Regeling vervallen per 04-11-2021

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent subsidies (Algemene Subsidieverordening gemeente Noordwijk 2020)

Geldend van 23-07-2020 t/m 03-11-2021

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent subsidies (Algemene Subsidieverordening gemeente Noordwijk 2020)

De raad van de gemeente Noordwijk,

gelezen het voorstel van het college van de gemeente Noordwijk van 2 juni 2020, met het onderwerp ‘Vaststellen Algemene Subsidieverordening Gemeente Noordwijk 2020’;

overwegende dat het gewenst is om te komen tot een eensluidend, transparant en toekomstbestendig subsidiebeleid;

gelet op het bepaalde in de artikelen 108, eerste lid, 147, eerste lid, en 149 van de Gemeentewet en het bepaalde in Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT vast te stellen de

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE NOORDWIJK 2020

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • 2. College: het college van de gemeente Noordwijk;

  • 3. De-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU) L 352/1:); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);

  • 4. Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld; waaronder

    • -

      de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV): Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1);

    • -

      de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en

    • -

      de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);

  • 5. Noodzakelijke meerkosten: aanvrager dient, waar het in redelijk van hem te verwachten is, zelf voor (in ieder geval een gedeelte van) de financiering en het organiseren van zijn gewenste activiteit zorg te dragen. Alleen het meerdere komt, indien voldaan wordt aan de overige vereisten, voor subsidie in aanmerking;

  • 6. Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • 7. Raad: gemeenteraad van de gemeente Noordwijk;

  • 8. Subsidie: als bedoeld in artikel 4:21 lid 1 Awb;

    • °

      incidentele subsidie: subsidie voor bijzondere1 projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal drie jaar subsidie wil verstrekken;

    • °

      structurele subsidie: subsidie die voor één of meerdere opeenvolgende periodes van elk maximaal 4 kalenderjaren aan een instelling wordt verstrekt.

  • 9. Subsidiebeleidsregel: de beleidsregel zoals vermeld in artikel 4:81 Awb.

  • 10. Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);

  • 11. VOG: Verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is vastgesteld en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):

    • a.

      bestuur en ondersteuning;

    • b.

      veiligheid;

    • c.

      verkeer en vervoer;

    • d.

      economie;

    • e.

      onderwijs;

    • f.

      sport, cultuur en recreatie;

    • g.

      sociaal domein;

    • h.

      volksgezondheid;

    • i.

      milieu;

    • j.

      volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing.

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Toelichting artikel 2

Eerste lid

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.

Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.

Tweede lid

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 3 Subsidiebeleidsregels

Het college kan bij subsidiebeleidsregel vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend, hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald en of er een drempelbedrag van toepassing is.

Toelichting artikel 3

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in een subsidiebeleidsregel de kaders van de te subsidiëren activiteiten te bepalen zoals het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, of de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Dit geldt ook met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie, het hanteren van een drempelbedrag (lees: voor subsidieaanvragen tot een bepaald bedrag wordt geen subsidie verstrekt) en de wijze van uitbetalen.

Artikel 4 Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidiebeleidsregel afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. In subsidiebeleidsregels waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, wordt verwezen naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Toelichting artikel 4

Let op: om een subsidiebeleidsregel onder het Europees steunkader te brengen dient aangesloten te worden bij de berekeningswijze die het betreffende steunkader voorschrijft en bij het daarin gestelde maximum-steunpercentage. Bij subsidiebeleidsregels waarin aansluiting is gezocht bij de AGVV ligt het bijvoorbeeld voor de hand dat de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de vraag of de subsidieaanvrager een kleine, een middelgrote of een grote onderneming is. Zie verder http://www.europadecentraal.nl en de bij de model-ASV behorende VNG ledenbrieven Lbr. 13/075 van 27 september 2013, en Lbr. 16/056 van 8 juli 2016.

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud (variant 1 model-ASV)

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepaalt het bij subsidiebeleidsregel de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Toelichting artikel 5

Als er met subsidieplafonds gewerkt wordt, dan schrijft de ASV voor dat in de betrokken subsidiebeleidsregel de wijze van verdeling wordt bepaald. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel 5 van de model-ASV voor aandachtspunten.

