Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2021

Gemeente Zwolle, bekendmaking Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2021

De Raad van de gemeente Zwolle besluit in de vergadering van 23 november 2020 de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2021 vast te stellen.

Deze verordening treedt 1 januari 2021 in werking.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimum niveau.

  • b.

    financieel besluit: jaarlijks door het College vast te stellen besluit, waarin de maximale financiële tegemoetkomingen, de tarieven Zin en Persoonsgebonden Budget van de maatwerkvoorzieningen evenals de hoogte van de eigen bijdrage worden vastgesteld

  • c.

    financiële tegemoetkoming: voor een specifiek doel te verstrekken bedrag zonder dat dit kostendekkend hoeft te zijn;

  • d.

    gesprek: het gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2., eerste lid van de wet na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of hulp van personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren.

  • e.

    persoonlijk plan: plan waarin cliënt de omstandigheden, bedoeld in 2.3.2., vierde lid onderdelen a t/m g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest aangewezen is;

  • f.

    PGB-plan: plan waarin de cliënt omschrijft op welke wijze de in te zetten ondersteuning bijdraagt aan de met het college afgesproken doelen, hoeveel persoonsgebonden budget hij nodig heeft voor een maatwerkvoorziening en waaraan en op welke wijze hij het toe te kennen persoonsgebonden budget wil gaan besteden.

  • g.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Hoofstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.1 Maatwerkvoorzieningen

1. Het college kan de volgende Wmo- maatwerkvoorzieningen toekennen:

  • a.

    Thuisondersteuning

  • b.

    Hulpmiddelen en woonvoorzieningen

  • c.

    Woningaanpassingen

  • d.

    Kortdurend verblijf

  • e.

    Beschermd wonen

  • f.

    (Maatschappelijke) Opvang

  • g.

    Collectief vervoer

  • h.

    Dagbesteding

Artikel 2.2. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het resultaat van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet en het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen maatwerkvoorziening voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt.

  • 3.

    Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek eerst beoordeeld.

  • 4.

    Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden de volgende criteria:

  • a.

    er is geen aanspraak op een adequate andere voorziening op grond van een andere regeling ;

  • b.

    er is geen sprake van normale maatschappelijke kosten of van een algemeen gebruikelijke voorziening;

  • c.

    er is geen sprake van voorzieningen die de aanvrager zelf heeft aangebracht of verwijderd.

  • d.

    de aanvrager heeft nu te maken met hogere kosten dan in de situatie waarin er nog geen sprake was van beperkingen.

  • e.

    er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

  • f.

    het college kent in beginsel de goedkoopst adequate voorziening toe;

  • g.

    de voorziening was voorzienbaar maar van de aanvrager kon redelijkerwijs niet verwacht worden om maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • h.

    het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

Artikel 2.3 Aanvullende criteria voor thuisondersteuning

Met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor thuisondersteuning als

  • a.

    uit onderzoek is gebleken dat het noodzakelijk is dat er ondersteuning wordt geboden op een of meer van de volgende resultaatgebieden: administratie en financiën, huishouden, regelvermogen en dagstructuur, sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en (lichamelijke) gezondheid of gezin

  • b.

    diensten die iemand zelf al adequaat sinds geruime tijd betrekt om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en die overlappen met de aangevraagde maatwerkvoorziening, hoeven niet te worden verstrekt. Die dienst wordt gezien als algemeen gebruikelijk in specifiek die situatie.

Artikel 2.4 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf

Met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als

  • a.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en

  • b.

    de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht, overbelast dreigt te worden.

Artikel 2.5 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening kan een cliënt alsmede eventuele kinderen van deze cliënt in aanmerking komen voor opvang als

  • a.

    hij feitelijk of residentieel dakloos is en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en

  • b.

    hij de situatie van feitelijk of residentieel dakloosheid niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen; en

  • c.

    opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Met inachtneming van artikel 2.2. van deze verordening kan een cliënt alsmede eventuele kinderen van deze cliënt in aanmerking komen voor opvang als

  • a.

    deze de thuissituatie heeft verlaten, vanwege risico’s voor de veiligheid van de cliënt en/of de kinderen van deze cliënt als gevolg van huiselijk geweld, en de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en

