Beleidsregels bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Gooise Meren:

Gelet op het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet Basisregistratie personen en titel 5.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht:

overwegende dat het wenselijk is om burgers aan te zetten tot het nakomen van verplichtingen die de Wet Basisregistratie personen aan hen oplegt, om fraude en andere onwenselijke gedragingen rondom die verplichtingen te voorkomen en te bestrijden;

overwegende dat het wenselijk is om de uitvoering van het handhavingsinstrument van de bestuurlijke boete uit artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen voor de gemeente Gooise Meren in beleidsregels vast te leggen;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Gooise Meren

Artikel 1: Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a)

    de Wet: Wet basisregistratie personen (Wbrp);

  • b)

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren;

  • c)

    toezichthouder: de ambtenaar die op grond van artikel 4.2 van de Wet door het college is benoemd;

  • d)

    boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

  • e)

    overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a. van de Wet of zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de Wet of een valse aangifte heeft gedaan;

  • f)

    gelegenheidsgever: degene, als bedoeld in artikel 4.17 onderdeel b. van de Wet, die bewust verklaart of toelaat dat een persoon zich op zijn adres als wonend laat inschrijven zonder de intentie daar feitelijk te gaan wonen.

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1.

    Er kan per geconstateerde overtreding slechts één boete worden opgelegd;

  • 2.

    Een boete wordt opgelegd binnen drie jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd;

  • 3.

    Als de verplichtingen als bedoeld in de Wet vervuld moeten worden door een wettelijke vertegenwoordiger of curator wordt de boete opgelegd aan die wettelijke vertegenwoordiger of curator;

  • 4.

    Als op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding, wordt de boete aan alle overtreders opgelegd. Alle overtreders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van de opgelegde boete.

  • 5.

    Als de overtreder overlijdt voor de inning van de opgelegde boete, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 3 Bevoegdheid en mandatering

  • 1.

    Het college is op grond van artikel 4.17 van de Wet bevoegd tot het opleggen van een boete.

  • 2.

    Het college mandateert deze bevoegdheid aan het (adjunct) afdelingshoofd VTH/ Burgerzaken

Artikel 4 Verwijtbaarheid

  • 1.

    Voor het opleggen van de boete moet er sprake zijn van verwijtbaarheid.

  • 2.

    Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan het boete bedrag verlagen, als de overtreder aannemelijk maakt dat op grond van:

    • a.

      de ernst van de overtreding;

    • b.

      de mate van verwijtbaarheid;

    • c.

      de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of

    • d.

      de omstandigheden waarin de overtreder verkeert,

      het opleggen van de (volledige) boete onevenredig is.

  • 3.

    Lid 2 is niet van toepassing, als de overtreder:

    • a.

      eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de Wet al eerder heeft begaan (recidive);

    • b.

      zegt de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet te begrijpen;

    • c.

      stelt niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de Wet;

    • d.

      zegt al eerder aan zijn verplichting te hebben voldaan, maar dit niet kan aantonen;

    • e.

      stelt niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg of op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

    • f.

      zegt geen post te hebben ontvangen;

    • g.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever.

Artikel 5 Ne bis in idem

  • 1.

    De boete kan niet worden opgelegd aan de overtreder, als aan hem een boete is opgelegd voor hetzelfde feit.

  • 2.

    Er is in ieder geval geen sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

    • a.

      eerder niet voldaan heeft aan zijn aangifte of informatieverplichting ten aanzien van een inschrijving op een adres, een adreswijziging of een vertrek naar het buitenland;

    • b.

      niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd;

    • c.

      eerder een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan zijn identificatieplicht ten aanzien van een andere situatie;

    • d.

      eerder een boete opgelegd heeft gekregen, vanwege het optreden als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17, lid 2, van de wet ten aanzien van een andere ingeschrevene dan wel ten aanzien van dezelfde ingeschrevene op een ander moment;

    • e.

      eerder een boete is opgelegd, vanwege de overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van de bijhouding in de basisregistratie personen, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.

Artikel 6 Hoogte van de standaard boete

  • 1.

