Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Geldend van 06-04-2022 t/m 24-05-2022

Intitulé

Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4:23, eerste lid van de Algemene Wet Bestuursrecht en artikel 3, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013, gezien de op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050, gezien de op 14 december 2016 vastgestelde ‘Strategie naar een Stad zonder Aardgas’''.

besluit de volgende regeling vast te stellen:

Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen met betrekking tot gebiedsgericht aardgasvrij

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aardgasvrij: een verblijfsobject waar de aardgasaansluiting op het door de netbeheerder beheerde aardgasnet verwijderd is, waar de aanwezige gebouwgebonden collectieve, voor ruimte- of waterverwarming bedoelde gasverbrandingsinstallaties uitsluitend gebruik maken van groen gas en waar gekookt wordt zonder fossiele brandstof op een manier die niet meer fijnstofuitstoot veroorzaakt dan aardgas;

  • b.

    aardgasvrij datum: de beoogde datum waarop vastgoed binnen een gebied aardgasvrij zal zijn;

  • c.

    afsluiting: het door de netbeheerder (laten) verwijderen van de aardgasaansluiting waardoor een verblijfsobject of gebouw geen gebruik meer kan maken van aardgas;

  • d.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • e.

    bestaand: een gebouw dat niet als nieuwbouw wordt aangemerkt;

  • f.

    bedrijfsmiddel: een instrument of apparaat dat gebruikt wordt voor de bedrijfsvoering of uitoefening van de publieke functie binnen of nabij een verblijfsobject, niet zijnde een ruimte- of tapwaterverwarmingsinstallaties;

  • g.

    bedrijfsruimte: een verblijfsobject dat bedrijfsmatig gebruikt wordt en waarvan het gebruiksdoel niet wonen is;

  • h.

    collectieve gasaansluiting: de door de netbeheerder beheerde aansluiting op het aardgasnet die de collectieve installatie van aardgas voorziet.

  • i.

    collectieve installatie: een installatie de meerdere verblijfsobjecten binnen één pand met meerdere woningen of meerdere aan elkaar verbonden panden met meerdere woningen voorziet van ruimtewarming of warm tapwater;

  • j.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • k.

    [vervallen]

  • l.

    DAEB-vrijstellingsbesluit: het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011, betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, verleend aan bepaalde, met beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PbEU C9380)), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • m.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB EU L 352 van 24.12. 2013), met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • n.

    dochtermaatschappij; een maatschappij is een dochtermaatschappij van een andere rechtspersoon, als die andere rechtspersoon (de moeder) meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering kan uitoefenen, of als de moeder meer dan de helft van de bestuurders of commissarissen kan benoemen of ontslaan;

  • o.

    fysieke gebouwgebonden voorziening: voorziening die op of aan een gebouw of op de bijbehorende gronden worden getroffen;

  • p.

    gebied: Een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • q.

    goedkeuringsverplichting: De huurrechtelijke verplichtingen van de huurder op grond van artikel 7:220, derde lid, BW;

  • r.

    groen gas: voor inpandige verbranding bedoeld gas dat niet gewonnen of opgewekt is uit fossiele brandstoffen, tenzij de bij die winning of opwek vrijkomende koolstofdioxide en koolstofmonooxide duurzaam opgeslagen zijn;

  • s.

    individuele installatie: een installatie die een enkel verblijfsobject binnen één pand met meerdere woningen of meerdere aan elkaar verbonden panden met meerdere woningen voorziet van ruimtewarming of warm tapwater;

  • t.

    kleinschalige transformatie: het realiseren van maximaal 25 woningen in een gebouw dat eerst geen woning was;

  • u.

    maatschappelijk vastgoed: een verblijfsobject met een publieke functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang of zorg.

  • v.

    kookvoorziening: een toestel waarop een pan geplaatst kan worden om via verwarming van de pan de inhoud van de pan op te warmen, te koken of te bakken zoals een kookplaat, comfort of fornuis;

  • w.

    netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 2 van de Gaswet door de minister is aangewezen is om een wettelijke taak omtrent de gasdistributie uit te voeren;

  • x.

    nieuwbouw; een bouwwerk waarvoor nog geen melding of kennisgeving van de gereedkoming van bouw, zoals genoemd in artikel 7, lid g van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen en vereist volgens artikel 1.25, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 is gedaan;

  • y.

