Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021

Geldend van 31-12-2021 t/m 03-01-2022

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 juni 2020;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

HEEFT BESLOTEN:

de Verordening Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 vast te stellen.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    voertuigen :alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

    • 3.

      hoogwerkers en andere voertuigen die ter plaatse als werktuig worden gebruikt;

  • g.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Groninger Bouwverordening;

  • h.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • i.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • j.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • k.

    bevoegd gezag: het college, tenzij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht anders is bepaald.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:7, artikel 4:9 of artikel 4:24.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

  • 3. Indien door of namens het bevoegde bestuursorgaan is besloten een aanvraag voor een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening af te handelen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien deze wordt ingediend minder dan tien weken voor het tijdstip waarop de vergunning of ontheffing nodig is.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Samenloop

Het bevoegde bestuursorgaan kan een aanvraag voor een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening afwijzen indien:

  • a.

    tegelijkertijd voor dezelfde plaats reeds een vergunning of ontheffing krachtens deze verordening is verleend of daarvoor reeds een volledige aanvraag was binnengekomen en;

  • b.

    de verschillende activiteiten of handelingen waarvoor een vergunning of ontheffing is gevraagd of verleend redelijkerwijs niet tegelijkertijd op dezelfde plaats kunnen worden gehouden of uitgevoerd.

Artikel 1:6 Persoonlijk karakter van een vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:8 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Artikel 1:9 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:10 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan of het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een vergunning of ontheffing weigeren, indien de aanvrager voorschriften, verbonden aan een eerdere vergunning of ontheffing voor een soortgelijke activiteit of beperkingen waaronder zo’n vergunning of ontheffing is verleend, niet heeft nageleefd en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de gevraagde vergunning of ontheffing wordt verleend, hij ook daaraan verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij zou worden verleend, niet zal naleven.

Artikel 1:10a Relatie Meerschapsverordening

De bepalingen in deze APV gelden van rechtswege niet voor het gebied waarvoor via de in de gemeenschappelijke regeling bepalingen zijn opgenomen bij of krachtens de Meerschapsverordening welke op 15 april 2019 in werking is getreden.

Artikel 1:11 Lex silencio positivo

  • 1. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

    • 1.

      artikel 2:6 Straatartiesten en straatmuzikanten;

    • 2.

      artikel 5:14 Inzameling van geld of goederen;

    • 3.

      artikel 5:19 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden.

  • 2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is gelet op artikel 28 Dienstenwet niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

    • 1.

      artikel 2:7, derde lid, vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg;

    • 2.

      artikel 2:15 Vergunning evenement;

    • 3.

      artikel 2:26 Exploitatie horecabedrijf en artikel 2:27 terrasvergunning;

    • 4.

      artikel 2:43 Speelgelegenheden;

    • 5.

      artikel 3:3 Vergunningplicht seks- of escortbedrijf;

    • 6.

      artikel 4:24 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen;

    • 7.

      artikel 5:25, derde lid, verbod om vuur te stoken;

    • 8.

      artikel 5:36 Verhuurdersvergunning;

    • 9.

      artikel 5:42 Bemiddelaarsvergunning.

Hoofdstuk 2: Openbare Orde

Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, dan wel te vechten.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Verblijfsontzeggingen

  • 1. Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde is bekendgemaakt, verboden zich te bevinden op of aan de in de bekendmaking aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarin genoemd (verblijfsontzegging).

  • 2. Een ieder aan wie een verblijfsontzegging is opgelegd, is verplicht, op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie, zich te verwijderen van de gebieden als vermeld in de verblijfsontzegging.

  • 3. De burgemeester beperkt de in het eerste lid genoemde verbod, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op personen, die op de aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich bevinden in een middel van openbaar vervoer;

    • b.

      aldaar werkzaam zijn dan wel aldaar staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling;

    • c.

      volgens de bevolkingsadministratie aldaar woonachtig zijn.

Artikel 2:3 Messen en andere voorwerpen als wapen

  • 1. Het is verboden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Afdeling 2: Betoging

Artikel 2:4 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Afdeling 3: Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:5 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken/afbeeldingen of het uitdelen van goederen om niet

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen of goederen om niet onder het publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan een beperkt aantal door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. In afwijking van het vierde lid bestaat een meldingsplicht voor niet-commerciële organisaties. Na melding is flyeren en samplen toegestaan op of aan de door het college op grond van het eerste lid aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:6 Straatartiesten en straatmuzikanten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan een weg:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:4;

    • b.

      muziek of zang voor publiek al dan niet met behulp van een instrument, toestel of luidspreker ten gehore te brengen.

Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:7 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het verbod van het vorige lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:15 APVG;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27 APVG;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18 APVG;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • f.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg op tenminste 2,2 meter hoogte, op 0,5 meter afstand van de rijweg en niet verder dan 1,5 meter buiten de gevel;

    • g.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is. Onder weg wordt hier verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat;

    • h.

      voertuigen.

  • 3. Het verbod uit het eerste lid geldt niet als hiervoor door het bevoegde gezag een vergunning is verleend.

  • 4. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, de toegankelijkheid belemmert, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5. Voor voorwerpen die niet langer dan één week worden geplaatst en een oppervlakte hebben van maximaal 6 m² (geldt niet voor terrasmeubilair), geldt een meldingsplicht in plaats van een vergunningplicht.

  • 6. Het college kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:8 Aanleggen, beschadigingen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, leidingen en buizen met toebehoren in wegen door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk waarop Telecommunicatieverordening gemeente Groningen van toepassing is, dan wel door een aanbieder van een openbare nutsvoorziening waarop de Graafverordening gemeente Groningen van toepassing is.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt bovendien niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement Groningen, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.

  • 6. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast, door de werkzaamheden toegebracht aan de gemeente of aan derden;

    • c.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • d.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • e.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • g.

      de bescherming van groenvoorzieningen;

    • h.

      de bescherming van het milieu.

Artikel 2:9 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Groningen.

  • 4. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast, door de werkzaamheden toegebracht aan de gemeente of aan derden;

    • c.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • d.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • e.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • g.

      de bescherming van groenvoorzieningen;

    • h.

      de bescherming van het milieu.

Afdeling 6: Veiligheid op de weg

Artikel 2:10 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:11 Kelderingangen

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:12 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan het geen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:13 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:14 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Afdeling 7: Evenementen

Artikel 2:15 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      activiteiten in inrichtingen in de zin van de Wet Milieubeheer die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:6 (straatartiesten), 2:21 (wedstrijden betaald voetbal) en 2:43 (speelgelegenheden).

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan, ongeacht het bepaalde in artikel 2.19, eerste lid onder a:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:4;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s;

    • g.

      erotische evenementen;

    • h.

      festiviteiten op het onbebouwde deel van de Drafbaan in het Stadspark in Groningen;

    • i.

      festiviteiten op het terrasgedeelte van een inrichting.

  • 3. Onder een groot evenement wordt verstaan een evenement waarbij minimaal 2000 bezoekers of deelnemers worden verwacht, of het evenement op grond van de Regionale multidisciplinaire leidraad veiligheid publieksevenementen van de Veiligheidsregio Groningen als aandachtsevenement (‘B-evenement’) of als risico-evenement (‘C-evenement’) kwalificeert.

  • 4. Onder een middelgroot evenement wordt verstaan een evenement waar tot 2000 bezoekers of deelnemers worden verwacht waarbij geen of weinig fysieke maatregelen worden getroffen en het evenement op grond van de Regionale multidisciplinaire leidraad veiligheid publieksevenementen van de Veiligheidsregio Groningen als regulier evenement (‘A-evenement’) kwalificeert.

