Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Langedijk houdende regels omtrent coördinatie (Coördinatieverordening gemeente Langedijk)

Geldend van 01-12-2020 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Langedijk houdende regels omtrent coördinatie (Coördinatieverordening gemeente Langedijk)

de Raad van de gemeente Langedijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. ….

gelet op artikel 149 Gemeentewet en artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening

besluit:

De Coördinatieverordening gemeente Langedijk, inclusief de toelichting vast te stellen.

Artikel 1 – Begripsomschrijving

De verordening verstaat onder:

  • 1.

    aanvrager: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend;

  • 2.

    besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 3.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 4.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 5.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden en bekendmaken van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 6.

    gemeentelijk ruimtelijk beleid: ruimtelijk beleid zoals neergelegd in ruimtelijke visies, ruimtelijke plannen, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten;

  • 7.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een fase daarvan, als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo;

  • 8.

    structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 9.

    uitwerkingsplan, wijzigingsplan: een uitwerkingsplan, respectievelijk wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 10.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 11.

    Wro: Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 – Reikwijdte van de verordening

  • a. Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30 lid 1 van de Wro, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, dan wel wijzigings- of uitwerkingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen

  • b. De in lid a bedoelde gecoördineerde voorbereiding van besluiten kan tevens de voorbereiding van aan de omgevingsvergunning en/of aan het betreffende plan gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

  • c. Het coördinerend orgaan kan ambtshalve en/of op verzoek besluiten tot een gecoördineerde behandeling van aanvragen en verzoeken met betrekking tot ruimtelijke projecten en tot een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van (alle) besluiten zoals bedoeld in lid b ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid.

  • d. Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenkingen nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister, vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 3 – Besluiten (vergunningen, ontheffingen en afwijkingen) die naast de omgevingsvergunning of het besluit om een bestemmingsplan, een wijziging of een uitwerking van een bestemmingsplan vast te stellen, deel uit kunnen maken van de coördinatie.

De voorbereiding en bekendmaking van besluiten over onderstaande vergunningen, ontheffingen en/of afwijkingen kan voor zover van toepassing dan wel nodig ter verwezenlijking van het project, gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor

de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a.

    een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wro;

  • b.

    een afwijking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van de Woningwet;

  • c.

    een besluit hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder;

  • d.

    een verkeersbesluit als bedoeld in de artikelen 15 en 18 lid 1 van de Wegenverkeerswet

  • a.

    en artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;

  • e.

    een wegonttrekkingsbesluit als bedoel in artikel 9 van de Wegenwet;

  • f.

    vergunningen en/of ontheffingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening;

  • g.

    en overige, hiervoor niet in het bijzonder genoemde besluiten die passend zijn binnen het project, waarvan het college voor het welslagen van het project de coördinatie wenselijk acht om deze al dan niet onderdeel te laten zijn van de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert (de aanvrager is in geen geval verplicht tot coördinatie) het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in artikel 2 en artikel 3.:

  • a.

    het besluit over een omgevingsvergunningaanvraag die op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c of artikel 2.11 lid 1 van de Wabo geweigerd zou moeten worden en die slechts op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo kan worden verleend, en het besluit over het bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • b.

    een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, als bedoeld in artikel 3 en verband houdend met de aanvraag of met het bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan als bedoeld onder a en

  • c.

    het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder a en b gecoördineerd kan worden voorbereid en

  • d.

    het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

  • e.

    de aanvrager om een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van het besluit of de besluiten genoemd in artikel 2 en artikel 3 heeft gevraagd of zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding, bekendmaking en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • a.

    er moet op grond van artikel 7 lid 2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • b.

    er moet op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    uit een schadeveroorzakend besluit blijkt dat de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 6 Procedureregeling

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in lid a heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening op deze verordening, het bepaalde in paragraaf 3.5.3 van Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 Verslaglegging

Het college van burgemeester en wethouders brengt jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad over de projecten die met een gecoördineerde behandeling op grond van deze verordening zijn doorlopen. Het jaarlijkse verslag bevat in elk geval:

  • a.

    een overzicht en een omschrijving van de projecten die met een gecoördineerde behandeling zijn doorlopen;

  • b.

    een overzicht van de termijnen waarbinnen de besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Langedijk.

Ondertekening

Gemeente Langedijk, 17 november 2020

De Raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

Algemene toelichting Coördinatieverordening gemeente Langedijk

Om te kunnen bouwen zijn veelal verschillende besluiten nodig waarbij diverse procedures gevolgd moeten worden. Bijvoorbeeld een bestemmingsplanherziening, een kapvergunning en een omgevingsvergunning voor het bouwen. Een coördinatieregeling, zoals voorgesteld in de Coördinatieverordening gemeente Langedijk, zorgt ervoor dat die afzonderlijke procedures worden gestroomlijnd en als één geheel wordt doorlopen. Alle aanvragen worden gezamenlijk ter inzage gelegd en voor deze aanvragen geldt dezelfde proceduretijd. Dat is overzichtelijker voor inwoners en aanvragers. Daarnaast geldt een eenduidige rechtsbescherming die proceduretijd kan schelen, omdat niet op elke aanvraag via het bijbehorende rechtsbeschermingsstelsel afzonderlijk kan worden gereageerd.

