Regeling vervallen per 01-01-2024

Keur waterschap Vechtstromen 2020

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2023

Intitulé

Keur waterschap Vechtstromen 2020

Kenmerk: B2020/3683

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen;

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 27 oktober 2020;

gelet op artikel 78, lid 1 van de Waterschapswet en artikel 6.13 van de Waterwet;

BESLUIT

vast te stellen de Keur waterschap Vechtstromen 2020

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1.1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    De bijlage bij deze Keur bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze Keur en de daarop berustende bepalingen.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de wet of bij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling op grond van deze wet zijn ook van toepassing op deze Keur, tenzij in die regeling anders is bepaald.

Paragraaf 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze Keur is van toepassing op:

  • a.

    het beheergebied van het waterschap;

  • b.

    buiten het beheergebied van het waterschap, voor zover het gaat over beperkingengebieden met betrekking tot waterstaatswerken die in beheer zijn bij het waterschap.

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze Keur zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 2.1 van de Waterwet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de ecologische kwaliteit van watersystemen; en

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.

Paragraaf 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 1.4 Beperkingengebieden

  • 1.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot het beheergebied in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Beheergebied Vechtstromen” in de bijlage bij deze keur.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken en hun beschermingszones in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Waterstaatswerken” in de bijlage bij deze keur.

  • 3.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszones in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Oppervlaktewaterlichamen” in de bijlage bij deze keur.

  • 4.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot de waterkeringen in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Waterkeringen” in de bijlage bij deze keur.

  • 5.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot aangewezen waterlopen op de kaart met betrekking tot het onttrekken van oppervlaktewater voor beregening en bevloeiing in het gebied in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Beregeningsregeling oppervlaktewater” in de bijlage bij deze keur.

  • 6.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot aangewezen gebieden op de kaart met betrekking tot het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing in het gebied in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Beregeningsregeling grondwater” in de bijlage bij deze keur.

  • 7.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot het winterbed van de Vecht in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Winterbed Vecht” in de bijlage bij deze keur.

  • 8.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot de Boven Dinkel in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “Boven Dinkel” in de bijlage bij deze keur.

Artikel 1.5 Beperkingengebied in geval van ontbreken geometrische aanwijzingen

Als een beperkingengebied nog niet geometrisch is begrensd als bedoeld in artikel 1.4, dan bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap uit het waterstaatwerk en het daaromheen gelegen gebied begrensd door een lijn liggend op een afstand van:

  • a.

    bij een waterkering 5 meter vanuit de teen;

  • b.

    bij een oppervlaktewaterlichaam 5 meter vanuit de insteek; en

  • c.

    bij een ondersteunend kunstwerk 5 meter gemeten vanaf de rand van het kunstwerk.

Paragraaf 1.4 Normadressaat

Artikel 1.6 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Paragraaf 1.5 Zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.7 Zorgplicht watersysteem

  • 1.

    Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteiten nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen of activiteiten te laten die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd;

    • d.

      op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur een werk te verwijderen indien dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur geen functie meer vervult.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige gevolgen voor het watersysteem als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:

    • a.

      grond- en oppervlaktewaterschaarste, grond- en oppervlaktewateroverlast, overstromingen en inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterstaatswerk;

    • c.

      de belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater of in het grondwater;

    • d.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;

    • e.

      verslechtering van de ecologische grond- en oppervlaktewaterkwaliteit;

    • f.

      het gebruik van uitlogend materiaal;

    • g.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.7, de specifieke zorgplichten en de algemene regels in hoofdstuk 3, kunnen in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit artikel 1.3 en in overeenstemming met de bijbehorende beoordelingsregels, maatwerkvoorschriften worden gesteld.

  • 2.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

Paragraaf 1.6 Algemene indieningsvereisten

Artikel 1.9 Melding

  • 1.

    Een melding bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit waarvoor de melding wordt ingediend;

    • b.

      de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de plaats waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een plattegrond met de exacte locatie waar de activiteit gaat plaatsvinden;

    • e.

      de geometrische begrenzing van de plaats waarop de activiteit wordt verricht;

    • f.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die eventueel als gemachtigde optreedt en de melding indient; en

    • g.

      de dagtekening.

  • 2.

    Een melding die elektronisch wordt ingediend bevat de gegevens en bescheiden die in één van de volgende bestandsformaten zijn gekenmerkt als alleen lezen:

    • a.

      foto’s: PNG of JPG;

    • b.

      scans: TIFF, JPG, PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • c.

      officedocumenten: PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • d.

      tekeningen: PDF/X of PDF 1.4.

  • 3.

    Als op basis van de aangeleverde gegevens geen goede beoordeling kan worden gemaakt, dient de melder aanvullende gegevens te overleggen.

Artikel 1.10 Vergunning

  • 1.

    Een aanvraag bevat de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd;

    • b.

      de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de plaats waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een plattegrond met de exacte locatie waar de activiteit gaat plaatsvinden;

    • e.

      de geometrische begrenzing van de plaats waarop de activiteit wordt verricht;

    • f.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die eventueel als gemachtigde optreedt en de aanvraag indient; en

    • g.

      de dagtekening.

  • 2.

    Een aanvraag die elektronisch wordt ingediend bevat de gegevens en bescheiden die in één van de volgende bestandsformaten zijn gekenmerkt als alleen lezen:

    • a.

      foto’s: PNG of JPG;

    • b.

      scans: TIFF, JPG, PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • c.

      officedocumenten: PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • d.

      tekeningen: PDF/X of PDF 1.4.

  • 3.

    Als op basis van de aangeleverde gegevens geen goede beoordeling kan worden gemaakt, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen.

Artikel 1.11 Informatieverplichting

Voor activiteiten waarvoor een informatieverplichting geldt, verstrekt degene die een dergelijke activiteit verricht ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit waarvoor de informatieverplichting geldt;

  • b.

    de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de plaats waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de geometrische begrenzing van de plaats waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 1.12 Wijziging gegevens

  • 1.

    Als de naam of het adres, als bedoeld in de artikelen 1.9, 1.10 en 1.11 zal wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens van tevoren verstrekt.

  • 2.

    Als de activiteit door een ander zal worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens ten minste vier weken voor de aanvang van die activiteit verstrekt.

Artikel 1.13 Bevoegd gezag

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het in ontvangst nemen van meldingen, het verlenen van vergunningen, het in ontvangst nemen van informatie en het in ontvangst nemen van gewijzigde gegevens.

Paragraaf 1.7 Ongewone voorvallen

Artikel 1.14 Informeren over een ongewoon voorval

Het dagelijks bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

Artikel 1.15 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken, verergering, voortduring of herhaling te voorkomen en over het wegnemen van de oorzaak van het voorval.

  • 2.

    Indien de gegevens mondeling zijn verstrekt, worden deze zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

Paragraaf 1.8 Calamiteiten

Artikel 1.16 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien een zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende streefpeilen, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het dagelijks bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

HOOFDSTUK 2 BEHEER EN ONDERHOUD

Paragraaf 2.1 Normadressaat onderhoud

Artikel 2.1 Normadressaat onderhoud

  • 1.

    Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degenen die in de legger ingevolge de Waterschapswet of het tweede lid van dit artikel tot het verrichten van onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

  • 2.

    Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven, maar waarvoor nog geen legger is vastgesteld, berust de onderhoudsplicht bij de kadastrale eigenaren, tenzij het onderhoud op andere wijze is geregeld.

Paragraaf 2.2 Gewoon onderhoud

Artikel 2.2 Inhoud onderhoudsplicht

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig zijn waterhuishoudkundige functie.

  • 2.

    De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen ten allen tijde zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door onder andere het bestrijden van schadelijke diersoorten, met uitzondering van muskus- en beverratten, en van schadelijke begroeiingen, het herstellen van beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen dienstig aan de waterkering.

  • 3.

    De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn in ieder geval verplicht tot het daaruit verwijderen van voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiingen en afval, het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functie van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en mede een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

  • 5.

    De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken dienen door de onderhoudsplichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door of namens het dagelijks bestuur nodig wordt geoordeeld dient de goede werking te worden getoond. Het waterkerend houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.

  • 6.

    De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en andere werken dienen de ondersteunende kunstwerken en werken die in, op, aan of boven de oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en die een waterhuishoudkundige of mede een waterhuishoudkundige functie hebben, te onderhouden.

Paragraaf 2.3 Buitengewoon onderhoud

Artikel 2.3 Inhoud onderhoudsplicht

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2.

    Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterwet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of van een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning.

Artikel 2.4 Algeheel verbod

Het is verboden buitengewoon onderhoud te verrichten aan waterkeringen, zoals opgenomen in het beperkingengebied Waterkeringen als bedoeld in paragraaf 1.3, tussen 15 oktober en 15 april.

Paragraaf 2.4 Gebodsbepalingen

Artikel 2.5 Coupures en sluizen

De onderhoudsplichtigen van de in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het dagelijks bestuur direct worden gesloten.

Artikel 2.6 Peilregulerende kunstwerken

De onderhoudsplichtigen van peilregulerende kunstwerken zijn verplicht het door het dagelijks bestuur bepaalde peil in te stellen en in stand te houden.

HOOFDSTUK 3 ACTIVITEITEN

Paragraaf 3.1 Bruggen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen van een brug over alle oppervlaktewaterlichamen inclusief beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.2 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de bergings-, aan- en afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam in stand worden gehouden; en

  • b.

    de stabiliteit van bodem en taluds wordt gewaarborgd.

Artikel 3.3 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een brug te plaatsen.

Artikel 3.4 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de lengte van de brug;

  • b.

    de brugdekbreedte;

  • c.

    de constructie van de brug; en

  • d.

    de afstand van de onderkant brug tot de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.5 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    aangetoond is dat de brug nodig is om op een efficiënte manier van het ene perceel op het andere perceel te komen;

  • b.

    er geen gebruik gemaakt kan worden van een bestaande overgang;

  • c.

    er op de betreffende percelen nog geen brug geplaatst is en als er al wel een brug geplaatst is of de afstand tussen de bruggen 250 meter of meer is;

  • d.

    de brug geen wateroverlast veroorzaakt;

  • e.

    een brug geen pijlers bevat, indien het oppervlaktewaterlichaam van insteek tot insteek minder dan 10 meter breed is;

  • f.

    de onderzijde van het brugdek niet lager dan de insteek van het oppervlaktewaterlichaam ligt;

  • g.

    de aanleg en de aanwezigheid van de brug het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam niet belemmert;

  • h.

    er sprake is van onderhoud door middel van een maaiboot, en de doorvaarthoogte 1 meter of meer is en de doorvaartbreedte 3,50 meter of meer is;

  • i.

    er sprake is van een vaarweg, en de brug het gebruik van de vaarweg niet belemmert;

  • j.

    er voorzieningen worden aangelegd om onder andere schade aan de taluds te voorkomen indien er sprake is van hogere stroomsnelheden door de aanleg van de brug;

  • k.

    de taluds afdoende beschermd worden, in het bijzonder onder de brug waar nauwelijks plantengroei is;

  • l.

    de brug geen belemmering voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden vormt in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie en de brug geschikt is voor het migreren van fauna; en

  • m.

    de aan te leggen brug geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.2 Dam met duiker

Artikel 3.6 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen van een dam met duiker in alle oppervlaktewaterlichamen inclusief beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.7 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de bergings-, aan- en afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam in stand wordt gehouden; en

  • b.

    de stabiliteit van de taluds en bodems wordt gewaarborgd.

Artikel 3.8 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een dam met duiker aan te leggen.

Artikel 3.9 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de lengte in centimeters, vorm, afmetingen doorstroomoppervlak en beoogde hoogteligging van binnen onderkant van de buis ten opzichte van N.A.P. van de aan te leggen duiker;

  • b.

    het gronddek boven de duiker (verschil boven buitenkant buis en maaiveld) in centimeters;

  • c.

    het materiaal van de aan te leggen duiker; en

  • d.

    de reden van het aanleggen van de duiker.

Artikel 3.10 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de dam met duiker noodzakelijk is voor de verkeersfunctie; en

    • 1e.

      de dam met duiker voor landbouw verkeer niet langer is dan 20 meter;

    • 2e.

      de dam met duiker voor overig verkeer niet langer is dan 10 meter;

  • b.

    indien de dam met duiker niet wordt aangelegd voor een verkeersfunctie, het belang van de aanvraag zwaarder weegt dan het waterstaatskundig belang;

  • c.

    de diameter van de duiker is afgestemd op de ter plaatse geldende toegestane opstuwing en maatgevende aan- en afvoer;

  • d.

    de inwendige diameter van de duiker minimaal 0,50 meter is;

  • e.

    bij een verduikering langer dan 25 meter het verlies aan bergend vermogen wordt gecompenseerd;

  • f.

    bij een ronde duiker 10 % van de inwendige diameter onder de vaste bodem wordt gelegd;

  • g.

    de dam met duiker niet binnen een afstand van 10 meter op een ander werk wordt geplaatst;

  • h.

    in een verduikering langer dan 50 meter een of meerdere inspectieputten wordt geplaatst;

  • i.

    de dam met duiker geen belemmering voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden vormt als deze in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie wordt geplaatst;

  • j.

    de dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie geschikt is voor het migreren van fauna; en

  • k.

    de dam met duiker geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.3 Steiger, vlonder en overhangend bouwwerk

Artikel 3.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk in alle oppervlaktewaterlichamen inclusief beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.12 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de bergings-, aan- en afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam in stand wordt gehouden;

  • b.

    de stabiliteit van de taluds en bodems wordt gewaarborgd; en

  • c.

    de voorziening niet vastgezet wordt op beschoeiingen, schanskorven en andere oeververdedigingswerken, tenzij deze onderdeel zijn van het werk.

Artikel 3.13 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk te plaatsen.

Artikel 3.14 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de afmeting van de aan te leggen voorziening;

  • b.

    de constructie van de aan te leggen voorziening;

  • c.

    het aantal meters dat de voorziening uit de insteek komt te liggen;

  • d.

    hoe de voorziening eruit komt te zien ten opzichte van het stroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam; en

  • e.

    als de voorziening tijdelijk wordt aangelegd, de periode waarvoor de voorziening wordt aangelegd.

Artikel 3.15 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de voorziening niet binnen een straal van 30 meter van een peilregulerend kunstwerk wordt aangelegd; en

  • b.

    de voorziening geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.4 Beplanting

Artikel 3.16 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van beplanting in of langs een oppervlaktewaterlichamen inclusief beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.17 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat de stabiliteit van de taluds en bodems wordt gewaarborgd.

Artikel 3.18 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning beplanting aan te brengen.

Artikel 3.19 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    het aantal strekkende meters van de aan te brengen beplanting langs het oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    de afstand van de beplanting ten opzichte van de insteek van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    de afstand ten opzichte van aanwezige kunstwerken;

  • d.

    de afstand van de aan te leggen beplanting ten opzichte van bestaande beplanting; en

  • e.

    de soort beplanting.

Artikel 3.20 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    het oppervlaktewaterlichaam vanaf één of beide zijden bereikbaar blijft voor het onderhoudsmaterieel;

  • b.

    er ruimte is om specie en maaisel te ontvangen dat verwijderd wordt bij het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    de beplanting niet geplaatst wordt binnen 10 meter van stuwen en gemalen, gemeten in zowel boven- als benedenstroomse richting langs het oppervlaktewaterlichaam; en

  • d.

    de beplanting geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.5 Taludbeschermende voorzieningen

Artikel 3.21 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van een taludbeschermende voorziening op alle oppervlaktewaterlichamen inclusief beschermingszones zoals opgenomen in beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.22 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat de bergings-, aan- en afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam in stand wordt gehouden.

Artikel 3.23 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een taludbeschermende voorziening aan te leggen.

Artikel 3.24 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    hoeveel strekkende meters het betreft; en

  • b.

    het type taludbescherming.

Artikel 3.25 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de stabiliteit van de taluds niet op een andere wijze gerealiseerd kan worden;

  • b.

    de voorziening geen nadelige effecten oplevert voor de toegankelijkheid met onderhoudsmaterieel langs het oppervlaktewaterlichaam en voor het uitvoeren van onderhoud aan het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    bij de aanleg van de voorziening rekening wordt gehouden met de passeerbaarheid van fauna;

  • d.

    in oppervlaktewaterlichamen met een natuurfunctie het negatieve effect als gevolg van het aanbrengen van de voorziening voldoende wordt gecompenseerd; en

  • e.

    de voorziening geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.6 Werken algemeen

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen van een werk, voor zover deze niet elders in deze keur specifiek is benoemd, in of langs alle oppervlaktewaterlichamen inclusief beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.27 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de bergings-, aan- en afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam in stand wordt gehouden;

  • b.

    de stabiliteit van de taluds en bodems wordt gewaarborgd; en

  • c.

    de functie van het oppervlaktewaterlichaam met bijbehorende beschermingszone als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem wordt beschermd.