  • b.

    deze de opvangsituatie niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen in voldoende mate kan verminderen of wegnemen; en

  • c.

    opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het afwenden van gevaar voor de cliënt of zijn kinderen, voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt en/of zijn kinderen in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht en in een veilige situatie te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen op grond van de wet als

  • a.

    hij psychische- of psychosociale problemen heeft en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en

  • b.

    hij de situatie van psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie in voldoende mate kan verminderen of wegnemen; en

  • c.

    beschermd wonen een passende en noodzakelijke bijdrage levert aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, voorkomen van maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en daarbij voorziet in het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 2.6 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor een van de volgende woonvoorzieningen:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en/of stofferingskosten;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning;

  • c.

    een bouwkundige woonvoorziening;

  • d.

    een niet bouwkundige woonvoorziening;

  • e.

    een uitraasruimte;

  • f.

    financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie van de verstrekte woonvoorziening;

  • g.

    tijdelijke huisvesting.

  • 2.

    Cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij

  • a.

    aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

  • b.

    het redelijke heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

  • c.

    een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 3.

    Een cliënt kan alleen voor een woonvoorziening in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 4.

    Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte indien de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een erkende zorginstelling.

  • 5.

    Een woonvoorziening wordt niet verleend voor bedrijfsruimten, trekkerswoonwagens, instellingen, verzorgingshuizen, tweede of meerdere woningen, ruimten bestemd voor kamerverhuur, gemeenschappelijke ruimten of als ze zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw of renovatie meegenomen kunnen worden.

  • 6.

    Het college kan, indien zonder woningaanpassing de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft, een financiële tegemoetkoming verlenen voor het verbreden van toegangsdeuren en het aanbrengen van elektrische deuropeners, drempelhulp of vlonders aan een gemeenschappelijke ruimte of een extra trapleuning bij een portiekwoning.

  • 7.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.6.1, indien de kosten van onderhoud, keuring en reparatie betrekking hebben op:

  •  (trap)liften; of

  •  de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; of

  •  elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren uitgezonderd de deuren die behoren tot de gemeenschappelijke ruimten van een woongebouw.

Artikel 2.6.1 Niet noodzakelijke verhuizing en andere beperkende voorwaarden

1. De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruime die ongeschikt is het gehele jaar door bewoond te worden,

  • d.

    verhuisd is naar een Wlz-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg,

  • e.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • f.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen; of

  • g.

    hij betrekking heeft op voorzieningen voor een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

Artikel 2.6.2 Primaat van de verhuizing

  • 1.

    Een cliënt kan voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en stoffering in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een cliënt kan voor een woningaanpassing en voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige aard in aanmerking komen indien verhuizing naar een aangepaste of aanpasbare woning niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is of uit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar is.

  • 3.

    Verhuizing naar een aangepaste of aanpasbare woning heeft geen voorrang, indien de som van de kosten van het aanpassen van die woning en het treffen van een woonvoorziening van niet-bouwkundige aard aan die woning minder bedraagt dan het jaarlijks door het college vast te stellen bedrag, opgenomen in het financieel besluit.

  • 4.

    Indien een cliënt een aangeboden aangepaste of aanpasbare woning niet accepteert, kan hem een tegemoetkoming verleend worden voor aanpassing van de woning waarbij een eigen bijdrage ex artikel 6 is verschuldigd. De maximale hoogte van deze tegemoetkoming is opgenomen in het financieel besluit.

Artikel 2.6.3 Afbakening doelgroep verhuizing en stoffering

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en stoffering verstrekken aan degene die verhuist of degene die op verzoek van de gemeente de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2.

    Het college verleent in aanvulling op artikel 2.6.1. geen financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1, indien:

  • a.

    de cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • b.

    de cliënt verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en bijbehorende stofferingskosten bedraagt voor:

  • verhuiskosten als bedoeld in artikel 2.6 van deze verordening maximaal de kosten van overbrenging van de inboedel in eigen beheer tegen referentiekosten waarvan de hoogte door het college wordt bepaald, dan wel maximaal de kosten van overbrenging van de inboedel door een erkend verhuisbedrijf dat het college heeft aanvaard.