    De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 200,00;

  • 2.

    De boete als bedoeld in het eerste lid wordt alleen opgelegd als de overtreder van te voren is geïnformeerd, dat bij het niet voldoen aan de verplichtingen in de Wet, het risico bestaat dat een boete wordt opgelegd.

Artikel 7 Opleggen hogere boete

De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 325,00 als:

  • a.

    er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

  • b.

    er sprake is van recidive;

  • c.

    de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

Artikel 8 Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Er is sprake van valsheid in geschrifte, als een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegd met het doel deze als echt en onvervalst te gebruiken;

  • 2.

    Van valsheid in geschrifte wordt door de toezichthouder aangifte bij de politie gedaan;

  • 3.

    Als de overtreder hier strafrechtelijk voor wordt vervolgd, wordt er geen boete opgelegd.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college;

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel bestuurlijke boete Wet BRP Gooise Meren 2021

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2021

Ondertekening

Aldus vastgesteld, burgemeester en wethouders van Gooise Meren

drs. H. Ter Heegde, burgemeester

drs. E.M. Ter Voorhorst, secretaris

Toelichting beleidsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen

Algemeen

De gemeente moet alle inwoners registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). De overheid kan die gegevens steeds opnieuw gebruiken voor haar dienstverlening, hulpverlening in noodsituaties, heffingen en handhaving. Dit maakt de overheid efficiënter, de dienstverlening beter en de aanpak van fraude doeltreffender. Voorwaarde is wel dat de basisregistratie personen actuele en betrouwbare gegevens bevat. Elke inwoner van Gooise Meren is wettelijk verplicht om (bij wijzigingen zo snel mogelijk) de juiste gegevens door te geven aan de gemeente. Hierbij valt te denken aan de tijdige aangifte van vestiging; verhuizing; emigratie en het ter kennis brengen van alle akten over zijn/ haar burgerlijke staat en nationaliteit.

De Wet BRP maakt het mogelijk het instrument bestuurlijke boete te gebruiken voor de handhaving van de plichten die burgers op grond van de Wet BRP hebben.

Artikel 4.17 Wet BRP luidt:

“Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 325 opleggen:

  • ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51en 2.52;

  • aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.”

Om uitvoering te geven aan het opleggen van de bestuurlijke boete is het wenselijk om beleidsregels vast te stellen waarin is opgenomen in welke gevallen een bestuurlijke boete zal worden opgelegd en wat de hoogte is van de bestuurlijke boete.

Schematisch overzicht soorten overtredingen die beboet worden en hoogte boete

Overtreding

Boete

Wetsartikelen

Het niet doen van aangifte van inschrijving, verhuizing of vertrek

200 euro

2.38, 2.39, 2.43

Niet geven van informatie, overleggen van geschriften, in persoon verschijnen

200 euro

2.44, 2.45 lid 1, 2.46 en 2.47

Niet voldoen aan informatie of zorgplicht jegens ingeschrevene of gemeente als briefadresgever of hoofd van een instelling

200 euro

artikelen 2.40 vijfde lid, 2.45 leden 2 tot en met 5 en 2.50

Niet voldoen aan identiteitsplicht

200 euro

2.52

Het niet overleggen van een buitenlandse overlijdensakte

200 euro

2.51

Het niet overleggen van akten en andere brondocumenten

200 euro

2.44 en 2.46

Gelegenheidsgever

325 euro

4.17 sub b

Onjuiste aangifte met overlegging van valse documenten

325 euro

2.38, 2.39 en 2.43 juncto 2.45

Bij het daadwerkelijk opleggen van de boete houdt het college rekening met de omstandigheden in het concrete geval, voor zover bekend. Hierbij wordt gelet op de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid van de overtreder. Daarbij neemt het college de individuele omstandigheden waaronder de overtreding is begaan in aanmerking, voor zover deze bekend zijn. Op grond daarvan vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal leiden tot een boete die passend is bij de geconstateerde beboetbare gedraging. Op grond hiervan kan de boete in het concrete geval lager of hoger zijn dan de standaardboetes die in de beleidsregels is vastgelegd (maar nooit hoger dan het wettelijk maximum van € 325, -).

De stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren rust op de belanghebbende. Het college hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of er van strafverminderde factoren sprake is.

Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of overtreding te voorkomen. Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven om de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Het college zal bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch zijn.

Bestuurlijke boete en Algemene Wet Bestuursrecht

In titel 5.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) staan de algemene regels die van toepassing zijn op een bestuurlijke boete.

Horen

Bij het opleggen van de boete wordt de eenvoudige procedure gevolgd zoals die in de AWB is neergelegd, gelet op de omstandigheid dat het om een lichte boete gaat met als maximum bedrag € 325, -. Er zal in beginsel van de overtreding daarom geen boeterapport worden opgesteld. Omdat de bestuurlijke boete een financiële beschikking is in de zin van artikel 4:12 AWB, vloeit uit dat artikel voort dat in de eenvoudige procedure geen hoorplicht geldt.

Bezwaar en beroep

Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete staat bezwaar en beroep open. De boetebeschikking dient daarom een bezwaarclausule te bevatten.

Overlijden overtreder

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5:42 van de AWB is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

Verjaring

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 AWB). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt begaan op het moment dat het college constateert dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Elke dag, dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus op.

Ne bis idem

Op grond van het bepaalde in artikel 5:43 van de AWB kan één overtreding slechts één maal worden beboet. Dit vloeit voort uit het beginsel van ne bis in idem. Het gaat hierbij om een sanctionering van hetzelfde feit. Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan een deze verplichting, dan is het niet hetzelfde feit.

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Het college heeft ingevolge artikel 3:4 lid 2 juncto 4:84 AWB de mogelijkheid om af te wijken van de beleidsregels inzake het opleggen van de boete. Dit gebeurt als er individuele omstandigheden zijn met een uitzonderlijk karakter die het naar oordeel van het college noodzakelijk maken dat er geen boete wordt opgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begrippen, die in deze regeling gebruikt worden nader omschreven. Hierbij is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen.

Artikel 2 Algemene bepalingen Lid 1

Op grond van artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan voor dezelfde overtreding slechts eenmaal een boete opgelegd worden. Dit wordt het ne bis in idem beginsel genoemd. Wat daaronder in het kader van deze beleidsregels verstaan moet worden, wordt nader uitgelegd in artikel 5 van de regeling en de toelichting die daarbij hoort.

Lid 2

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding is begaan. Het uitgangspunt hierbij is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college dit constateert.

Lid 3

Als de verplichtingen van de Wet vervuld moeten worden op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige bijvoorbeeld is niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen. Ook de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan hem ook niet worden opgelegd. De wettelijke vertegenwoordiger of de curator moet op deze verantwoordelijkheid (door middel van het opleggen van een bestuurlijke boete) worden aangesproken.

Lid 4

Ten aanzien van een aantal overtredingen geldt dat er niet een persoon, maar meerdere personen eenzelfde verplichting hebben op grond van de Wet. Dit geldt onder meer voor: Als niet voldaan wordt aan deze verplichtingen, dan kan het college aan elk van deze personen afzonderlijk een bestuurlijke boete opleggen die het gevolg is van het niet voldoen aan de verplichting. Deze personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de boete. Als een van de personen de boete betaald heeft, dan vervalt automatisch de betalingsplicht van de andere personen.

Lid 5

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die al is overleden. In artikel 5:42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

Artikel 3 Bevoegdheid en mandatering

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is verwoord in artikel 4.17 van de Wbrp en luidt:

Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:

voor een overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 2;

aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is (gelegenheidsgever).

Uit dit artikel blijkt, dat het college de bevoegdheid heeft een bestuurlijke boete op te leggen. Uit praktische overwegingen (snelheid, effectiviteit) is het gewenst de bevoegdheid te mandateren aan de medewerkers van de afdeling die functioneel met het opleggen van de bestuurlijke boete zijn belast.