Artikel 3.28 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een werk, voor zover deze niet elders in deze verordening specifiek is benoemd, te plaatsen.

Artikel 3.29 Aanvraagvereiste vergunning

Reserveren

Artikel 3.30 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    het werk niet in of op een oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst;

  • b.

    het nieuw aan te leggen werk in een beschermingszone wordt geplaatst en deze zodanig is gefundeerd dat deze geen nadelige invloed uitoefent op de bodem en de taluds van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    het werk in een beschermingszone wordt geplaatst en het een watervergunning voor het plaatsen van een werk aan één zijde van het oppervlaktewaterlichaam is en het oppervlaktewaterlichaam vanaf de andere zijde goed kan worden onderhouden;

  • d.

    het werk in een beschermingszone wordt geplaatst en het een watervergunning voor het plaatsen van een werk aan één zijde van het oppervlaktewaterlichaam is en aan de zijde van het geplande werk een vrije strook met een breedte van minimaal 1,00 meter aanwezig is;

  • e.

    het werk in een meanderzone wordt geplaatst en het bouwwerk wordt geplaatst aan de rand van of op voldoende grote afstand van het oppervlaktewaterlichaam;

  • f.

    het werk in een meanderzone wordt geplaatst en deze redelijkerwijs niet buiten de meanderzone gerealiseerd kan worden;

  • g.

    het werk in een meanderzone wordt geplaatst en het werk de meandering in de toekomst (binnen de technische levensduur van het werk) niet hindert; en

  • h.

    het werk geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.7 Dempen

Artikel 3.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het dempen van oppervlaktewaterlichamen zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.32 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat het profiel van oppervlaktewaterlichamen en daarmee de bergings-, aan- en afvoercapaciteit tenminste hetzelfde blijven.

Artikel 3.33 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een oppervlaktewaterlichaam te dempen.

Artikel 3.34 Aanvraagvereiste vergunning

Reserveren

Artikel 3.35 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de demping geen negatieve invloed heeft op het watersysteem en/of voor belanghebbende partijen;

  • b.

    het (deels) dempen noodzakelijk is om watersystemen van elkaar gescheiden te houden om waterstaatkundige redenen;

  • c.

    de te dempen waterloop voor aanvang van demping grondig wordt geschoond van aanwezige beplanting en bagger; en

  • d.

    de demping geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.8 Vergraven

Artikel 3.36 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vergraven van oppervlaktewaterlichamen zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.37 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat de bergings-, aan- en afvoercapaciteit tenminste hetzelfde blijven.

Artikel 3.38 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een oppervlaktewaterlichaam te vergraven.

Artikel 3.39 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning wordt, in aanvulling op artikel 1.10 het ontgrondingsvolume aangeleverd.

Artikel 3.40 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    bij het vergraven van een oppervlaktewaterlichaam aan beide kanten van het nieuwe oppervlaktewaterlichaam een obstakelvrije beschermingszone van 3 meter beschikbaar blijft;

  • b.

    bij het vergraven van een oppervlaktewaterlichaam een obstakelvrije zone van 4 meter beschikbaar blijft als onderhoud vanaf één zijde plaatsvindt;

  • c.

    bij vergraving en machinaal onderhoud vanaf één zijde, de bovenbreedte van het oppervlaktewaterlichaam na de vergraving niet breder dan 4 meter is; en

  • d.

    de vergraving geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.9 Handelingen en werkzaamheden in het winterbed van de Vecht

Artikel 3.41 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het winterbed van de Vecht zoals opgenomen in het beperkingengebied Winterbed Vecht als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.42 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat de bergende en stroomvoerende functie van het winterbed van de Vecht als onderdeel van het totale watersysteem wordt beschermd.

Artikel 3.43 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning handelingen en werkzaamheden uit te voeren.

Artikel 3.44 Aanvraagvereiste vergunning

Reserveren

Artikel 3.45 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de afvoercapaciteit van de Vecht niet wordt belemmerd of verslechterd;

  • b.

    de activiteit geen waterstandsverhoging tot gevolg heeft;

  • c.

    de activiteit het bergend vermogen niet negatief beïnvloedt;

  • d.

    in geval bestaande bebouwing wordt uitgebreid, het verlies aan bergend vermogen wordt gecompenseerd; en

  • e.

    met in achtneming van het onder a, b en c genoemde, in het stroomvoerend regime één van de volgende riviergebonden activiteiten plaatsvindt:

    • 1e.

      de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;

    • 2e.

      de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de scheepvaart;

    • 3e.

      de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;

    • 4e.

      de aanleg of wijziging van scheepswerven;

    • 5e.

      de realisatie van natuur;

    • 6e.

      de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;

    • 7e.

      de winning van oppervlaktedelfstoffen; of

  • f.

    met in achtneming van het onder a, b en c genoemde, in het stroomvoerend regime voor een activiteit die niet onder de onder e genoemde activiteiten vallen, maar waarbij sprake is van:

    • 1e.

      een groot openbaar belang en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

    • 2e.

      een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

    • 3e.

      verbouw van bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw, waarbij de bebouwde oppervlakte vermindert of gelijk blijft;

    • 4e.

      een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

Paragraaf 3.10 Drainage

Artikel 3.46 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het gebruik van drainage-middelen binnen het beheergebied van het waterschap zoals opgenomen in het beperkingengebied Beheergebied Vechtstromen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.47 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat voorkomen wordt dat er verdroging optreedt als gevolg van de aanleg van drainage.

Artikel 3.48 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning gronden te ontwateren met drainage-middelen.

Artikel 3.49 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de diepte van de drainage;

  • b.

    het aantal drainagebuizen;

  • c.

    de afstand tussen de drainagebuizen; en

  • d.

    de plek waar de buizen uitmonden in het talud van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.50 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of het gebruik van drainage-middelen verenigbaar is met het belang van het behoeden van het beheergebied voor nadelige gevolgen van de drainage-middelen.

Paragraaf 3.11 Water infiltreren in de bodem

Artikel 3.51 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het infiltreren van water in de bodem in het beheergebied van het waterschap zoals opgenomen in het beperkingengebied Beheergebied Vechtstromen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.52 Inhoud specifieke zorgplicht

Reserveren

Artikel 3.53 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder watervergunning water te infiltreren in de bodem.

  • 2.

    Infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever of in één project functioneren en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor deze verordening als één inrichting.

Artikel 3.54 Aanvraagvereiste vergunning

Reserveren

Artikel 3.55 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of het infiltreren van water in de bodem verenigbaar is met het belang van het behoeden van het beheergebied voor nadelige gevolgen van het infiltreren van water in de bodem.

Paragraaf 3.12 Kabel

Artikel 3.56 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, verwijderen of behouden van een kabel in, op, over of onder een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam of in de bijbehorende beschermingszones zoals opgenomen in de beperkingengebieden Waterkering en Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.57 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    tijdens het aanleggen of verwijderen van de kabel de stabiliteit van de taluds niet negatief beïnvloed wordt;

  • b.

    na het aanleggen van de kabel de ontgraving aangevuld en zo nodig ingezaaid wordt;

  • c.

    een kabel die buiten gebruik wordt gesteld wordt verwijderd; en

  • d.

    als onderhouds- of herstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden, dit tenminste twee werkdagen voor aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden gemeld wordt.

Artikel 3.58 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om een kabel aan te leggen, te verwijderen of te behouden in of onder een oppervlaktewaterlichaam of in de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als:

    • a.

      de spanning op de kabel maximaal 100 kV is;

    • b.

      de kabel evenwijdig aan het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd, en deze ten minste 2 meter uit de insteek wordt aangelegd;

    • c.

      de kabel het oppervlaktewaterlichaam kruist en deze ten minste 1 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam en ten minste 1 meter uit de insteek wordt aangelegd;

    • d.

      in afwijking van het genoemde onder c, de kabel ten minste 4 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd als de kabel een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen als vaarweg kruist;

    • e.

      de kabel de bovenzijde van een duiker kruist, en deze in een mantelbuis wordt aangelegd die tenminste 3 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker en met ten minste 1 meter grond wordt afgedekt; en

    • f.

      de kabel in de beschermingszone ten minste 1 meter onder het maaiveld wordt aangelegd.

  • 2.

    Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9,:

    • a.

      hoeveel spanning er op de kabel komt te staan;

    • b.

      het aantal meters dat de kabel uit de insteek wordt aangelegd; en

    • c.

      als het een gestuurde boring is, het aantal meters dat de kabel onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 3.59 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder watervergunning een kabel aan te leggen, te verwijderen of te behouden in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering.

  • 2.

    Het is verboden om zonder watervergunning een kabel aan te leggen, te verwijderen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam als niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.58, eerste lid.

Artikel 3.60 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    hoeveel spanning er op de kabel komt te staan;

  • b.

    het aantal meters dat de kabel uit de insteek wordt aangelegd; en

  • c.

    als het een gestuurde boring is, het aantal meters dat de kabel onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 3.61 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de afstand vanaf de bovenkant van de kabel tot aan de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is;

  • b.

    de kabel een oppervlaktewaterlichaam dat als vaarweg is aangewezen kruist en de afstand tussen de bovenkant van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 4 meter is;

  • c.

    de kabel, die een oppervlaktewaterlichaam moet kruisen, dat oppervlaktewaterlichaam haaks kruist;

  • d.

    de afstand tot de insteek minimaal 1 meter is bij de kabel die in de lengterichting langs het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;

  • e.

    de kabel niet in de lengte richting in de meanderzone van een oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd; en

  • f.

    de kabel geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.13 Leiding

Artikel 3.62 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, verwijderen of behouden van een leiding in, op, over of onder een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam of in de bijbehorende beschermingszones zoals opgenomen in de beperkingengebieden Waterkering en Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.63 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    tijdens het aanleggen of verwijderen van de leiding de stabiliteit van de taluds niet negatief beïnvloed wordt;

  • b.

    na het aanleggen van de leiding de ontgraving aangevuld en zo nodig ingezaaid wordt;

  • c.

    in geval van breuk of lekkage van een leiding maatregelen worden getroffen om verdergaande lekkage te voorkomen;

  • d.

    een leiding die buiten gebruik wordt gesteld wordt verwijderd;

  • e.

    als onderhouds- of herstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden, wordt dit tenminste twee werkdagen voor aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden gemeld.

Artikel 3.64 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om een leiding aan te leggen, te verwijderen of te behouden in of onder een oppervlaktewaterlichaam of in de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als:

    • a.

      de diameter van de leiding maximaal 1 meter is;

    • b.

      de druk in de leiding maximaal 10 bar is;

    • c.

      de leiding evenwijdig aan het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd, en deze ten minste 2 meter uit de insteek wordt aangelegd;

    • d.

      de leiding het oppervlaktewaterlichaam kruist en deze ten minste 1 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam en ten minste 1 meter uit de insteek wordt aangelegd;

    • e.

      in afwijking van het genoemde onder d, de leiding ten minste op 4 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd als dit oppervlaktewaterlichaam is aangewezen als vaarweg;

    • f.

      de leiding de bovenzijde van een duiker kruist, en deze in een mantelbuis wordt aangelegd die tenminste 3 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker en met ten minste 1 meter grond wordt afgedekt; en

    • g.

      de leiding in de beschermingszone ten minste 1 meter onder het maaiveld wordt aangelegd.

  • 2.

    Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9,:

    • a.

      de diameter van de leiding;

    • b.

      hoeveel druk in bar er op de leiding komt te staan; en

    • c.

      als het een gestuurde boring is, het aantal meters dat de leiding onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 3.65 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder watervergunning een leiding aan te leggen, te verwijderen of te behouden in een waterkering of de beschermingszone van een waterkering.

  • 2.

    Het is verboden om zonder watervergunning een leiding aan te leggen, te verwijderen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam als niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.64, eerste lid.

Artikel 3.66 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de diameter van de buis;

  • b.

    hoeveel druk in bar er op de leiding komt;

  • c.

    het aantal meters dat de leiding uit de insteek wordt aangelegd; en

  • d.

    het aantal meters dat de leiding onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam komt te liggen als het een gestuurde boring is.

Artikel 3.67 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de afstand vanaf de bovenkant van de leiding tot aan de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is;

  • b.

    de leiding een oppervlaktewaterlichaam dat als vaarweg is aangewezen kruist en de afstand tussen de bovenkant van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 4 meter is;

  • c.

    de leiding, die een oppervlaktewaterlichaam moet kruisen, dat oppervlaktewaterlichaam haaks kruist;

  • d.

    de afstand tot de insteek minimaal 1 meter is bij de leiding die in de lengterichting langs het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;

  • e.

    de leiding niet in de lengte richting in de meanderzone van een oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd; en

  • f.

    de leiding geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.14 Aanleggen lozings- of onttrekkingsvoorziening

Artikel 3.68 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een lozings- of onttrekkingsvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam en bijbehorende beschermingszone dat is opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.69 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in:

  • a.

    dat ter plaatse van het lozings- of onttrekkingspunt waar nodig het talud en de bodem en het tegenovergelegen talud tegen instabiliteit, afkalving en erosie worden beschermd;

  • b.

    dat de voorziening op deugdelijke wijze is gefundeerd, zodat verzakkingen, uitspoeling en beschadiging van het talud en de waterbodem wordt voorkomen en daarmee belemmering van de waterdoorvoer wordt voorkomen;

  • c.

    dat drijfvuil en zand- en slibafzettingen worden verwijderd; en

  • d.

    dat indien het dagelijks bestuur van oordeel is dat de voorziening geen functie meer vervuld, deze op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur wordt verwijderd.

Artikel 3.70 Algemene regel

Er mag een voorziening voor het lozen van water op of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd als de voorziening verzonken is in het talud en buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 3.71 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder watervergunning een lozings- of onttrekkingsvoorziening aan te leggen die niet voldoet artikel 3.70.

  • 2.

    Onttrekkingsinrichtingen die vanwege één opdrachtgever of in één project functioneren en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor deze verordening als één inrichting.

Artikel 3.72 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    aan welke kant van de waterloop de uitwateringsbuis of zuigleiding wordt aangelegd; en

  • b.

    de diameter van de uitwateringsbuis of zuigleiding.

Artikel 3.73 Beoordelingsregel vergunning

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag voor de lozingsvoorziening wordt getoetst of de voorziening buiten het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangebracht.

  • 2.

    Bij het beoordelen van de aanvraag voor de onttrekkingsvoorziening wordt getoetst of:

    • a.

      de taludbak, de zuigleiding, het vuilrooster en/of andere constructie buiten het doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam worden aangebracht; en

    • b.

      de voorziening geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan.

Paragraaf 3.15 Lozen op oppervlaktewater

Artikel 3.74 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam of in de bijbehorende beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.75 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat ter plaatse van het lozingspunt waar nodig het talud en de bodem en het tegenovergelegen talud tegen instabiliteit, afkalving en erosie worden beschermd.

Artikel 3.76 Algemene regel

Er mag water geloosd worden op een oppervlaktewaterlichaam als er gebruik gemaakt wordt van een pomp en de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is.

Artikel 3.77 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om water te lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als er gebruik gemaakt wordt van een pomp en de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

  • 2.

    Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9, de capaciteit van de pomp in mᶟ per uur.

Artikel 3.78 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning water te lozen op een oppervlaktewaterlichaam als:

  • a.

    er geen gebruik gemaakt wordt van een pomp; of

  • b.

    de capaciteit van de pomp meer dan 60 mᶟ per uur is.

Artikel 3.79 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning wordt, in aanvulling op artikel 1.10, de capaciteit van de pomp in mᶟ per uur aangeleverd.

Artikel 3.80 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam als gevolg van de lozing niet wordt belemmerd of verslechterd;

  • b.

    het toegenomen afvoerdebiet in oppervlaktewaterlichamen met de functie natuur geen nadelige gevolgen heeft op de ecologische kwaliteit.

Paragraaf 3.16 Onttrekken aan oppervlaktewater

Artikel 3.81 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of aan de bijbehorende beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.82 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat ter plaatse van het onttrekkingspunt waar nodig het talud en de bodem en het tegenovergelegen talud tegen instabiliteit, afkalving en erosie worden beschermd.