  • de stofferingskosten als bedoeld in artikel 2.6 van deze verordening maximaal de kosten genoemd in het jaarlijks door college vast te stellen financieel besluit.

Artikel 2.6.4 Aanpassen hoofdverblijf en bezoekbaar maken andere woonruimte

  • 1.

    Een voorziening wordt alleen verleend, indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3.

    De aanvraag moet ingediend worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid betreft het bezoekbaar maken van de bedoelde woonruimte. Het maximale toe te kennen bedrag is opgenomen in het financieel besluit.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 6.

    In het geval van co-ouderschap wordt één verblijf als hoofdverblijf aangemerkt.

Artikel 2.6.5 Kostensoorten voor bouwkundige woonvoorziening

  • 1.

    De kosten voor het realiseren van een bouwkundige woonvoorziening zijn:

  • a.

    de aanneemsom;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

  • c.

    het architectenhonorarium;

  • d.

    het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is;

  • e.

    de leges die betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk en gemaximeerd door het college;

  • i.

    de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzienbaar waren;

  • j.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de aanvrager.

  • 2.

    Indien een woningaanpassing betrekking heeft op het uitbreiden van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning, kan een financiële tegemoetkoming verleend worden voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het financieel besluit.

Artikel 2.6.6 tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die een cliënt maakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming verleent in de kosten van tijdelijke huisvesting, bedraagt zes maanden.

  • 4.

    De hoogte van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt voor de woning met de laagste woonlasten en gemaximeerd tot het bedrag per maand dat als maximale huur wordt aangemerkt voor de Huurtoeslag.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming bedraagt voor tijdelijke huisvesting de werkelijke kosten van het tijdelijk betrekken van woonruimte, gemaximeerd tot het bedrag van de maximaal subsidiabele huur, zoals jaarlijks vastgesteld in het onderdeel Huurtoeslag van de belastingdienst.

Artikel 2.7 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 2.2 kan een aanvrager in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt door aantoonbare beperkingen niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

  • 2.

    Een cliënt kan, als aantoonbare beperkingen het gebruik van het collectieve vervoer onmogelijk maken, in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor gebruik van de eigen auto of voor de aanpassing van de eigen auto.

  • 3.

    Een aanvrager kan voor individueel taxivervoer in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen het gebruik van het collectieve vervoer onmogelijk maken en hij niet de beschikking heeft over een eigen auto.

  • 4.

    Een aanvrager kan voor een vervoersvoorziening voor de directe woonomgeving in aanmerking komen als er sprake is van ernstige beperkingen in de mobiliteit. Een voorziening voor de directe woonomgeving kan in aanvulling op het gebruik van een andere vervoersvoorziening verstrekt worden.

  • 5.

    Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 6.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving van aanvrager en in elk geval binnen de gemeente Zwolle en de regio in het kader van het leven van alledag.

  • 7.

    In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 2.7.1 Omvang gebied.

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met verplaatsingen in het kader van het leven van alledag, die zich binnen 25 kilometer vanaf het woonadres afspelen, tenzij er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die een grotere vervoersbehoefte aannemelijk maken.

  • 2.

    Voor vervoer buiten de gemeentegrens maar binnen 25 kilometers vanaf het woonadres met het collectief vervoersysteem kan door het college een budget bij de vervoerder beschikbaar worden gesteld tot maximaal het bedrag per jaar dat is opgenomen in het financieel besluit, tenzij er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die een grotere vervoersbehoefte aannemelijk maken. De daarmee gepaard gaande hogere vergoeding is tot maximaal 1.500 taxikilometers.

Artikel 2.7.2 Voorzieningen voor lokaal vervoer en het primaat van het collectief vervoer

  • 1.

    Een voorziening voor lokaal vervoer bestaat uit gebruik van het collectief systeem van vervoer door een door het college aan te wijzen vervoerder.

  • 2.

    Indien de voorziening onder lid 1 niet verantwoord is of onvoldoende aansluit bij de persoonskenmerken en behoeften, kan individueel vervoer door een door het college aan te wijzen vervoerder worden toegekend of een financiële tegemoetkoming worden toegekend voor:

  • a.

    het gebruik van een eigen auto;

  • b.

    de aanpassing van een eigen auto;

  • 3.