Artikel 2:16 Vergunning Evenementen

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

  • 2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4. De burgemeester kan gebieden en periodes aanwijzen waarin beperkingen worden gesteld aan het aantal te houden evenementen.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:17 Indiening aanvraag

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 gelden voor het aanvragen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid, de volgende termijnen en criteria:

    • a.

      voor evenementen als bedoeld in artikel 2:15, derde lid, geldt een indieningstermijn van ten minste 14 weken voorafgaand aan het evenement;

    • b.

      voor evenementen als bedoeld in artikel 2:15, vierde lid, geldt een indieningstermijn van ten minste 8 weken voorafgaand aan het evenement;

    • c.

      de burgemeester kan besluiten voor complexe evenementen die een langere voorbereidingstijd vragen een afwijkende indieningstermijn vast te stellen.

  • 2. Aanvragen om vergunning worden per kalenderjaar ingediend.

Artikel 2:18 Weigeringsgronden vergunning

  • 1. Onverminderd de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:10, kan een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid, geweigerd worden indien:

    • a.

      de aard en het karakter van de locatie zich verzetten tegen het houden van het evenement;

    • b.

      het evenement niet bijdraagt aan het ontstaan van een gevarieerd programma van evenementen;

    • c.

      een evenement waarvan de aanvangsdatum op het moment van indiening van de aanvraag meer dan 12 maanden in de toekomst is gelegen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:10 weigert de burgemeester een vergunning voor:

    • a.

      een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:15, tweede lid, onder f, als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is;

    • b.

      aanvragen voor meerdere kalenderjaren.

  • 3. Naast de weigeringsgrond in artikel 1:10 b, kan een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, geweigerd worden indien deze niet binnen de in artikel 2:17 gestelde termijn is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 2:19 Uitzondering vergunningplicht voor kleine evenementen

  • 1. Het verbod als genoemd in artikel 2:16 eerste lid, geldt niet voor eendaagse evenementen, mits:

    • a.

      het aantal aanwezigen op enig moment niet meer bedraagt dan 200 personen;

    • b.

      het evenement wordt gehouden tussen 9.00 en 24.00 uur, of als de activiteiten op een zondag plaatsvinden tussen 13.00 uur en 24.00 uur;

    • c.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • d.

      slechts enkele gecertificeerde objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 15 m² per object;

    • e.

      het evenement niet plaatsvindt binnen de Diepenring en Westerhavengebied van de stad Groningen;

    • f.

      sprake is van een aanwijsbare organisator, die de leeftijd van ten minste achttien jaren heeft bereikt;

    • g.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 23.00 uur, of in dit tijdsbestek het maximaal toelaatbare geluidsniveau van 70 dB(A) en 85 dB(C) op de meest belaste gevel van een geluidsgevoelige bestemming niet wordt overschreden;

    • h.

      het evenement plaatsvindt op één locatie(geen route) en niet op het water;

    • i.

      er geen reclame wordt gemaakt om belangstellenden buiten de directe doelgroep aan te trekken.

  • 2. De organisator van het evenement als bedoeld in het eerste lid stelt de burgemeester tenminste drie weken voorafgaand aan het evenement van het houden daarvan in kennis op een nader door de burgemeester te bepalen wijze.

  • 3. De organisator dient zich te houden aan de voorschriften die de burgemeester stelt met het oog op een ordelijk en veilig verloop van een evenement als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De burgemeester kan het evenement verbieden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, het milieu of in geval van het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:15, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

Artikel 2:20 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:21 Wedstrijden betaald voetbal

  • 1. De organisator van een voetbalwedstrijd in het kader van het betaald voetbal is verplicht tenminste vier weken voor de vastgestelde speeldag de burgemeester daarvan in kennis te stellen.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid bepaalde termijn.

  • 3. De kennisgeving als bedoeld in het eerste lid vindt uitsluitend plaats door middel van door de burgemeester vastgestelde aanmeldingsformulieren en wordt geacht eerst dan te zijn gedaan, wanneer dit formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en is ingeleverd op het op het formulier vermelde adres.

  • 4. De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen; door of namens de burgemeester wordt de ontvangst van de kennisgeving bevestigd.

  • 5. De burgemeester kan met betrekking tot een voetbalwedstrijd aan de organisator daarvan voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid. Van de op te leggen voorschriften wordt de organisator tijdig in kennis gesteld.

  • 6. De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien in strijd wordt gehandeld met de krachtens het vierde lid gegeven voorschriften;

    • c.

      indien geen of niet tijdig kennisgeving is gedaan, zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Van het in het vorige lid bedoelde verbod wordt de organisator tijdig in kennis gesteld. Het is de organisator van een voetbalwedstrijd verboden deze te doen plaatsvinden nadat een dergelijk verbod is uitgevaardigd.

Artikel 2:22 Stadionomgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 3 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 3 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

  • 2. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorige lid bedoelde verbod nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

Artikel 2:23 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2:24 Alcoholverstrekking in en om het stadion

  • 1. Het is verboden om niet of tegen betaling alcoholhoudende dranken te verstrekken aan derden in het FC-Groningenstadion gedurende het tijdvak, dat begint drie uren voor en eindigt één uur na de periode, gedurende welke het stadion voor het publiek voor het bijwonen van een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:21 toegankelijk is.

  • 2. De burgemeester kan van het in het eerste lid bepaalde geheel of ten dele ontheffing verlenen.

  • 3. De burgemeester kan voorts bepalen dat het verbod genoemd in het eerste lid ook geldt voor een nader door de burgemeester aangewezen gebied rond het stadion.

Afdeling 8: Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:25 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de volgende Afdelingen wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Drank- en Horecawet;

    • b.

      besluit: het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet;

    • c.

      inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet;

    • d.

      horecabedrijf:

      • 1.

        een inrichting waaronder in ieder geval wordt verstaan: een hotel, motel, restaurant, pension, café, croissanterie, crêperie, bistro, cafetaria, snackbar, bar, automatiek, afhaal- en bezorgcentra, coffeeshop, ijssalon, sociëteit, discotheek, alsmede aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt;

      • 2.

        een bij een horecabedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

    • e.

      lokaliteit:

      • 1.

        hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet;

      • 2.

        elke lokaliteit waarin uitsluitend of in hoofdzaak spijzen en/ of alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse worden bereid of verstrekt.

    • f.

      alcoholvrije drank: drank die bij een temperatuur van 20 graden Celsius voor minder dan 0,5 volumeprocent uit alcohol bestaat;

    • g.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt;

    • h.

      vergunninghouder: degene of de rechtspersoon aan wie de vergunning als bedoeld in artikel 2:27 is verleend;

    • i.

      veiligheidsplan: een plan inhoudende de organisatie van beveiligingstaken binnen de inrichting alsmede de interne instructies ter voorkoming en bestrijding van geweldsincidenten, ordeverstoringen en/of strafbare feiten binnen of buiten de inrichting;

    • j.

      Semihoreca(bedrijf): een winkel waarin als ondergeschikte nevenactiviteit alcoholvrije consumpties (etenswaren en alcoholvrije drank e.d.) voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en waarbij in het bedrijfspand sta- of zitgelegenheid wordt geboden om de consumpties te nuttigen;

    • k.

      winkel: zoals bedoeld in artikel 1 Winkeltijdenwet;

  • 2. In deze paragraaf wordt onder bezoekers niet verstaan:

    • a.

      de gezinsleden van de leidinggevende, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 3. In deze paragraaf wordt onder horecabedrijven niet verstaan:

    • a.

