Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland houdende regels omtrent parttime ondernemen (Beleidsregels Parttime ondernemen gemeente Westland 2018)

Geldend van 22-07-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland houdende regels omtrent parttime ondernemen (Beleidsregels Parttime ondernemen gemeente Westland 2018)

Het college van burgemeester en wethouders gemeente Westland;

gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 9 Participatiewet;

besluit vast te stellen de Beleidsregels Parttime ondernemen gemeente Westland 2018.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Participatiewet en de Ioaw;

    • b.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland;

    • c.

      Belanghebbende: de potentiële parttime ondernemer die nieuw de bijstand instroomt, ofwel reeds een bijstandsuitkering heeft, ofwel vanuit een ingezet Bbz-(voorbereidings)traject komt;

    • d.

      Uitkering: uitkering op grond van de Participatiewet en de Ioaw;

    • e.

      Loondienst: alle activiteiten en werkzaamheden die leiden tot een inkomen uit loondienst als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting artikel 3.1 onder 2b;

    • f.

      Ondernemen: alle activiteiten en werkzaamheden die leiden tot een inkomen uit zelfstandige activiteiten als bedoeld in artikel 1 onder b van het Bbz 2004 of daarmee zijn gelijkgesteld en artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting artikel 3.1 onder 2b;

    • g.

      Parttime ondernemen (hierna: PTO): alle activiteiten die leiden tot een inkomen, dat niet als inkomen uit loondienst (inclusief uitzendwerk) of als inkomen zelfstandige activiteiten wordt aangemerkt als bedoeld in artikel 1 onder b van het Bbz 2004 en artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en die voor de Wet inkomstenbelasting 2001 als bedoeld in artikel 3.1 onder punt 2c, worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden

  • 2. In deze beleidsregels worden dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

HOOFDSTUK 2 CRITERIA

Artikel 2. Algemeen

  • 1. Er is sprake van een parttime ondernemer als:

    • a.

      dit productieve activiteiten betreft van geringe omvang die geen recht geven op de zelfstandigenaftrek;

    • b.

      deze activiteiten voor eigen rekening en risico worden uitgevoerd;

    • c.

      deze activiteiten naar verwachting bescheiden inkomsten opleveren;

    • d.

      deze activiteiten naar verwachting niet zullen leiden tot voldoende inkomsten om zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien;

    • e.

      de belanghebbende geen langlopende verplichtingen aangaat of is aangegaan die snelle beëindiging van de zelfstandige activiteiten belemmeren;

    • f.

      deze activiteiten geen belemmering vormen voor het nakomen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling.

  • 2. Belanghebbende kan voor de duur van 6 maanden toestemming krijgen om met behoud van uitkering de zelfstandige activiteiten uit te voeren. Deze toestemming kan nogmaals met een periode van maximaal 30 maanden verlengd worden. Het college beoordeelt of de toestemming verlengd wordt en hanteert daarbij de volgende criteria:

    • er zijn (onvoorziene) omstandigheden waardoor de belanghebbende zijn bedrijf niet in optimale zin heeft kunnen opstarten of heeft kunnen door ontwikkelen; en/of

    • er zijn (onvoorziene) omstandigheden waardoor de belanghebbende niet in staat was om een baan in loondienst te kunnen vinden naast de werkzaamheden die hij als belanghebbende verrichtte.

  • 3. Om toestemming te kunnen verkrijgen om toegelaten te worden tot de regeling, dient belanghebbende een aanvraag in, waarna het college een besluit neemt.

  • 4. Na een periode van maximaal 6 maanden of - indien de toestemming verlengd is - na een periode van maximaal 36 maanden dient samen met de belanghebbende bezien te worden in hoeverre:

    • de zelfstandige activiteiten verder uitgebreid kunnen worden door fulltime ondernemer te worden (bijv. middels de voorbereidingsperiode Bbz); of

    • de zoektocht naar een (fulltime dan wel parttime) baan in loondienst vordert of bevorderd dient te worden; of

    • het gezien de omstandigheden beter is om de zelfstandige activiteiten te staken.

  • 5. Aan belanghebbende wordt geen toestemming verleend of deze kan tussentijds worden ingetrokken wanneer niet voldaan wordt of zal worden aan de voorwaarden die zijn neergelegd in onderhavige beleidsregels.

Artikel 3 Uren

  • 1. Belanghebbenden mogen niet meer dan 20 uur per er week als zelfstandige werken.

  • 2. Belanghebbende houdt van de gewerkte uren een administratie bij.

  • 3. De in lid 1 genoemde urengrens geldt voor alle werkzaamheden inclusief de uren die besteed moeten worden aan administratie en boekhouding.

  • 4. De in lid 1 genoemde uren gelden voor belanghebbende ondernemer en diens eventuele partner samen.

  • 5. Belanghebbende hanteert voor de gewerkte uren zoveel als mogelijk een urenregistratie, of indien niet mogelijk, een vast rooster waarvan een kopie aan het college wordt overgelegd.