    De hoogte van de maximale tegemoetkoming voor gebruik van een auto is opgenomen in het financieel besluit.

  • a.

    De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto kan verhoogd worden indien de aanvrager ter voorkoming van dreigende eenzaamheid aangewezen is op contacten buiten het zorggebied. In een dergelijke situatie wordt de verhoging individueel vastgesteld op basis van de vervoersbehoefte, waarbij uitgegaan wordt van de werkelijke kosten van het vervoer verminderd met de kosten van het openbare vervoer.

  • b.

    Indien echtgenoten beiden in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening wordt het budget vastgesteld op niet meer dan anderhalf maal de bedragen genoemd in het financieel besluit.

Artikel 2.8 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening en sportvoorziening

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als wegens aantoonbare beperkingen het voor hem noodzakelijk is om zich regelmatig in of om de woning zittend te verplaatsen.

  • 2.

    Een cliënt kan voor een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of andere noodzakelijke sportvoorziening eens per drie jaar in aanmerking worden gebracht tot maximaal het bedrag genoemd in het financieel besluit als aantoonbare beperkingen het sporten zonder sportrolstoel of andere sportvoorziening onmogelijk maken.

Artikel 2.9 Aanvullende criteria voor dagbesteding

Met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor dagbesteding als

  • a.

    de cliënt nog niet de AOW-leeftijd heeft bereikt en

  • b.

    de cliënt als gevolg van een beperking of specifieke omstandigheid onvoldoende in staat is om zelf of met behulp van zijn netwerk of in een algemene voorziening zinvolle tijdsinvulling met sociale contacten of deelname aan het maatschappelijk verkeer te organiseren, en

  • c.

    er sprake is van een beperking of specifieke omstandigheid, waardoor gedurende de dagbesteding deskundigheid vereist is.

  • d.

    overbelasting van mantelzorgers door dagbesteding wordt voorkomen.

Hoofstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 3 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college kent met inachtneming van artikel 2.2 van deze verordening een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college de aanvrager voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvrager:

  • a.

    al dan niet met hulp van zijn mantelzorger of zijn vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    gemotiveerd is dat een aanvrager een persoonsgebonden budget wenst;

  • c.

    gewaarborgd is dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden, veilig, doeltreffend, cliëntgericht en kwalitatief goed zijn.

  • 2.

    Het college kent geen persoonsgebonden budget toe als

  • a.

    in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    het persoonsgebonden budget negatieve gevolgen heeft voor de werking van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningen in natura;

  • c.

    er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

  • d.

    het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland

  • e.

    voor zover deze is bedoeld voor administratieve (ondersteunings-)kosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, mag onder de volgende voorwaarden een persoon uit zijn sociaal netwerk inschakelen:

  • a.

    de persoon heeft niet aangegeven dat ondersteuning aan de aanvrager hem te zwaar valt.

  • b.

    De persoon die de ondersteuning levert mag niet ook de vertegenwoordiger zijn van de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 4.

    De vertegenwoordiger mag niet, direct en/of indirect uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

Artikel 4 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget bedraagt maximaal de kosten van de maatwerkvoorziening in natura. De hoogte van een persoonsgebonden budget:

  • a.

    is toereikend om veilige, doeltreffende, cliëntgerichte en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een financiële tegemoetkoming voor onderhoud en verzekering;

  • b.

    bedraagt bij een aanpassing in eigen beheer alleen de feitelijk aantoonbare kosten tot maximaal de kosten die zouden zijn vergoed bij professionele uitbesteding.

  • c.

    wordt gebaseerd op een door de cliënt opgesteld PGB-plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden.

  • 2.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor:

  • a.

    een nieuw hulpmiddel is maximaal het tarief van de goedkoopst adequate voorziening in natura zoals opgenomen in het financieel besluit. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de voorziening in natura. Het college bepaalt per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen.

  • b.

    een tweedehands hulpmiddel wordt vastgesteld aan de hand van de afschrijvingssystematiek weergegeven in het financieel besluit.

  • c.

    thuisondersteuning bedraagt maximaal 80% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura . Het maximum uurtarief voor thuisondersteuning uit het sociaal netwerk is opgenomen in het financieel besluit.