      Bedrijven waarbij de verstrekking van alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse gezien kan worden als dienstverlening van bijkomende aard, voorbeelden zijn bedrijfs- en schoolkantines c.a.;

    • b.

      middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig.

  • 4. De natuurlijke persoon die optreedt als vergunninghouder van een horecabedrijf dat niet Drank- en horecavergunningplichtig is dient ten minste 21 of ouder te zijn. Indien een rechtspersoon optreedt als vergunninghouder dient/dienen de uitvoerend directeur(en) de leeftijd van 21 jaar of ouder te hebben bereikt.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de leeftijdseis in het vorige lid met dien verstande dat de leeftijd van betrokkene niet lager mag zijn dan 18 jaar.

Artikel 2:26 Exploitatie horecabedrijf

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning, indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het geldende bestemmingsplan.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf;

    • b.

      de inrichting niet voldoet aan de eisen van de Woningwet i.c. het Bouwbesluit.

  • 4. Bij toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond onder a houdt de burgemeester voor inrichtingen buiten de diepenring rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 5. De burgemeester houdt de beslissing op een aanvraag voor een vergunning aan indien voor het horecabedrijf een veiligheidsplan ingevolge artikel 2:30 is vereist en een dergelijk plan nog niet is goedgekeurd.

  • 6. In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      straat en huisnummer van het horecabedrijf;

    • b.

      de personalia van de vergunninghouder;

    • c.

      indien de inrichting zich bevindt binnen de diepenring, de horecazone waarbinnen de inrichting gelegen is.

  • 7. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan:

    • a.

      horecabedrijven, niet zijnde horecabedrijven waar de verkoop van softdrugs gedoogd wordt (coffeeshops), indien zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling in of bij de inrichting geen incidenten hebben voorgedaan gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en – handel;

    • b.

      horecabedrijven die zich nieuw in de gemeente vestigen en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:10 of het tweede en derde lid van dit artikel.

  • 8. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager, respectievelijk de natuurlijke persoon die optreedt als uitvoerend directeur van de rechtspersoon, niet voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag als bedoeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet of in enig opzicht van slecht levensgedrag is

  • 9. De vergunninghouder is te allen tijde verantwoordelijk voor de exploitatie van het bedrijf.

  • 10. Exploitatie van een semihoreca(bedrijf) is toegestaan indien wordt voldaan aan door het college op te stellen nadere regels.

Artikel 2:27 Terrasvergunning

  • 1. Het verboden om zonder vergunning van de burgemeester een horecaterras te exploiteren.

  • 2. In afwijking van artikel 2:7 beslist de burgemeester tevens over het in gebruik geven van gemeentelijke eigendomen en over het in gebruik nemen van de weg.

  • 3. De burgemeester kan onder voorwaarden bepalen dat terrassen zonder vergunning kunnen worden uitgezet.

  • 4. De burgemeester kan de terrassen weigeren, intrekken of in bijzondere omstandigheden de toestemming uit het derde lid beperken:

    • a.

      indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het geldende bestemmingsplan;

    • b.

      ter bescherming van het woon- en leefklimaat en openbare orde in de nabije omgeving van het terras;

    • c.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • d.

      Indien dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • e.

      het beoogde gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan en van de omgeving;

    • f.

      er meerdere belanghebbenden conflicterende aanspraak maken op de openbare ruimte ten behoeve van een redelijke verdeling.

  • 5. De burgemeester kan altijd bevelen een terras te verplaatsen of tijdelijk te ontruimen ten behoeve van evenementen.

  • 6. Het bepaalde in dit artikel geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:28 Beperking verstrekking sterke drank

  • 1. Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals bijvoorbeeld belegde broodjes, patates frites en kroketten, worden verkocht;

    • b.

      die uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • c.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of -instellingen;

    • d.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of -instellingen;

    • e.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar vervoerbedrijf;

    • f.

      die gelegen is op een kampeer- of caravanterrein;

    • g.

      die kan worden aangemerkt als buurthuis.

  • 2. Het is verboden bedrijfsmatig sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken in een inrichting als bedoeld in het vorige lid.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de verboden, gesteld in de vorige leden.

Artikel 2.29 Nadere Regels

Het college kan in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, de veiligheid, zedelijkheid en gezondheid nadere regels stellen omtrent de exploitatie van horecabedrijven.

Artikel 2.30 Veiligheidsplan

  • 1. Het is verboden een inrichting, die valt onder de door het college aangewezen categorie van inrichtingen, in bedrijf te hebben en te houden zonder dat de houder van de inrichting beschikt over een door burgemeester goedgekeurd veiligheidsplan.

  • 2. Voor de opzet van een veiligheidsplan kan de burgemeester een model vaststellen.

  • 3. De burgemeester kan van het bepaalde in het eerste lid geheel of ten dele ontheffing verlenen.

Artikel 2:31 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:25 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2:26.

Artikel 2:32 Tijdelijke Sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk een sluitingsuur vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.

Artikel 2:33 Intrekkingsgronden

De burgemeester kan de vergunning bedoeld in artikel 2:26 van deze verordening en de vergunning bedoeld in artikel 2:27 en/of de vrijstelling als bedoeld in artikel 2:26, zevende lid van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    het horecabedrijf niet (meer) voldoet aan de eisen van de Woningwet en/of het Bouwbesluit;

  • b.

    het horecabedrijf niet (meer) voldoet aan de eisen van de gebruiksvergunning;

  • c.

    er bij herhaling incidenten in of vanuit het horecabedrijf hebben plaatsgevonden waarbij de openbare orde, veiligheid, zedelijkheids- of gezondheid in het geding zijn;

  • d.

    de vergunninghouder respectievelijk de natuurlijke persoon die optreedt als uitvoerend directeur van de rechtspersoon, niet (meer) voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag als bedoeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet of in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

Artikel 2:34 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • c.

    De orde te verstoren;

  • d.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:32, eerste lid.

Artikel 2:35 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Afdeling 8a: Bijzondere bepalingen over horecabedrijven

Artikel 2:36 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalokaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en,

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:37 Regulering Para commerciële inrichtingen

  • 1. Paracommerciële inrichtingen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard mogen uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken vanaf één uur voor de aanvang van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon tot uiterlijk 24.00 uur. Indien de activiteit eindigt tijdens de laatste 2 uren van de dag, is het toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tot 2 uren na beëindiging van de activiteit.

  • 2. Paracommerciële inrichtingen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sociaal-culturele aard mogen uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk twee uren na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 3. Paracommerciële inrichtingen, inhoudende een studentenvereniging of een studentensportvereniging, mogen alcoholhoudende drank verstrekken gedurende de opening vanaf 12.00 uur.

  • 4. Paracommerciële inrichtingen mogen tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken gedurende de in eerste lid tot en met het derde lid genoemde schenktijden en onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      bij een paracommerciële inrichting als bedoeld in het eerste en derde lid moeten de personen betrokken zijn bij de activiteiten van de rechtspersoon;

    • b.

      bij een paracommerciële inrichting als bedoeld in het tweede lid moet er een verband zijn tussen de personen en de doelstellingen van de toon.

  • 5. Paracommerciele inrichtingen mogen de mogelijkheden voor het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard niet openlijk onder de aandacht brengen.

  • 6. De burgemeester kan met het oog op de bijzondere situatie van een paracommerciële inrichting ontheffing verlenen van de in dit artikel gestelde regels.