Artikel 3.83 Algemene regel

Er mag water onttrokken worden aan een oppervlaktewaterlichaam als de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is.

Artikel 3.84 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

  • 2.

    Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9, de capaciteit van de pomp in mᶟ per uur.

Artikel 3.85 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam als:

  • a.

    er geen gebruik gemaakt wordt van een pomp; of

  • b.

    de capaciteit van de pomp meer dan 60 mᶟ per uur is.

Artikel 3.86 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning wordt, in aanvulling op artikel 1.10, de capaciteit van de pomp in mᶟ per uur aangeleverd.

Artikel 3.87 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of ter plaatse van het onttrekkingspunt de oever en bodem tegen instabiliteit, afkalving en erosie worden beschermd.

Artikel 3.88 Algeheel verbod

  • 1.

    Het is verboden om oppervlaktewater te onttrekken zodra de afvoer over het eerste benedenstrooms gelegen peilregulerend kunstwerk stagneert.

  • 2.

    Het is verboden om oppervlaktewater te onttrekken voor beregening of bevloeiing uit een door het dagelijks bestuur aangewezen gebied zoals opgenomen in het beperkingengebied Beregeningsregeling oppervlaktewater als bedoeld in paragraaf 1.3 als de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is.

Paragraaf 3.17 Onttrekken grondwater

Artikel 3.89 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in het beheergebied van het waterschap zoals opgenomen in het beperkingengebied Beheergebied Vechtstromen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.90 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in:

  • a.

    dat de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet meer dan noodzakelijk wordt verlaagd;

  • b.

    dat bij de aanleg en het beheer van een voorziening voor grondwateronttrekking voorkomen wordt dat er uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • c.

    dat de voorziening voor grondwateronttrekking wordt verwijderd of gedicht na definitieve beëindiging van de onttrekking zodanig dat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • d.

    dat als spanningsbemaling wordt toegepast een peilbuis of meetput wordt geplaatst om de stijghoogte te bepalen;

  • e.

    dat als retourbemaling wordt toegepast het grondwater in het watervoerende pakket wordt teruggebracht waaruit het onttrokken grondwater afkomstig is;

  • f.

    dat degene die grondwater onttrekt, de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95% meet. Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur in de voorschriften van de vergunning voor het onttrekken van grondwater of indien geen vergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten;

  • g.

    dat uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, opgave wordt gedaan aan het dagelijks bestuur over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater;

  • h.

    dat de meet- en rapportageplicht als genoemd in onder f niet geldt in geval van het onttrekken van grondwater met een pomp waarvan de capaciteit minder dan 10 mᶟ per uur is of wanneer het gaat om het bestrijden van een brand met grondwater.

Artikel 3.91 Algemene regel

  • 1.

    Er mag ten behoeve van veedrenking en het bestrijden van brand grondwater onttrokken worden.

  • 2.

    Er mag ten behoeve van bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling, en bodemsanering grondwater onttrokken worden als:

    • a.

      de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is; of

    • b.

      de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is en de aaneengesloten onttrekking niet langer dan 2 dagen plaatsvindt.

  • 3.

    Als de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is mag grondwater onttrokken worden voor:

    • a.

      beregening of bevloeiing;

    • b.

      grondwatersanering;

    • c.

      het industrieel proces; en

    • d.

      een andere reden dan genoemd in deze verordening.

Artikel 3.92 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling of bodemsanering zonder dit tenminste 5 werkdagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 2 dagen en korter of gelijk aan 56 dagen is;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

  • 2.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling of bodemsanering zonder dit tenminste 14 dagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 56 dagen en korter of gelijk is aan 180 dagen;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

  • 3.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor beregening of bevloeiing zonder dit tenminste 14 dagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking minder of gelijk is aan 90 dagen; en

    • c.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 25.000 mᶟ.

  • 4.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor grondwatersanering zonder dit tenminste 5 werkdagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 2 dagen en korter of gelijk aan 56 dagen is;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

  • 5.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor grondwatersanering zonder dit tenminste 14 dagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 56 dagen is;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      in een aaneengesloten periode van 365 dagen de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

  • 6.

    Een melding voor bouwputbemaling bevat, in aanvulling op artikel 1.9,:

    • a.

      de reden van de onttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid te onttrekken grondwater;

    • c.

      de hoeveelheid te onttrekken grondwater per maand; en

    • d.

      de start- en einddatum van de onttrekking.

  • 7.

    Een melding voor beregening of bevloeiing bevat, in aanvulling op artikel 1.9,:

    • a.

      de capaciteit van de pomp;

    • b.

      de reden van de onttrekking;

    • c.

      de startdatum van de onttrekking; en

    • d.

      indien bekent de einddatum van de onttrekking.

  • 8.

    Een melding van een grondwateronttrekking met een andere reden dan de genoemde in het zesde of zevende lid bevat, in aanvulling op artikel 1.9:

    • a.

      de capaciteit van de pomp;

    • b.

      de reden van de onttrekking;

    • c.

      de hoeveelheid per uur, per dag, per maand en per jaar van de totale onttrekking;

    • d.

      de startdatum van de onttrekking; en

    • e.

      indien bekent de einddatum van de onttrekking.

Artikel 3.93 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken als:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.91;

    • b.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.92, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid;

    • c.

      de onttrekking is voor het drooghouden van een ondergronds bouwwerk;

    • d.

      de onttrekking een andere reden dan genoemd in deze verordening heeft en de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • e.

      de onttrekking is voor het industrieel proces en de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is en in een aaneengesloten periode van 365 dagen niet meer dan 150.000 mᶟ wordt onttrokken.

Artikel 3.94 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de reden van de onttrekking;

  • b.

    de hoeveelheid te onttrekken grondwater;

  • c.

    het invloedgebied van de onttrekking;

  • d.

    de milieueffectrapportage;

  • e.

    de effecten van de onttrekking op de omgeving door middel van een rapport dat voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de bijlage bij deze keur;

  • f.

    de begin- en einddatum van de onttrekking; en

  • g.

    bij bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of bodemsanering de diepte van de (bouw)put.

Artikel 3.95 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of het onttrekken van grondwater verenigbaar is met het belang van het behoeden van het beheergebied voor nadelige gevolgen van het onttrekken van grondwater.

Artikel 3.96 Algeheel verbod

Het is verboden om grondwater te onttrekken voor beregening of bevloeiing uit een door het dagelijks bestuur aangewezen gebied zoals opgenomen in het beperkingengebied Beregeningsregeling grondwater als bedoeld in paragraaf 1.3 als de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is.

Paragraaf 3.18 Afrastering

Artikel 3.97 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen van een afrastering op waterstaatswerken en in bijbehorende beschermingszones zoals opgenomen in het beperkingengebied Waterstaatswerken als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.98 Inhoud specifieke zorgplicht

In aanvulling op de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.7 houdt de zorgplicht in dat:

  • a.

    de draden van de afrastering makkelijk met de hand te verwijderen zijn op het moment dat dit nodig is voor het beheer en onderhoud van het waterstaatswerk door het waterschap; en

  • b.

    de draden van de afrastering zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.

Artikel 3.99 Algemene regel

  • 1.

    Gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen op of nabij waterstaatswerken worden voorzien van een voldoende kerende afrastering.

  • 2.

    De afrastering op een waterkering en bijbehorende beschermingszone voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de afrastering is maximaal 1,00 meter hoog; en

    • b.

      de afrastering is ten minste 0,50 meter uit de teen van de waterkering geplaatst.

  • 3.

    De afrastering op en langs een oppervlaktewaterlichaam en in de bijbehorende beschermingszone voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de afrastering is maximaal 1,00 meter hoog;

    • b.

      de afrastering wordt op de grens van het onderhoudspad, aan de landzijde geplaatst, indien dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is;

    • c.

      de afrastering staat tenminste 0,50 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam indien er geen sprake is van een onderhoudspad;

    • d.

      de afrastering wordt op de grens met de natuurvriendelijke oever of oeverbeplanting geplaatst.

  • 4.

    Als onderhoud door middel van begrazing plaatsvindt om natuurontwikkeling mogelijk te maken kan het dagelijks bestuur toestemming verlenen om geen afrastering te plaatsen.

Artikel 3.100 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning een onverplichte afrastering te plaatsen of een verplichte afrastering die niet voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.99, tweede of derde lid.

Artikel 3.101 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de lengte van de afrastering;

  • b.

    het aantal meters dat de afrastering vanuit de insteek wordt geplaatst; en

  • c.

    als de afrastering dwars op het onderhoudspad wordt geplaatst of er gebruik gemaakt wordt van een draaihek in de afrastering.

Artikel 3.102 Beoordelingsregels

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

    • a.

      de afrastering geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectplan, een vastgesteld projectplan, een vastgesteld ontwerp watervergunning, een verleende watervergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerplan of een vastgesteld waterbeheerplan; en als

    • b.

      de afrastering geplaatst wordt in een beschermingszone en het oppervlaktewaterlichaam aan beide zijden bereikbaar blijft voor onderhoud en inspecties;

    • c.

      de watervergunning gevraagd wordt voor het plaatsen aan één zijde van het oppervlaktewaterlichaam:

      • 1e.

        het onderhoudspad niet in eigendom bij het waterschap is;

      • 2e.

        het oppervlaktewaterlichaam vanaf de andere zijde goed kan worden onderhouden; en

      • 3e.

        aan de zijde van de te plaatsen afrastering nog altijd een vrije strook met een breedte van minimaal 1,00 meter aanwezig is;

    • d.

      het een meanderzone betreft:

      • 1e.

        de afrastering geplaatst wordt op voldoende grote afstand van het oppervlaktewaterlichaam;

      • 2e.

        deze redelijkerwijs niet buiten de meanderzone gerealiseerd kan worden; en

      • 3e.

        verwacht mag worden dat de afrastering de meandering ook in de toekomst niet hindert.

Paragraaf 3.19 Recreatief medegebruik

Artikel 3.103 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone voor recreatieve doeleinden zoals opgenomen in het beperkingengebied Waterstaatswerken als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.104 Inhoud specifieke zorgplicht

In aanvulling op de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.7 houdt de zorgplicht in dat:

  • a.

    het recreatief medegebruik plaatsvindt tussen zonsopgang en zonsondergang;

  • b.

    vangmiddelen voor het bestrijden van muskus- en/of beverratten niet worden beschadigd, los of open gemaakt of verplaatst;

  • c.

    er geen afval in het oppervlaktewater en bijbehorende beschermingszone komt;

  • d.

    er geen hinder voor andere gebruikers of aan- of omwonenden ontstaat;

  • e.

    objecten niet in het oppervlaktewaterlichaam en de bijbehorende beschermingszone worden achtergelaten; en

  • f.

    het recreatief medegebruik niet is toegestaan als dat dit door de beheerder wordt aangegeven.

Artikel 3.105 Algemene regel wandelen

Er mag gewandeld worden op een waterstaatswerk en op bijbehorende beschermingszones, tenzij aangegeven is dat wandelen verboden is.

Artikel 3.106 Algemene regel fietsen

Er mag gefietst worden op een waterstaatswerk en op bijbehorende beschermingszones op de daarvoor aanwezige fietspaden.

Artikel 3.107 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning te fietsen als niet wordt voldaan aan artikel 3.106.

Artikel 3.108 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de locatie waar wordt gefietst; en

  • b.

    het tijdstip waarop wordt gefietst.

Artikel 3.109 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het oppervlaktewaterlichaam, de bijbehorende beschermingszones en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 3.110 Algemene regel ruiter- en mensport

Paardrijden en mennen mag op een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone als:

  • a.

    het een door middel van bebording aangewezen ruiterpad is;

  • b.

    er uitsluitend stapvoets wordt gereden; en

  • c.

    het geen waterkering betreft.

Artikel 3.111 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone als niet wordt voldaan aan artikel 3.110.

Artikel 3.112 Aanvraagvereiste vergunningplicht

Reserveren

Artikel 3.113 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan de waterkering en het oppervlaktewaterlichaam, de bijbehorende beschermingszones en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 3.114 Meldplicht evenement

  • 1.

    Het is verboden gebruik te maken van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone voor een evenement, zonder tenminste 14 dagen voor aanvang van het evenement dit te melden, als

    • a.

      het een evenement zonder gemotoriseerde voertuigen betreft;

    • b.

      het aantal bezoekers, inclusief de deelnemers en aanwezige organisatoren niet meer dan 200 is;

    • c.

      er geen grondroeringen worden gedaan; en

    • d.

      er geen object wordt geplaatst.

  • 2.

    Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9, een beschrijving van het evenement.

Artikel 3.115 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone voor een evenement als niet voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.114, eerste lid.

Artikel 3.116 Aanvraagvereiste vergunning

Bij de aanvraag van de watervergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    het geschatte aantal bezoekers, inclusief de deelnemers;

  • b.

    de datum van het evenement; en

  • c.

    een beschrijving van het evenement.

Artikel 3.117 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het oppervlaktewaterlichaam, de bijbehorende beschermingszones en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 3.118 Inhoud specifieke zorgplicht sportvissen

In aanvulling op de specifieke zorgplicht zoals opgenomen in artikel 3.104 geldt dat:

  • a.

    aangebrachte attributen na gebruik worden verwijderd; en

  • b.

    er niet gevist wordt binnen een straal van 50 meter van een stuw of gemaal.

Artikel 3.119 Algemene regel sportvissen

Er mag gebruik gemaakt worden van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone voor sportvissen indien:

  • a.

    er gevist wordt in water dat verhuurd is aan de Visfederatie; en

  • b.

    er geen grondroering wordt gedaan.

Artikel 3.120 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone voor sportvissen als niet voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.119.

Artikel 3.121 Aanvraagvereiste vergunningplicht

Reserveren

Artikel 3.122 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het oppervlaktewaterlichaam, de bijbehorende beschermingszones en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 3.123 Inhoud specifieke zorgplicht ongemotoriseerd varen

In aanvulling op de specifieke zorgplicht zoals opgenomen in artikel 3.104 geldt dat:

  • a.

    er niet gevaren wordt binnen een straal van 50 meter van een stuw of gemaal; en

  • b.

    tussen zonsondergang en zonsopgang het vaartuig zich niet binnen het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone mag bevinden.

Artikel 3.124 Algemene regel ongemotoriseerd varen

Er mag gevaren worden met een ongemotoriseerd vaartuig op een oppervlaktewaterlichaam als:

  • a.

    gevaren wordt op een oppervlaktewaterlichaam dat onderdeel is van een kanoroute;

  • b.

    het oppervlaktewaterlichaam niet de Boven Dinkel betreft; en

  • c.

    gebruik gemaakt wordt van een steiger voor het in- en uitstappen.

Artikel 3.125 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam om te varen met een ongemotoriseerd vaartuig als:

    • a.

      geen gebruik wordt gemaakt een steiger voor het in- en uitstappen;

    • b.

      gevaren wordt op een oppervlaktewaterlichaam dat geen onderdeel is van een kanoroute; of

    • c.

      het oppervlaktewaterlichaam de Boven Dinkel betreft en de periode waarin gevaren wordt tussen 30 september en 1 april ligt.

  • 2.

    Het is verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam om te varen met een motorvaartuig tenzij het de Vecht betreft.

Artikel 3.126 Aanvraagvereiste vergunningplicht

Reserveren

Artikel 3.127 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het oppervlaktewaterlichaam, de bijbehorende beschermingszones en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 3.128 Algeheel verbod

Het is verboden om te varen op de Boven Dinkel in de periode van 1 april tot en met 30 september.

Artikel 3.129 Algemene regel zwemmen

Er mag gezwommen worden in oppervlaktewater.

Artikel 3.130 Algemene regel schaatsen

Er mag geschaatst worden op oppervlaktewater.

Paragraaf 3.20 Vrijstelling activiteiten waterschap

Artikel 3.131 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het beheergebied zoals opgenomen in het beperkingengebied Beheergebied Vechtstromen als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 3.132 Vrijstelling activiteiten waterschap

De artikelen 3.1 tot en met 3.130 zijn niet van toepassing op activiteiten die het waterschap uitvoert of laat uitvoeren, in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken op grond van artikel 1 van de Waterschapswet en die vallen onder beheer, zijnde onderhoud en herstel van waterstaatswerken.

Paragraaf 3.21 Overige activiteiten

Artikel 3.133 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone zoals opgenomen in het beperkingengebied Waterstaatswerken als bedoeld in paragraaf 1.3 voor activiteiten die niet genoemd zijn in deze verordening.

