Uitvoeringsbesluit exploitatievergunning openbare inrichtingen gemeente Kaag en Braassem

Geldend van 22-09-2020 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsbesluit exploitatievergunning openbare inrichtingen gemeente Kaag en Braassem

De burgemeester van Kaag en Braassem,

overwegende dat:

- het wenselijk is om ondernemers van openbare inrichtingen preventief te toetsen op hun integriteit om het binnendringen van de onderwereld in de gewone samenleving tegen te gaan (tegengaan van ondermijning);

- het wenselijk is om preventief te toetsen of de exploitatie van een openbare inrichting zich al dan niet verdraagt met het woon- en leefklimaat en de openbare orde ter plaatse;

- ten aanzien van ondernemers van openbare inrichtingen, die een vergunning hebben krachtens de Drank- en Horecawet reeds een Bibob-toetsing plaatsvindt cq. kan plaatsvinden;

- het in kader van administratieve lastenverlichting voor inwoners en bedrijven belangrijk is om hen niet onnodig te belasten met vergunningaanvragen;

- derhalve een afweging kan worden gemaakt in welke situaties preventieve toetsing van de exploitatie van een openbare inrichting noodzakelijk en wenselijk is;

gelet op:

- artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening Kaag en Braassem (APV).

BESLUIT:

  • 1.

    aan openbare inrichtingen, die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, ambtshalve vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 2:28 lid 1 van de APV:

a. als zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; en

b. voor zover het horecabedrijf reeds beschikt over een vergunning krachtens artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

2. dat deze vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 2:28 lid 5 onder a van de APV. Deze openbare inrichtingen dienen alsnog een exploitatievergunning aan te vragen binnen een termijn van zes weken na het incident. Als dit niet gebeurt, kan de burgemeester de exploitatie verbieden.

3. dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.

4. dat dit besluit wordt aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit exploitatievergunning openbare inrichtingen gemeente Kaag en Braassem’.

Roelofarendsveen, 17 september 2020

De burgemeester van Kaag en Braassem,

Mr. K.M. van der Velde-Menting

Toelichting

Algemeen

In de Algemene Plaatselijke Verordening Kaag en Braassem (APV) zijn in de artikelen 2:27 tot en met 2:28 bepalingen opgenomen met betrekking tot de exploitatie van openbare inrichtingen. Zonder vergunning van de burgemeester is het verboden een openbare inrichting te exploiteren.

Onder openbare inrichtingen vallen de hotels, restaurants, pensions, cafés, cafetaria’s, snackbars, discotheken, buurthuizen, clubhuizen en elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid met bijbehorend terras.

Zaken waar etenswaren worden verkocht of bereid die direct voor consumptie geschikt zijn maar waarin het niet mogelijk is om die etenswaren ter plekke te consumeren, vallen niet onder de definitie van ‘openbare inrichting’. Het gaat bijvoorbeeld om traiteurs, pizzabakkers, sushi- of shoarmazaken die louter maaltijden op bestelling thuis afleveren of waar de maaltijden kunnen worden afgehaald. Dergelijke bedrijven vallen onder de Winkeltijdenwet en de lokale Winkeltijdenverordening. Voor deze zaken is dus geen exploitatievergunning nodig.

Voor een aantal categorieën van kleinschalige openbare inrichtingen waar geen alcohol wordt geschonken, en waar de openbare orde evident niet in het geding is, is geen vergunning nodig (artikel 2:28 lid 4 APV). Te denken valt aan tearooms, een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons, bedrijfskantines en -restaurants etcetera.

Verhouding tussen exploitatievergunning en vergunning krachtens de Drank- en Horecawet

De vergunningstelsels op grond van de Drank- en Horecawet en de exploitatievergunning APV hebben ieder hun eigen bestaansrecht vanwege de verschillende motieven die er aan ten grondslag liggen. Het motief van het exploitatievergunningstelsel ligt in het beschermen van de openbare orde ('overlastvergunning'), terwijl aan de Drank- en Horecawet primair sociaalhygiënische en sociaaleconomische motieven ten grondslag liggen.

De exploitatievergunning biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een openbare inrichting zich verdraagt met het woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarbij is van belang:

- in welke mate van het bedrijf zelf overlast te duchten is;

- in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zullen aantasten.

Aanpak van ondermijning

Niet onbelangrijk is dat de invoering van de exploitatievergunning mede is ingegeven in het kader van de aanpak van ondermijning. Het invoeren van de exploitatievergunningstelsel biedt de mogelijkheid om te toetsen of de aanvrager/ondernemer van goed levensgedrag is en of de onderneming niet wordt gefinancierd met ‘crimineel’ geld. Deze toetsing, op grond van de Wet Bibob (Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur), kan een extra preventieve werking hebben.

Voorkoming onnodige administratieve lastenverzwaring

Volledig uitvoering geven aan het exploitatievergunningstelsel betekent dat exploitanten van horecabedrijven die krachtens artikel 3 van de Drank- en Horecawet (de ‘natte’ horeca) over een vergunning moeten beschikken, ook in het bezit moeten zijn van een exploitatievergunning.

In het kader van het voorkomen van onnodige administratieve lasten voor inwoners en ondernemers en om anderzijds toch voldoende bestuurlijke controle te kunnen uitoefenen op de exploitatie van horecabedrijven die niet vergunningplichtig zijn op grond van de Drank- en Horecawet, is er voor gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 2:28 lid 5 en lid 6 van de APV biedt. Op basis van dit artikel kan de burgemeester ambtshalve vrijstelling verlenen voor deze categorie horecabedrijven.

Ambtshalve vrijstelling

Dit uitvoeringsbesluit bepaalt dat horecabedrijven die vergunningsplichtig zijn krachtens artikel 3 van de Drank- en Horecawet onder voorwaarden vrijgesteld worden van de plicht om over een exploitatievergunning te beschikken. Als deze in de afgelopen zes maanden geen ernstige overlast gegeven hebben, verleent de burgemeester aan dergelijke bedrijven ambtshalve een vrijstelling. De exploitatievergunning fungeert in dit systeem dan nog alleen als stok achter de deur voor de natte horecabedrijven die ernstige overlast geven. Als ernstige overlast wordt beschouwd: incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel in of bij de inrichting. Tegen de verlening van zo’n vrijstelling staat bezwaar en beroep open. De burgemeester kan de vrijstelling ambtshalve verlenen. Daardoor hoeft de vergunninghouder de vrijstelling niet aan te vragen.

Horecabedrijven die zich nieuw in de gemeente willen vestigen krijgen in beginsel het vertrouwen; ze krijgen dus een vrijstelling voor een proefperiode van een half jaar. Als het bedrijf in die periode geen ernstige overlast heeft veroorzaakt, krijgt het dezelfde permanente vrijstelling als de andere reeds aanwezige bedrijven. Als het wel overlast veroorzaakt, gaat het alsnog onder de vergunningplicht vallen.

Geeft een horecabedrijf alsnog ernstige overlast, dan trekt de burgemeester de vrijstelling in. Het horecabedrijf heeft dan alsnog een vergunning nodig en zal die dus, binnen een termijn van zes weken na het incident, moeten aanvragen. Als dit niet gebeurt, kan de burgemeester de exploitatie verbieden.