Artikel 2:38 Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

  • 1. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank in glas en blik te verstrekken, in de volgende delen van de gemeente en gedurende de volgende tijdsruimten:

    • a.

      in inrichtingen gelegen binnen de diepenring, de dag vóór Koningsdag vanaf 19.00 uur tot 06.00 uur op de dag na Koningsdag;

    • b.

      tijdens een groot evenement, zoals bedoeld in artikel 2:15, derde lid, in het deel van de gemeente waarvoor de evenementenvergunning geldt en zolang als dit evenement duur.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de besloten ruimte(n) van de inrichting voor zover:

    • a.

      gedurende de tijd dat de inrichting voor het publiek geopend is, bij elke ingang van de besloten ruimte(n) er voldoende toezicht op wordt gehouden dat vanuit de inrichting geen glas en blik naar buiten toe wordt meegenomen; en

    • b.

      de besloten ruimte(n) van de inrichting niet in open verbinding staan met een openbare plaats of een terras door bijvoorbeeld het verwijderen/inklappen van ramen en/of deuren, zodanig dat een adequate controle op het naleven van het in het eerste lid genoemde verbod niet mogelijk is.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwakalcoholhoudende drank.

Artikel 2:39 Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven

Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet zwak-alcoholhoudende drank in glas en blik te verstrekken vanuit de winkels, warenhuizen en andere locaties en ruimten als bedoeld in artikel 18, tweede lid, en/of artikel 19, tweede lid, onder a, van de Drank- en Horecawet, gelegen binnen de diepenring van de stad Groningen, gedurende de volgende tijdsruimten:

  • a.

    de dag vóór Koningsdag vanaf 19.00 uur tot 06.00 uur op de dag na Koningsdag;

  • b.

    tijdens grote evenementen, zoals bedoeld in artikel 2:15, derde lid, zolang als deze evenementen duren.

Afdeling 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:40 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:41 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:42 Verschaffen gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van de inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:43 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 11: Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:44 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:45 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:46 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:45.

Artikel 2:47 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:48 Bezit hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen, die kennelijk zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, zoals speciaal uitgeruste tassen, magneten of elektronische voorwerpen die veiligheids-labels of veiligheidspoortjes dan wel andere hulpmiddelen ter voorkoming van winkeldiefstal kunnen beïnvloeden, alsmede van tangen of andere voorwerpen die kennelijk eveneens bedoeld zijn om het plegen van een winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het vorige lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:49 Bescherming groenvoorziening

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 2:50 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats of op openbaar water alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2:26, eerste lid;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:50a Lachgasverbod

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2:51 Verbod verspreiding hinderlijke rookgassen

  • 1. Het is verboden om op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, hinderlijke rookgassen te verspreiden.

  • 2. Een rechthebbende van een gebouw met een publieke/openbare functie kan een verzoek indienen bij het college tot het opnemen van een bepaald gebied in een aanwijzingsbesluit.

  • 3. Bij toewijzing van het verzoek, als bedoeld in het tweede lid draagt de rechthebbende zorg voor een juiste uitvoering daarvan.

Artikel 2:51a Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangegeven periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:51b Verbod op open vuur en/of barbecue

Het college kan gebieden aanwijzen waar het in het kader van bescherming van hinder en overlast alsmede bescherming van de natuur verboden is open vuur aan te steken en/of te houden.

Artikel 2:52 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:53 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:54 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht, kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij:

    • a.

      ernstige en herhaaldelijke geluid- of geurhinder;

    • b.

      ernstige en herhaaldelijke hinder van dieren;

    • c.

      ernstige en herhaaldelijke hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in de woning of op het erf aanwezig zijn;

    • d.

      ernstige en herhaaldelijke intimidatie van derden vanuit de woning of het erf.

Artikel 2:55 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:56 Bedelarij

Het is verboden, op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op hinderlijke wijze om geld of andere zaken te bedelen.

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, sportveld, strand of begraafplaats;

    • d.

      op een door het college aangewezen weg of plaats die gesloten is voor honden;

    • e.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de houder of eigenaar duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod genoemd in het eerste lid geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Degene die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, dient een daartoe geëigend hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van hondenuitwerpselen. Onder geëigend opruimmiddel wordt verstaan: een hondenpoepschep, wegwerpzakje of een plastic (brood)zakje.

  • 3. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht het in lid 2 genoemde hulpmiddel op vordering van een toezichthoudende ambtenaar te laten zien.

  • 4. De geboden genoemd in het eerste en tweede lid gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter;

    • b.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

Artikel 2:60 Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als het college een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of dat zij hebben meegedeeld dat zij de hond gevaarlijk achten, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:61 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven;

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het is verboden op een op grond van het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hem is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een op grond van het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:62 (stads)duiven

  • 1. Het is verboden (stads)duiven of andere overlast veroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.

  • 2. Het is verboden anderen de gelegenheid te bieden (stads)duiven of andere overlast veroorzakende vogels te voeren.

Artikel 2:62a Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Wildplassen c.a.

Het is verboden:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen;

  • b.

    een openbare waterplaats te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor een zodanige inrichting bestemd is;

  • c.

    zich in een openbare waterplaats of in de onmiddellijke nabijheid daarvan op een opvallende of aanstootgevende wijze te gedragen.

Artikel 2:64 Drugsoverlast op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:64a Detectorverbod

  • 1. Het is verboden zich met een mijn- en/of metaaldetector te bevinden in door het college aangewezen gebieden.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge de Erfgoedwet een omgevingsvergunning is verleend.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:65 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:66 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens het Digitale Opkopers Register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:67 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

  • 1. De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

    • a.

      De burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

      • 1.

        dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

      • 2.

        van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

      • 3.

        als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

      • 4.

        dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

    • b.

      de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

    • c.

      aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

    • d.

      een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 13: Vuurwerk

Artikel 2:68 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:69 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:70 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:71 Carbidschieten

  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet buiten de bebouwde kom van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over het bepaalde in het tweede lid.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid voor de periode genoemd in het tweede lid.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:72 Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen

  • 1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven in bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

  • 2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

  • 3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en er naar het oordeel van de burgemeester voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin te betreden of bezoekers toe te laten of te laten betreden.

  • 5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf te betreden.

Hoofdstuk 3: Regulering prostitutie en seksbranche

Afdeling 1: Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.

Afdeling 2: Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester beslist binnen twaalf weken op de aanvraag om een vergunning.

  • 3. De in het tweede lid gestelde termijn kan door de burgemeester met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5. De vergunning heeft een looptijd van maximaal drie jaar en wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is pandgebonden en niet overdraagbaar. In afwijking van het voorgaande heeft de vergunning voor een escortbedrijf een looptijd van één jaar.

  • 6. De vergunning kan worden verlengd.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbuiten voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3:5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. Als de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

Artikel 3:6 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500,- euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1°.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009;

      • 2°.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3°.

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • 4°.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5°.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6°.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening.

  • 2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

    • 1.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • 2.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375,- euro bedraagt.

  • 3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5. Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:8, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 3:5 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door de burgemeester gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan het bepaalde bij artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:16 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3:7 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      de geldigheidsduur van de vergunning.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en dat tevens aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:8 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:9, 3:12, aanhef en onder a, 3:14, tweede lid, 3:15 en 3:16, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:9 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:7, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:10 Verlenging vergunning

  • 1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover de burgemeester al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Artikel 3:11 Seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:12 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:7 eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Afdeling 3: Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:13 Intake prostituees

  • 1. Het is verboden voor een persoon om zonder voorafgaand intakegesprek met het bevoegd gezag als prostituee werkzaam te zijn in de gemeente Groningen.

  • 2. Het intakegesprek dient:

    • a.

      door de prostituee persoonlijk te worden gedaan ten overstaan van een daartoe door de burgemeester gemandateerde medewerkers van de gemeente Groningen;

    • b.

      te geschieden door middel van een door het bevoegd gezag vastgesteld formulier en dient van de benodigde bijlagen te worden voorzien.