  • d.

    kortdurend verblijf bedraagt maximaal 80% van de gemiddelde kostprijs van de maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf in natura.

  • e.

    beschermd wonen wordt bepaald op basis van een naar aard en omvang oplopend budget en bedraagt maximaal 81% van de maximaal subsidiabele kosten van de voorziening in natura.

Artikel 5 Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1.

    De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, danwel diens vertegenwoordiger, mag met de zorgaanbieder geen afspraak maken op basis waarvan de SVB de zorgaanbieder uitbetaalt zonder dat de persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt de factuur heeft geaccordeerd. Dit betekent dat de zorgaanbieder maandelijks een factuur met daadwerkelijk gerealiseerde uren aan de persoon die het persoonsgebonden budget beheert ter accordering aanbiedt.

  • 2.

    De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, geeft de middelen uit in overeenstemming met de persoonsgebonden budget- vergoedingenlijst en het door het college akkoord bevonden PGB-plan. Hij bewaart gedurende een periode van vijf jaar, de originele aankoopbewijzen, huurovereenkomsten en betaalbewijzen van alle tot het bestedingsdoel van het persoonsgebonden budget behorende goederen of diensten.

  • 3.

    Deze gegevens worden op verzoek van de gemeente door de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend, dan wel zijn vertegenwoordiger binnen een termijn van 20 werkdagen aangeleverd, nadat de gemeente hierom vraagt.

Artikel 6 Regels voor bijdrage in de kosten van voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt aan wie een maatwerkvoorziening is toegekend, is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor de volgende maatwerkvoorzieningen tezamen is gelijk aan het maximale landelijke abonnementstarief, zoals genoemd in het financieel besluit, en wordt door het CAK geïnd:

  • a.

    Thuisondersteuning

  • b.

    Hulpmiddelen en woonvoorzieningen (m.u.v. rolstoelen)

  • c.

    Woning- en autoaanpassingen

  • d.

    Kortdurend verblijf

  • e.

    Beschermd wonen, in de verzilveringsvorm van een Volledig Pakket Thuis (vpt), extramurale zorg of Persoons Gebonden Budget

  • f.

    Dagbesteding

  • 3.

    Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    Cliënten betalen een eigen bijdrage die nooit meer bedraagt dan de totale kostprijs van de voorziening. De totale kostprijs wordt als volgt berekend:

  • a.

    De kostprijs van hulpmiddelen wordt berekend op basis van de aanschafprijs per categorie inclusief verzekerings-, keurings- en onderhoudskosten omgerekend naar een kostprijs per maand op basis van een economische afschrijvingstermijn van zeven jaar, opgenomen in het financieel besluit. Van hulpmiddelen waarvan is gebleken dat de gemiddelde maandelijkse kostprijs hoger is dan het landelijk bepaalde abonnementstarief, betalen cliënten het abonnementstarief gedurende de gehele periode dat zij gebruik maken van het hulpmiddel.

  • b.

    De kostprijs van woningaanpassingen wordt bepaald op basis van de factuurprijs.

  • 5.

    Voor cliënten aan wie vóór 1 januari 2020 al een hulpmiddel of woningaanpassing op grond van de wet is toegekend, blijft de vastgestelde periode waarover de eigen bijdrage moet worden betaald ongewijzigd.

  • 6.

    De volgende voorzieningen vallen niet onder de eigen bijdrage conform landelijk abonnementstarief, maar hiervoor is de cliënt een afwijkende bijdrage verschuldigd:

  • a.

    Voor beschermd wonen, intramuraal, wordt een eigen bijdrage berekend door het CAK op basis van inkomen, vermogen, leeftijd en samenstelling van het huishouden. Dit is dezelfde systematiek als die gebruikt wordt voor de Wet Langdurige Zorg.

  • b.

    voor maatschappelijke opvang, intramuraal, wordt een eigen bijdrage geheven door de aanbieder van € 168,- per maand voor de eerste vier maanden opvang en daarna € 545,- per maand. Voor cliënten die zelf structureel hun eigen huisvestingslasten betalen, geldt een eigen bijdrage van € 19,- per maand. Voor elke cliënt geldt dat hij, na aftrek van de eigen bijdrage, een minimaal inkomen over moet houden van de zak- en kleedgeldgrens zoals deze door het CAK gehanteerd wordt.