Artikel 3.134 Vergunningplicht

Het is verboden zonder watervergunning een activiteit die niet genoemd is in deze verordening uit te voeren.

Artikel 3.135 Aanvraagvereiste vergunningplicht

Reserveren

Artikel 3.136 Beoordelingsregel vergunning

Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of de activiteit verenigbaar is met het belang van het behoeden van het waterstaatswerk en de beschermingszone voor nadelige gevolgen van de activiteit.

HOOFDSTUK 4 PROCEDURELE BEPALINGEN

Paragraaf 4.1 Delegatie

Artikel 4.1 Bevoegdheden

Het dagelijks bestuur is bevoegd om de volgende delen van de Keur vast te stellen en te wijzigen:

  • a.

    regels over vergunningplichtige activiteiten;

  • b.

    regels over vergunningvrije activiteiten;

  • c.

    regels over meldingsplichtige activiteiten; en

  • d.

    de beperkingengebieden als bedoeld in paragraaf 1.3.

Artikel 4.2 Verantwoording

Het dagelijks bestuur legt op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af over de beslissingen en besluiten die ter uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden zijn genomen.

Paragraaf 4.2 Toezicht en handhaving

Artikel 4.3 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de keur zijn belast de daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap of andere personen.

Artikel 4.4 Strafbepalingen

  • 1.

    Overtredingen van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht watervergunningen

  • 1.

    Een vergunning voor een activiteit op grond van de keur zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze keur en die onherroepelijk is, geldt als een watervergunning op grond van deze keur.

  • 2.

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht een watervergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze keur een aanvraag om een vergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze keur een verbod geldt om de activiteit zonder watervergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de vergunning onherroepelijk wordt. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als die vergunning onherroepelijk wordt.

Artikel 5.2 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze keur een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1e.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2e.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3e.

      de last is opgeheven.

Paragraaf 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.3 Intrekking Keur

De Keur waterschap Vechtstromen wordt ingetrokken.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Keur waterschap Vechtstromen 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering d.d. 25 november 2020,

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen,

dr. S.M.M. Kuks, watergraaf drs. R.I. Andringa, secretaris

Bijlage Begripsbepalingen

  • ‘beperkingengebied’: een bij deze Keur aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object;

  • ‘beplanting’: alles waarmee de grond beplant is, hoogopgaand en laagblijvend;

  • ‘beschermingszone’: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

  • ‘beregening’: het besproeien van gewassen en tuinen met water, waarbij gebruik gemaakt mag worden van een bassin;

  • ‘bevloeiing’: irrigatiemethode waarbij het water over het grondoppervlak naar het gewas of de tuin stroomt;

  • ‘bodemsanering’: het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem, zijnde het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

  • ‘bouwputbemaling’: het onttrekken van grondwater met als doel het kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;

  • ‘coupure’: een onderbreking in een waterkering voor de doorvoer van een weg of spoorweg, die bij extreme waterstanden afsluitbaar is;

  • ‘duiker’: een constructie met als doel de wederzijdse verbinding tussen oppervlaktewater te waarborgen, waarbij in principe de bodem van de waterloop, in tegenstelling tot die van de brug, wordt onderbroken;

  • ‘debiet’: de hoeveelheid water die per tijdseenheid door een doorsnede stroomt;

  • ‘dempen’: het verkleinen (geheel of gedeeltelijk dempen) van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam;

  • ‘drainagemiddelen’: drains, kleine sloten of greppels voor de afvoer van water over en door de grond met als doel de grondwaterstand kunstmatig te beïnvloeden;

  • ‘evenement’: een georganiseerde, verplaatsbare gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak op of in een waterstaatswerk of beschermingszone bevindt of beweegt;

  • ‘gestuurde boring’: sleufloze techniek die gebruikt wordt voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur;

  • ‘grondwatersanering’: het verwijderen van verontreinigende componenten uit een grondwaterlichaam door middel van onttrekking (en zuivering) van verontreinigd grondwater;

  • ‘insteek’: snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld;

  • ‘kabel’: transportmedium zonder holle ruimte, veelal voor elektriciteit of communicatie. Leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel;

  • ‘legger’: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet;

  • ‘leiding’: alle druk- of pijpleidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen, niet in open verbinding staan met oppervlaktewater;

  • ‘lozen’: het door middel van een werk, of op een andere (indirecte) wijze, brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het daarbij uit een ander oppervlaktewater is gehaald;

  • ‘lozingsvoorziening’: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;

  • ‘meanderzone’: aan een waterstaatswerk grenzende zone waarbinnen oppervlaktewaterlichamen door natuurlijke verplaatsing of beekherstel hun bedding kunnen verleggen;

  • ‘ondersteunend kunstwerk’: werken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap, voor de waterkering of voor het functioneren van de waterhuishouding;

  • ‘ongewoon voorval’: gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • ‘onttrekken’: het kunstmatig halen van water uit een oppervlaktewater- of grondwaterlichaam;

  • ‘onttrekkingsvoorziening’: een constructie om water uit een oppervlaktewater- of grondwaterlichaam te onttrekken;

  • ‘profiel van vrije ruimte’: vrij te houden ruimte voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van een waterkering, ook in de toekomst;

  • ‘proefbronnering’: het onttrekken van grondwater met als doel het onderzoeken van de hoeveelheid grondwater die tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken;

  • ‘profiel’: doorsnede van een object in lengterichting, in dwarsrichting of langs een verticaal, waarbij kenmerken van het object langs de doorsnede worden vastgelegd;

  • ‘recreatief medegebruik’: het gebruik maken van een waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszones voor recreatieve doeleinden;

  • ‘sleufbemaling’: bronbemaling bij een smalle, meestal voortschrijdende, bouwput;

  • ‘spanningsbemaling’: het onttrekken van grondwater uit het watervoerende pakket met als doel de opwaartse druk te verlagen om opbarsten van de bodem te voorkomen;

  • ‘steiger, vlonder of overhangend bouwwerk’: een werk, een constructie aan of op het water die bedoeld is om mensen direct bij het water toe te laten, of om met een vaartuig aan te leggen (vissen, zwemmen, kanoën, zeilen, gemotoriseerde vaartuigen);

  • ‘talud’: een onder helling gelegen vlak; bij water de zijdelingse begrenzing tussen waterbodem en maaiveld;

  • ‘talud beschermende voorziening’; een oeverbeschermende voorziening met of zonder fundering, welke door menselijk toedoen is ontstaan, gemaakt of ingericht;

  • ‘vaste bodem’: de hoogte van de bodem als de losse bodem weggehaald is;

  • ‘vergraven’: het wijzigen van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam;

  • ‘waterhuishoudkundige functie’: de functie die de provincie en/of het waterschap aan het waterstaatswerk heeft toegekend;

  • ‘waterkering’: grondlichaam of natuurlijke hoogte, al dan niet in combinatie met een constructie, die een waterkerende functie heeft voor oppervlaktewater, (mede) dienend tot het behalen van het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast of overstroming;

  • ‘waterschap’: waterschap Vechtstromen;

  • ‘werken’: alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte constructies of inrichtingen, inclusief bouwwerken, en restanten daarvan;

  • ‘wet’: Waterwet.

Bijlage Beheergebied Vechtstromen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Waterstaatswerken

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Oppervlaktewaterlichamen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Waterkeringen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Beregeningsregeling oppervlaktewater

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Beregeningsregeling grondwater

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Winterbed Vecht

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Boven Dinkel

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Aanvraagvereiste onttrekken grondwater, eisen rapport effect op de omgeving

  • 1.

    Projectomschrijving

    • a.

      Topografische kaart met locatieaanduiding van de onttrekking

    • b.

      Afmetingen, ontgravings-/onttrekkingsniveau’s en uitvoeringswijze

    • c.

      Mogelijke alternatieve uitvoeringswijze(n)

  • 2.

    Inventarisatie bodemopbouw, geohydrologie en oppervlaktewater

    • a.

      Beschrijving uitgevoerde onderzoeken en inventarisaties

    • b.

      Schematisatie bodemopbouw, geohydrologie en oppervlaktewater

    • c.

      Grondwaterstanden en stijghoogten

    • d.

      Grondwaterkwaliteit

  • 3.

    Verwachte debieten en grondwaterstands-/stijghoogteverlagingen

    • a.

      Beschrijving bepalings-/berekeningsmethode

    • b.

      Uitgangspunten bepalingen/berekeningen

    • c.

      Bandbreedteanalyse van de onzekere parameters als grondwaterstanden, doorlatendheid, invloed van ondergrondse constructies.

    • d.

      Beschrijving debieten en invloedsgebieden

  • 4.

    Beschrijving en beoordeling effecten en risico’s

    • a.

      Effecten op het werk

      • i.

        Opbarsten bodem

      • ii.

        Horizontale en/of verticale grondverplaatsing

    • b.

      Effecten op de omgeving

      • i.

        Bodemdaling als gevolg van zetting, klink, oxidatie, rijping of anderszins

      • ii.

        Bebouwing, fundering en infrastructuur (autowegen, railwegen, dijken, kaden, kabels en leidingen)

      • iii.

        Bodem- en grondwaterverontreinigingen

      • iv.

        Grondwaterbeschermingsgebieden

      • v.

        Zoet-brak-zout grensvlak (upconing)

      • vi.

        Natuur

      • vii.

        Landbouw

      • viii.

        Openbare groenvoorziening en particuliere tuinen

      • ix.

        Archeologie en aardkundige waarden

    • c.

      Effecten op overige (grondwater) onttrekkingen

      • i.

        Waterwingebieden

      • ii.

        Koude-warmteopslag

      • iii.

        Onttrekkingen van derden

  • 5.

    Waterkwaliteit en lozing

    • a.

      Verwachte waterkwaliteit opgepompte grondwater (voldoende informatie beschikbaar of analyses uitgevoerd)

    • b.

      Lozingsroute (in de bodem, in oppervlaktewater, hemelwater- of vuilwaterriool) en motivatie hiervan;

    • c.

      Beschrijving eventuele aanvullende zuiveringstechnische maatregelen

  • 6.

    Maatregelen en monitoring

    • a.

      Beschrijving eventuele aanvullende (compenserende) maatregelen

    • b.

      Beschrijving eventuele alternatieve uitvoeringsmethoden

    • c.

      Beschrijving monitoring

  • 7.

    Technische principes van de onttrekking

  • 8.

    Van toepassing zijnde voorschriften, vergunningen en belastingen

TOELICHTING

Algemene toelichting

De Omgevingswet zou in werking treden op 1 januari 2021. Door het uitbreken van het Covid-19 virus is wereldwijd de maatschappij ontwricht. Daardoor heeft de rijksoverheid besloten om de inwerkingtreding van de Omgevingswet uit te stellen tot 1 januari 2022. Waterschap Vechtstromen was in volle voorbereiding op de inwerkingtreding op 1 januari 2021 toen dit werd uitgesteld naar 1 januari 2022. Nu uitstel een kans bood om ervaring op te doen is besloten om de keur opnieuw vast te stellen waarbij waar mogelijk de wetgevingstechniek, opbouw en structuur van de Omgevingswet en het Bal zijn gevolgd en de handreiking van de TROWA is toegepast. Bij deze beleidsneutrale omzetting zijn de keur, de algemene regels en de beleidsregels samengevoegd in één document. De ervaring die wordt opgedaan kan ingezet worden bij het opstellen en vaststellen van de waterschapsverordening.

Grondslag van de keur

De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 juncto artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan het waterschap zijn opgedragen zijn volgens artikel 1 van de Waterschapswet de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld het vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.

De keur van waterschappen is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale (water)verordeningen.

Opbouw van de Keur

Voor de opbouw en structuur van deze keur is de aankomende Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving als uitgangspunt genomen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen. Hierbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. De begrippen uit de Waterwet zijn automatisch van toepassing.

Verder zijn er het toepassingsgebied, de doelen en beperkingengebieden bepaald. Ook is hier bepaald tot wie de bepalingen in de keur zijn gericht, welke zorgplicht hier bij hoort en wanneer er maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld.

De algemene indieningsvereisten voor een melding en vergunning zijn in paragraaf 1.6 opgenomen. Net als de gegevens die verstrekt moeten worden in geval van een informatieverplichting en wat gedaan moet worden als er gegevens wijzigen.

Paragraaf 1.7 gaat over ongewone voorvallen en hoofdstuk 1 eindigt met een paragraaf over calamiteiten.

HOOFDSTUK 2 BEHEER EN ONDERHOUD

Het tweede hoofdstuk regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de onderhoudslegger (art. 78, tweede lid van de Waterschapswet). In de onderhoudslegger staan de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten moeten voldoen.

Dit hoofdstuk is in overeenstemming gebracht met het beleidskader Omvang onderhoud watersysteem zoals dat in 2018 is vastgesteld door het dagelijks bestuur.

In dit hoofdstuk is ook opgenomen wat er onder gewoon onderhoud en buitengewoon onderhoud wordt verstaan.

Verder zijn de gebodsbepalingen met betrekking tot coupures, sluizen en peilregulerende kunstwerken opgenomen.

HOOFDSTUK 3 ACTIVITEITEN

Hoofdstuk 3 is, net als de andere hoofdstukken, opgedeeld in paragrafen. Elke paragraaf bevat een activiteit. Voor de betreffende activiteit staan alle regels in één paragraaf.

De opbouw van de paragraaf is als volgt. Allereerst wordt aangegeven op welk beperkingengebied de paragraaf van toepassing is. Aansluitend is, indien nodig in aanvulling op de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7 de specifieke zorgplicht opgenomen. Als er een algemene regel geldt is deze na de specifieke zorgplicht opgenomen. Deze wordt eventueel gevolgd door de meldplicht en daarna de vergunningplicht. Als er in aanvulling op de indieningsvereisten zoals opgenomen in hoofdstuk 1 aanvullende gegevens aangeleverd moeten worden staat dit hierbij vermeld. De artikelen over de vergunning eindigt met het artikel waarin de beoordelingsregel is opgenomen. Hierin staat waaraan de aanvraag wordt getoetst. Als er een algeheel verbod geldt eindigt de paragraaf hiermee.

Hoe was het en waar staat het nu

Voor de vaststelling van deze keur waren er een keur met verbodsbepalingen, algemene regels en beleidsregels. De algemene regels, of wel de vrijstellingen, die er waren zijn nu opgenomen in de artikelen ‘algemene regel’. Hierin staat wat er mag. Dit kan aangevuld zijn met een artikel ‘meldplicht’. Dit zijn de meldplichten zoals deze eerder in de algemene regels waren opgenomen. Alles wat niet hierin opgenomen is, is vergunningplichtig, tenzij een algeheel verbod geldt. De vergunningplicht is opgenomen in de artikelen ‘vergunningplicht’.

Bij de vorige keur hoorden de Beleidsregels waterkwantiteit Keur waterschap Vechtstromen. Hierin was opgenomen waaraan een vergunningaanvraag getoetst werd. Dat is in deze keur opgenomen in de artikelen ‘beoordelingsregel’. Hierin staat waaraan een vergunningaanvraag getoetst wordt. Als er een algeheel verbod geldt wordt de paragraaf hiermee afgesloten.

HOOFDSTUK 4 PROCEDURELE BEPALINGEN

In hoofdstuk 4 is bepaald dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid krijgt om bepaalde onderdelen van de keur te wijzigen. Ook deze bevoegdheidsverdeling is op basis van een beleidsneutrale omzetting opgesteld. Hierin zijn geen veranderingen ten opzichte van voorheen.

Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur verzoeken om verantwoording af te leggen.

Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen opgenomen.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Ondanks dat het een beleidsneutrale omzetting betreft is er wel voor gekozen om overgangsregels op te stellen, zodat duidelijkheid en rechtszekerheid wordt geboden.

Daarnaast bevat hoofdstuk 5 bepalingen over het intrekken van de voorgaande keur, de inwerkingtreding en de citeertitel van deze keur.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Vanwege de leesbaarheid is ervoor gekozen de begrippen in een bijlage op te nemen.

De begrippen uit de Waterwet zijn rechtstreeks van toepassing op de keur en zijn daarom niet herhaald. Bij gebruik van begrippen uit AmvB’s zijn deze van toepassing. Als hierin geen omschrijving van een begrip gebruikt kon worden heeft de Aquo-standaard als basis gediend.