  • 3. Het bevoegd gezag verstrekt binnen één week aan de prostituee een bewijs van het intakegesprek.

  • 4. Het bewijs als bedoeld in het derde lid wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de prostituee nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt; of

    • b.

      de prostituee niet voldoet aan de relevante bepalingen, gesteld bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet Arbeid Vreemdelingen;

    • c.

      de prostitutie valse persoonsgegevens opgeeft en/of niet beschikt over geldige identiteitspapieren;

    • d.

      er concrete aanwijzingen zijn dat de prostituee slachtoffer is van mensenhandel;

    • e.

      de prostituee onvoldoende zelfredzaam is;

    • f.

      de prostituee zich niet heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en de Basis Registratie Personen.

  • 5. Het bewijs kan geweigerd worden indien de prostituee in de voorgaande zes maanden aangifte heeft gedaan van mensenhandel.

  • 6. Het bewijs van het intakegesprek is 24 maanden geldig.

Artikel 3:14 Leeftijd, verblijfstitel en intakebewijs; verbod werken voor onvergund bedrijf

  • 1. Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet;

    • c.

      niet beschikt over een geldig bewijs van het intakegesprek.

  • 3. Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is.

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van een bedrijfsplan.

  • 4. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 5. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan de burgemeester. De wijziging wordt na goedkeuring van de burgemeester als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 6. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 7. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen en maximaal 11 uur per etmaal werken;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1°.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees inclusief hun registratienummers;

      • 2°.

        de verhuuradministratie;

      • 3°.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      • 4°.

        de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting wordt gemeld bij de gemeentelijk toezichthouders of de politie;

    • f.

      onverwijld aan de burgemeester wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van de bedrijfsadministratie.

Artikel 3:17 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:18 Handhaving straatprostitutie

  • 1. Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:17, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2. Het is verboden een persoon van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij/zij zich ter prostitutie aanbiedt in de zin van het eerste lid en een persoon die tot prostitutie uitnodigt of aanlokt in de zin van het eerste lid, daarbij te ondersteunen.

Afdeling 4: Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend en op of aan de op grond van artikel 3:17, tweede lid, aangewezen wegen.

Hoofdstuk 4: Bescherming van het Milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1: Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichtingen als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voorzover deze inrichtingen vallen onder de definitie van het begrip inrichting als bedoeld in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer zoals deze is gepubliceerd in Staatsblad 1998, 322;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die verbonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit zijn voor een inrichting niet van toepassing op ten hoogste negen nader door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteitendagen.

  • 2. Artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit is niet van toepassing voor een inrichting op door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteitendagen gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en het tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer nader aan te wijzen delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal drie incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal drie incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan, wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats dat op het formulier is vermeld.

  • 5. De houder van een inrichting ontvangt tegen inlevering van het formulier een bewijs, waarin het tijdstip van inlevering is vermeld.

  • 6. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 8. Bij festiviteiten georganiseerd in het gebied van het Meerschap bedraagt het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting in afwijking van artikel 6 niet meer dan 55 dB(A), invallend op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Een toeslag van 10 dB vanwege muziekgeluid wordt niet toegepast. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9. In afwijking van lid 1 dient bij festiviteiten in het Meerschapsgebied minimaal vier weken voor aanvang een kennisgeving te worden ingediend.

  • 10. Tenminste twee weken voor aanvang van een incidentele festiviteit is de houder van een inrichting gehouden om omwonenden schriftelijk te informeren over de datum, aanvang en eindtijd.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

Ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder in een inrichting, veroorzaakt door het ten gehore brengen van onversterkte muziek, is artikel 2.18, eerste lid, onder f. van het Besluit niet van toepassing.

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Omgevingsverordening Provincie Groningen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:5a Verbod oplaten ballonnen

  • 1. Het is verboden één of meerdere ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, geluk lampion, Thaise wensballon, papierballon, geluk ballon, c.a.

  • 3. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart.

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:6 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:7 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:8 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: Een houtachtig, overblijvend gewas. Deze is vergunningplichtig indien de boom een dwarsdoorsnede van de stam heeft van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

    • b.

      hakhout: Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout of een beplantingsvak van bosplantsoen van meer dan >100m² met een natuurlijke groeihoogte van meer dan twee meter;

    • d.

      monumentale houtopstand : De houtopstand die voldoet aan de hierna te noemen basisvoorwaarden en aan tenminste één van de specifieke voorwaarden:

      Basisvoorwaarden:

      • -

        50 jaar of ouder;

      • -

        Redelijke conditie; minimaal 10 à 15 jaar nog te leven;

    • Specifieke voorwaarden:

      • -

        onderdeel ecologische infrastructuur;

      • -

        onderdeel karakteristieke boom groep/laanbeplanting;

      • -

        onderdeel zeldzame biotoop;

      • -

        zeldzaam, gedenkboom;

      • -

        bepalend voor de omgeving;

      • -

        herkenningspunt.

    • e.

      bebouwde kom: De bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1 onder a van de Wet natuurbescherming.

  • 2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan:

    • -

      rooien;

    • -

      verplanten;

    • -

      het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

    • -

      het nalaten van handelingen waarvan men weet of behoort te weten dat dit de dood of ernstige beschadiging van de houtopstand ten gevolge kan hebben.

Artikel 4:9 Velverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, zoals genoemd in artikel 4:8, lid 1 onder e, van de gemeente is de gemeente het bevoegd gezag;

    • b.

      buiten de bebouwde kom, zoals genoemd in artikel 4:8, lid 1 onder e, is de Provincie Groningen het bevoegd gezag.

  • 2. Het verbod geldt niet voor houtopstanden, die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, indien het betreft:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 3. Het verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand, welke moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college (NOODKAP), zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:16 van deze afdeling;

    • b.

      het periodiek vellen van een houtopstand ter uitvoering van het regulier onderhoud.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5. Het college kan beleidsregels vaststellen ter zake van het opleggen van een herplantplicht en het geheel of gedeeltelijk omzetten van de herplantplicht in een financiële compensatie.

  • 6. In geval een herplantplicht is opgelegd als bedoeld in het vierde lid, kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze een niet geslaagde herplanting moet worden overgedaan.

  • 7. Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van in- en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4:10 Aanvraag vergunning

  • 1. Een vergunning moet worden aangevraagd door, namens of met toestemming van de rechthebbende die gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Een aanvraag namens of met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, dient vergezeld te gaan van een schriftelijke machtiging voor het indienen van de aanvraag.

  • 3. Wanneer de teammanager van de Landelijke Service regeling (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het bevoegd gezag een afschrift heeft gezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in de Wet natuurbescherming, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.

Artikel 4:11 Beslissing op aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag verleent in beginsel geen velvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom naar zijn mening de vergunning noodzakelijk is.

  • 2. Het college stelt met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vast.

Artikel 4:12 vervaltermijn vergunning

De vergunning, als bedoeld in artikel 4:11 vervalt, voor zover binnen uiterlijk één jaar na datum van de verlening van de vergunning geen gebruik van is gemaakt.

Artikel 4:13 Bescherming bomen

  • 1. Het is verboden om houtopstanden die openbaar eigendom zijn:

    • -

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • -

      daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

Artikel 4:14 Herplant/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond, waarop de houtopstand bevond, dan wel aan degene, die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting op te leggen tot herbeplant over te gaan. De voorschriften als genoemd in artikel 4:9 vierde, vijfde en zesde zijn hier ook van toepassing.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond, waarop zich de houtopstand bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4:15 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4:16 Monumentale houtopstanden

  • 1. Het college houdt een openbaar register bij bestemd voor de inschrijving van monumentale houtopstanden.