Artikel 4 Verwijtbaarheid Lid 1

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een wettelijke regel overtreden? Hierbij is het van belang te bekijken of hij op grond van de Wet hiertoe verplicht was. Als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er op hem geen verplichting rustte, is er ook geen reden tot opleggen van de boete. Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist hij of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? In hoeverre de gedragingen verwijtbaar zijn, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de verplichtingen voldaan hadden moeten worden. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier, waaruit uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Als kan worden vastgesteld dat betrokkene niet heeft voldaan aan zijn verplichting, dan wordt er in eerste instantie van uitgegaan dat er sprake is van verwijtbaarheid. Aan de hand van subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, wordt geoordeeld of er een boete opgelegd wordt en zo ja wat de hoogte van dit bedrag wordt.

Lid 2

In het tweede lid van dit artikel staat opgenomen, wanneer het college van een bestuurlijke boete kan afzien, of het bedrag kan verlagen. Dit is onder meer het geval, als:

  • -

    er omstandigheden zijn die bij het maken van het beleid niet zijn voorzien;

  • -

    het opleggen van de boete onevenredig is in verhouding tot de met de regeling te dienen doelen, en;

  • -

    de overtreder door overmacht niet aan zijn verplichting kon voldoen, op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen.

Lid 3

Een omstandigheid zoals genoemd in lid 3 leidt niet tot het ontbreken van verwijtbaarheid. Het zijn geen argumenten die de overtreder of de gelegenheidsgever kan aanvoeren, als reden voor het niet nakomen van een wettelijke verplichting. Deze lijst is niet-limitatief, er zijn meer omstandigheden denkbaar, die niet kunnen leiden tot het ontbreken van verwijtbaarheid.

  • a.

    De overtreder die eerder een overtreding heeft begaan, handelt verwijtbaar als hij het nogmaals doet (recidive). Deze bepaling is opgenomen omdat de overtreder in dat geval wist of kon weten dat hem een boete kon worden opgelegd voor de overtreding.

  • b.

    Van iedere burger in de gemeente mag verwacht worden dat hij ervoor zorgt dat hij correspondentie van de gemeente begrijpt. Of daarbij de hulp inroept van iemand anders, die hem de inhoud van de correspondentie uitlegt. Dit geldt ook in het geval dat betrokkene zegt de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen;

  • c.

    De burger wordt geacht de wet te kennen. Daarnaast moet de burger voorafgaand aan het opleggen van een boete geïnformeerd worden over het feit dat als hij niet aan de wettelijke verplichting voldoet, het risico bestaat dat er een boete wordt opgelegd. Dit kan ook een mondelinge waarschuwing zijn als de boete wordt opgelegd op grond van een boeterapport. Het feit dat de overtreder zegt, dat hij deze informatie niet gehad heeft, omdat hij niet (meer) woont op het adres waar hij volgens de Basisregistratie personen (BRP) stond ingeschreven, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. Zolang de burger namelijk geen verhuizing doorgeeft, kan en mag de gemeente ervan uitgaan dat de burger bereikbaar is op het adres waar hij in de BRP staat ingeschreven;

  • d.

    Als de burger stelt eerder aan zijn verplichting voldaan te hebben en hij dit niet kan aantonen, is er nog steeds sprake van verwijtbaarheid. De burger zal moeten aantonen dat hij eerder aan zijn verplichting heeft voldaan, maar dat dit niet geleid heeft tot een aanpassing in de BRP. De burger zal met schriftelijke bewijzen moeten komen dat hij vóór de datum van de constatering van de overtreding voldaan heeft aan zijn verplichting. Hierbij zal hij moeten aantonen dat de aangifte of informatie over het adres of het overleggen van de verzochte documenten is ontvangen bij de gemeente of dat hij ervan uit mocht gaan dat dit het geval was;

  • e.

    De burger wordt geacht bereikbaar te zijn op het adres waar hij ingeschreven staat in de BRP. Als hij tijdelijk ergens anders verblijft, ongeacht de reden, en daardoor niet in staat is om zijn post te lezen, dan moet hij zorgen dat een ander dit namens hem doet;

  • f.