Paragraaf 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Onder de Omgevingswet worden de regels van het waterschap ontsloten in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Om in het DSO de regels goed weer te kunnen geven moet aangegeven zijn op welk gebied de regels van toepassing zijn. Om daar alvast op voorbereid te zijn wordt in de keur gewerkt met toepassingsgebieden. Dit is het gebied waarop de regels van toepassing zijn.

Deze bepaling geeft duidelijk aan dat de verordening bedoeld is voor het beheergebied van het waterschap. Per activiteit is bepaald welk toepassingsbereik geldt. Deze bepaling fungeert als vangnet voor alle regels waarvoor niet een specifieker toepassingsbereik is opgenomen.

Er zijn waterstaatswerken in het beheergebied waarvan de beschermingszone doorloopt in het beheergebied van een ander waterschap. In de beschermingszone van het waterstaatswerk is de keur dan wel van toepassing.

Artikel 1.3 Doelen

De doelen uit artikel 2.1 van de Waterwet zijn hier herhaald. Dit zijn de doelen waarvoor de regels in de keur zijn opgesteld.

Paragraaf 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 1.4 Beperkingengebieden

Dit artikel is ter voorbereiding op het DSO. Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor de digitale kaarten met de ligging van bijvoorbeeld waterstaatswerken en bijbehorende zones. Hierdoor wordt het in het DSO mogelijk om te zien voor welk gebied een regel geldt en welke regels er op een bepaalde plek gelden.

Een beperkingengebied is een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.

In dit artikel worden de beperkingengebieden aangewezen. In deze gebieden gelden regels op het moment dat iemand hier een activiteit wil uitvoeren. De kaarten waarop de beperkingengebieden staan zijn als bijlage bij de keur gevoegd. Per activiteit is aangegeven welk beperkingengebied geldt. Voor het geheel van de keur geldt dat het beperkingengebied het Beheergebied Vechtstromen is, zoals bepaald is in artikel 1.2.

Artikel 1.5 Beperkingengebied in geval van ontbreken geometrische aanwijzingen

Dit artikel is bedoeld voor de situaties dat de aanleg of wijziging van waterstaatswerken is vergund of dat er een projectplan voor is vastgesteld en nog in uitvoering is of is uitgevoerd, maar nog niet geometrisch is begrensd.

Paragraaf 1.4 Normadressaat

Artikel 1.6 Normadressaat

De normadressaat is degene tot wie de regels zijn gericht. Degene die de activiteit verricht is de vergunninghouder. In het kader van handhaving kan dus ook de vergunninghouder worden aangeschreven indien een activiteit niet conform de regels wordt uitgevoerd.

Hier is de normadressaat in zijn algemeenheid voor de gehele keur geregeld. Daar waar de normadressaat voor een specifiek geval afwijkt is dat in de betreffende regels bepaald.

Paragraaf 1.5 Zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.7 Zorgplicht watersysteem

In artikel 1.7 is de algemene zorgplicht met betrekking tot het waterschap opgenomen. Bij de activiteiten zelf in hoofdstuk 3 is indien nodig een specifieke zorgplicht bij de activiteit opgenomen. De specifieke zorgplicht van de activiteit is een nadere uitwerking. Zowel de algemene als de specifieke zorgplicht is voor de betreffende activiteit van toepassing.

De algemene zorgplicht geldt altijd, eventueel aangevuld met de specifieke zorgplicht.

De zorgplicht is een basisregel die als uitgangspunt geldt, deze wordt in acht genomen bij elke activiteit die uitgevoerd wordt. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.

Tweede lid, sub c

Het voorkomen van de belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater geldt zowel tijdens de uitvoering van het werk als na de afronding van het werk.

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften

Het is mogelijk om in een specifieke situatie maatwerkvoorschriften op te stellen. Dit kan zowel een aanvulling als een afwijking zijn op de regels uit de keur. Het opstellen van de maatwerkvoorschriften kan zowel ambtshalve als op verzoek gebeuren.

Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. De maatwerkvoorschriften richten zich op degene die de betreffende handeling verricht of gaat verrichten. Bij de toepassing van maatwerkvoorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen.

De te stellen maatwerkvoorschriften mogen er niet toe leiden dat de te verrichten handelingen grotendeels of in het geheel geen doorgang kunnen vinden, tenzij de handelingen naar het oordeel van het bestuur ontoelaatbaar nadelige gevolgen hebben voor het watersysteem.

Paragraaf 1.6 Algemene indieningsvereisten

Artikel 1.9 Melding

Hier staan de indieningsvereisten die gelden voor iedere melding. Per specifieke activiteit kunnen aanvullende gegevens nodig zijn. Die zijn dan bij die specifieke regels vermeld.

In het tweede lid staat de wijze van aanleveren in geval de gegevens elektronisch worden aangeleverd.

Er zijn situaties dat er extra informatie nodig is om een juiste beoordeling te maken. Deze mogelijkheid is opgenomen in het derde lid. Dit moeten uitzonderingssituaties zijn. Als blijkt dat er standaard meer opgevraagd wordt, dan moet dit aan de indieningsvereisten toegevoegd worden.

Artikel 1.10 Indieningsvereisten vergunning

Hier staan de indieningsvereisten die gelden voor iedere aanvraag van een vergunning. Per specifieke activiteit kunnen aanvullende gegevens nodig zijn. Die zijn dan bij die specifieke regels vermeld.

In het tweede lid staat de wijze van aanleveren in geval de gegevens elektronisch worden aangeleverd.

Er zijn situaties dat er extra informatie nodig is om een juiste beoordeling te maken. Deze mogelijkheid is opgenomen in het derde lid. Dit moeten uitzonderingssituaties zijn. Als blijkt dat er standaard meer opgevraagd wordt, dan moet dit aan de indieningsvereisten toegevoegd worden.

Een situatie waarin gebruik gemaakt wordt van het derde lid is in het geval van drainage. Als de drainage in de buurt van grondwaterafhankelijke natuur wordt aangelegd is het noodzakelijk dat er een rapport waarin het effect op de omgeving staat wordt aangeleverd. In andere situaties is dit rapport niet (altijd) nodig, daarom is dit niet als standaard indieningsvereiste bij drainage opgenomen. Via dit artikel kan deze informatie alsnog opgevraagd worden.

Artikel 1.11 Informatieverplichting

Er zijn activiteiten die uitgevoerd mogen worden zonder dat hiervoor een meldplicht of vergunningplicht is. In sommige van deze situaties kan het wenselijk zijn voor het waterschap om wel over bepaalde informatie te beschikken. Op basis van dit artikel kan die informatie opgevraagd worden.

Artikel 1.12 Wijziging gegevens

In dit artikel is bepaald hoe gehandeld moet worden als er gegevens wijzigen nadat een melding is gedaan, vergunning is aangevraagd of informatie is verstrekt.

Artikel 1.13 Bevoegd gezag

Het dagelijks bestuur is bevoegd om meldingen aan te nemen, vergunningen te verlenen, informatie en wijziging van gegevens in ontvangst te nemen. Om met deze beleidsneutrale omzetting ook te zorgen dat de bevoegdheden beleidsneutraal overgaan is deze bepaling opgenomen.

Paragraaf 1.7 Ongewone voorvallen

Artikel 1.14 Informeren over een ongewoon voorval

Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan. Als dit gebeurt dient het waterschap hiervan direct op de hoogte gebracht te worden.

Artikel 1.15 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Eerste lid

In artikel 1.15, eerste lid is opgenomen welke informatie verstrekt moeten worden. Het is niet de bedoeling dat gewacht wordt met informatie verstrekken tot alle genoemde informatie bekend is, zodra er informatie bekend is wordt deze verstrekt.

Tweede lid

In het tweede lid is opgenomen dat de informatie na mondeling verstrekken ook op schrift gesteld wordt. Dit is opgenomen om ook op een later moment helder en duidelijk te hebben welke gegevens en bescheiden zijn verstrekt.

Paragraaf 1.8 Calamiteiten

Artikel 1.16 Algeheel verbod bij calamiteiten

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer- en aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

HOOFDSTUK 2 BEHEER EN ONDERHOUD

Paragraaf 2.1 Normadressaat onderhoud

Artikel 2.1 Normadressaat onderhoud

Eerste lid

Voor hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud is de normadressaat afwijkend van de normadressaat zoals bepaald in artikel 1.6. In dit artikel is de normadressaat voor hoofdstuk 2 opgenomen.

In dit artikel wordt algemeen geregeld dat degenen die zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen in de legger of, als er nog geen legger is, zijn aangewezen zoals bepaald in het tweede lid van dit artikel, verplicht zijn tot het verrichten van onderhoud zoals beschreven in dit hoofdstuk.

De legger geeft aan wie onderhoudsplichtig zijn, de bepalingen geven aan welk onderhoud de onderhoudsplichtigen verplicht zijn uit te voeren. De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Vaak wordt deze legger gecombineerd met de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Formeel zijn dit twee verschillende leggers.

Tweede lid

Het is mogelijk dat op grond van artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet nog geen legger is vastgesteld voor (bepaalde) waterstaatswerken. De onderhoudsplichtige volgt dan niet uit de onderhoudslegger. Artikel 2.1, tweede lid voorziet in een vangnet voor deze situatie. Dit artikel is in overeenstemming gebracht met het beleidskader Omvang en onderhoud watersysteem zoals dat is vastgesteld in 2018.

Onderhoud kan op een andere wijze zijn geregeld, bijvoorbeeld in een watervergunning, overeenkomst of op basis van gewoonterecht. Als dat het geval is, gaan deze afspraken voor.

Paragraaf 2.2 Gewoon onderhoud

Artikel 2.2 Inhoud onderhoudsplicht

Eerste lid

In dit artikel is in zijn algemeenheid geregeld dat de onderhoudsplichtige verplicht is een waterstaatswerk in stand te houden overeenkomstig zijn waterhuishoudkundige functie.

Tweede lid

Dit artikel geeft weer wat onderhoudsplichtigen (die in de legger zijn aangewezen) aan gewoon onderhoud aan waterkeringen moeten doen. Bij het verwijderen van schadelijke diersoorten en begroeiingen moet gedacht worden aan die diersoorten en die beplantingen die aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de dijk. Dus geen gaten in de dijk of beschadiging van de speciale grasmat of diepe wortels in de dijk. De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust ingevolge artikel 1, derde lid van de Waterschapswet bij het waterschap.

Derde lid

Begroeiingen en afval moeten worden verwijderd uit oppervlaktewaterlichamen door de in de legger aangewezen onderhoudsplichtigen. Met afval wordt bedoeld voorwerpen, materialen en stoffen die de aan- of afvoer of berging van water belemmeren.

Vierde lid

In artikel 2.2, vierde lid is aangegeven dat onderhoudsplichtigen van waterkeringen de ondersteunende kunstwerken of werken in, op of boven waterkeringen of de bijbehorende beschermingszone waterkerend moeten houden.

Vijfde lid

In artikel 2.2, vijfde lid is aangegeven dat onderhoudsplichtigen de middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken in goede staat dienen te onderhouden. Op verzoek van het waterschap dient de goede werking te worden getoond.

Zesde lid

Dit artikel gebiedt onderhoudsplichtigen ondersteunende kunstwerken en werken bij oppervlaktewaterlichamen te onderhouden. Het gaat hier om (kunst)werken die (mede) een waterhuishoudkundige functie hebben, zoals duikers, overkluizingen en stuwen.

Paragraaf 2.3 Buitengewoon onderhoud

Artikel 2.3 Inhoud onderhoudsplicht

Artikel 2.3 geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan waterstaatswerken. Er wordt in dit artikel verwezen naar de ligging, vorm afmeting en constructie zoals in de legger opgenomen. Bij deze inhoudelijke beschrijving van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de legger, bedoeld in de Waterwet. Deze Waterwetlegger geeft aan waar een waterstaatswerk aan moet voldoen en via artikel 2.3 wordt geregeld dat de onderhoudsplichtige (die in de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet is aangewezen) het buitengewone onderhoud zo moet uitvoeren dat wordt voldaan aan deze Waterwetlegger.

Artikel 2.4 Algeheel verbod

De periode van 15 oktober tot en met 15 april is de zogenoemde hoogwater-periode. In deze periode is de kans aanwezig dat het water tot aan de waterkeringen staat. In een dergelijke periode is het niet wenselijk dat buitengewoon onderhoud aan deze kering wordt uitgevoerd. Dit kan namelijk tijdelijk de stabiliteit van de waterkering beïnvloeden, waardoor de waterveiligheid niet gegarandeerd kan worden.

Paragraaf 2.4 Gebodsbepalingen

Artikel 2.5 Coupures en sluizen

Bij hoog water, bij oefeningen, etc. kan het nodig zijn coupures en sluizen te sluiten. Het bestuur kan hiertoe besluiten. De onderhoudsplichtigen van deze coupures en sluizen zijn aangewezen op de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet en zijn verplicht op eerste aanzegging van het bestuur deze te sluiten.

Artikel 2.6 Peilregulerende kunstwerken

Onderhoudsplichtigen van peilregulerende kunstwerken moeten een bepaald stuwpeil instellen, indien het bestuur daartoe besluit. Verplichtingen vanuit een eventueel peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten hierbij in acht worden genomen.

HOOFDSTUK 3 ACTIVITEITEN

Paragraaf 3.1 Bruggen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.2 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.3 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.4 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.5 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn het in stand houden van de hydraulische eigenschappen van het oppervlaktewaterlichaam, het waarborgen van de stabiliteit van bodem en taluds en de normale onderhoudsmogelijkheden.

Algemeen

Een brug wordt meestal geplaatst om een perceel te ontsluiten of om openbare wegen over oppervlaktewaterlichamen te verbinden.

Doorstroming en waterberging

Als bruggen worden geplaatst zonder ondersteunende pijlers in het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam heeft de brug vrijwel geen effect op de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam. Bij lange bruggen worden vaak wel pijlers gebruikt.

Daardoor kan de doorstroming enigszins worden beïnvloed, bijvoorbeeld door ophoping van vuil wanneer de ondersteuningspunten/pijlers te dicht op elkaar zijn geplaatst.

Daarnaast kan het te laag plaatsen van een brug ook een negatieve invloed hebben op de doorstroming.

Onderhoud

Doelmatig onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam mag door het plaatsen van de brug niet worden belemmerd. Er worden daarom eisen gesteld aan de hoogte van de brug met betrekking tot de doorvaarthoogte en –breedte en de afstand tussen de eventuele pijlers. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de tussenliggende afstand van kunstwerken in verband met de onderhoudsmogelijkheden. Wanneer een brug bijvoorbeeld te dicht op een andere brug of een dam met duiker is geplaatst zou dat kunnen betekenen dat doelmatig onderhoud met behulp van machines moeilijk wordt of zelfs niet meer mogelijk is.

Stabiliteit

Bij het plaatsen van bruggen moet rekening gehouden worden met de stabiliteit van de bodem en taluds. Bruggen kunnen een aanzienlijk gewicht hebben en als er geen sprake is van een goede ondersteuning, zou dat kunnen leiden tot het verzakken van de oevers of het talud. Er worden daarom eisen gesteld aan de positie van de brug ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam.

Daarnaast hebben bruggen een negatieve invloed op begroeiing onder de brug, waardoor ook een negatieve invloed op de stabiliteit van taluds. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

Paragraaf 3.2 Dam met duiker

Artikel 3.6 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.7 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.8 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.9 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.10 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van doorstroming en bergingscapaciteit, het waarborgen van de stabiliteit van de taluds en de normale onderhoudsmogelijkheden.

Algemeen

Een dam met duiker wordt meestal geplaatst om een perceel te ontsluiten of om wegen over oppervlaktewateren te verbinden.

Doorstroming en bergingscapaciteit

Bij het plaatsen van een dam met duiker treedt een vernauwing op van het oppervlaktewaterlichaam, waardoor de doorstroming van het water vermindert. Afhankelijk van de lengte van de dam en de diameter van de duiker treedt opstuwing en verlies aan berging op. Deze negatieve effecten moeten worden voorkomen. Afhankelijk van de functie en de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam worden er minimale afmetingen gesteld aan dam met duiker; hierbij speelt de lengte van de duiker ook een rol (duikers onder infrastructurele werken).

Onderhoud

Het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam mag door de dam met duiker niet worden belemmerd. Om goed onderhoud te kunnen uitvoeren is het van belang dat de watergang goed bereikbaar is voor (machinaal) onderhoud. De dam met duiker mag daarom niet te dicht bij andere (kunst)werken worden aangelegd.

Stabiliteit

Bij het aanleggen van een dam met duiker moet rekening gehouden worden met de stabiliteit van de taluds en oevers.