  • 2. Het register bevat twee categorieën van monumentale houtopstanden, te weten:

    • -

      nationaal geregistreerde houtopstanden; deze voldoen in ieder geval aan de in artikel 4:8, eerste lid onder d opgenomen beschrijving;

    • -

      lokaal geregistreerde houtopstanden; dit zijn houtopstanden die door de gemeente als monumentaal zijn aangemerkt.

  • 3. De inschrijving van een monumentale houtopstand geschiedt door opneming van voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelnummer, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie.

  • 4. Monumentale houtopstanden, die na inschrijving in het openbaar register worden geveld, worden door het college uit het register uitgeschreven.

Artikel 4:17 Eigendomsoverdracht en teniet gaan monumentale houtopstand

  • 1. De eigenaar van een monumentale houtopstand welke is ingeschreven in het openbaar register als bedoeld in artikel 4:16, is verplicht het college schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      het feit, dat hij geheel of gedeeltelijk heeft opgehouden eigenaar van de houtopstand te zijn;

    • b.

      het feit, dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet is gegaan. Deze mededeling kan achterwege blijven indien de houtopstand is teniet gegaan ter uitvoering van een kapvergunning.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde mededeling dient te geschieden binnen een maand na het teniet gaan van de houtopstand.

Artikel 4:18 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders, zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • -

      de houtopstand te vellen;

    • -

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

  • 4. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Afdeling 4: Maatregelen tegen Ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:19 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:21 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof: op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet r ruimtelijke ordening of de Provinciale verordening.

Artikel 4:20 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging, kleur of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2. Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor:

    • a.

      het verbod in het eerste lid niet geldt;

    • b.

      een melding volstaat.

  • 3. Een vergunning kan worden geweigerd of een melding kan niet worden geaccepteerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

    • c.

      indien het de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen;

    • d.

      indien het ernstig hinder voor de omgeving veroorzaakt.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • b.

      opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • c.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • d.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale Omgevingsverordening;

    • e.

      De weigeringsgrond van het derde lid, onder b en c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het in het eerste, tweede en derde lid gestelde.

Afdeling 5: Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:21 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:22 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:10 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van: a. natuur en landschap; of b. een stadsgezicht.

Artikel 4:23 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 4:22, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:22, vierde lid.

Hoofdstuk 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1: Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • 2. Parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 10 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden (defect voertuig), langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een defect voertuig mede begrepen een niet van een kenteken voorzien voertuig, voorzover voor het rijden van het betrokken voertuig het voeren van zodanig kenteken verplicht is.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig of chassis dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12a Stallen van (brom) fietsen

  • 1. Het is verboden een (brom-/snor-) fiets, of een vergelijkbaar vervoermiddel zodanig te parkeren dat daardoor:

    • a.

      op een voetpad of trottoir de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

    • b.

      de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;

    • c.

      de doorgang op de geleidelijnen die op de weg zijn aangebracht ten behoeve van visueel gehandicapten gehinderd of belemmerd wordt;

    • d.

      het in- en uitstappen bij bus, taxi of gehandicaptenplaats gehinderd of belemmerd wordt;

    • e.

      schade ontstaat of;

    • f.

      de functie van straatmeubilair gehinderd of belemmerd wordt;

    • g.

      het verwijderen van een dranghek wordt gehinderd of belemmerd.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg een (brom)fiets of vergelijkbaar vervoermiddel te plaatsen of te laten staan tegen een raam(kozijn), een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, tegen een parkeermeter, tegen een monument, gedenksteen, beeldhouwwerk of ander ter verfraaiing van het stadsschoon aangebracht werk, indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de eigenaar of de gebruiker van dat gebouw, portiek, monument of werk;

    • b.

      daardoor die ingang versperd wordt, danwel het gebruik van de parkeermeter wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen, bromfietsen, snorfietsen of vergelijkbare vervoermiddelen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 4. Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen, bromfietsen of vergelijkbare vervoermiddelen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 5. Het is verboden (brom-/snor-) fietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeren, op de weg te laten staan of in de voor (brom-/ snor-) fietsen bestemde ruimten te plaatsen.

Artikel 5:12b Deelvoertuigen

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan de weg voertuigen bedrijfsmatig ter gebruik aan derden aan te bieden;

  • 2. Het college kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren of intrekken indien het aanbieden:

    • a.

      gevaar of hinder oplevert voor de veiligheid van de gebruikers;

    • b.

      de verkeersveiligheid in gevaar brengt;

    • c.

      een nadelige invloed heeft op het milieu;

    • d.

      afbreuk doet aan de directe leefomgeving;

    • e.

      onevenredig beslag legt op de openbare ruimte;

    • f.

      afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan voorts worden ingetrokken als de vergunninghouder handelt in strijd met de voorschriften die deel uitmaken van de vergunning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van het aanbieden van deelvoertuigen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 5:13 Parkeren met gevaarlijke stoffen

In andere gevallen dan die waarin de Wet gevaarlijke stoffen of de Wet milieubeheer van toepassing is, is het verboden een voertuig, dat wordt gebezigd voor het vervoeren van (en) door het college bij openbaar te maken besluit als gevaarlijk aangewezen stof(fen), en waarin deze stof(fen) in een grotere hoeveelheid aanwezig is (zijn), dan door dit college toegestaan, op de weg te parkeren daar, waar de veiligheid van bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen in gevaar kan worden gebracht.

Afdeling 2: Collecteren

Artikel 5:14 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten delen voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3: Venten

Artikel 5:15 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet.

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:18.

Artikel 5:16 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. De tijden waarop venten is toegestaan zijn geregeld in de Winkeltijdenwet.

  • 3. Het college kan ter uitvoering van het eerste lid nadere regels stellen.

  • 4. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:17 Venten met gedrukte stukken

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:16 eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4: Standplaatsen

Artikel 5:18 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten:

    • a.

      gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

    • b.

      door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      plaatsen en tijden die op grond van de Marktverordening voor markten en marktdagen zijn aangewezen;

    • c.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:17.

Artikel 5:19 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt, voorzover het betreft een standplaats als bedoeld in artikel 5:18, eerste lid onder b, niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaarde als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in artikel 5:20 gestelde verbod niet.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:10 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      vanwege strijd met het bestemmingsplan, behalve in de door het college aangewezen gebieden waar het maximumstelsel geldt en waar binnen een maximum aantal plekken is aangewezen door het college;

    • d.

      aantoonbare toekomstige ruimtelijke en/of planologische ontwikkelingen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 gelden voor het aanvragen van een vergunning de volgende termijnen:

    • a.

      voor aanvragen voor een standplaatsvergunning voor de duur van meer dan 3 weken aaneengesloten geldt een aanvraagtermijn van acht weken (continue en seizoenplaatsen);

    • b.

      voor een aanvraag voor een standplaats voor de duur van maximaal drie weken aaneengesloten geldt een aanvraagtermijn van vier weken (incidentele standplaatsen);

    • c.

      voor een aanvraag voor een vrijgekomen plek in een gebied waar het maximumstelsel geldt wordt de termijn voor een aanvraag door de gemeente bekend gemaakt.

  • 5. Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het derde lid of artikel 1:10, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5:19, eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Groningen.

Artikel 5:22 Intrekking standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan het college een vergunning als bedoeld in artikel 5:19, eerste lid, intrekken indien de vergunninghouder:

  • a.

    door of namens het college gegeven aanwijzingen niet opvolgt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag.