Bij de verdeling van het subsidieplafond gaat het in feite om verdeling van schaarse rechten (subsidiegeld). Dat heeft tot gevolg dat de rechtsnorm die ertoe strekt dat bij de verdeling van schaarse vergunningen aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen, ook van toepassing is op de verdeling van het subsidieplafond. De beschikbaarheid van de schaarse subsidie, de verdelingsprocedure, het aanvraagtijdvak en de toe te passen criteria moeten daarom allemaal tijdig bekend zijn. Zie ABRvS 11-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2310, m.nt. J.E. van den Brink en A. Drahmann.

HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG

Artikel 6 Aanvraagcriteria

  • 1. Een subsidie kan slechts worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;

  • 2. Het college kan in subsidiebeleidsregels en in bijzondere gevallen bepalen dat subsidie kan worden verleend aan aanvragers zonder volledige rechtspersoonlijkheid of aan natuurlijke personen.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk of digitaal ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 4. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • i.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd

    • ii.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • iii.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • iv.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • 1e.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • 2e.

        een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);

    • v.

      als het een subsidie betreft die per kalenderjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de reserve(s) op het moment van de aanvraag;

  • 5. Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar;

  • 6. Het college is bevoegd ook andere, of slechts enkele dan voornoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de wet kan het college besluiten dat geen aanvullende gegevens overgelegd behoeven te worden.

Toelichting artikel 6 (gezien de grote mate van vrijheid biedt de model-ASV geen uitgewerkte modelbepaling)

Het tweede lid richt zich expliciet op (in een beleidsregel uit te werken) kleine initiatieven uit de samenleving die tot doel hebben om de betrokkenheid bij en de leefbaarheid in de wijk te vergroten. Deze initiatieven:

  • °

    sluiten aan op de ambities en kernwaarden zoals verwoord in de gemeentelijke visie en in het Wmo beleidsplan,

  • °

    komen vanuit de samenleving zelf en heeft draagvlak bij de bewoners, en

  • °

    wordt (mede)uitgevoerd door de bewoners, vrijwilligers en andere onbetaalde medewerkers, met zo min mogelijk professionele ondersteuning.

Daarbij staat dat bewoners/aanvragers zelf initiatieven ontplooien, zelf organiseren, zelf financieren en zelf uitvoeren.

In het derde lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het derde en vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening. Als de subsidiebeleidsregel onder de de-minimisverordening wordt gebracht, kan het voor de hand liggen om reeds bij de aanvraag om een de-minimisverklaring te vragen. Zie daarover verder www.europadecentraal.nl en de bij de model-ASV behorende VNG ledenbrieven Lbr. 13/075 van 27 september 2013, en Lbr. 16/056 van 8 juli 2016.

In dit artikel wordt aangegeven welke gegevens minimaal aangeleverd dienen te worden om enerzijds de aanvraag met voldoende argumenten te onderbouwen en anderzijds het college in staat te stellen om zich een goed beeld van de betrokken belangen te kunnen vormen. Het college kan op grond van lid 6 en 7 van dit artikel besluiten dat bepaalde gegevens niet behoeven te worden overlegd, maar ook om extra gegevens verzoeken. In het laatste geval kan het college een redelijke termijn stellen waarbinnen de aanvullende informatie moet worden ingediend.

Artikel 7. Verklaring omtrent gedrag

  • 1. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat aanvragers of categorieën aanvragers een VOG indienen voor de personen die een activiteit uitvoeren dan wel betrokken zijn bij de organisatie van een activiteit.

  • 2. De te overleggen VOG mag niet ouder dan 2 jaar zijn.

Toelichting artikel 7

Het college kan aan organisaties die gesubsidieerd worden en die met personen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar werken, een verklaring omtrent gedrag vragen. Deze kan bij de gemeente Noordwijk aangevraagd worden. De gemeente neemt de kosten voor haar rekening indien de subsidie wordt toegekend. Indien een VOG niet wordt overlegd of negatief uitvalt wordt geen subsidie toegekend.

Het is belangrijk dat bij een activiteit wordt gerealiseerd in een (sociaal en fysieke) veilige omgeving. Daarom wordt van verenigingen verwacht dat zij maatregelen treffen om grensoverschrijdend gedrag van welke aard ook te voorkomen en te beheersen. Dat wil zeggen dat de organisator een preventie- en integriteitsbeleid heeft opgesteld, een gedragscode heeft vastgesteld en een protocol kent om signalen van grensoverschrijdend gedrag te herkennen en passend op te volgen. Als een organisatie aan bovengenoemde voorwaarden voldoet kan deze gebruik maken van de gratis VOG-regeling van het ministerie van justitie. Dat betekent dat een organisatie dan zelf geen aanvullende kosten hoeft te maken voor het aanvragen van een VOG voor diens medewerkers.