Ecologie

Het materiaal waaruit de dam met duiker bestaat kan van invloed zijn op de waterkwaliteit. Er kunnen daarom eisen worden gesteld aan het gebruikte materiaal en aan de afwerking van de taluds.

Paragraaf 3.3 Steiger, vlonder en overhangend bouwwerk

Artikel 3.11 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.12 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.13 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.14 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.15 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het mogelijk maken van voorzieningen zoals steigers, vlonders en andere soortgelijke bouwwerken, zonder dat de doorstroming wordt belemmerd. De voorzieningen mogen geen nadelige invloed hebben op de stabiliteit van het talud. Belangrijk aspect is het waarborgen van de mogelijkheden voor gewoon en buitengewoon onderhoud.

Algemeen

Het maken van een steiger kan noodzakelijk zijn om aan te meren met een (plezier)vaartuig, om zitplaatsen voor vissers te maken en om als in - en uitstappunt voor het zwemmen te fungeren.

Doorstroming

Indien een steiger ondersteund wordt door palen die in het water zijn geplaatst of indien de steiger tot op de waterlijn wordt aangebracht, kan dit tot stremming en of opstuwing leiden. Ook spelen de inrichting en peilfluctuaties van het oppervlaktewaterlichaam een rol.

Onderhoud

Steigers mogen geen nadelige invloed hebben op het onderhoudsbeleid. Uitgangspunt is dat het onderhoud machinaal wordt uitgevoerd. Dit kan met varend materieel worden uitgevoerd (maaiboot) of met rijdend materieel.

Stabiliteit

Een steiger kan belemmerend werken op de groei van taludbeschermende beplanting. Een oeverbescherming is dan noodzakelijk.

Paragraaf 3.4 Beplanting

Artikel 3.16 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.17 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.18 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.19 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.20 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Door het plaatsen van beplanting in en langs oppervlaktewaterlichamen kunnen de doorstroming, de waterberging, het doorstromingsprofiel en de onderhoudsmogelijkheden nadelig worden beïnvloed. Ook de stabiliteit van de taluds kan in het geding komen. Het moet mogelijk blijven om doelmatig onderhoud uit te voeren, maar ook dat de overige functies, met name natuur behouden blijven.

Algemeen

Beplanting heeft een hoge belevingswaarde, maar is direct nabij een oppervlaktewaterlichaam niet altijd gewenst. Met betrekking tot het onderhoud en de bereikbaarheid van het oppervlaktewaterlichaam hebben solitaire beplanting en/of rijbeplanting minder nadelige gevolgen dan aaneengesloten hoog opgaande beplanting.

Doorstroming en bergingscapaciteit

Sommige beplanting bevindt zich door zijn aard of functie in het natte profiel van een oppervlaktewaterlichaam of bevindt zich in en langs het waterstaatswerk met beschermingszone. Beplanting kan de doorstroming en bergingscapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam nadelig beïnvloeden. De afweging die gemaakt moet worden, is dat een benodigd doorstromingsprofiel zoals vastgelegd in de legger, geen hinder mag ondervinden van de beplanting.

Onderhoud

Doelmatig onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam mag niet worden belemmerd. Als dit vanaf de kant wordt gedaan dient een strook langs het oppervlaktewaterlichaam vrij gehouden te worden. Als het onderhoud vanaf het water wordt uitgevoerd, dient voldoende doorvaartbreedte en doorvaarthoogte vrij te blijven.

Stabiliteit

Bij het aanbrengen van beplanting moet rekening worden gehouden met de stabiliteit van het talud. Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam moet hiervoor geschikt zijn. Door met name grotere bomen en struiken kan het talud afschuiven door omwaaien, of instabiel worden door schaduwwerking, waardoor schade kan ontstaan aan het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudswerkzaamheden kunnen worden belemmerd. Er worden daarom eisen gesteld aan de plaatsing van de beplanting ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam en ten opzichte van elkaar.

Ecologie/ overige gebruiksfuncties

Beplanting kan van invloed zijn op de waterkwaliteit door schaduwwerking op en te veel directe bladval in het oppervlaktewaterlichaam.

Paragraaf 3.5 Taludbeschermende voorzieningen

Deze paragraaf heeft raakvlakken met de diverse paragraven voor bruggen, dam met duiker, steiger, vlonder en overhangend bouwwerk, werken algemeen, kabel en leiding.

Artikel 3.21 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.22 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.23 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.24 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.25 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het in stand houden en beschermen van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van doorstroming en bergingscapaciteit en het waarborgen van de gewone en buitengewone onderhoudsmogelijkheden.

Algemeen

Het waterschap is verantwoordelijk voor het functioneren van het watersysteem. In het algemeen geldt dat het aanleggen van werken in een oppervlaktewaterlichaam, dan wel de beschermingszone, negatieve gevolgen kan hebben voor het functioneren van het watersysteem.

Onderhoud

Om de aan- en afvoer te kunnen waarborgen voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij de aanleg van werken in, op, boven of onder waterstaatwerken (met bijbehorende onderhoudsstroken) en in beschermingszones deze taken niet in het geding komen.

Stabiliteit

Werken in het oppervlaktewaterlichaam (in de beschermingszone) kunnen de constructie en stabiliteit van de taluds en eventuele reeds bestaande werken aantasten, waardoor het noodzakelijk kan zijn bescherming aan te brengen.

Ecologie/ Waterkwaliteit

De werken kunnen een negatief effect hebben op de waterkwaliteit. Het ecologisch functioneren van een oppervlaktewater kan ook door een werk worden belemmerd, bijvoorbeeld doordat het een barrière vormt voor migratie van bepaalde diersoorten.

Paragraaf 3.6 Werken algemeen

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.27 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.28 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.29 Aanvraagvereiste vergunning

-

Artikel 3.30 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van de functie van oppervlaktewaterlichamen en meanderzones als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem.

Algemeen

Obstakels en bouwwerken zijn niet wenselijk, omdat deze een negatief effect (kunnen) hebben op de bereikbaarheid, het onderhoud en de afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam.

Een object of bouwwerk kan tevens meandering of herinrichting belemmeren.

Doorstroming en waterberging

Sommige werken bevinden zich vanuit hun functie in het natte profiel van oppervlaktewaterlichamen. Voor deze objecten en bouwwerken (bruggen, dam met duikers, oevervoorzieningen, etc). zijn afzonderlijk regels opgesteld.

Onderhoud

Werken die binnen de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen worden geplaatst kunnen het doelmatig onderhoud van die oppervlaktewaterlichamen belemmeren. Een van de functies van beschermingszones is het kunnen uitvoeren van machinaal onderhoud. Obstakels en bouwwerken in de beschermingszone zijn in principe dan ook niet gewenst.

Stabiliteit

Als een werk te dicht op de insteek wordt geplaatst kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van een oppervlaktewaterlichaam. Het talud zou daardoor kunnen verzakken waardoor de doorstroming van het water wordt belemmerd.

Sub a

In artikel 3.30, sub a staat dat het bouwwerk niet in of op een oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst. Dit geldt voor alle bouwwerken met uitzondering van een brug of een dam met duiker. Hiervoor zijn in respectievelijk paragraaf 3.1 en 3.2 afzonderlijke regels opgenomen.

Paragraaf 3.7 Dempen

Artikel 3.31 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.32 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.33 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.34 Aanvraagvereiste vergunning

-

Artikel 3.35 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is de functie van oppervlaktewaterlichamen te beschermen. Het gaat er daarbij om dat het profiel van oppervlaktewaterlichamen en daarmee de water aan- en afvoer en de waterberging tenminste hetzelfde blijven. Ook moet het mogelijk blijven om zonder belemmeringen doelmatig onderhoud en inspecties van oppervlaktewaterlichamen uit te kunnen voeren en de eventuele vaarfuncties in stand te kunnen houden.

Algemeen

Het dempen van oppervlaktewaterlichamen kan een negatieve invloed hebben op de werking van het watersysteem. Het uitgangspunt is dat de waterhuishouding in beginsel niet negatief mag worden beïnvloed. De afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam mag niet verminderen. Het onderhoud moet doelmatig kunnen worden uitgevoerd.

Het voorkomen van negatieve invloed door demping kan gerealiseerd worden door de vermindering van het bergend vermogen te compenseren. Dit kan bijvoorbeeld door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam of het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam.

Onderhoud

Onderhoud is noodzakelijk om een goed functioneren van het watersysteem te waarborgen.

Bij het vergraven van een bestaand oppervlaktewaterlichaam, moeten doelmatige onderhoudsmogelijkheden aanwezig blijven.

Met betrekking tot de afmetingen van de nieuwe oppervlaktewaterlichamen moet dus niet alleen rekening gehouden worden met de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zelf, maar ook met de beschermingszones. Dit is vooral belangrijk als er sprake is van meerdere perceelseigenaren. Met deze onderhoudsplicht, evenals het in stand houden van de obstakelvrije beschermingszone, moet voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden door alle belanghebbenden zijn ingestemd.

Stabiliteit

Het is bij nieuwe en te vergraven oppervlaktewaterlichamen belangrijk dat de stabiliteit van oevers en taluds wordt gewaarborgd. Er worden daarom voorschriften gegeven over de taludverhouding en de afwerking van de oever. Ook het opbarsten van de bodem moet worden voorkomen. Afhankelijk van de status van het water kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

Ecologie

Er kunnen (ongewenste) effecten optreden op een aan het oppervlaktewaterlichaam toegekende ecologische functie. Bij een demping kan de doorstroming verminderen waardoor de waterkwaliteit afneemt. De leefomstandigheden voor planten en dieren kunnen zodanig wijzigen dat het voortbestaan van specifieke planten of dieren wordt bedreigd.

Paragraaf 3.8 Vergraven

Artikel 3.36 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.37 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.38 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.39 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.40 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is de functie van oppervlaktewaterlichamen te beschermen. Het gaat er daarbij om dat het profiel van oppervlaktewaterlichamen en daarmee de water aan- en afvoer en de waterberging tenminste hetzelfde blijven. Ook moet het mogelijk blijven om zonder belemmeringen doelmatig onderhoud en inspecties van oppervlaktewaterlichamen uit te kunnen voeren en de eventuele vaarfuncties in stand te kunnen houden.

Algemeen

Het dempen of vergroten van oppervlaktewaterlichamen kan een negatieve invloed hebben op de werking van het watersysteem. Het uitgangspunt is dat de waterhuishouding in beginsel niet negatief mag worden beïnvloed. De afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam mag niet verminderen. Het onderhoud moet doelmatig kunnen worden uitgevoerd.

Onderhoud

Onderhoud is noodzakelijk om een goed functioneren van het watersysteem te waarborgen.

Bij het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam of het vergraven van een bestaand oppervlaktewaterlichaam, moeten doelmatige onderhoudsmogelijkheden aanwezig blijven.

Met betrekking tot de afmetingen van de nieuwe oppervlaktewaterlichamen moet dus niet alleen rekening gehouden worden met de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zelf, maar ook met de beschermingszones. Dit is vooral belangrijk als er sprake is van meerdere perceelseigenaren. Met deze onderhoudsplicht, evenals het in stand houden van de obstakelvrije beschermingszone, moet voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden door alle belanghebbenden zijn ingestemd.

Stabiliteit

Het is bij nieuwe en te vergraven oppervlaktewaterlichamen belangrijk dat de stabiliteit van oevers en taluds wordt gewaarborgd. Er worden daarom voorschriften gegeven over de taludverhouding en de afwerking van de oever. Ook het opbarsten van de bodem moet worden voorkomen. Afhankelijk van de status van het water kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

Ecologie

Er kunnen (ongewenste) effecten optreden op een aan het oppervlaktewaterlichaam toegekende ecologische functie. Bij een demping kan de doorstroming verminderen waardoor de waterkwaliteit afneemt. De leefomstandigheden voor planten en dieren kunnen zodanig wijzigen dat het voortbestaan van specifieke planten of dieren wordt bedreigd.

Het beschikbaar zijn van een beschermingszone van 3 meter voor een nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam is vooral bedoeld voor het toegankelijk maken van het oppervlaktewaterlichaam voor onderhoud.

Paragraaf 3.9 Handelingen en werkzaamheden in het winterbed van de Vecht

Artikel 3.41 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.42 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.43 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.44 Aanvraagvereiste vergunning

-

Artikel 3.45 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van de bergende en stroomvoerende functie van het winterbed van de Vecht als onderdeel van het totale watersysteem.

Obstakels en bouwwerken zijn niet wenselijk, omdat deze een negatief effect (kunnen) hebben op de doorstroming en waterberging van de Vecht en het bijbehorend rivierbed.

Paragraaf 3.10 Drainage

Artikel 3.46 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.47 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.48 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.49 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Sub d

Hier is opgenomen dat een duidelijke locatie waar de uitmondingen in het oppervlaktewaterlichaam komen te liggen moet worden aangeleverd. Dit is opgenomen omdat het soms gaat om verschillende oppervlaktewaterlichamen bij een aanvraag.

Artikel 3.50 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Ten behoeve van de taak van het waterschap, de zorg voor het watersysteem, kan het nodig zijn drainage te verbieden. Gedacht kan worden aan verdrogingsbestrijding. Onder drainage wordt onder andere het aanleggen van een daadwerkelijk drainagesysteem als het aanleggen van ondiepe greppels verstaan.

Paragraaf 3.11 Water infiltreren in de bodem

Voor drie specifieke categorieën van onttrekkingen en infiltraties zijn op grond van artikel 6.4 van de Waterwet gedeputeerde staten bevoegd en dus niet het waterschap. Het gaat hier om de onttrekkingen en infiltraties ten behoeve van:

  • industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 mᶟ per jaar is;

  • de openbare drinkwatervoorziening;

  • een bodemenergiesysteem.

Artikel 3.51 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebieden de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebieden valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.52 Inhoud specifieke zorgplicht

-

Artikel 3.53 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

In het tweede lid is bepaald in welke situatie infiltratiewerken als één inrichting worden gezien.

Artikel 3.54 Aanvraagvereiste vergunning

-

Artikel 3.55 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Paragraaf 3.12 Kabel

Het leggen van kabels onder of over oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszone komt zeer veel voor. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. De bepalingen in deze paragraaf borgen de waterstaatkundige belangen.

Artikel 3.56 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.57 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Sub c

Deze is als zorgplicht opgenomen, omdat er een meldplicht is. Op het moment dat de kabel gelegd kan worden en hiervoor een melding gedaan moet worden is het ook van belang dat als de kabel buiten gebruik is, deze wel verwijderd wordt. Bij een melding is niet de mogelijkheid om een voorschrift toe te voegen, daarom is deze bepaling in de zorgplicht opgenomen.

Artikel 3.58 Meldplicht

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht opgenomen.

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden alvorens de activiteit uitgevoerd mag worden. Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit lid genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het OLO beschikbaar gestelde formulier. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Artikel 3.59 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.60 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.61 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem. Belangrijke aspecten hierbij zijn het in stand houden van de stabiliteit van de taluds en oevers, het waarborgen van de normale onderhoudsmogelijkheden en de doorstroming van het water tijdens en na de aanleg ervan.

Algemeen

Kabels kunnen zowel parallel aan als kruisend ten opzichte van de oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het oppervlaktewaterlichaam door.

Doorstroming

De doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam mag niet worden gehinderd. Daarom mogen kabels niet in het doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Er zijn voorschriften die bepalen op welke wijze kabels ten opzichte van het (legger)profiel moeten worden aangelegd.

Onderhoud

Van belang is dat kabels niet worden beschadigd als onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd. Voorschriften met betrekking tot de diepteligging beperken dit risico.

Stabiliteit

Kabels worden veelal aangelegd door middel van een open ontgraving en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van een oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oevers en de taluds. Wanneer een kabel eenmaal is ingegraven of geboord zou het voor kunnen komen dat deze beschadigd raakt. Er worden daarom bijvoorbeeld eisen gesteld aan de afmetingen van een ontgraving (maximale breedte en diepte van de geul) en de ligging van de kabel ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam.

Voor de stabiliteit is niet zozeer de kabel maar de uitvoeringsmethode voor de aanleg van de kabel bepalend. Veelal leidt dit tot het stellen van aanvullende voorschriften.

Tevens kunnen oppervlaktewaterlichamen voorzien zijn van kademuren. In die gevallen kan het belangrijk zijn om aanvullende voorschriften te stellen.

Ecologie/ overige gebruiksfuncties

Kabels mogen geen belemmering vormen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden.