Afdeling 5: Crossterreinen, gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:23 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een paard, fiets of een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een paard, fiets of een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:24 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 6: Verbod om vuur te stoken

Artikel 5:25 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:10 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 7: Verstrooiing van as

Artikel 5:26 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:27 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden:

    • a.

      op de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen, tenzij de verordening anders aangeeft;

    • b.

      op stilstaand oppervlakte water of kwetsbare waterstromen;

    • c.

      op plaatsen waar provinciale milieuverordeningen dat verbieden;

    • d.

      op verharde delen van de weg, portieken, pleinen, stoepen, bruggen/duikers, wandelpaden;

    • e.

      op kinderspeelplaatsen, ligweiden, speelweiden en openbare sport- en speelterreinen;

    • f.

      op ijsvlakten en bevroren grond;

    • g.

      op sneeuw;

    • h.

      op of vanaf bruggen, sluiscomplexen, steigers en remmingwerken.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen, crematoriumterreinen, schoolpleinen en kinderspeelplaatsen.

Artikel 5:28 Hinder of overlast

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt aan derden.

  • 2. Op het daartoe aangewezen terrein dient as uit een asbus verstrooid te worden onder toezicht van een medewerker van het crematorium en moet worden uitgevoerd met behulp van een asverstrooiingsapparaat.

Afdeling 8: Straat- en wijknaamgeving en huisnummering

Artikel 5:29 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    adres: door het college aan een adresseerbaar object toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een woonplaats, de naam van een openbare ruimte en een nummeraanduiding;

  • b.

    adresseerbaar object: een verblijfsobject, ligplaats of standplaats;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    convenant: het tussen de minister van VROM, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Koninklijke TPG Post BV gesloten Kader Convenant en Nader Convenant inzake postcodes;

  • e.

    ligplaats: een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, die is bestemd voor het permanent afmeren van een woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig;

  • f.

    nummeraanduiding: door of namens het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats en een afgebakend terrein dat bestaat uit één of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- en/of cijfercombinatie;

  • g.

    openbare ruimte: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen;

  • h.

    pand: kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

  • i.

    rechthebbende: een ieder die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht zodanig beschikking heeft over een onroerende zaak dat hij naar burgerlijk recht bevoegd is om in die zaak te handelen zoals in de verordening is voorgeschreven, alsmede de beheerder;

  • j.

    standplaats: een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen terrein of een gedeelte daarvan dat is bestemd voor het permanent plaatsen van een niet direct en duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;

  • k.

    subbuurt: een afgebakend deel van een buurt, die door de gemeente Groningen wordt gehanteerd ten behoeve van de informatievoorziening en statistiek;

  • l.

    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen inzake naamgeving en nummering. Deze bepalingen zijn opgenomen in het Handboek Naamgeving en Nummering;

  • m.

    verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is;

  • n.

    wijk- en buurtindeling: een indeling van de gemeente in wijken en buurten conform de eisen die het CBS aan deze indeling verbindt;

  • o.

    woonplaats: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorzien gedeelte van het g grondgebied van de gemeente;

  • p.

    de wet: Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

Artikel 5:30 Benoemen van openbare ruimten

  • 1. Het college stelt voor het totale grondgebied van de gemeente tenminste één woonplaats vast en kan een woonplaats in wijken, buurten en subbuurten verdelen, en zo nodig, daaraan namen, letters of nummers toekennen.

  • 2. Het college stelt naamgeving en afbakening van de openbare ruimten vast en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen adresseerbare objecten.

  • 3. Het college stelt de geometrische afbakening van woonplaatsen, wijken, buurten, subbuurten en adresseerbare objecten vast.

  • 4. Indien aan een adresseerbaar object meer dan één adres wordt toegekend, worden die adressen onderscheiden in hoofdadres en nevenadres.

  • 5. Onder vaststellen, afbakenen, verdelen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 5:31 Toekennen en wijzigen van nummers

  • 1. De door het college vastgestelde of toegekende namen, zoals vervat in artikel 5:30, eerste en tweede lid, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2. Het is een ieder die daartoe niet is bevoegd, verboden namen aan woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 3. Indien het college het nodig oordeelt dat borden met wijk- of buurtaanduiding, borden met namen van openbare ruimte en naamverwijsborden aan een gebouw, muur of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van de gemeente worden bevestigd, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 4. Indien het college het noodzakelijk acht een naambord, waarop een vervallen naam is doorgehaald, tijdelijk naast het naambord met de nieuwe naam te handhaven, dient de rechthebbende dit toe te laten als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.

  • 5. De rechthebbende zorgt ervoor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde borden vanaf de openbare weg duidelijk zichtbaar blijven.

Artikel 5:32 Aanbrengen van namen en nummers

  • 1. Aan adresseerbare objecten, zoals bedoeld in artikel 5:31, tweede lid , waarvoor een nummer is vastgesteld, moet dat nummer door de eigenaar of gebruiker op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

  • 2. Het is een ieder verboden aan een adresseerbaar object een nummer toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 3. De nummers dienen vanaf de openbare ruimte duidelijk zichtbaar te zijn.

Artikel 5:33 Onbevoegde toekenning en plaatsing van naam- en nummerborden

  • 1. Het college kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen betreffende het proces en de wijze van:

    • a.

      naamgeving en afbakening van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte;

    • b.

      nummering van adresseerbare objecten;

    • c.

      opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen.

  • 2. Deze uitvoeringsvoorschriften zijn niet strijdig met het convenant inzake postcodes.

  • 3. De uitvoeringsvoorschriften zijn nader beschreven in het handboek naamgeving en nummering.

Afdeling 9: Verhuur onzelfstandige woonruimte en kleine appartementen

Afdeling 9a: Verhuurdersvergunning

Artikel 5:34 Begripsbepalingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      onzelfstandige woonruimte: onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 21, onder c, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 1, onder e, van de Huisvestingsverordening Groningen 2015, voor zover aanwezig in een woning waarin minimaal drie bewoners in minimaal drie onzelfstandige woonruimten verblijven.

    • b.

      kamerverhuurbedrijf: een gebouw dat of een woonboot die door een natuurlijke of een rechtspersoon bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, wordt verhuurd als onzelfstandige woonruimte of als woonruimte bestemd voor verhuur aan personen die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek mits in dat gebouw of die woonboot minimaal drie woonruimten bestemd voor dergelijke personen aanwezig zijn.

Artikel 5:35 Exploitatie kamerverhuurbedrijf

  • 1. Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester of in afwijking van de aan die vergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van het woon-, leef en huurklimaat van bewoners en omwonenden.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning, indien:

    • a.

      de aanvrager of de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon niet voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag als bedoeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is.

    • b.

      voor de onzelfstandige woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft geen onttrekkingsvergunning is verleend, terwijl ter zake wel een onttrekkingsvergunningplicht bestaat;

    • c.

      het gebruikmaken van de vergunning strijdig is met het vigerend planologische regime, of met het komende planologische regime voor zover ter zake voorbereidingsbescherming geldt, tenzij die strijdigheid met een planologische besluit is opgeheven.

  • 4. De burgemeester kan de vergunning weigeren, indien:

    • a.

      de aanvrager, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon of de beheerder blijk heeft gegeven van slecht verhuurderschap;

    • b.

      in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een vergunning in de zin van lid 1 van de aanvrager is geweigerd of ingetrokken;

    • c.

      in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een vergunning op grond van deze paragraaf is geweigerd of is ingetrokken van een kamerverhuurbedrijf, waaraan (feitelijk) leiding werd gegeven door een persoon die ten tijde van de aanvraag (feitelijk) leidinggevend is in het kamerverhuurbedrijf van de aanvrager, die daarover direct of indirect zeggenschap heeft of die moet worden vereenzelvigd met de aanvrager.

