald wat een gift is. Dit is van belang om te bepalen of deze beleidsregel van toepassing is.

Giften worden altijd van derden ontvangen. Hieronder vallen bijvoorbeeld personen, instellingen en stichtingen.

Deze beleidsregel wordt alleen toegepast als sprake is van de ontvangst van geldbedragen of bijvoorbeeld goederen die vrijwillig worden gegeven. Ontvangsten die

zijn gebaseerd op overeenkomsten, bijvoorbeeld een leenovereenkomst met een concrete terugbetalingsverplichting, kunnen om die reden dan ook niet aangemerkt worden als giften.

Als middelen worden ontvangen, in welke vorm dan ook, wordt dit door de belanghebbende gemeld. Hiervoor geldt de normale inlichtingenplicht van artikel 17 lid 1 Participatiewet. Uit het oogpunt van administratieve lastenbeperking wordt in deze beleidsregel expliciet aangegeven wanneer de ontvangst van een gift niet wordt gemeld.

Artikel 2Giften voor bijzondere en noodzakelijke kosten

Voor de toepassing van lid 1 en lid 2 geldt als voorwaarde dat de gift aantoonbaar wordt besteed aan de genoemde kosten.

Lid 1

Dit is ook het geval als de bijzondere bijstand tot een bepaald bedrag de kosten kan vergoeden en de gift hoger is.

Voorbeeld:

Stel dat er voor een bril maximaal 180 euro bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Belanghebbende kiest voor extra’s zoals bijvoorbeeld dunne en mee-kleurende glazen, waardoor de bril uitkomt op 300 euro. In dat geval wordt een gift van 300 euro volledig buiten beschouwing gelaten.

Lid2

Als er geen bijzondere bijstand mogelijk is maar de kosten zijn wel noodzakelijk, kan de gift eveneens vrijgelaten worden als deze de levensstandaard niet verhoogt. Onder ‘noodzakelijke kosten’ worden in dit artikel de kosten verstaan die in de individuele situatie van belanghebbende leiden tot extra incidentele uitgaven die zeer gewenst zijn.

Dit is bijvoorbeeld het geval indien belanghebbende een gift ontvangt voor het aanschaffen van noodzakelijke hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een scootmobiel, of als de gift besteed wordt aan noodzakelijke medische kosten of aan de resterende kosten van behandeling door een tandarts. Dit is ter beoordeling aan het dagelijks bestuur.

Lid 3

Door het onverplichte karakter is er voldoende reden om onbelaste én incidentele verstrekkingen van werkgevers aan werknemers buiten beschouwing te laten. Te denken valt bijvoorbeeld aan een kerstpakket, een tegoedbon of een bedrag met de kerst.

Artikel 3Giften in natura

Lid 6

Er kunnen zich ook andere situaties voordoen waarin een hogere gift in natura niet leidt tot een vermogensaanpassing. Deze worden hier niet allemaal beschreven. Het uitgangspunt hierbij is dat een dergelijke vrijlating niet in strijd mag zijn met het complementaire karakter van de bijstand. De toepassing van deze bepaling is ter beoordeling aan het dagelijks bestuur.

Artikel 4Giften zonder bepaalde bestemming

Het gaat hier om de vrijlating van eenmalige en periodieke giften die vrij besteedbaar zijn. Vanuit een praktisch oogpunt is gekozen voor een vast bedrag van € 2.250,- (of het lagere bedrag als artikel 4 lid 2 van toepassing is) per jaar. De vrijlating geldt per uitkering en niet per persoon. Dit houdt in dat voor een alleenstaande ouder en gehuwden (en daarmee gelijkgestelden) dezelfde vrijlating van toepassing is als voor een alleenstaande.

Artikel 5Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag

Als gevolg van de behandelingsduur van een aanvraag voor bijstand door de RDWI kan het zijn dat familie of kennissen bijspringen voor de meest belangrijke uitgaven. Het dagelijks bestuur maakt de keuze om deze door de familie of kennissen als overbrugging bedoelde betalingen - veelal gedaan zonder een afdwingbare terugbetalingsverplichting - tot de aangegeven hoogte vrij te laten.

Onder ‘bijstandsnorm’ wordt ook de kostendelersnorm verstaan.

Voor de toepassing van dit artikel moet het gaan om giften die worden ontvangen tussen de melding voor een bijstandsaanvraag en de beslissing op de bijstandsaanvraag, waarbij er tevens geen sprake mag zijn van een schending van de inlichtingenplicht ten aanzien van het melden van deze giften en er geen onduidelijkheid mag zijn over de herkomst of de besteding van de giften.

Artikel 6Giften in verband met schulden

De Participatiewet biedt maar beperkte mogelijkheden tot bijstandsverlening bij schulden. Het hebben van problematische schulden is in algemene zin een belemmering in het sociaal functioneren en kan de re-integratie en arbeidsinschakeling in de weg staan. Als familie of vrienden de bijstandsgerechtigde hierin tegemoet willen komen worden deze bedragen in beginsel niet als middelen in aanmerking genomen.