Bij meanderende oppervlaktewaterlichamen zal de ligging ervan in de tijd veranderen. Om er voor te zorgen dat de kabel niet wordt bloot gespoeld kunnen nadere eisen aan de diepteligging van de kabel worden gesteld. Hierbij kan een afweging worden gemaakt tussen de economische levensduur en de snelheid van meanderen.

Paragraaf 3.13 Leiding

Het leggen van leidingen onder of over oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszone komt zeer veel voor. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. De bepalingen in deze paragraaf borgen de waterstaatkundige belangen.

Artikel 3.62 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebieden de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebieden valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.63 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Sub d

Deze is als zorgplicht opgenomen, omdat er een meldplicht is. Op het moment dat de leiding gelegd kan worden en hiervoor een melding gedaan moet worden is het ook van belang dat als de leiding buiten gebruik is, deze wel verwijderd wordt. Bij een melding is niet de mogelijkheid om een voorschrift toe te voegen, daarom is deze bepaling in de zorgplicht opgenomen.

Artikel 3.64 Meldplicht

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht opgenomen.

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden alvorens de activiteit uitgevoerd mag worden. Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit lid genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het OLO beschikbaar gestelde formulier. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Artikel 3.65 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.66 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.67 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem. Belangrijke aspecten hierbij zijn het in stand houden van de stabiliteit van de taluds en oevers, het waarborgen van de normale onderhoudsmogelijkheden en de doorstroming van het water tijdens en na de aanleg ervan.

Algemeen

Leidingen kunnen zowel parallel aan als kruisend ten opzichte van de oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het oppervlaktewaterlichaam door.

Doorstroming

De doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam mag niet worden gehinderd. Daarom mogen leidingen niet in het doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Er zijn voorschriften die bepalen op welke wijze leidingen ten opzichte van het (legger)profiel moeten worden aangelegd.

Onderhoud

Van belang is dat leidingen niet worden beschadigd als onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd. Voorschriften met betrekking tot de diepteligging beperken dit risico.

Stabiliteit

Leidingen worden veelal geplaatst door middel van een open ontgraving en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van een oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oevers en de taluds. Wanneer een leiding eenmaal is ingegraven of geboord zou het voor kunnen komen dat deze beschadigd raakt. Er worden daarom bijvoorbeeld eisen gesteld aan de afmetingen van een ontgraving (maximale breedte en diepte van de geul) en de ligging van de leiding ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam.

Voor de stabiliteit is niet zozeer de leiding maar de uitvoeringsmethode voor de aanleg van de leiding bepalend. Veelal leidt dit tot het stellen van aanvullende voorschriften.

Tevens kunnen oppervlaktewaterlichamen voorzien zijn van kademuren. In die gevallen kan het belangrijk zijn om aanvullende voorschriften te stellen.

Ecologie/ overige gebruiksfuncties

Leidingen mogen geen belemmering vormen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden.

Bij meanderende oppervlaktewaterlichamen zal de ligging ervan in de tijd veranderen. Om er voor te zorgen dat de leiding niet wordt bloot gespoeld kunnen nadere eisen aan de diepteligging van de leiding worden gesteld. Hierbij kan een afweging worden gemaakt tussen de economische levensduur en de snelheid van meanderen.

Paragraaf 3.14 Aanleggen lozings- of onttrekkingsvoorziening

Artikel 3.68 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.69 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.70 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam tot 60 mᶟ per uur is een relatief eenvoudig en vooral in de agrarische sector een veel voorkomende handeling waarvoor een permanente lozings- of onttrekkingsvoorziening in het talud van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd. Het is daarbij van belang dat het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewater niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de voorziening. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Deze regel ziet niet op afvoer van hemelwater die rechtstreeks via een werk in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht.

Artikel 3.71 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.72 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.73 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Paragraaf 3.15 Lozen op oppervlaktewater

Artikel 3.74 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.75 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.76 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.77 Meldplicht

Het is van belang om inzicht te hebben in de hoeveelheden water die worden geloosd, zodat beleid hierop kan worden afgestemd. Voor het lozen van water is een meldplicht opgenomen indien de capaciteit van de pomp waarmee water wordt geloosd meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit lid genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het OLO beschikbaar gestelde formulier. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Artikel 3.78 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.79 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.80 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het voorkomen van een overbelasting van het watersysteem. Het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen heeft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt namelijk een effect op de bergingscapaciteit van die oppervlaktewaterlichamen, maar de doorstroming en de waterkwaliteit kunnen ook worden beïnvloed. Aan de hand van de afmetingen en capaciteit en de status van een oppervlaktewaterlichaam kan de maximaal toelaatbare hoeveelheid te lozen water worden bepaald.

Afvoercapaciteit

Een oppervlaktewaterlichaam en/of watersysteem moet voldoende doorstromen om een bepaalde hoeveelheid te lozen water af te kunnen voeren.

Stabiliteit

De hoeveelheid te brengen water in een oppervlaktewaterlichaam kan van geval tot geval enorm verschillen. Afhankelijk van de hoeveelheid te brengen water en de snelheid waarmee het water op het oppervlaktewaterlichaam wordt geloosd, kan dit schade aan het oppervlaktewaterlichaam veroorzaken. Er kan schade ontstaan aan het talud waarin wordt geloosd of waarin een lozingswerk in aangebracht. Daarnaast kunnen peilschommelingen leiden tot instabiliteit van de taluds. Dit moet voorkomen worden. Daarom kan het waterschap in de watervergunning hiervoor aanvullende eisen stellen.

Ecologie / overige gebruiksfuncties

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan een lozing onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Bijvoorbeeld omdat flora en fauna worden aangetast door de hoge stroomsnelheid. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Paragraaf 3.16 Onttrekken aan oppervlaktewater

Artikel 3.81 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.82 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.83 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.84 Meldplicht

Het is van belang om inzicht te hebben in de hoeveelheden water die worden onttrokken, zodat beleid hierop kan worden afgestemd. Voor het onttrekken van water is een meldplicht opgenomen indien de capaciteit van de pomp waarmee water wordt onttrokken meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit lid genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het OLO beschikbaar gestelde formulier. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Artikel 3.85 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.86 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.87 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het voorkomen van overlast als gevolg van onttrekkingen uit oppervlaktewaterlichamen. Het onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen heeft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt namelijk een effect op de stabiliteit van taluds en doorstroming van oppervlaktewaterlichamen. Aan de hand van de watervoerendheid of status van een oppervlaktewaterlichaam kan de maximaal toelaatbare hoeveelheid te onttrekken water worden bepaald.

Algemeen

Als gevolg van grote onttrekkingen kunnen oppervlaktewaterlichamen (versneld) droogvallen. Dit kan leiden tot beperkingen in het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam zowel in hydrologische als in ecologische zin. Dit risico doet zich bij kleinere onttrekkingen in het algemeen niet voor. Om die reden zijn deze kleine onttrekkingen in artikel 3.83 algemene regel opgenomen.

Doorstroming en berging

Een oppervlaktewaterlichaam moet voldoende doorstromen om een bepaalde hoeveelheid te onttrekken water te kunnen aanvoeren.

Stabiliteit

De hoeveelheid te onttrekken water uit een oppervlaktewaterlichaam kan van geval tot geval enorm verschillen. Afhankelijk van de hoeveelheid te onttrekken water en de snelheid waarmee het water uit het oppervlaktewater wordt gehaald, kan dit schade aan het oppervlaktewaterlichaam veroorzaken.

Ecologie

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan een onttrekking onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Artikel 3.88 Algeheel verbod

Eerste lid

Dit verbod is opgenomen ter bescherming van het betreffende pand van het oppervlaktewaterlichaam waaruit wordt onttrokken. Met een pand wordt bedoeld het stuk oppervlaktewaterlichaam tussen 2 opeenvolgende peilregulerende kunstwerken, waarbij een vistrap ook als peilregulerend kunstwerk wordt beschouwd. Wanneer de afvoer over het eerst benedenstrooms gelegen peilregulerende kunstwerk of onderleider stagneert, ontstaat het risico dat het betreffende pand droog komt te staan door onttrekking uit het oppervlaktewaterlichaam. Dit is niet wenselijk voor het watersysteem en niet voor de ecologische toestand van het systeem.

Tweede lid

Beregening uit een oppervlaktewaterlichaam is in beginsel toegestaan (binnen het vigerende meldings- en vergunningenbeleid), tenzij sprake is van gebieden die een aanvullende bescherming vergen.

In bepaalde gebieden is het onwenselijk dat water onttrokken wordt uit oppervlaktewater. Hierbij moet gedacht worden aan oppervlaktewaterlichamen met een hoge ecologische doelstelling of oppervlaktewaterlichamen die zeer kwetsbaar worden door onttrekkingen. Daarom wordt het nodig geacht in deze gebieden het onttrekken van oppervlaktewater te allen tijde te verbieden. In het beperkingengebied Beregeningsregeling oppervlaktewater als bedoeld in paragraaf 1.3 worden de betreffende oppervlaktewaterlichamen weergegeven.

Paragraaf 3.17 Onttrekken grondwater

Voor drie specifieke categorieën van onttrekkingen en infiltraties zijn op grond van artikel 6.4 van de Waterwet gedeputeerde staten bevoegd en dus niet het waterschap. Het gaat hier om de onttrekkingen en infiltraties ten behoeve van:

  • industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 mᶟ per jaar is;

  • de openbare drinkwatervoorziening;

  • een bodemenergiesysteem.

Artikel 3.89 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.90 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.

Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is.

Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.

Sub a

De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket mag niet meer worden verlaagd dan noodzakelijk. Dit betekent in ieder geval dat de freatische grondwaterstand niet meer mag worden verlaagd dan 0,5 meter beneden het actuele ontgravingsniveau. Hierdoor kan de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket per fase van de werkzaamheden verschillen, afhankelijk van de ontgravingsdiepte per fase.

Deze geldt voor alle grondwateronttrekking, denk hierbij ook aan de brandblusvoorziening.

Sub b

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Hier is daarom bepaald dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking en tijdens het beheer van de voorziening moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichting die hier is opgenomen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.

Sub c

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Hier is daarom bepaald dat na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichting die hier is opgenomen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.

Sub d

Voor de handhaafbaarheid van de maximale verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket is het noodzakelijk dat het niveau gemeten kan worden. Hiervoor moet een peilbuis of meetput op een doelmatige locatie worden geplaatst. Vanuit het streven naar zo laag mogelijke lasten, is het plaatsen van een peilbuis of meetput niet bij alle onttrekkingen voorgeschreven. Deze verplichting beperkt zich tot de onttrekkingen via spanningsbemaling.

Afhankelijk van de aard van de onttrekking en de specifieke locatie kan de locatie van de peilbuis of meetput belangrijk zijn. In deze gevallen kan het bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschrijven waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht.

Bij freatische onttrekking is het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk. Daarom wordt dit niet voorgeschreven. Desondanks kan de lokale situatie aanleiding geven tot het plaatsen van een peilbuis of meetput. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten. Met een maatwerkvoorschrift kan het bestuur in deze uitzonderlijke situaties een peilbuis of meetput voorschrijven. Hierbij kan tevens worden bepaald waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht.

Sub e

Indien retourbemaling wordt toegepast, is het vanuit het oogpunt van goed grondwaterbeheer noodzakelijk dat het grondwater wordt teruggebracht in het grondwaterpakket waaruit het is onttrokken. Hiermee wordt ongewenste uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten voorkomen.

Het uitgangspunt is: verstandig omgaan met grondwater. Onttrekkingen van grondwater uit de zoetwaterreserve kunnen dit uitgangspunt in gevaar brengen. Indien de onttrekking een te grote impact heeft op de zoetwaterreserve is het mogelijk om retourbemaling via een maatwerkvoorschrift af te dwingen. Hierbij wordt het grondwater teruggebracht in de zoetwaterreserve.

Sub f

Op grond van artikel 6.11, tweede lid van het Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 95%.

De provincie kan heffingen opleggen als de onttrekking meer dan 100.000 mᶟ is. Het waterschap moet deze gegevens invoeren in LGR, zodat de provincie kan bepalen of er een heffing opgelegd kan worden. Om de juiste gegevens in te kunnen voeren is deze meet- en rapportageplicht ingesteld.

Sub g

De resultaten van de meting genoemd onder sub f moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging aan het bestuur worden opgegeven.

Sub h

Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. Hier wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid van het Waterbesluit bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden. De grenzen van onttrekkingen die als beperkt worden aangemerkt staan in de voorschriften. Deze grenzen van maximale omvang van de onttrekking zijn afkomstig uit de provinciale waterverordening.

Artikel 3.91 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

De minder risicovolle onttrekkingen vallen onder de algemene regel.

Eerste lid

Grondwateronttrekkingen voor brandblusvoorzieningen komen veelal voor in gebieden waar onvoldoende oppervlaktewater dan wel leidingwater voorhanden is. Het onttrekken van grondwater voor bijvoorbeeld het blussen van branden kan dan de enig mogelijke oplossing zijn. Hier speelt uiteraard een groot maatschappelijk belang bij. Bovendien zal de grondwateronttrekking vrijwel nooit worden ingezet (alleen in noodsituaties en bij testen). De kans op onherstelbare schade aan de omgeving is daarom zeer beperkt. De relevante belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door deze bepaling in de algemene regel.

Tweede lid

Kleine onttrekkingen, capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur, voor bouwputbemaling, proefbronnering en bodemsanering is toegestaan ongeacht de duur van deze onttrekkingen, omdat de gevolgen hiervan zo gering zijn dat naar verwachting hiervan geen nadelige effecten optreden.

Bij de aanleg van kabels en leidingen wordt er gedurende een langere tijd op verschillende locaties grondwater onttrokken door middel van sleufbemaling. Het ‘reizende’ karakter van deze onttrekkingen zorgt er voor dat lokaal weinig effecten zijn op de omgeving.

Indien de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is geldt dat niet langer dan 2 dagen aaneengesloten onttrokken mag worden.

Derde lid

Kleine onttrekkingen, capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur, voor beregening of bevloeiing, grondwatersanering, het industrieel proces en een andere reden dan genoemd in deze keur, zijn toegestaan ongeacht de duur van deze onttrekkingen, omdat de gevolgen hiervan zo gering zijn dat naar verwachting hiervan geen nadelige effecten optreden.

Artikel 3.92 Meldplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden alvorens de activiteit uitgevoerd mag worden. Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

De onttrekking van grondwater is noodzakelijk voor het uitvoeren van werkzaamheden. Voor het beheer van het grondwater is het echter belangrijk dat de onttrekking niet groter is dan noodzakelijk.

Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid

Voor diverse redenen van grondwateronttrekkingen is er een meldplicht opgenomen. Afhankelijk van de reden en de lengte van de aaneengesloten periode van onttrekken is er verschil in het aantal dagen dat de melding voor de daadwerkelijke onttrekking moet worden gedaan. Voorwaarde is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus per lid een cumulatieve opsomming. Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.

Zesde, zevende en achtste lid

In het zesde, zevende en achtste lid is bepaald welke gegevens voor de genoemde specifieke activiteiten, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in deze leden genoemd staan zijn specifiek voor de in de leden genoemde activiteit.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het OLO beschikbaar gestelde formulier. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Artikel 3.93 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Sub e

Indien voor het industrieel proces in een aaneengesloten periode van 365 dagen meer dan 150.000 mᶟ wordt onttrokken dient hiervoor een vergunning bij de provincie te worden aangevraagd.

Artikel 3.94 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.95 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Artikel 3.96 Algeheel verbod

Beregening uit grondwater is in beginsel toegestaan (binnen het vigerende meldings- en vergunningenbeleid uit de Keur), tenzij sprake is van gebieden die een aanvullende bescherming vergen. Sommige gebieden zijn dusdanig afhankelijk van een goede vochtvoorziening, dat een grondwateronttrekking of het cumulatieve effect van meerdere grondwateronttrekkingen direct negatieve invloed heeft op de kwaliteit van deze (ecologische) functies. Het behoud en ontwikkeling van deze gebieden vergt een specifieke bescherming, in de vorm van een jaarrond verbod op grondwateronttrekking binnen deze gebieden en een zone hierom heen. Welke gebieden zo’n aanvullende bescherming nodig hebben, is gebaseerd op de provinciale natuurdoeltypenkaarten.