  • 6. Structurele aanpassingen in het in lid 5 genoemde rooster moeten vooraf worden gemeld.

Artikel 4 Wettelijke vereisten

  • 1. De belanghebbende moet voldoen aan de wettelijke eisen die verband houden met zijn activiteiten, waaronder het beschikken over:

    • a.

      een BTW-nummer;

    • b.

      benodigde vergunningen;

    • c.

      een verklaring omtrent het gedrag (VOG).

    • d.

      een geldige inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • e.

      een deugdelijke boekhouding, met ten minste een jaarrekening inclusief balans, winst- en verliesrekening en toelichting, die voldoet aan de eisen die de Belastingdienst hiervoor hanteert;

  • 2. Illegale en strafrechtelijk verboden activiteiten en activiteiten in strijd met het bestemmingsplan of de algemeen verbindende voorschriften zijn niet toegestaan.

  • 3. Indien belanghebbende niet voldoet aan de in lid 1 genoemde vereisten wordt er geen toestemming verleend voor de werkzaamheden die belanghebbende als parttime ondernemer verricht of voornemens is te verrichten.

Artikel 5 Concurrentievervalsing

  • 1. De belanghebbende is verplicht om marktconforme tarieven te hanteren voor zijn product of dienst.

Artikel 6 Inkomen en inkomstenvrijlating

  • 1. Als netto inkomsten worden aangemerkt de omzet (excl. btw) minus de door het college geaccepteerde bedrijfskosten.

  • 2. Aan belanghebbende kan de vrijlating op de netto-inkomsten worden toegepast ingevolge de artikelen 31 lid 2 onderdeel n en r van de Participatiewet of artikel 8 lid 2 en lid 5 van de IOAW.

HOOFDSTUK 3 VERPLICHTINGEN

Artikel 7 Arbeidsverplichting

  • 1. Op de belanghebbende blijven – in beginsel voor de volle omvang van de werkzame uren – de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 Participatiewet onverkort van toepassing.

  • 2. In afwijking van de in lid 1 genoemde verplichtingen kan het college maximaal voor de duur van 12 maanden een gedeeltelijke ontheffing van de daar genoemde verplichtingen verlenen overeenkomstig artikel 9 lid 2 Participatiewet.

  • 3. De omvang van de arbeidsverplichtingen wordt voor iedere individuele belanghebbende vastgelegd in een plan van aanpak, als bedoeld in artikel 44a Participatiewet.

Artikel 8 Administratieve verplichtingen

  • 1. Belanghebbende opent een aparte bankrekening waarop alle betalingen en ontvangsten die te maken hebben met de zelfstandige activiteiten plaats vinden.

  • 2. Belanghebbende overlegt maandelijks samen met het inkomsten- & wijzigingsformulier:

    • a.

      een inkomstenopgave, en;

    • b.

      een urenadministratie of vast rooster, en (indien van toepassing);

    • c.

      registratie van zakelijk gereden kilometers

  • 3. Indien de belanghebbende in een maand geen zelfstandige activiteiten heeft verricht, dienen de in lid 2 genoemde overzichten wel ingeleverd te worden.

HOOFDSTUK 4. BOEKHOUDING EN INKOMSTEN

Artikel 9 Boekhouding

  • 1. Belanghebbende houdt een deugdelijke boekhouding bij die voldoet aan de criteria van de Belastingdienst en die in ieder geval bestaat uit:

    • a.

      een kopie van de aangifte en aanslag inkomstenbelasting; en

    • b.

      een jaarrekening inclusief balans, winst- en verliesrekening en toelichting; of

    • c.

      een kasboek inclusief een BTW-aangifte.

  • 2. De in lid 1 genoemde boekhouding moet jaarlijks na afloop van het boekjaar vóór 1 juli aan het college verstrekt worden.

Artikel 10 Kosten

  • 1. Noodzakelijke kosten voor de uitvoering van de werkzaamheden mogen als kosten in mindering worden gebracht op de omzet wanneer het college deze heeft goedgekeurd. Belanghebbende dient hiertoe bewijsstukken te overleggen.

  • 2. Op de omzet kunnen de volgende kosten niet in mindering worden gebracht:

    • a.

      investeringen;

    • b.

      rentelasten;

    • c.

      kosten die worden opgevoerd in strijd met de belastingwetgeving;

    • d.

      kosten van activiteiten die in strijd zijn met de bepalingen van deze beleidsregels.

    • e.

      huur of kosten bedrijfsruimte, tenzij deze kosten inherent zijn aan de zelfstandige activiteiten;

  • 3. Kosten die door de Belastingdienst niet als aftrekbaar in aanmerking worden genomen, blijven voor eigen rekening van de belanghebbende.

Artikel 11 Inkomstenverrekening

  • 1. Op de uitkering wordt maandelijks een vooraf bepaald inkomen in mindering gebracht. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de belanghebbende minimaal 30% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm (netto) verdient. Wanneer dit (nog) niet haalbaar is, wordt beoordeeld welk percentage wel haalbaar is en welke stappen gezet moeten worden om wel die 30% (of een hoger percentage) te behalen.