De gemeente Heerhugowaard werkt inmiddels met een Coordinatieverordening. De ervaring is dat dit voor een vlotte doorlooptijd van de projecten zorgt. Hierop sluiten wij als gemeente Langedijk bij aan om vooruitlopend op de gemeentelijke samenvoeging zoveel mogelijk (indien mogelijk) eenduidige regelgeving te hebben.

Op basis van de voorgestelde Coördinatieverordening gemeente Langedijk vindt de voorbereiding van de besluiten, zoals bijvoorbeeld omgevingsvergunningen voor de bouw, kapvergunningen (APV), of milieu gerelateerde vergunningen,- indien uw college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is - , zoveel mogelijk gelijktijdig en gecoördineerd plaats.

De procedures voor de verschillende activiteiten binnen de omgevingsvergunning en voor het bestemmingsplan (uitwerking, wijziging of afwijking) worden gecombineerd tot één procedure. Wanneer vaststelling van een bestemmingsplan onderdeel is van de gecoördineerde voorbereiding, is de gemeenteraad het bevoegde orgaan.

Artikelgewijze toelichting Coördinatieverordening gemeente Langedijk

Artikel 2.

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling in de basis alleen ziet op het coördineren van besluiten met de planprocedure inzake een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan. Het gaat om besluiten die nodig zijn ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid. Artikel 3 gaat in op het type besluiten waarbij gecoördineerd mag worden.

Artikel 3.

Artikel 3 geeft een opsomming van de besluiten (vergunningen, ontheffingen en/of afwijkingen) die in combinatie met het bestemmingsplan (dit is met inbegrip van een uitwerkingsplan of wijzigingsplan) of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gecoördineerd kunnen worden voorbereid en bekend gemaakt.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen vergunningen, ontheffingen en afwijkingen met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan of met de omgevingsvergunning) zijn opgenomen. Vergunningen die zelden verstrekt worden zijn dan ook niet opgenomen. De opsomming is niet limitatief van aard, wat tot uiting is gebracht in lid g. Te denken valt aan besluiten op grond van de Waterwet en Wet natuurbescherming.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat indien na vaststelling wetswijzigingen plaatsvinden die van invloed zijn op de concrete verwijzing naar wetsartikelen in deze verordening, dan dient niet strikt de ‘oude’ verwijzing leidend te zijn maar de geest/bedoeling van wat in de verordening is vastgelegd in relatie tot de wetswijziging(en).

Artikel 4.

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje ‘en’ om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Uit artikel 3.31 Wet ruimtelijke ordening blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie “bevordert”.

Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

Sub a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan (dit is met inbegrip van een uitwerkingsplan of wijzigingsplan) en het besluit over een omgevingsvergunning tot de te coördineren besluiten behoren.

De omgevingsvergunning moet een plan betreffen dat op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c of 2.11 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en dat slechts op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan worden verleend (strijd met bestemmingsplan). Het bestemmingsplan dat de coördinatieregeling volgt, moet die strijdigheid opheffen, zodat op grond van artikel 3.30 lid 3 Wet ruimtelijke ordening de vergunning verleend kan worden.

Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone vergunningprocedure. Dat kan anders zijn als naast de omgevingsvergunning ook nog andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden en bekend te maken, dan moet de gemeenteraad daartoe apart besluiten.

Sub c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van artikel 3 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Sub d moet beperkt worden uitgelegd: als er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

Uit sub e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplan wijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

Artikel 5.

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is.

Sub a en sub b sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is. Zolang geen Milieueffectrapport is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft. Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 6.

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is in beginsel wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom geeft de gemeenteraad het college in dit artikel de mogelijkheid mee om een procedureregeling vast te stellen. Daarna kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

Voor coördinatieprocedures heeft de wetgever overigens voorzien in de opname van Afdeling 3.5 in de Algemene wet bestuursrecht. Dit onderdeel van de Algemene wet bestuursrecht (met name paragraaf 3.5.3 werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog géén procedureregeling heeft vastgesteld, is op grond van artikel 6 lid 3 van deze Verordening, de procedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dat is handig, omdat de procedureregeling door het college nog niet is opgesteld en het daarnaast ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling.

Artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft.

Lid 2 geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven. Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid 3 buiten toepassing.

Lid 3 verklaart het bepaalde in paragraaf 3.5.3 van Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat paragraaf 3.6.1 van de Wet ruimtelijke ordening dit aspect regelt.

Uit de memorie van toelichting bij Afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening blijkt dat toepassing van de coördinatieregeling er niet toe leidt dat de bundeling en parallelschakeling van procedures verplicht wordt. Indien ten aanzien van een of meer vergunningen blijkt dat de besluitvorming om enigerlei reden pas later kan worden afgerond dan de besluitvorming omtrent de andere benodigde vergunningen en besluiten, dan belemmert de regeling niet dat de vergunningen in een later stadium gecoördineerd worden behandeld of buiten de coördinatie worden gehouden. Het aanbrengen van een fasering of clustering in de coördinatie en daarmee de totstandkomings- en beroepsprocedures, is mogelijk.

Artikel 7.

Het college doet jaarlijks verslag over de projecten waarop coördinatie is toegepast. In dit verslag vermeldt het college in elk geval om welke projecten het gaat en welke termijnen zijn gevolgd. Dit overzicht kan nuttig blijken voor toekomstige afwegingen over gecoördineerde behandeling.