Artikel 8. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, is uiterlijk ingediend op 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Aanvragen voor incidentele subsidie worden tussen 13 en 26 weken voor het plaatsvinden van een activiteit ingediend.

  • 3. Bij subsidiebeleidsregel kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Indien de aanvrager aan hem verwijtbaar niet voldoet aan de in dit artikel opgenomen termijnen kan het college besluiten om de subsidie voor het betreffende tijdvak geheel of gedeeltelijk te weigeren.

Toelichting artikelen 8 en 9

De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen noodzaakt de gemeente bij wettelijk voorschrift behandeltermijnen voor subsidieaanvragen vast te stellen als zij hiervoor af wil wijken van de wettelijke als redelijk geachte termijn van acht weken. Op basis van de gemeentelijke subsidiepraktijk is 13 weken een termijn die past voor de afdoening van de aanvragen voor incidentele subsidie.

De aanvraagtermijn voor de structurele subsidies van 1 juni zorgt er voor dat de bijbehorende beschikking van verlening of vaststelling van de subsidie uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend kan worden afgegeven. Dit werkt in de praktijk goed, omdat in december veelal ook de begrotingscijfers van het navolgende jaar door de raad zijn vastgesteld.

Bij subsidiebeleidsregel kan het college besluiten af te wijken van de aanvraag- en beslistermijnen die vastgesteld zijn.

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Indien een aanvraag ‘te laat’ wordt ingediend kan het college besluiten om deze op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling te nemen. Artikel 8 lid 4 ASV2020 geeft het college daarnaast de mogelijkheid om (ook genormeerd) de subsidie voor het betreffende tijdvak geheel of gedeeltelijk te weigeren, bijvoorbeeld door de subsidie met 25% te korten.

Artikel 9. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk binnen 8 weken na vaststelling van de gemeentebegroting van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, binnen 8 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidiebeleidsregel kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

HOOFDSTUK 3 WEIGERING, WIJZIGING EN INTREKKING

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een aanvraag voor een subsidie naast het in artikel 4:25 lid 2 Awb genoemde geval als redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      er geen sprake is van noodzakelijke meerkosten;

    • b.

      de gelden niet of onvoldoende zullen worden besteed voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • c.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet- en regelgeving, het algemeen belang of de openbare orde;

    • d.

      de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak als doel hebben het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;

    • e.

      de activiteit niet binnen de gemeente plaatsvindt of niet aanwijsbaar ten goede komt aan de ingezetenen van de gemeente;

    • f.

      door de andere overheden toegezegde middelen niet daadwerkelijk ter beschikking worden gesteld;

  • 2. Het college kan een aanvraag voor subsidie naast de in artikel 4:35 Awb genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk weigeren als redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      aan de aanvrager voor dezelfde activiteiten al door een of meer bestuursorganen of anderen voldoende subsidie is verstrekt;

    • b.

      de aanvrager niet alle benodigde vergunningen en ontheffingen voor de gesubsidieerde activiteiten heeft gekregen of kan krijgen;

    • c.

      de activiteiten voor een eenmalige subsidie behoren tot de reguliere activiteiten van de aanvrager;

    • d.

      de aanvraag niet voldoet aan overige regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      het van aanvrager, of een aan hem verbonden organisatie, in redelijkheid verwacht mag worden dat deze ook zonder subsidieverlening over voldoende mogelijkheden beschikt of kan beschikken om, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, de kosten van de te subsidiëren activiteiten (gedeeltelijk) te dekken;

    • f.

      de aanvrager met de uitvoering van de activiteiten beoogt winst te maken;

    • g.

      sprake is van de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

  • 4. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader; of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader;

Toelichting artikelen 10 en 11

De model-ASV maakt het mogelijk om de daarin opgenomen weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb bij subsidiebeleidsregel aan te vullen.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering. In aanvulling daarop komen ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking voor subsidie.

In artikel 10 ASV2020 tweede lid zijn enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Onderdeel e geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Artikel 10 lid 2 sub g ASV2020 betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken.