Artikel 12 Definitieve vaststelling

  • 1. Na ontvangst van de in artikel 9 lid 1 genoemde stukken zal overgegaan worden tot een definitieve vaststelling van het inkomen uit onderneming, rekening houdend met de bepalingen van artikel 10 en 11 van deze beleidsregels.

  • 2. Indien de inkomsten na definitieve vaststelling lager zijn dan wat op grond van artikel 11 met de uitkering is verrekend, vindt nabetaling plaats van wat teveel verrekend is.

  • 3. Indien de inkomsten na definitieve vaststelling hoger zijn dan wat op grond van artikel 11 met de uitkering is verrekend, vindt herziening plaats van de verstrekte uitkering over het afgelopen boekjaar.

  • 4. De teveel verstrekte uitkering zal als gevolg van het bepaalde in lid 3 worden teruggevorderd overeenkomstig de bepalingen in artikel 58 Participatiewet en de Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal Gemeente Westland 2015.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing ervan tot onbillijkheid van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

Artikel 15 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Parttime ondernemen gemeente Westland 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 27 maart 2018

Burgemeester en wethouders van Gemeente Westland,

de secretaris,

A.C. Spindler

De burgemeester,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Toelichting Beleidsregels Parttime ondernemen gemeente Westland 2018

Inleiding

Voor bijstand aan zelfstandigen, die voldoen aan de definitie "zelfstandige" gelden afzonderlijke bijstandsregels (Bbz). Voor mensen die niet als zelfstandige worden aangemerkt en beroep op bijstand moeten doen, geldt de Participatiewet of de IOAW. De Participatiewet en de IOAW bieden juridische mogelijkheden om naast de uitkering parttime als ondernemer te werken. Deze ruimte is niet binnen de wet gekaderd. Het staat gemeenten daarom vrij beleid te formuleren om zelfstandige activiteiten van beperkte omvang binnen de Participatiewet of IOAW te honoreren. De criteria waaraan de belanghebbende moet voldoen om in aanmerking te (blijven) komen voor een uitkering moeten worden vastgelegd om onder andere concurrentievervalsing te voorkomen en inkomsten goed te kunnen verrekenen.

Deze beleidsregels hebben betrekking op diegenen die voor een gedeelte van hun werkzame uren voor eigen rekening werken en hierdoor niet voldoen aan de definitie “zelfstandige”. In deze beleidsregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden de belanghebbende moet voldoen om binnen de Participatiewet of IOAW zelfstandige activiteiten te verrichten. De PW en de Ioaw hebben als hoofdregel dat, behoudens enkele uitzonderingen, iedereen beschikbaar is voor arbeid in loondienst. Het doel hiervan is uitstroom, zodat men zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien. Naast arbeid in loondienst kan dit ook door zelfstandige activiteiten. Deze zijn op beperkte schaal zelfs mogelijk met een aanvullende uitkering. We noemen dit dan parttime ondernemen. Het verwerven van inkomsten uit zelfstandige activiteiten past prima in het uitgangspunt van geheel of gedeeltelijke uitstroom zoals dit nadrukkelijk geldt in de PW. Voorgesteld wordt om parttime ondernemen actiever en ruimhartiger toe te passen, maar wel onder strengere voorwaarden en met duidelijke controlemomenten.

Zelfstandige

De regels hiervoor zijn te vinden in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het belangrijkste criterium dat voor deze richtlijn van belang is het urencriterium (artikel 1 aanhef sub b onder 2° Bbz 2004). Hiervoor verwijst het Bbz 2004 naar de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (artikel 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001), waarin bepaald is dat er minimaal1225 uren per (boek)jaar in het eigen bedrijf gewerkt dient te worden om voor zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen. Als de beide echtelieden niet duurzaam van elkaar zijn gescheiden en de echtgenoot minimaal 525 uren per (boek)jaar in het bedrijf meewerkt, geldt voor de zelfstandige een minimum van 875 uur.

Arbeidsverplichting in de PW en Ioaw

Zoals al vermeld, is de hoofdregel dat iedere uitkeringsgerechtigde de verplichting heeft om arbeid in loondienst te vinden (artikel 9 lid 1 PW), dan wel inkomsten te verwerven die de afhankelijkheid van de bijstand geheel of gedeeltelijk vermindert. Zolang men aangewezen blijft op een van de regelingen gelden de arbeidsverplichtingen tenzij men vrijgesteld is van deze verplichting. De PW kent geen algemene redenen voor vrijstelling van de arbeidsverplichtingen (artikel 9 lid 2 PW).

De praktijk leert dat er arbeidsplichtige personen zijn die bedrijfsmatige activiteiten verrichten die evenwel dermate gering zijn dat men daarmee niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Men valt dan meestal ook niet onder het begrip zelfstandige als bedoeld in het Bbz 2004. Het feit dat men op deze wijze voor een gedeelte in zijn levensonderhoud voorziet is echter allerminst reden tot ontheffing van de arbeidsverplichtingen.