    Organisatie met publieke functie: een rechtspersoon zonder winstoogmerk, statutair gericht op een maatschappelijk belang met een publieke functie op het gebied van sport, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang, zorg of onderwijs;

  • z.

    onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening, uitgezonderd woningcorporaties;

  • aa.

    ruimteverwarmingsinstallatie: technisch bouwsysteem waarin warmte wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven of een combinatie daarvan, zoals bedoeld in de omschrijving van een verwarmingssysteem in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

  • bb.

    schoolgebouw: gebouw van een school voor basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc van de Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2020 of een nevenvestiging of een dislocatie daarvan gelegen op het grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • cc.

    tapwaterinstallatie: technisch bouwsysteem waarin warmtapwater wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven of een combinatie daarvan, zoals bedoeld in de omschrijving van een warmtapwatersysteem in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

  • dd.

    verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is, zoals bedoeld in artikel 1, lid m van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • ee.

    woning: een adresseerbaar object dat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen geregistreerd is met het gebruiksdoel woonfunctie

  • ff.

    woningcorporatie: Toegelaten instellingen zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

  • gg.

    woonboot: een woonboot met een ligplaatsvergunning, zoals bedoeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Verordening op het binnenwater 2010 of een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • hh.

    pand met meerdere woningen: meerdere verblijfsobjecten bestemd voor bewoning binnen hetzelfde gebouw;

Artikel 1.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA 2013 is van toepassing op hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling, tenzij daarvan in deze subsidieregeling uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

Artikel 1.3 Doel van de regeling in hoofdstukken 1 tot 4

De hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling hebben tot doel het gebiedsgericht terugdringen van het gebruik van aardgas van bestaande gebouwen door stimulering van de transitie naar een aardgasvrij en klimaatneutraal Amsterdam.

Artikel 1.4 Europees kader bij subsidie aan woningcorporaties

Voor zover een woningcorporatie activiteiten uitvoert die op grond van hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling voor subsidie in aanmerking komen, betreffen het Diensten van Algemeen Economisch belang als bedoeld in artikel 47 van de Woningwet. Het betreft een additionele, specifieke vergoeding in aanvulling op de compensatie die is genoemd in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 1.5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag, in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      overzicht van de te treffen voorzieningen inclusief een kostenraming;

    • b.

      offertes voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn;

    • c.

      bewijs dat de bankrekening, waarop de aangevraagde subsidie ontvangen wordt, op naam staat van de aanvrager;

    • d.

      een overzicht van eventuele andere aangevraagde of verleende subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten;

    • e.

      een schriftelijke, door de eigenaar of tekenbevoegde natuurlijke persoon getekende, intentieverklaring waaruit blijkt dat de eigenaar van het vastgoed waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied vóór de vastgestelde datum aardgasvrij zal maken;

    • f.

      voor de ondernemers en ondernemingen, niet zijnde de woningcorporatie, een volledig ingevulde verklaring De-minimissteun;

    • g.

      voor verhuurders, bewijs dat er voldaan is aan geldende goedkeuringsverplichtingen.

  • 2. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft worden in aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 bij de subsidieaanvraag, in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een schriftelijke bewijs van instemming van eigenaar dat de bedoelde aanvrager de binnen deze regeling als subsidiabel aangemerkte activiteiten in het betreffende gebouw mag gaan uitvoeren of een vonnis van de kantonrechter dat de verhuurder op grond van artikel 7:243BW of artikel 7:215BW medewerking met de voorgestelde voorzieningen oplegt.

    • b.

      een huur-, gebruiks- of uitvoeringsovereenkomst die betrekking heeft op het vastgoed waar de subsidiabele activiteit plaatsvindt, waaruit blijkt dat de aanvrager belang heeft bij de uit te voeren activiteiten.

Artikel 1.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling, indien:

    • a.

      reeds begonnen is met het uitvoeren van de fysieke gebouwgebonden voorzieningen voordat een aanvraag voor subsidieverlening is ingediend.

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling als:

    • a.

      De kosten voor de uitvoering van de voorzieningen waarvoor een subsidieaanvraag wordt gedaan naar het oordeel van het college niet in redelijke verhouding staan tot het beoogde resultaat;

    • b.

      De subsidieaanvraag de maximale subsidiehoogte overschrijdt;

    • c.

      Gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de eigenaar niet de intentie heeft om al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de aardgasvrijdatum aardgasvrij te maken;

    • d.

      Gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft zich aan verplichtingen uit deze regeling, zoals bedoeld in artikel 1.5, eerste lid en artikel 1.7 onttrekt door dochtermaatschappijen, huurders of gebruikers te stimuleren om in zijn plaats de subsidie aan te vragen;

    • e.

      De activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd niet bijdragen aan de realisatie van het doel van de regeling;

    • f.

      Met betrekking tot het onderhavige vastgoed al eerder subsidie is verleend door middel van een incidentele subsidie of op basis één van de volgende subsidieregelingen:

      • i.

        Subsidieregeling Nul op de meter

      • ii.

        Subsidieregeling Amsterdam aardgasloos

      • iii.

        Subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij

      • iv.

        Subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam

      • v.

        Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

    • g.

      de ondernemer, niet zijnde de woningcorporatie, niet aan de vrijstellingsvoorwaarden van de de-minimisverordening voldoet.

Artikel 1.7 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikelen 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende verplichtingen verbonden:

  • 1.

    De voorzieningen dienen binnen één jaar na verleningsbeschikking volledig te zijn getroffen, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een passende verklaring, binnen de gestelde termijn ontvangt.

  • 2.

    De subsidieontvanger zal de afsluiting van de gasaansluiting niet ongedaan maken.

  • 3.