Onder artikel 10 lid 4 ASV2020 is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd. Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Daarnaast heeft het college de bevoegdheid in een subsidiebeleidsregel nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Artikel 11. Wijziging, intrekking en terugvordering van de subsidie

  • 1. Het college kan met toepassing van artikel 4:46 lid 2, artikel 4:48, artikel 4:49, artikel 4:50 of artikel 4:51 Awb de subsidie verlagen, intrekken, wijzigen of weigeren;

  • 2. Naast het bepaalde in artikel 4:48 Awb kan het college, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of wijzigen als:

    • a.

      de subsidieontvanger geen gebruik maakt van de subsidie binnen zes maanden na verlening, tenzij in de verleningsbeschikking andere afspraken zijn gemaakt; of

    • b.

      de subsidieontvanger daartoe een schriftelijk verzoek indient;

  • 3. Het voornemen tot gehele of gedeeltelijke weigering van subsidie aan een subsidieontvanger waaraan voor drie of meer achtereenvolgende jaren voor in hoofdzaak dezelfde activiteiten subsidie is verleend, wordt minimaal zes maanden voorafgaand aan de periode waarop deze betrekking heeft door het college aangekondigd;

  • 4. Het college vordert een subsidie met rente terug

    • a.

      als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie, of

    • b.

      bij een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

HOOFDSTUK 4 VERLENING

Artikel 12. Verlening van de subsidie

  • 1. Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 2. Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie;

  • 3. Het college en de subsidieontvanger kunnen ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst sluiten dan wel een resultaatgericht afsprakenkader overeenkomen;

  • 4. Indien de subsidie voor meerdere jaren wordt verleend, wordt dat in het besluit tot verlening vermeld.

Toelichting artikel 12 (geen apart artikel model-ASV)

Een (verlening)beschikking moet voldoen aan de voorschriften zoals deze in afdeling 4.2.3 van de Awb zijn opgenomen.

Omdat deze verordening het college de gelegenheid geeft om aan een subsidieverlening ook lichtere verantwoordingseisen te stellen, staat in lid 1 opgenomen dat in de verleningbeschikking moet staan vermeld op welke wijze verantwoording door de subsidieontvanger moet worden afgelegd. Dit geeft de subsidieontvanger vooraf duidelijkheid over de inspanningen die van haar verwacht wordt om achteraf aan de verantwoordingseisen te kunnen voldoen.

Artikel 13. Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie worden in de subsidiebeschikking de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Toelichting artikel 13

In artikel 4:95 van de Awb wordt al het een en ander geregeld met betrekking tot bevoorschotting. Daarnaast kan bevoorschotting ook bij subsidiebeschikking geregeld worden; vaak ligt dit voor de hand. Als echter bij voorbaat vaststaat dat het wenselijk is dat er voor alle subsidieontvangers een uniforme regeling wordt vastgesteld, dan kan dat hier.

Betaling kan op grond van artikel 4:53 van de Awb in gedeelten. Dan moet in de subsidiebeleidsregel worden bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen ze betaald worden. Dit is met name relevant voor de uitbetaling van direct vastgestelde subsidies.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN

Artikel 14. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend;

  • 2. Bij structurele subsidies, hoger dan € 50.000 welke verleend worden voor jaarlijks terugkerende activiteiten, of activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten;

  • 3. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college;

  • 4. Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

  • 5. Bij liquidatie, fusie of een andere vorm van samenwerking of het geheel staken van activiteiten blijven voor de subsidieontvanger of diens rechtsopvolger de voorschriften omtrent rekening en verantwoording, en de betreffende vaststelling van subsidie en verrekening van voorschotten van overeenkomstige toepassing. Voor zover een batig liquidatiesaldo mede door het verstrekken van gemeentelijke subsidie is gevormd, kan het college terug storting van dit saldo in de gemeentekas verlangen tot het bedrag dat in totaliteit aan subsidie is ontvangen in de laatste zeven jaar.

Toelichting artikel 14 en 15

Het college is bevoegd aan het verkrijgen van subsidie verplichtingen te verbinden (artikelen 4:37 t/m 4:39 van de Awb). Of aanvulling op de model-ASV nodig is zal erg afhangen van de soort activiteit en van de ontvanger. In de model-ASV gaat het om een meldplicht om tijdig te kunnen ingrijpen als de activiteiten niet door (dreigen te) gaan. Bij de verplichtingen van artikel 12, tweede lid en volgende, van de model-ASV zou je kunnen denken aan verplichtingen met betrekking tot het ontzien van het milieu, of het betrekken van jongeren of ouderen of andere speciale doelgroepen. In de subsidiebeleidsregel kan ook worden opgenomen dat het college in de verleningsbeschikking verplichtingen kan opleggen.