Het moet voor de betrokkene duidelijk zijn dat de zelfstandige werkzaamheden geen enkele beperking mogen opleveren voor de beschikbaarheid voor arbeid in loondienst.

In het kader van de Bbz bestaat er de mogelijkheid om de belanghebbende een voorbereidende periode op zelfstandig ondernemerschap (de pre-fase of voorbereidingsfase van artikel 2 lid 3 en artikel 29 Bbz 2004) aan te bieden. Hierbij krijgt de belanghebbende de mogelijkheid om zich maximaal 12 maanden volledig te richten op de voorbereiding van een eigen bedrijf of beroep.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2 Algemeen

In dit artikel wordt omschreven wanneer iemand voldoet aan het begrip “parttime ondernemer” en daarmee een beroep kan doen op de bepalingen van deze beleidsregels.

De activiteiten worden voor eigen rekening en risico uitgevoerd. Dit betekent dat de parttime ondernemer geen personeelsleden in dienst heeft en vanuit een eenmanszaak of een zzp-constructiezijn werkzaamheden verricht.

Dit criterium wordt gebruikt om het verschil tussen de begrippen “zelfstandige”, “parttime ondernemer” en “werknemer” aan te geven.

Belanghebbende moet vooraf toestemming krijgen om met behoud van uitkering als zelfstandige te gaan werken.

Hiertoe dient belanghebbende een aanvraag in bij het college. Om oneigenlijke concurrentie tegen te gaan kan dit traject niet eindeloos doorlopen. Belanghebbende krijgt om die reden (in overeenstemming met de regelgeving van de Bbz 2004) drie jaar lang de kans om het doel van uitkeringsonafhankelijkheid te bereiken.

Het college neemt op de aanvraag een besluit, conform de gehanteerde termijn die in de Algemene wet bestuursrecht zijn genoemd. De toestemming wordt in beginsel voor 6 maanden afgegeven, maar er is een mogelijkheid om de toestemming te verlengen voor de duur van maximaal 30 maanden. Het college beoordeelt of de toestemming verlengd wordt en hanteert daarbij de volgende criteria:

  • er zijn (onvoorziene) omstandigheden waardoor de belanghebbende zijn bedrijf niet in optimale zin heeft kunnen opstarten of heeft kunnen door ontwikkelen. Er kan gedacht worden aan omstandigheden in de privésfeer, maar het kan ook bijvoorbeeld gaan om misgelopen of niet betaalde opdrachten. De beoordeling van deze omstandigheden is aan het college voorbehouden.

  • er zijn (onvoorziene) omstandigheden waardoor de belanghebbende niet in staat was om een baan in loondienst te kunnen vinden naast de werkzaamheden die hij als parttime ondernemer verrichtte. Er kan gedacht worden aan mentale of fysieke beperkingen die het moeilijk maken om voor een beperkt aantal uren een baan in loondienst te vinden. Ook hierbij is de beoordeling van de omstandigheden voorbehouden aan het college. Wanneer tussentijds blijkt dat belanghebbende zich niet houdt aan de voorwaarden die zijn neergelegd in onderhavige beleidsregels, kan de toestemming tussentijds worden ingetrokken. Er wordt geen toestemming verleend wanneer niet voldaan wordt of zal worden aan de voorwaarden en wettelijke vereisten. Na een periode van maximaal 6 maanden of - wanneer de toestemming verlengd is - na een periode van maximaal 36 maanden dient samen met de belanghebbende bezien te worden in hoeverre:

    • de zelfstandige activiteiten verder uitgebreid kunnen worden door fulltime ondernemer te worden (bijv. middels de voorbereidingsperiode Bbz). Door binnen het Bbz als fulltime ondernemer te starten, kan (op een zo duurzaam mogelijke wijze) uit de bijstandsuitkering gekomen worden; of

    • de zoektocht naar een (fulltime dan wel parttime) baan in loondienst vordert of bevorderd dient te worden. Immers, bij de ondernemer dient voldoende op het netvlies te staan dat uitstroom uit de uitkering uiteindelijk het doel is; of

    • het gezien de omstandigheden beter is om de zelfstandige activiteiten te staken. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer schulden zich opstapelen en geen winst wordt gemaakt.

Artikel 3 Uren

De omvang van parttime ondernemerschap met behoud van uitkering moet onder het urencriterium van het Bbz blijven. Het Bbz hanteert een urencriterium van 23½ uur of meer per week. Binnen deze beleidsregels is ervoor gekozen om de grens op 50% van het aantal beschikbare uren te leggen. Uitgaande dat iemand 40 uur per week beschikbaar zou zijn voor werk, dan mag hij de helft van deze uren als parttime ondernemer aan de slag gaan. Het uiteindelijk vastgestelde beschikbaar aantal uren moet in samenspraak met belanghebbende(n) worden vastgesteld. De belanghebbende kan voor de aangifte inkomstenbelasting niet in aanmerking komen voor zelfstandigenaftrek volgens de regels van de Belastingdienst.