    Hiervoor geldt hetzelfde als onder e: de burger wordt geacht bereikbaar te zijn op zijn adres. Dat betekent ook dat hij moet zorgen dat hij zijn post kan ontvangen. Ten aanzien van slechte postbezorging geldt dat de burger meerdere malen op de hoogte wordt gesteld van de mogelijkheid van het opleggen van de boete. Het is niet aannemelijk dat de burger beide brieven waarin de waarschuwing vermeld staat niet ontvangt. Bovendien vloeien de verplichtingen en de oplegging van bestuurlijke boete voort uit de Wet. Op die gronden wordt de burger geacht te weten dat hij aan zijn verplichting moet voldoen en dat bij het nalaten daarvan een bestuurlijke boete opgelegd kan worden;

  • g.

    Uit de ondertekening van inwoning blijkt in dit geval dat de burger verwijtbaar handelt door te verklaren dat een ander persoon woont op het adres en weet dat hij niet op dat adres woonachtig is; Als de gelegenheidsgever zegt dat de ingeschrevene er niet meer woont, handelt hij nog steeds verwijtbaar, indien hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland. De gelegenheidsgever zal moeten aantonen dat betrokkene tot de verhuisdatum daadwerkelijk gewoond heeft op het adres en dat binnen de wettelijke termijn voor de constatering van de overtreding is verhuisd naar een ander adres of is vertrokken naar het buitenland, waarvan hij geen aangifte heeft gedaan. Het gaat in dit geval om het toestemming geven voor een woonadres. De feitelijke bewoning van betrokkene zal dan ook bewezen moeten worden. Het is onvoldoende dat de gelegenheidsgever met post aangeeft dat de ander tot de datum van verhuizing gewoond heeft op het adres. Dit bewijst namelijk alleen dat de burger gebruik maakte van het adres als postadres.

Artikel 5 Ne bis in idem

In artikel 2 van deze regeling is al opgenomen dat een boete slechts eenmaal voor dezelfde overtreding opgelegd kan worden. Ter voorkoming van onduidelijkheid wat wel en wat niet onder eenzelfde feit verstaan wordt is in lid 2 van dit artikel opgenomen, wat niet verstaan wordt onder hetzelfde feit. Deze opsomming is niet limitatief. Dat betekent dat er ook andere omstandigheden dan in lid 2 genoemd zijn waarbij er geen sprake is van eenzelfde feit.

Lid 2

  • a.

    Hiermee wordt gedoeld op de situatie dat de overtreder eerder geen verhuizing, vertrek of inschrijving in de BRP heeft aangegeven en dat nu nog een keer niet doet. Het kan hierbij gaan om de aangifte van verhuizing naar een ander adres, vertrek naar een ander land of inschrijving op een ander adres, maar ook om aangifte van verhuizing naar hetzelfde adres, vertrek naar hetzelfde land of inschrijving op hetzelfde adres. Het gaat in dit geval niet om hetzelfde feit, omdat op een ander moment eenzelfde overtreding wordt begaan.

  • b.

    De verplichting om brondocumenten te overleggen voor bijhouding van de BRP kan allerlei brondocumenten betreffen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan geboorteakte, huwelijksakte, echtscheidingsvonnis, paspoort, rijbewijs, verklaring van ongehuwd zijn. Het is goed mogelijk dat aan de overtreder eerder gevraagd is een brondocument te overleggen en dat hem voor het niet nakomen van deze verplichting een boete is opgelegd. Als op een later tijdstip aan de overtreder verzocht wordt een ander brondocument te overleggen, dan kan hem een andere boete opgelegd worden voor het niet voldoen aan de verplichting om het andere brondocument te overleggen. Er is in dit geval geen sprake van hetzelfde feit, omdat het een ander brondocument betreft. Ditzelfde geldt ook voor de situatie dat aan betrokkene gevraagd wordt meerdere brondocumenten te overleggen. Als de overtreder geen van deze brondocumenten overlegt, dan kan hem voor het niet overleggen van elk brondocument een afzonderlijke bestuurlijke boete worden opgelegd.

  • c.