Uit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten is in het tweede lid van artikel 13 de verplichting tot tussentijdse (financiële en inhoudelijke) rapportage alleen opgelegd aan de ontvangers van grotere subsidiebedragen (vanaf € 50.000) en beperkt tot eenmaal per jaar.

Artikel 14 bevat verder een meldingsplicht (derde lid) en informatieplicht (vierde lid) die voor al de subsidieontvangers geldt.

Artikel 15. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 5.000 verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 2. Bij subsidiebeleidsregel of verleningsbeschikking kan aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidiebeleidsregel wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 3. Bij subsidiebeleidsregel kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 4. Bij subsidiebeleidsregel of beschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie leidt tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

  • 5. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 van de wet van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 VERANTWOORDING

Artikel 16. Algemeen

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidiebeleidsregel, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 17. Verantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000

  • 1. Als de subsidieverlening € 5.000 of meer maar minder dan € 50.000 bedraagt, dient de subsidieontvanger een verzoek tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      in alle andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. Het verzoek tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag of een jaarverslag, waaruit blijkt in welke mate de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in welke mate de doelstellingen zijn behaald;

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of meer of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Toelichting (model-ASV artikel 15)

De model-ASV creëert de mogelijkheid voor het college om in een subsidiebeleidsregel te kiezen voor een afwijkende wijze voor het aantonen in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht. Gezien de grote mate van vrijheid is geen uitgewerkte modelbepaling opgenomen.

Bij subsidies van een beperkte omvang of subsidies die aan een vertrouwde subsidieontvanger worden verstrekt is het niet altijd nodig om een inhoudelijk verslag in te dienen. Hetzelfde geldt voor subsidies die voor een doel worden aangewend dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt, bijvoorbeeld de huurkosten van een gebouw. De verantwoorde besteding van de subsidie blijkt dan immers al uit het feit dat het betreffende gebouw in gebruik is bij de subsidieontvanger.

Voor dit soort subsidies is, zoals gezegd, in het derde lid de mogelijkheid geopend voor het college om andere bewijsmiddelen te verlangen dan de gebruikelijke. Bij de aanschaf van een speeltoestel bijvoorbeeld kan gedacht worden aan een foto. Bij een gehouden evenement aan een krantenartikel.

Artikel 18. Verantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      in alle andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

  • 3. Bij subsidiebeleidsregel kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd;

  • 4. Het college kan bepalen dat ook andere, of meer of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Toelichting

In de model-ASV is de hoofdregel met betrekking tot de termijnen voor het indienen tot vaststelling opgenomen. In het geval het bij een specifieke subsidiebeleidsregel te voorzien valt dat een daarvan afwijkende termijn wenselijk is, kan deze op grond van het artikel 18 lid 3 ASV2020 in de subsidiebeleidsregel worden vastgesteld.

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële eindverantwoording mag de subsidieverstrekker een door een accountant opgesteld stuk vragen. De model-ASV biedt de basis om in een subsidiebeleidsregel te bepalen dat er ook andere, waaronder minder óf meer, gegevens gevraagd worden.

Als een controleverslag van een accountant bij een bepaald soort subsidies niet nodig is, kan dat in de desbetreffende subsidiebeleidsregel worden neergelegd. Zekerheid kan bijvoorbeeld deels ook worden verkregen door steekproefsgewijze controles van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van een instelling. Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt hier dus ruimte gecreëerd om uiting te geven aan het uitgangspunt dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten staan tot de hoogte van het subsidiebedrag.

HOOFDSTUK 7 VASTSTELLING

Artikel 19. Subsidievaststelling subsidies tot en met € 5.000

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000 kunnen door het college direct worden vastgesteld en binnen 8 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Als bij verlengingsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 8 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 5.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Toelichting

Dit artikel is zodanig geformuleerd dat het college kleinere subsidies tegelijkertijd met de verlening kan vaststellen, waardoor geen verantwoording meer nodig is. Daarnaast kan het college ook aangeven op welke wijze het, in redelijke verhouding tot de gesubsidieerde activiteit, (inhoudelijke of financiële) verantwoording achteraf toch wenselijk vindt. Dit kan bijvoorbeeld middels een foto, redactioneel krantenartikel, factuur etc.

