Herziene beleidsregel plaatsing zendmasten

Geldend van 06-09-2007 t/m heden

Intitulé

Herziene beleidsregel plaatsing zendmasten

Ter bescherming van de omgevingskwaliteit is het college van burgemeester en wethouders van oordeel regels te moeten stellen aan de plaatsing van zendmasten. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom een (herziene) beleidsregel vastgesteld voor de plaatsing van zendmasten.

In deze beleidsregel zijn de uitgangspunten opgenomen die worden gehanteerd bij de toetsing van plaatsingsverzoeken voor zendmasten.

Te plaatsen zendmasten dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • 1.

    Het aantal masten mag niet meer bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit, met andere woorden de noodzaak voor de plaatsing van een nieuwe mast moet worden aangetoond aan de hand van een deugdelijk onderzoeksrapport;

  • 2.

    Zendmasten worden geplaatst op bedrijfsterreinen binnen een bouwvlak ingevolge het vigerende bestemmingsplan;

  • 3.

    Zendmasten worden alleen geplaatst indien aan de hand van een deugdelijk onderzoeksrapport wordt aangetoond dat géén mastsharing op een bestaande zendmast mogelijk is;

  • 4.

    Bij plaatsing van antennes en zendmasten dienen de maatschappijen gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij blijkt uit een voldoende onderbouwde motivering dat dit technisch niet mogelijk is. Artikel 3.11 Telecommunicatiewet bepaalt dat vergunninghouders van frequentieruimte verplicht zijn te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten. Uit een schriftelijke verklaring van de operator dient aangetoond te worden dat mastsharing aan andere operators zal worden toegestaan;

  • 5.

    Antenne-installaties moeten een onopvallend uiterlijk hebben, reclame en felle kleuren zijn niet toegestaan;

  • 6.

    De bouwhoogte van een mast mag niet hoger zijn dan noodzakelijk is voor het behalen van de noodzakelijke dekkingsgraad, hetgeen moet blijken uit een deugdelijk onderzoeksrapport. De maximale bouwhoogte bedraagt 30 m. Bij aanvragen dient een inpassingsplan te worden overgelegd, waaruit duidelijk blijkt hoe de mast in de omgeving wordt ingepast. Dit inpassingsplan dient vooraf goedgekeurd te worden door het college van burgemeester en wethouders.

Aan verzoeken die afwijken van deze beleidsregel wordt geen medewerking verleend, tenzij naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien op geen enkele wijze een noodzakelijke dekkingsgraad kan worden gerealiseerd.

Door deze beleidsregel wordt het mogelijk om met een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, lid 2 of 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) medewerking te verlenen aan bouwplannen voor het plaatsen van zendmasten binnen, c.q. buiten de bebouwde kom. De beleidsregel treedt inwerking met ingang van de dag na publicatie in ‘t Gazetje, dus op donderdag 6 september 2007. Met ingang van deze datum ligt het besluit tevens ter inzage bij de afdeling Grondgebied.

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Herziene beleidsregel plaatsing zendmasten’.

Ondertekening