Artikel 5:36 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een onttrekkingsvergunning in de zin van artikel 21 van de Huisvestingsverordening Groningen wordt geacht een aanvraag om een vergunning in de zin van artikel 5.35 (x.2) van dit hoofdstuk te zijn, mits deze een kamerverhuurbedrijf betreft.

  • 2. Een andere aanvraag om een vergunning op grond van deze paragraaf dan in lid 1 bedoeld, wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3. De burgemeester kan verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd indien dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvragen bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 5:37 Intrekkingsgronden

  • 1. De burgemeester kan de vergunning intrekken indien:

    • a.

      de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, de beheerder of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder handelt in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, de beheerder of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder, handelt in strijd met de ingevolge artikel 5.38 (x.5) door de burgemeester gestelde nadere regels;

    • c.

      zich een omstandigheid voordoet of blijkt op grond waarvan de vergunning op grond van artikel 5.35 (x.2) zou zijn geweigerd;

    • d.

      zich in de context van het kamerverhuurbedrijf, door het doen of nalaten van de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, de beheerder of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar of ontoelaatbare hinder oplevert voor de huurders of omwonenden.

Artikel 5:38 Nadere regels

De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de veiligheid, nadere regels stellen ten aanzien van de exploitatie van kamerverhuurbedrijven.

Artikel 5:39 Overgangsbepalingen

  • 1. Een rechtsgeldige onttrekkingsvergunning in de zin van de Huisvestingsverordening Groningen, die bestaat op het moment van de inwerkingtreding van deze paragraaf, wordt geacht een vergunning in de zin van artikel 5.35 (x.2) te behelzen als deze is verleend voor een kamerverhuurbedrijf.

  • 2. De exploitant van een kamerverhuurbedrijf dat aantoonbaar bestaat op het moment van inwerkingtreding van deze paragraaf overtreedt het verbod van artikel 5.35(x.2) lid 1 niet eerder dan een half jaar na die inwerkingtreding en niet eerder dan nadat is beslist op een aanvraag om een vergunning in de zin van deze paragraaf, mits de aanvraag daarvoor binnen de eerstbedoelde periode is ingediend.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde werking kan, bij besluit van de burgemeester, aan de onttrekkingsvergunning worden ontnomen op de gronden van artikel 5.37 (x.4).

Afdeling 9b: Kamerbemiddelingsbedrijf

Artikel 5:40 Begripsbepalingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      woonruimte: onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 21, onder c, van de Huisvestingswet en artikel 1, onder e, van de Huisvestingsverordening Groningen 2015, voor zover aanwezig in een woning waarin minimaal drie bewoners in minimaal drie onzelfstandige woonruimten verblijven, of woonruimte bestemd voor verhuur aan personen die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, mits in dat gebouw minimaal drie bewoners in minimaal drie woonruimten verblijven.

    • b.

      kamerbemiddelingsbedrijf: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, tegen vergoeding bemiddelt bij de totstandkoming van huurovereenkomsten van woonruimte als bedoeld in onderdeel a.

Artikel 5:41 Exploitatie kamerbemiddelingsbedrijf

  • 1. Het is verboden een kamerbemiddelingsbedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester of in afwijking van de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van een goed woon- en huurklimaat en de financiële huurbelangen van de personen voor de totstandkoming van wier huurovereenkomst wordt of is bemiddeld.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning, indien:

    • a.

      de aanvrager of de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon niet voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag als bedoeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 4. De burgemeester kan de vergunning weigeren, indien:

    • a.

      de aanvrager, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, blijk heeft gegeven van slecht bemiddelaarschap;

    • b.

      In de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een vergunning in de zin van lid 1 van de aanvrager is geweigerd of ingetrokken;

    • c.

      In de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een kamerbemiddelingsvergunning is geweigerd of is ingetrokken van een kamerbemiddelingsbedrijf waaraan (feitelijk) leiding werd gegeven door een persoon die (feitelijk) leidinggevend is in het bedrijf van de aanvrager, die daarop direct of indirect zeggenschap heeft of die moet worden vereenzelvigd met de aanvrager.

Artikel 5:42 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een vergunning op grond van deze paragraaf, wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. De burgemeester kan verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd indien dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 5:43 Intrekkingsgronden

  • 1. De burgemeester kan de vergunning intrekken indien:

    • a.

      de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder handelt in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder, handelt in strijd met de ingevolge artikel 5.44 (y.5) door de burgemeester gestelde nadere regels;

    • c.

      zich een omstandigheid voordoet of blijkt op grond waarvan de vergunning op grond van artikel 5.41 (y.2) zou zijn geweigerd;

    • d.

      zich in de context van het kamerbemiddelingsbedrijf, door het doen of nalaten van de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder, feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar, hinder of financieel nadeel zal betekenen voor de (potentiële) huurders voor de totstandkoming van wier huurovereenkomst het kamerbemiddelingsbedrijf bemiddelt of heeft bemiddeld.

Artikel 5:44 Nadere regels

De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van de exploitatie van kamerbemiddelingsbedrijven in de belangen bedoeld in artikel 5.41 (y.2) lid 2.

Artikel 5:45 Overgangsbepalingen

  • 1. De exploitant van een bemiddelingsbedrijf dat aantoonbaar bestaat op het moment van inwerkingtreding van dit hoofdstuk overtreedt het verbod van artikel 5.41 (y.2) lid 1 niet eerder dan een half jaar na die inwerkingtreding en niet eerder dan is beslist op een aanvraag om een vergunning in de zin van deze paragraaf, mits de aanvraag daarvoor binnen de eerstbedoelde periode is ingediend.

  • 2. De burgemeester kan bij besluit de in het eerste lid bedoelde overgangstermijn met onmiddellijke ingang beëindigen op de gronden van artikel 5.44 (y.5).

Hoofdstuk 6: Straf-, overgangs-, en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing bij overtreding van artikel 2:7, lid 1, artikel 4:9, lid 1 of artikel 4:24, lid 1.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bij hoofdstuk 3 bepaalde zijn belast de daartoe door de burgemeester aangewezen gemeentelijk toezichthouders prostitutie.

  • 3. De burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met het toezicht, bedoeld in het derde lid.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

  • 1. Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, behoudens hoofdstuk 3, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2. De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 3:14, derde lid, en 3:21, eerste lid, zijn bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden waar een overtreding van een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd of naar hun redelijk vermoeden wordt gepleegd.

  • 3. De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren zijn in het kader van hun toezichtstaak bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden, als daar bedrijfsmatig prostitutie plaatsvindt.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en vervallen oude verordeningen

  • 1. De volgende verordeningen vervallen, overeenkomstig artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling, op de eerste dag dat deze verordening in werking treedt:

    • a.

      de Algemene plaatselijke verordening gemeente Groningen 2009;

    • b.

      de Algemene plaatselijke verordening gemeente Haren 2014;

    • c.

      de Algemene plaatselijke verordening gemeente Ten Boer 2016.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de verordeningen, zoals bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Voor besluiten die zijn genomen op grond van de verordeningen, zoals bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, waarvoor deze verordening geen overeenkomstige grondslagen voor besluiten kent, geldt dat indien deze besluiten op 31 december 2020 niet zijn ingetrokken, deze rechtmatig zijn.

Artikel 6:6 Citeertitels

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 of APVG 2021.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de openbare raadsvergadering van 9 september 2020.

Voorzitter

Koen Schuiling

griffier

Josine Spier