Artikel 20. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000

  • 1. Het college stelt een subsidie van meer dan € 5.000 vast binnen 8 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidiebeleidsregel anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 6 weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidiebeleidsregel kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling zoals vermeld in de artikelen 17 en 18 niet tijdig wordt ingediend kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Toelichting artikel 20 (artikel 16 model-ASV)

De model-ASV geeft de kaders voor de termijn waarbinnen het college de subsidie dient vast te stellen. Tegelijkertijd creëert het ook de mogelijkheid voor het college om in de subsidiebeleidsregel een hiervan afwijkende termijn vast te stellen, of categorieën subsidieontvangers (bijvoorbeeld subsidieontvangers die meermaals voor dezelfde activiteiten zonder problemen subsidie verleend hebben gekregen) aan te wijzen waarvoor de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK 8 BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 21. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend, waar nodig met gebruikmaking van een bij subsidiebeleidsregel voorgeschreven of afgestemde berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidiebeleidsregel voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Toelichting artikel 21 (artikel 7 model-ASV)

Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, dienen deze door de subsidieaanvrager berekend te worden met gebruikmaking van een bij de subsidiebeleidsregel of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze. Daarbij dient uitgegaan te worden van bij de subsidiebeleidsregel of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities. Meer informatie vindt u in het Kader financieel beheer rijkssubsidies (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5) en de bij de model-ASV behorende ledenbrief Lbr. 13/075 van 27 september 2013 (p. 40 e.v.).

Let op: om een subsidiebeleidsregel onder het Europees steunkader te brengen dient aangesloten te worden bij de tarieven en kostenbegrippen die het betreffende steunkader voorschrijft. Zie daarover verder www.europadecentraal.nl en de bij de model-ASV behorende VNG ledenbrieven Lbr. 13/075 van 27 september 2013, en Lbr. 16/056 van 8 juli 2016.

Artikel 22. Reserves

  • 1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie > € 50.000 een egalisatie- of andere reserve als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de wet vormt.

  • 2. De egalisatiereserve bedraagt maximaal:

    • a.

      15% van de totale exploitatie (lasten) voor instellingen die personeel in dienst hebben.

    • b.

      10% van de totale exploitatie (lasten) voor instellingen zonder personeel in dienst.

    • c.

      € 2.500 voor instellingen zonder personeel in dienst met een exploitatie lager dan € 25.000.

  • 3. De aanleg van en dotatie aan (bestemmings- of overige) reserve(s) dan wel voorzieningen geschiedt alleen na toestemming van het college.

Toelichting artikel 22

De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidiebeleidsregel of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan (bijvoorbeeld) € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

Naast een door het college opgelegde verplichting kan elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatie- of andere reserve c.q. voorziening te mogen vormen.

Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

Artikel 23. Hardheidsclausule

  • 1. Als een bij of krachtens verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de te dienen belangen, kan het college een andere termijn vaststellen.

  • 2. In een subsidiebeleidsregel kan worden bepaald dat door het college van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3. Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Toelichting artikel 23

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidiebeleidsregel wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.

Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidiebeleidsregel een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidiebeleidsregel aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidiebeleidsregel is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

Sec gezien is een hardheidsclausule in een subsidieregel niet nodig; ten eerste omdat de ASV daarin al voorziet, ten tweede omdat artikel 4:84 Awb hierover het volgende vermeldt: ‘Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.‘

Artikel 24. Slotbepalingen

  • 1. De gemeenteraad van de gemeente Noordwijk stelt de Algemene subsidieverordening Noordwijk 2020 vast;

  • 2. De gemeenteraad stelt de datum van inwerkingtreding van de Algemene subsidieverordening Noordwijk 2020 vast op de dag volgend op haar bekendmaking;

  • 3. Sub 1 en 2 onder gelijktijdige intrekking van:

    • -

      de Algemene Subsidieverordening Noordwijk 2011,

    • -

      de Algemene Subsidieverordening Noordwijkerhout 2015,

  • 4. Aanvragen om subsidie die vóór de in lid 2 bepaalde inwerkingdatum zijn ingediend worden afgehandeld en verantwoord volgens de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Noordwijk 2011 dan wel de Algemene Subsidieverordening Noordwijkerhout 2015, een en ander met een overgangstermijn van 1 kalenderjaar;

  • 5. Deze subsidieverordening wordt aangehaald als: Algemene Subsidieverordening gemeente Noordwijk 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadvergadering van 14 juli 2020

M.R. Fabricotti,

griffier

W.J.A. Verkleij,

voorzitter


Noot
1

… ook eenmalige …