Om de gift vrij te kunnen laten dient de afbetaling van de schuld in principe rechtstreeks aan de schuldeiser plaats te vinden. Daarnaast dienen het schulden te zijn die geen betrekking hebben op de bijstandsperiode: de schulden zijn dus voorafgaand aan de bijstandsperiode ontstaan. Door een rechtstreekse betaling aan de schuldeiser ontstaat een voor de belanghebbende onherroepelijk karakter omdat deze betaling niet meer door belanghebbende ongedaan kan worden gemaakt. Een (nog) niet opeisbare schuld wordt niet als een problematische schuld beschouwd.

Voor het bepalen van de mogelijkheid om een schuld af te lossen wordt het volledige vermogen in aanmerking genomen als sprake is van een positief vermogen. Voor wat betreft de aflossing gedurende 36 maanden wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet.

Alleen als de betaling invloed heeft op bijvoorbeeld algemene bestaanskosten in

het bijstandstijdvak (bijvoorbeeld lagere woonkosten) wordt de gift wel als middel in aanmerking genomen.

Artikel 7Schadevergoeding

Algemene toelichting

Materiële schadevergoeding is een vergoeding voor schade die direct in geld is uit te drukken. Het gaat om een vergoeding voor schade of verlies van iets dat belanghebbende al had. Bijvoorbeeld vervanging van een kapotte auto of brandschade in huis. Het kunnen reeds gemaakte kosten zijn of kosten die nog gemaakt moeten worden.

Bij immateriële schadevergoeding, ook wel smartengeld genoemd, gaat het om een vergoeding voor gederfde levensvreugde. Deze vergoeding is bedoeld voor geleden emotionele schade, waarvan de hoogte door een rechter of schadeverzekeraar is bepaald. Binnen de bijstandsuitkering moet worden gekeken naar de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Is de vergoeding onevenredig hoog, of is deze bedoeld voor compensatie van weggevallen inkomen, dan kan dat deel wel als middel in aanmerking worden genomen. Voor het gedeelte van de immateriële schadevergoeding dat wordt vrijgelaten, is het aan de belanghebbende om te bepalen waar de vrijgelaten immateriële schadevergoeding voor wordt gebruikt. Invulling geven aan het hervinden van levensvreugde is immers een persoonlijke kwestie.

Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om documenten aan te leveren waaruit blijkt op welke grond een schadevergoeding is toegekend. Dit kan bijvoorbeeld een besluit van een verzekeringsmaatschappij of rechtbank zijn. De bewijslast ligt bij de belanghebbende zelf.

Lid 1

Wanneer er sprake is van de ontvangst van een materiële schadevergoeding door belanghebbende, zal beoordeeld moeten worden of de vergoeding is gebruikt voor het wegnemen van de schade. Indien dit niet (helemaal) het geval is, wordt het deel dat niet is aangewend om de geleden schade weg te nemen als vermogen in aanmerking genomen. Hierbij moet rekening worden gehouden met eventuele kosten die in de toekomst nog gemaakt moeten worden, zoals fysiotherapie. Indien hier sprake van is kan de vergoeding niet als vermogen worden aangemerkt.

Lid 2

Door tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid kan iemand zijn baan verliezen. Het gevolg zal in veel gevallen zijn dat het inkomen van iemand voor een bepaalde periode, of zelfs helemaal, weg valt. Een vergoeding voor weggevallen inkomen is bestemd voor de kosten van levensonderhoud en wordt daarom beschouwd als inkomen binnen de bijstand.

Het proces van afhandelen van de schade kan lange tijd duren. De uiteindelijk toegekende schadevergoeding kan dan ook over een periode gaan die in het verleden ligt. Er zal daarom beoordeeld moeten worden op welke periode de vergoeding precies betrekking heeft. Het bedrag van de toegekende schadevergoeding wordt vervolgens gedeeld door het aantal maanden waarop deze vergoeding betrekking heeft en maandelijks gekort als inkomen. In de meeste gevallen gaat het om één bedrag, waarbij het bedrag per maand niet duidelijk is. De belanghebbende zal moeten aantonen om welk verlies van arbeidsvermogen het gaat. Dit kan bijvoorbeeld door middel van salarisspecificaties of jaaropgaven, maar ook door een overzicht van de nog te lijden schade opgemaakt door een letstelschadespecialist.

Lid 3

De vrijlating van 1/3 deel van de immateriële schadevergoeding is gebaseerd op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep: ECLI:NL:CRVB:2003:AO1106.

2/3 deel van de immateriële schadevergoeding wordt als vermogen in aanmerking genomen op basis van artikel 34 lid 1 van de Participatiewet.

Het gaat hierbij wel om maatwerk, waaruit volgt dat de uitkomst van geval tot geval kan verschillen.