Uit het onderzoek volgt dat het effect van onttrekking voor beregening uit grondwater tot een afstand van 200 meter merkbaar is. Deze afstand van maximaal 200 meter is de uitkomst van berekeningen waarbij rekening gehouden is met cumulatieve effecten van meerdere onttrekkingen op korte afstand, de diversiteit in bodemopbouw in de beheersgebieden van de Rijn-Oost waterschappen en met een periode van extremere droogte. Uit het onderzoek is gebleken dat vooral ook de cumulatie van effecten van onttrekkingen op korte afstand van elkaar zorgt voor significante effecten op grondwaterafhankelijke natuurgebieden. Een vergunningstelsel waarin een individuele onttrekking op zijn effecten beoordeeld wordt, volstaat daarmee niet om deze gebieden afdoende te beschermen.

In het beperkingengebied Beregeningsregeling grondwater als bedoeld in paragraaf 1.3 worden de betreffende gebieden weergegeven.

Paragraaf 3.18 Afrastering

Artikel 3.97 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.98 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.99 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd moet worden. Hiervoor hoeft geen melding gedaan te worden en geen vergunning aangevraagd te worden. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Eerste lid

Grondgebruikers zijn verplicht langs hun gronden in de buurt van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, bergingsgebieden of ondersteunende kunstwerken afrasteringen te plaatsen om daarmee te voorkomen dat dieren deze waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren.

Het doel van de algemene regel is:

  • 1.

    het beschermen van waterstaatswerken en onderhoudspaden door de aanwezigheid van afrasteringen voor te schrijven langs de hieraan grenzende percelen indien op deze percelen dieren worden gehouden;

  • 2.

    dat de afrasteringen om dieren te weren niet zodanig worden gesitueerd en geconstrueerd dat ze een obstakel zijn voor een effectief en efficiënt onderhoud van deze werken.

Motivering van de algemene regel

Het plaatsen en hebben van een afrastering is een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk, dat door de Keur verplicht is gesteld. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

In de Keur worden onder werken verstaan: alle door menselijk toedoen ontstane of nog te maken constructies met toebehoren. Hieronder dient onder andere te worden begrepen het plaatsen, hebben en onderhouden van afrasteringen. Met afrasteringen worden hekwerken, paal-draad constructies en dergelijke bedoeld.

Derde lid

De in dit artikel genoemde grens met het onderhoudspad, natuurvriendelijke oevers en/of oeverbeplanting betreft de eigendoms- of gebruiksgrens. In geval de grens nader bepaald moet worden, moet het waterschap hierover worden geraadpleegd.

Vierde lid

Lid 4 geeft aan dat niet altijd een afrastering verplicht is. Wanneer onderhoud wordt uitgevoerd door middel van begrazing om natuurontwikkeling te bevorderen, hoeft geen afrastering geplaatst te worden. Hiervoor is echter wel toestemming van het bestuur van het waterschap nodig. Van natuurontwikkeling is sprake wanneer in een bepaald terrein een complex van maatregelen wordt getroffen om de natuurwaarden daar te (laten) vergroten. Hierbij kan gedacht worden aan het aanleggen van flauwe oevers.

Artikel 3.100 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.101 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.102 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is het beschermen van de functie van oppervlaktewaterlichamen en meanderzones als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem.

Algemeen

Afrasteringen en hekwerken zijn niet wenselijk, omdat deze een negatief effect (kunnen) hebben op de bereikbaarheid, het onderhoud en de afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam. Dit betreft niet de afrasteringen als veekering, waarvoor in artikel 3.99 de algemene regel is opgenomen.

Onderhoud

Om de aan- en afvoer te kunnen waarborgen voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij de aanleg van werken, in, op, boven of onder waterstaatswerken (met bijbehorende onderhoudsstroken) en in beschermingszones deze taken niet in het geding komen. Daar waar onderhoudspaden in eigendom bij die beheerder zijn, is afrastering of hekwerk onwenselijk in verband met belemmering van efficiënt en effectief uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden.

Stabiliteit

Werken in het oppervlaktewaterlichaam en in de beschermingszones kunnen de constructie en stabiliteit van de taluds en eventuele reeds bestaande werken aantasten.

Eerste lid, sub b

Onderhoudspaden langs waterlopen in eigendom bij de beheerder zijn aangekocht met als doel om onderhoudswerkzaamheden op de meest efficiënte en effectieve manier uit te voeren van(af) dit onderhoudspad. Afrasteringen worden op deze onderhoudspaden zo veel mogelijk geweigerd.

Paragraaf 3.19 Recreatief medegebruik

Recreatief medegebruik vindt veelvuldig plaats. Aangezien bepaalde vormen van recreatief medegebruik weinig of geen invloed hebben op de waterhuishoudkundige functie van het watersysteem, zijn deze in deze paragraaf opgenomen als algemene regel en daarmee vrijgesteld van een meld- of vergunningplicht. De in de algemene regel opgenomen voorwaarden moeten worden nageleefd, net als de algemene en specifieke zorgplicht.

Onderhoudspaden in eigendom bij het waterschap zijn veelal opengesteld voor extensief medegebruik, zoals wandelen. Daar waar geen sprake is van een onderhoudspad in eigendom bij het waterschap, zal de eigenaar of gebruiker van de betreffende grond privaatrechtelijk toestemming moeten geven voor het recreatief medegebruik.

Wet Natuurbescherming

Activiteiten kunnen onder andere in strijd zijn met de bepalingen in de Wet Natuurbescherming. De gebruiker of organisator dient zelf na te gaan of de activiteiten niet strijdig zijn met de Wet Natuurbescherming. Het bevoegd gezag hiervoor is de Provincie Overijssel of de Provincie Drenthe.

Artikel 3.103 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.104 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Deze geldt dus naast artikel 1.7.

Artikel 3.105 Algemene regel wandelen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.106 Algemene regel fietsen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.107 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.108 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.109 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is recreatief medegebruik toe te staan, zonder dat dit een negatieve invloed heeft op het watersysteem.

Algemeen

Waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones zijn in beginsel toegankelijk voor recreatief medegebruik zoals verwoord in de nota Beleefbaar Water. In het beleid voor recreatief medegebruik dat is vastgesteld worden onder activiteiten verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten in groepsverband en/of het houden van evenementen, zoals wedstrijden, bijeenkomsten, festiviteiten en dergelijke. Sommige groepsactiviteiten zijn belastend voor het watersysteem en daarom vergunningplichtig.

Ecologie / overige gebruiksfuncties

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan recreatief medegebruik onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Artikel 3.110 Algemene regel ruiter- en mensport

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.111 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.112 Aanvraagvereiste vergunningplicht

-

Artikel 3.113 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is recreatief medegebruik toe te staan, zonder dat dit een negatieve invloed heeft op het watersysteem.

Algemeen

Waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones zijn in beginsel toegankelijk voor recreatief medegebruik zoals verwoord in de nota Beleefbaar Water. In het beleid voor recreatief medegebruik dat is vastgesteld worden onder activiteiten verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten in groepsverband en/of het houden van evenementen, zoals wedstrijden, bijeenkomsten, festiviteiten en dergelijke. Sommige groepsactiviteiten zijn belastend voor het watersysteem en daarom vergunningplichtig.

Ecologie / overige gebruiksfuncties

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan recreatief medegebruik onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Artikel 3.114 Meldplicht evenement

Het is van belang dat eventuele ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht opgenomen.

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden alvorens de activiteit uitgevoerd mag worden. Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit lid genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

De melding kan worden gedaan via:

  • het Omgevingsloket => www.omgevingsloket.nl

  • de website van het waterschap => www.vechtstromen.nl; of

  • het mailadres van het waterschap=> info@vechstromen.nl

Artikel 3.115 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.116 Aanvraagvereiste vergunning

In dit artikel is bepaald welke gegevens, naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10, aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel genoemd staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.117 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is recreatief medegebruik toe te staan, zonder dat dit een negatieve invloed heeft op het watersysteem.

Algemeen

Waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones zijn in beginsel toegankelijk voor recreatief medegebruik zoals verwoord in de nota Beleefbaar Water. In het beleid voor recreatief medegebruik dat is vastgesteld worden onder activiteiten verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten in groepsverband en/of het houden van evenementen, zoals wedstrijden, bijeenkomsten, festiviteiten en dergelijke. Sommige groepsactiviteiten zijn belastend voor het watersysteem en daarom vergunningplichtig.

Ecologie / overige gebruiksfuncties

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan recreatief medegebruik onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Artikel 3.118 Inhoud specifieke zorgplicht sportvissen

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7 en in aanvulling op de specifieke zorgplicht in artikel 3.104. Deze geldt dus naast artikel 1.7 en artikel 3.104.

Artikel 3.119 Algemene regel sportvissen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.120 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.121 Aanvraagvereiste vergunningplicht

-

Artikel 3.122 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is recreatief medegebruik toe te staan, zonder dat dit een negatieve invloed heeft op het watersysteem.

Algemeen

Waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones zijn in beginsel toegankelijk voor recreatief medegebruik zoals verwoord in de nota Beleefbaar Water. In het beleid voor recreatief medegebruik dat is vastgesteld worden onder activiteiten verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten in groepsverband en/of het houden van evenementen, zoals wedstrijden, bijeenkomsten, festiviteiten en dergelijke. Sommige groepsactiviteiten zijn belastend voor het watersysteem en daarom vergunningplichtig.

Ecologie / overige gebruiksfuncties

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan recreatief medegebruik onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Artikel 3.123 Inhoud specifieke zorgplicht ongemotoriseerd varen

In dit artikel is de specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de algemene zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 1.7 en in aanvulling op de specifieke zorgplicht in artikel 3.104. Deze geldt dus naast artikel 1.7 en artikel 3.104.

Artikel 3.124 Algemene regel ongemotoriseerd varen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.125 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.126 Aanvraagvereiste vergunningplicht

-

Artikel 3.127 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Dit zijn de toetsingscriteria die voorheen in de beleidsregel waren opgenomen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

Het doel is recreatief medegebruik toe te staan, zonder dat dit een negatieve invloed heeft op het watersysteem.

Algemeen

Waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones zijn in beginsel toegankelijk voor recreatief medegebruik zoals verwoord in de nota Beleefbaar Water. In het beleid voor recreatief medegebruik dat is vastgesteld worden onder activiteiten verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten in groepsverband en/of het houden van evenementen, zoals wedstrijden, bijeenkomsten, festiviteiten en dergelijke. Sommige groepsactiviteiten zijn belastend voor het watersysteem en daarom vergunningplichtig.

Ecologie / overige gebruiksfuncties

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan recreatief medegebruik onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Artikel 3.128 Algeheel verbod

Het is niet wenselijk dat er gevaren wordt op de Boven Dinkel in de periode van 1 april tot en met 30 september. Daarom geldt hier een algeheel verbod. Dit betekent dat hiervoor dan ook geen vergunning verleend wordt.

Artikel 3.129 Algemene regel zwemmen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Artikel 3.130 Algemene regel schaatsen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden.

Paragraaf 3.20 Vrijstelling activiteiten waterschap

Artikel 3.131 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.132 Vrijstelling activiteiten waterschap

De activiteiten uit hoofdstuk 3 die het waterschap uitvoert ten behoeve van de wettelijke taken, worden met dit artikel vrijgesteld van de vergunningplicht. Dit zijn activiteiten waarvoor ook geen projectplan is vereist.

Het betreft activiteiten tot beheer, zijnde het onderhoud en herstel van bestaande waterstaatswerken. Het gaat hierbij om activiteiten die geen wijziging brengen in de normatieve toestand (richting, vorm, afmeting of constructie) van waterstaatswerken. Deze activiteiten zijn vaak overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk. Dit soort beheeractiviteiten kunnen dus zonder voorafgaand besluit worden verricht.

Het waterschap heeft wel een omgevingsvergunning nodig als er activiteiten worden verricht die wel een wijziging in de normatieve toestand van bestaande waterstaatswerken betekenen of als er nieuwe waterstaatswerken worden aangelegd en er niet wordt gekozen voor het projectplan als instrument. Het waterschap heeft daarnaast ook een vergunning nodig voor activiteiten die het waterschap buiten zijn rol als beheerder verricht, bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen.

Verder heeft het waterschap op grond van artikel 6.2, eerste lid van de Waterwet ook een vergunning nodig voor het realiseren van werken of het verrichten van activiteiten, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt.

Paragraaf 3.21 Overige activiteiten

Artikel 3.133 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze paragraaf zijn opgenomen van toepassing zijn. In paragraaf 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.134 Vergunningplicht

De keur was opgebouwd vanuit de gedachte niets mag, tenzij er vrijstelling voor verleend is. Met de Omgevingswet in aantocht is ervoor gekozen de keur beleidsneutraal om te zetten waarbij zo veel mogelijk de wetgevingstechniek, opbouw en structuur van de Omgevingswet is gevolgd. Onder de Omgevingswet is het uitgangspunt alles mag, tenzij anders is bepaald. Dit is ook in deze keur op die manier doorgevoerd. Om de omzetting wel beleidsneutraal te houden en te voorkomen dat er ergens een hiaat is in de regels, is dit artikel opgenomen.

Artikel 3.135 Aanvraagvereiste vergunningplicht

-

Artikel 3.136 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de algemene en specifieke zorgplicht gelden. Hieraan wordt de aanvraag ook getoetst.

HOOFDSTUK 4 PROCEDURELE BEPALINGEN

Paragraaf 4.1 Delegatie

Artikel 4.1 Bevoegdheden

Doordat de opbouw en structuur van de Omgevingswet is gevolgd zijn de algemene regels en beleidsregels onderdeel geworden van de keur. Om met deze beleidsneutrale omzetting ook te zorgen dat de bevoegdheden beleidsneutraal overgaan is in artikel 4.1 bepaald dat het dagelijks bestuur delen van de keur kan vaststellen en wijzigen, zodat de bevoegdheidsverdeling blijft zoals deze voorheen was.

Op deze manier kunnen integrale regels worden gemaakt, wat voor duidelijkheid en overzicht zorgt. Omdat delen van deze keur mogelijk vaker of snel gewijzigd moeten worden door veranderingen in de fysieke leefomgeving is het wenselijk om deze bevoegdheden bij het dagelijks bestuur te behouden.

Artikel 4.2 Verantwoording

Het afleggen van verantwoording kan op verschillende manier georganiseerd worden. Hier is gekozen om aan te sluiten bij de wijze waarop dit ook voor het mandaat is georganiseerd binnen het waterschap. Dit is herkenbaar en zo wordt voorkomen dat hiervoor een apart proces gevolgd moet worden.

Paragraaf 4.2 Toezicht en handhaving

Artikel 4.3 Aanwijzing toezichthouders

Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.

Artikel 4.4 Strafbepalingen

Artikel 81 van de Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 4.3 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Deze strafbepalingen staan los van of naast het bestuursrechtelijke instrumentarium – bestuursdwang en dwangsom – waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding kan beschikken.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht watervergunningen

Eerste lid

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor watervergunningen, verleend op basis van de voorgaande keur. Als deze verleende watervergunningen onherroepelijk zijn, geldt deze watervergunning als een vergunning op grond van deze keur. Voor nog oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van oudere keuren (van vóór de voorgaande keur) geldt het overgangsrecht van de voorgaande keur (of van nog oudere keuren).

Tweede lid

Het tweede lid ziet op handelingen e.d. die rechtmatig tot stand zijn gebracht voordat deze keur in werking is getreden, bijvoorbeeld handelingen die eerst niet vergunningplichtig waren en dat nu wel zijn geworden.

Derde lid

Het derde lid ziet op situaties dat er verschillen zijn tussen de voorgaande keur en deze keur. Aangezien het een beleidsneutrale omzetting betreft zou gesteld kunnen worden dat dit lid niet nodig is. Om elke vorm van onduidelijkheid of rechtsonzekerheid te voorkomen is dit lid opgenomen.

Artikel 5.2 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor de situaties waarin een bestuurlijke sanctie is opgelegd. Door het intrekken van de Keur waterschap Vechtstromen vervalt de basis voor beschikkingen die op basis van deze Keur zijn vastgesteld. Door het opnemen van dit artikel blijven de opgelegde beschikkingen van kracht.

Paragraaf 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.3 Intrekking Keur

Dit artikel beoogt dat de Keur waterschap Vechtstromen wordt ingetrokken.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Op bekendmaking van de keur zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder de Keur) in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In artikel 5.4 is een ander tijdstip van inwerkingtreding aangewezen.

Artikel 5.5 Citeertitel

Dit is de titel waarmee deze keur wordt aangehaald: Keur waterschap Vechtstromen 2020.