Bij ondernemerschap is sprake van directe en indirecte uren. Directe uren zijn de voor de onderneming gewerkte uren, waarin daadwerkelijk geld wordt verdiend. De indirecte uren zijn de uren die besteed worden aan administratie, verwerven van opdrachten, studie etc. Voor parttime ondernemers met een uitkering gelden zowel de directe als de indirecte uren als zelfstandige werkuren. Daarnaast geldt dit urencriterium voor zowel de alleenstaande ondernemer als voor gehuwden samen. Bij laatstgenoemden, houdt dat in dat er gezamenlijk door de echtlieden of de beide partners niet meer dan 20 uur per week aan de onderneming besteed kan worden. De belanghebbende moet met een urenregistratie werken zodat inzichtelijk is hoeveel uren aan de zelfstandige activiteiten besteed worden. Is het voor belanghebbende niet mogelijk om urenregistratie toe te passen dan dient belanghebbende de gewerkte uren via een vast rooster te verantwoorden.

Voor de IOAW kan geen reguliere urenbeperking worden opgelegd, maar hiervoor geldt dat de parttime ondernemer nog wel als werkloze werknemer als bedoeld in de IOAW moet kunnen worden aangemerkt. Afspraken hierover betreffen maatwerk en kunnen per situatie verschillen. Als een IOAW-er door zijn werkzaamheden als belanghebbende helemaal niet meer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, dan is hij geen werkloze werknemer meer en heeft dit gevolgen voor het recht op IOAW. Door middel van een urenregistratie vindt de controle hierop plaats.

Artikel 4 Wettelijke vereisten

Formele vestigingseisen moeten voorkomen dat onrechtmatig wordt gestart met gevaar, schade, hinder, overlast etc. voor de omgeving waarin het bedrijf/beroep is gevestigd. Formele vestigingseisen zijn controleerbaar via inzage van vergunningen/verklaringen. Daarnaast moet ook de parttime ondernemer alle wettelijk vereiste inschrijvingen hebben. De kosten voor een VOG kan belanghebbende middels bijzondere bijstand als verwervingskosten declareren.

Artikel 5 Concurrentievervalsing

Deze regeling is niet bedoeld om personen met een uitkering een betere positie te bieden op de markt dan fulltime ondernemers. Naast het voldoen aan de voorwaarden van deze beleidsregels is het dan ook niet toegestaan om tarieven te hanteren die niet marktconform zijn.

Artikel 6 Inkomen en inkomstenvrijlating

Belanghebbende mag eventuele verliezen niet afwentelen op de bijstand. Als een parttime ondernemer géén winst of verlies heeft gemaakt, zal dit gevolgen hebben voor de gegeven toestemming om met behoud van uitkering als parttime ondernemer te werken. Uit het oogpunt van bijstandverlening is het maken van verlies of geen winst immers niet verantwoord (o.a. ivm. het ontstaan van schulden). De winst moet op individuele basis verrekend worden.

Mogelijk komt belanghebbende in aanmerking voor de kleinschalige ondernemersregeling (hierna: kov). Voorwaarde om voor de kov in aanmerking te komen is dat belanghebbende jaarlijks minder dan € 883,00 (cijfer 2018) afdraagt. Op dat moment hoeft belanghebbende helemaal geen btw te betalen.

Er wordt geen maximale inkomensgrens gesteld aan de verkregen inkomsten van de zelfstandige activiteiten.

De inkomsten worden volledig op de bijstandsuitkering in mindering gebracht (artikel 19 lid 2 PW), rekening houdend met de kosten zoals die in artikel 10 aan bod komen.

Om parttime ondernemerschap aantrekkelijk te maken, kunnen gemeenten incentives (beloningen) inzetten. De Participatiewet staat een beloning in de vorm van geld toe, zoals een tijdelijke inkomensvrijlating tot een bepaald maximum.

Gedeeltelijke vrijlating (artikel 31 lid 2 aanhef sub n PW of artikel 8 lid 2 IOAW) van de inkomsten is mogelijk onder dezelfde voorwaarden als bij inkomsten uit loondienst. Het moment van keuze om een gedeeltelijke vrijlating toe te passen is het meest logisch op het moment dat de eerste 6 maanden zijn verstreken. Op dat moment kan een reëel beeld worden gesteld over de te verwachten groei en kan de vrijlating ook maximaal worden uitgenut vanwege het uitzicht op een substantiële groei van de omzet. Laatstgenoemde, is een voorwaarde om vrijlating toe te passen.

25% van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal 6 maanden worden vrijgelaten als dit bijdraagt tot de arbeidsinschakeling. Deze 6 maanden hoeven niet aaneengesloten te zijn, de vrijlating wordt toegepast gedurende 6 maanden waarin inkomsten te verrekenen zijn ingaande de ingangsdatum van het plan van aanpak. De vrijlating is aan een bepaald maximum gebonden. Deze maximale bedragen kunnen jaarlijks bij ministeriele regeling worden aangepast.