    De burger is op verschillende momenten verplicht zich te identificeren bij de gemeente op grond van de BRP. Als een burger eerder verzocht is zich te identificeren en ten gevolge van een weigering van hem om dit te doen hem een boete is opgelegd, dan kan hem op een later tijdstip bij een andere weigering nogmaals een boete opgelegd worden. Het gaat dan niet om hetzelfde feit, aangezien het tijdstip en mogelijke locatie en reden verschillend zijn.

  • d.

    Ook een gelegenheidsgever kan vaker een boete opgelegd krijgen, wanneer het een andere ingeschrevene betreft of dezelfde ingeschrevene op een ander moment. In dit geval is er geen sprake van hetzelfde feit van tijdstip en/of persoon die het betreft zijn verschillend. Het is zelfs mogelijk dat een gelegenheidsgever beboet wordt voor de overtredingen ten aanzien van alle personen afzonderlijk, als hij meerdere personen tegelijkertijd gelegenheid geeft om zich als wonend op zijn adres te registreren, terwijl hij weet dat ze er niet woonachtig zijn. Ook is het mogelijk dat een gelegenheidsgever eerst voor de ene overtreding beboet wordt en dan voor de andere overtreding.

  • e.

    Het is mogelijk dat er eerder aan een ander dan de ingeschrevene verzocht is om informatie te geven over ingeschrevene of over een ander dan de ingeschrevene ten behoeve van bijhouding in de BRP. Deze verzoeken worden gedaan aan onder meer de briefadresgever, het hoofd van een instelling waar iemand verblijft, wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen en curatoren. Als dit verzoek op een ander tijdstip gedaan is en/of het een andere ingeschrevene betreft, dan is er geen sprake van hetzelfde feit.

Artikel 6 Hoogte van de standaardboete

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage- en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boeten. De grens ligt op € 340,00. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, heeft de wetgever voor het opleggen van de boeten gekozen voor een maximum boetebedrag van € 325,00. De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200,00 op te leggen, zodat het beoogde effect wordt bereikt. Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat bij niet voldoen aan de verplichting mogelijk een boete zal worden opgelegd. Communicatie over dit onderwerp is dus van groot belang, vooral ook omdat van dit handhavingsinstrument een preventieve werking dient uit te gaan. Daarom zal de mogelijkheid tot het opleggen van een boete worden vermeld in alle relevante correspondentie, er komt een aanduiding op de aangifteformulieren en ook op onze website zal hieraan aandacht worden besteed.

Artikel 7 Opleggen hogere boete

In dit artikel is aangegeven in welke gevallen de maximum boete zal worden opgelegd. Dat is over het algemeen het geval bij de wat zwaardere overtredingen, dat wil zeggen, de overtredingen die grotere gevolgen hebben. Dat is onder meer het geval als:

  • -

    er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet (bijvoorbeeld bewust iemand op het eigen woonadres laten inschrijven, die er feitelijk niet woont);

  • -

    er sprake is van herhaling van vergelijkbare overtredingen (recidive),

  • -

    de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Degene die valsheid in geschrifte heeft gepleegd bij het aangeven van zijn verhuizing, vertrek en inschrijving, heeft bewust meegewerkt aan een kwalitatief onjuiste registratie van zijn adresgegeven in de BRP. Dit is aan te merken als ernstig verwijtbaar gedrag en daarom wordt de hoge boete opgelegd.

Artikel 8 Valsheid in geschrifte

Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het doel om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze wettelijke definitie blijkt, dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte. Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er moet dan wel rekening worden gehouden met artikel 5.44 van de Algemene wet bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, moet de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er moet in een dergelijk geval dus aangifte van valsheid in geschrifte bij de politie worden gedaan. Daarna moet er met het OM worden overlegd: of strafvervolging of een gemeentelijke bestuurlijke boete. Op grond van genoemd artikel 5:44 mag voor hetzelfde feit niet beide sancties worden opgelegd.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In dit artikel is het college nog enige “speelruimte” gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het college alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het college in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voor komen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. kortom: als van tevoren al vaststaat, dat de boete niet kan worden ingevorderd.

Artikel 10 Citeertitel

Spreekt voor zich.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Spreekt voor zich.