  • c.

    Voor gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer wordt een bijdrage berekend op basis van tarieven openbaar vervoer zoals opgenomen in het financieel besluit.

  • d.

    Dagbesteding voor mensen ouder dan de AOW-leeftijd in de vorm van daginvuling ouderen is in de gemeente Zwolle een algemene voorziening zonder duurzame hulpverleningsrelatie. Een persoon die dagbesteding in deze vorm ontvangt is geen eigen bijdrage verschuldigd conform het landelijk abonnementstarief, maar een afwijkende bijdrage zoals genoemd in het financieel besluit.

Artikel 7 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De maatwerkvoorzieningen dienen van een goede kwaliteit te zijn, waaronder tevens begrepen wordt de deskundigheid bij de beroepskrachten die de ondersteuning leveren. Dit betekent dat de maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning veilig, cliëntgericht en doeltreffend moet zijn.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de begrippen veilig, cliëntgericht en doeltreffend worden geconcretiseerd.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door bijvoorbeeld periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.3.10 van de wet herziet of trekt het college een beslissing in indien: de maatwerkvoorziening middels Zin of Persoonsgebonden budget die de aanbieder levert niet voldoet aan de kwaliteitseisen volgend uit de wet en/of de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de verordening.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen een redelijke termijn na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het eerste en/of tweede lid heeft ingetrokken zal geheel of gedeeltelijk de geldswaarde worden gevorderd van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 9 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten die in de gemeente Zwolle wonen, kunnen door middel van een opgave bij een uitvoerende organisatie die door het college is aangewezen, in aanmerking komen voor een jaarlijkse individuele blijk van waardering.

  • 2.

    Deze jaarlijkse blijk van waardering wordt uitgereikt in de vorm van een waardebon.

  • 3.

    De waarde van de jaarlijkse blijk van waardering wordt door het college jaarlijks vastgesteld en is opgenomen in het financieel besluit.

Artikel 10 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    • 1.

      een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

    • 2.

      de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid.

Artikel 11 Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van en die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en volgens de door het college vastgestelde Procedureregeling Klachtbehandeling.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt.

Artikel 12 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van gebruikers over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 13 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijk ondersteuning, overeenkomstig de Inspraakverordening van de gemeente Zwolle en de ‘Verordening participatieraad gemeente Zwolle’.

  • 2.

    Het college stelt inwoners vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 14 Right to Challenge

  • 1.

    Het college wijst de inwoners op de mogelijkheid initiatieven te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de wet betreffen, zoals vastgelegd in artikel 2.6.7 van de wet;

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de in lid 1 beschreven mogelijkheid om initiatieven te ontplooien.

  • 3.

    Ter uitvoering van lid 1 regelt het college bij de inkoop/subsidie van maatschappelijke ondersteuning dat minimaal eenmaal per jaar inwoners en maatschappelijke initiatieven de mogelijkheid tot intekening op en de uitvoering van de genoemde taken hebben.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de artikelen van deze verordening, voor zover toepassing van de verordening gelet op het belang van de aanvrager tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16 Indexering

Het college kan jaarlijks de geldende bedragen genoemd in financieel besluit horende bij deze verordening verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de Centraal Bureau voor de Statistiek prijsindex voor gezinsconsumptie of een ander passend indexcijfer.

Artikel 17 Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Zwolle 2021

  • 2.

    Deze verordening treedt (met terugwerkende kracht) op 1 januari 2021 in werking. Op datzelfde moment wordt de verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 ingetrokken.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van de datum van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag of verzoek op grond van de "verordening maatschappelijke ondersteuning 2020" is ingediend en op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag of het verzoek is beslist, blijven de bepalingen van de "verordening maatschappelijke ondersteuning 2020" van toepassing.

  • 4.

    Op beschikkingen die zijn afgegeven voor de inwerkingtreding van deze verordening, waartegen nog een bezwaar, een beroep of hoger beroepsprocedure aanhangig is, blijft de verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 van toepassing.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 23 november 2020,

P. Snijders, voorzitter

A. ten Have, griffier