Op grond van artikel 32 lid 2 sub y Participatiewet of artikel 8 lid 7 IOAW hebben belanghebbenden die als medisch uren beperkt zijn aangemerkt, recht op een inkomstenvrijlating van 15% van de verdiende inkomsten. Deze vrijlating is niet aan een maximum tijdsduur gebonden. Een belanghebbende is medisch urenbeperkt indien hij voor een geringer aantal uren belastbaar is dan de normale arbeidsduur. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen. De medische urenbeperking moet een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling.

De gemeente mag tot twee keer een premie toekennen als dat volgens het college bijdraagt aan iemands arbeidsinschakeling. Ook dat is gebonden aan een maximumbedrag in een kalenderjaar (art. 31, tweede lid onder j Participatiewet een één- of tweemalige premie van ten hoogste € 2.404 per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling). Het totaalbedrag aan toegekende premies (premie deeltijd, uitstroompremie, premie ter bevordering van arbeidsinschakeling) per kalenderjaar bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de wet. De premies zijn onder te verdelen in:

  • Werkaanvaardingspremie.

    Artikel 17 van de reïntegratieverordening gemeente Westland 2017 geeft aan binnen welke voorwaarden er recht is op deze premie.

  • Premie deeltijd.

    Artikel 18 van de reïntegratieverordening gemeente Westland 2017 vermeld in welke gevallen deze premie kan worden toegekend.

  • Premie ter bevordering van arbeidsinschakeling.

    Staat niet expliciet uitgewerkt in een verordening. Van belang is het ontwikkelperspectief van belanghebbende richting een zelfstandig bestaan. De participatieladder is een goed instrument om dit perspectief te verkennen (art. 8 reïntegratieverordening gemeente Westland 2017).

De inkomsten moeten blijken uit een deugdelijke boekhouding waarbij dus een verlies- en winstrekening is opgenomen. Deze gegevens dienen uiterlijk 1 juli van het volgende boekjaar aan de gemeente te worden verstrekt, samen met een aangifte inkomstenbelasting (eventueel van beide partners).

Het is niet eenvoudig en in sommige gevallen zelfs onmogelijk om maandelijks een redelijk betrouwbare verlies- en winstrekening op te stellen.

Verrekening per maand is echter toch noodzakelijk. Dit kan dan gebaseerd worden op:

  • prognoses, herleid naar maandinkomsten en /of

  • werkelijke maandinkomsten en maandkosten.

beiden altijd met een verrekening achteraf op basis van jaarcijfers.

Vooraf moeten goede afspraken gemaakt worden die in de beschikking worden vastgelegd. Jaarlijks vindt verrekening plaats op basis van de definitieve jaarcijfers. In de beschikking moet staan dat terugvordering (o.g.v. artikel 58 lid 2 sub a PW) plaatsvindt als op basis van het uiteindelijke bedrijfsresultaat blijkt dat het inkomen hoger is dan waarmee eerder rekening is gehouden. De in aanmerking genomen netto winst is in werkelijkheid bruto inkomen, waarover nog geen belasting en premieheffing is betaald. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor de fiscale consequenties op de inkomsten zoals het terugvorderen van onterecht uitgekeerde toeslagen. Onderscheiden dient te worden:

  • de fiscale consequenties zijn belanghebbende toe te rekenen. In dat geval dient belanghebbende de consequenties zelf te dragen. Eventueel kunnen bovengenoemde premies ingezet worden.

  • de fiscale consequenties zijn belanghebbende niet toe te rekenen. In het kader van individualisering en het bieden van maatwerk kan bijzondere bijstand overwogen worden.

Indien het de belanghebbende niet toe te rekenen is, zullen de eventuele belastingaanslagen door de belanghebbende zelf betaald moeten worden. Hiervoor is geen bijzondere bijstand mogelijk. Dit laatste maakt voor de belanghebbende geen verschil en het belast de administratieve afwikkeling van de gemeente aanzienlijk minder.

Artikel 7 Arbeidsverplichting

Het doel van onderhavige regeling is dat personen met een uitkering op relatief korte termijn onafhankelijk worden van een uitkering en zelf in een inkomen kunnen voorzien. De zelfstandige activiteiten mogen daarom op geen enkele manier een belemmering vormen voor het aanvaarden of verrichten van arbeid in loondienst. Echter, om de belanghebbende de kans te geven om zijn activiteiten op te zetten, kan het college gedurende maximaal 12 maanden een gedeeltelijke ontheffing geven van de arbeidsverplichting, als bedoeld in artikel 9 lid 2 Participatiewet. Het betreft een gedeeltelijke ontheffing qua omvang en duur.

Qua omvang omdat de overige verplichtingen als bedoeld in artikel 9 Participatiewet onverkort blijven gelden; qua duur omdat de ontheffing enkel geldt voor de uren dat zelfstandige activiteiten worden verricht (50% van de beschikbare uren per week). De ontheffing ziet dus toe op de uren waarin door de belanghebbende zelfstandige activiteiten worden verricht. Om in aanmerking te komen voor een ontheffing zal worden gekeken naar de inspanningen van de belanghebbende om zijn zelfstandige activiteiten op te zetten, uit te voeren of uit te breiden.

De omvang van de arbeidsverplichtingen wordt voor iedere belanghebbende vastgesteld in een plan van aanpak, zoals bedoeld in artikel 44a Participatiewet. Op die manier kan maatwerk geboden worden.

Artikel 8 Administratieve verplichtingen

Een aparte bankrekening voor de kosten en opbrengst uit ondernemerschap vergemakkelijkt het zicht op de inkomende en uitgaande geldstromen van de onderneming. Het voorkomen van samenloop van privé en zakelijke kasstromen binnen één rekening vergroot het inzicht in de mate waarin de ondernemer de lopende betalingsverplichtingen kan voldoen.

Een deel van de administratie die de belanghebbende bij moet houden bestaat uit de urenadministratie. Via deze overzichten kan beoordeeld worden of het urencriterium niet wordt overschreden. Daarnaast kan aan de hand van een maandelijks inkomensoverzicht het inkomen per maand verrekend worden. De inkomstenopgave betreft de netto opbrengt minus de door het college geaccepteerde kosten en wordt verder uitgewerkt in artikel 11.

Artikel 9 Boekhouding

Uitgangspunt is dat de belanghebbende voor het bijhouden van hun administratie en boekhouding zich moet houden aan de eisen die de Belastingdienst hiervoor heeft opgesteld. De boekhouding kan bestaan uit een jaarrekening (balans, verlies- en winstrekening en toelichting) of een kasboek (in combinatie met een Btw-aangifte). Vermeld dient te worden dat een jaarrekening uiteindelijk verplicht is omdat deze rekening, weliswaar achteraf, een compleet (jaar)beeld geeft over de bedrijfsbalans van de zelfstandige activiteiten van belanghebbende. Het ontbreken van zo’n administratie wordt gelijk gesteld met oneigenlijk gebruik en/of misbruik van de uitkering (omgekeerde bewijslast) en kan leiden tot intrekking van de toestemming, terugvordering van de uitkering en het opleggen van een bestuurlijke boete of maatregel. De belanghebbende zal veelal met het zgn. ‘kasstelsel’ werken. Hierbij wordt de betaling pas gedaan en in de administratie opgeboekt nadat de inkomsten zijn ontvangen.

Artikel 10 Kosten

Uitgangspunt is dat wordt aangesloten bij de regels van de Belastingdienst wanneer het gaat om kosten die wel of niet kunnen worden opgevoerd. Van belang is dat de kosten aan de omzet gerelateerd zijn.

Noodzakelijke kosten voor de uitvoering van de werkzaamheden mogen als kosten in mindering worden gebracht op de opbrengst. Noodzakelijke kosten zijn kosten die echt nodig zijn, omdat de belanghebbende anders de werkzaamheden niet zou kunnen uitvoeren. De belanghebbende overlegt hiertoe bewijsstukken (bonnetjes, facturen waarop de bedrijfsnaam staat etc). Kosten die de belanghebbende ook zou hebben als hij geen zelfstandige activiteiten zou verrichten, zijn geen noodzakelijke kosten. Dit zijn bijvoorbeeld abonnementskosten voor telefoon, internet of televisie in het woonhuis. Deze kosten komen volledig voor eigen privérekening.

Bij parttime ondernemerschap is het uitgangspunt dat deze activiteiten ook op korte termijn beëindigd kunnen worden. Er kunnen dus geen langlopende verplichtingen aangegaan worden zoals het huren van een bedrijfspand of het aannemen van personeel. Dergelijke kosten kunnen dan ook niet in mindering worden gebracht op de omzet. Daarnaast kan er (indirect) geen bijstand worden verleend voor schulden of investeringen in het bedrijf. Het is in beginsel niet mogelijk om investeringen te doen. Er kan een uitzondering worden gemaakt voor bepaalde bedrijfsmiddelen die de belanghebbende financiert met eigen geld. Eventuele afschrijvingskosten zijn in principe voor eigen rekening en worden gecorrigeerd op de jaarrekening bij de jaarlijkse afrekening.

Bij het vaststellen van het inkomen zal, hoewel dit niet altijd eenvoudig zal zijn, met name gekeken moeten worden naar de bedrijfskosten. Voor een eenduidige benadering wordt hieronder nader ingegaan op een aantal kostenposten.

Personeelskosten en rentelasten

Deze kosten zullen als regel niet voorkomen. Gelet op het begrip bescheiden van omvang en de relatie naar zelfstandigen zijn ze ook niet acceptabel.

Vervoerskosten

Alleen de zakelijke vervoerskosten zijn acceptabel. Gezien het karakter van de parttime werkzaamheden moet een auto steeds als privé worden aangemerkt. Hij kan nooit als bedrijfsactief worden opgevoerd. Bij het vaststellen van de kosten kan worden aangesloten bij het bedrag dat voor de belastingwetgeving geldt. Wel zal gekeken moeten worden naar de acceptabele vervoerskilometers waarvoor men verantwoording aflegt middels een z.g. kilometerstaat. Vooraf zal dit goed met de belanghebbende moeten worden besproken.

Huisvestingskosten

Gezien de aard en omvang van de werkzaamheden zijn deze kosten in principe niet acceptabel. Wanneer dit in de branche gebruikelijk is, kan bij uitzondering hiervan worden afgeweken. Hierbij valt te denken aan een pakhuis of opslagruimte, een atelier naast de eigen woonruimte of woon/bedrijfspand waarvoor geen huurtoeslag kan worden ontvangen. Bij deze laatste vorm dient in principe aangesloten te worden bij de Oort-belastingwetgeving die uitgaat van 15% van de totale kosten. Het betreft hier een richtlijn. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Om geen rechtsongelijkheid te laten ontstaan, kan het bedrag dat als kostenpost wordt geaccepteerd nooit hoger zijn dan het verschil tussen de werkelijke woonkosten en werkelijke huur. Winkelvestigingen zijn als regel uitgesloten omdat men dan niet meer beschikbaar is voor arbeid.

Verkoopbevordering

Voor het vaststellen van een normering voor acceptabele kosten kan aansluiting worden gezocht bij de norm zoals die doorgaans gehanteerd wordt bij startende ondernemers namelijk 5% van de te verwachten bruto winst. Deze bruto winst dient te worden opgesteld in de begroting van belanghebbende. Echter, wanneer blijkt uit de verlies- en winstrekening dat een lager bedrag verantwoord wordt, dan geldt dat uiteraard.

Algemene kosten

Hier is moeilijk een algemene normering voor te geven. Wel zullen de kosten gespecificeerd weergegeven dienen

te worden zodat beoordeeld kan worden of hierin investeringen of privé-uitgaven in zijn opgenomen. Deze mogen niet als bedrijfskosten aanvaard worden.

Afschrijvingen

Hierbij is het van belang wat als bedrijfsactiva wordt aanvaard. Dit zal bij het onderzoek duidelijk moeten worden en kan per geval verschillen. Slechts die activa die in het specifieke geval als bedrijfsmiddelen worden geaccepteerd kunnen voor afschrijving in aanmerking komen. Wanneer middelen gedeeltelijk als privé en gedeeltelijk als bedrijfsmiddel worden gekenmerkt is slechts gedeeltelijke afschrijving mogelijk.

Opleidingskosten

Specifiek moet steeds in het beleid worden opgenomen hoe men omgaat met opleidingskosten. Dit omdat in de praktijk blijkt dat belanghebbenden parttime ondernemen gebruiken als mogelijkheid om opleidingskosten vergoed te krijgen waarvoor op andere wijze geen mogelijkheden zijn door deze in mindering te brengen op de uitkering. Als richtlijn worden de opleidingskosten op een percentage van de omzet gesteld en mogen maximaal 5% van de omzet bedragen.

Artikel 11 Inkomstenverrekening

De inkomsten uit parttime ondernemerschap worden volledig in mindering gebracht op de uitkering. Daarvoor wordt maandelijks forfaitair een bedrag in rekening gebracht. De belanghebbende dient een minimaal bedrag te verdienen (netto), zodat er een prikkel is om als zelfstandige aan de slag te gaan. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de belanghebbende minimaal 30% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm (netto) verdient.

Wanneer dit (nog) niet haalbaar is, wordt beoordeeld welk percentage wel haalbaar is en welke stappen gezet moeten worden om wel die 30% (of een hoger percentage) te behalen. In deze beleidsregels is ervoor gekozen om een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm forfaitair in mindering te brengen op de uitkering. Dit zal er in sommige gevallen toe leiden dat een te hoog bedrag in rekening wordt gebracht als de belanghebbende niet een minimaal bedrag aan winst weet te genereren. Als dit een tijdelijk probleem is, dan kan er tijdelijk afgeweken worden van het percentage zoals dat is vastgelegd in de beleidsregels. Als er geen uitzicht is dat de winst zaltoenemen, dan ligt het in de rede om de parttime activiteiten te beëindigen.

Artikel 12 Definitieve vaststelling

Aan de hand van de jaarcijfers en kopie belastingaangifte wordt het inkomen definitief vastgesteld en volgt eventueel een terugvordering of nabetaling aan de Belastingdienst. Op het moment dat de belanghebbende de definitieve belastingaanslag inlevert, volgt een definitieve herziening op de parttime zelfstandige inkomsten van dat betreffende jaar.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Voor onvoorziene situaties is de hardheidsclausule opgenomen in de beleidsregels. Als toepassing van de overige artikelen leidt tot kennelijke onbillijkheden van overwegende aard, kan het college van de beleidsregels afwijken.

Artikel 14 en 15

Behoeven geen toelichting.