    Een door de gemeente aangestelde inspecteur wordt op verzoek van die inspecteur in de gelegenheid gesteld de uitgevoerde werkzaamheden ter plaatse te inspecteren.

  • 4.

    voor zover vereist, het verkrijgen van de vergunningen voor de subsidiabele activiteiten.

  • 5.

    De woningcorporatie administreert de netto kosten, bedoeld in artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit, die zijn verbonden met de activiteiten bedoeld in artikel 5, op een zodanige wijze dat inzicht kan worden verkregen in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering, in relatie tot de voor deze activiteiten verstrekte subsidie.

  • 6.

    In geval van gehuurd vastgoed, dient de verhuurder te borgen dat het voor huurders niet mogelijk is om de woning in de toekomst van aardgas te voorzien.

Artikel 1.8 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling:

  • 1.

    De betaalde facturen voor de voorzieningen, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn; inclusief betaalbewijzen;

  • 2.

    Een overzicht van eventuele andere aangevraagde of verleende subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten.

Artikel 1.9 Directe vaststelling

  • 1. Subsidies op basis van hoofdstukken 1 tot 4 worden niet direct vastgesteld.

  • 2. Aanvragen tot vaststelling van subsidies die € 5.000,- of minder bedragen, die op basis van hoofdstukken 1 tot 4 zijn verleend, dienen op hetzelfde moment ingediend te worden als in artikel 15, tweede lid van de ASA 2013 voorgeschreven wordt voor eenmalige subsidieverleningen die meer bedragen dan €5.000,-, maar niet hoger zijn dan €50.000,-.

Hoofdstuk 2 Stadsbrede subsidie

Artikel 2.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, zoals bedoeld in artikel 2.3, plaats dienen te vinden is gelijk aan de gemeentegrenzen van de gemeente Amsterdam met uitzondering van gebieden die in de andere hoofdstukken zijn aangewezen.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn is 31 december 2040.

Artikel 2.2 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.3, onder 1, 2 en 3 genoemde activiteiten is vastgesteld op €3.000.000,-.

  • 2. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.3, onder 4 tot en met 6 genoemde activiteiten is vastgesteld op €500.000,-.

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het, binnen het in artikel 2.1 bepaalde gebied, treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen:

  • 1.

    In een bestaande woning of bestaand pand met meerdere woningen, welke daardoor aardgasvrij wordt:

    • a.

      De gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimteverwarmingsinstallatie;

    • b.

      De gasgestookte tapwaterinstallatie omzetten naar een aardgasvrije tapwaterinstallatie;

    • c.

      De gasgestookte kookvoorziening omzetten naar aardgasvrije kookvoorziening;

    • d.

      Het laten afsluiten van het aardgasnet.

  • 2.

    Bij een kleinschalige transformatie, waardoor de bij de transformatie gerealiseerde woningen aardgasvrij worden:

    • a.

      Realiseren van een aardgasvrije ruimteverwarmingsinstallatie;

    • b.

      Realiseren van een aardgasvrije tapwaterinstallatie;

    • c.

      Realiseren van een aardgasvrije kookvoorziening.

  • 3.

    In een pand met meerdere woningen, welke daardoor ten dele aardgasvrij wordt:

    • a.

      Een collectieve gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

    • b.

      Een collectieve gasgestookte tapwaterinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

    • c.

      Het laten afsluiten van een collectieve aansluiting aan het aardgasnet.

  • 4.

    In bestaand maatschappelijk vastgoed, welke daardoor aardgasvrij wordt, de gasgestookte ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie en/of het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

  • 5.

    In een bestaande bedrijfsruimte, welke daardoor aardgasvrij wordt, de gasgestookte ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie en/of het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

  • 6.

    In een bestaande bedrijfsruimte of bestaand maatschappelijk vastgoed, welke daardoor aardgasvrij wordt, omzetten van aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen naar bedrijfsmiddelen die dezelfde functie vervullen zonder aardgas te verbruiken.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 2.3, onderdelen 1 tot en met 5 komen de gemaakte kosten voor het treffen van de voorzieningen in aanmerking voor de subsidie.

  • 2. Voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 2.3, onderdeel 6 komt het verschil tussen de investeringskosten voor een vervangend aardgas verbruikend bedrijfsmiddel dat de functie van het bestaande bedrijfsmiddel kan vervullen en het duurdere bedrijfsmiddel dat die functie vervult zonder aardgas te verbruiken in aanmerking voor subsidie.

  • 3. Voor alle activiteiten in dit hoofdstuk geldt dat de volgende kosten niet aanmerking komen voor subsidie:

    • a.

      de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

    • b.

      de kosten voor isolatievoorziening;

    • c.

      de kosten voor zonnepanelen;

    • d.

      de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

    • e.

      de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

    • f.

      de kosten voor pannen en ander keukengerei;

    • g.

      de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Artikel 2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 1, geldt dat:

    • a.

      Voor activiteiten onder a de subsidie maximaal €2000,- per woning bedraagt;

    • b.

      Voor activiteiten onder b de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt;

    • c.

      Voor activiteiten onder c de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt;

    • d.

      Voor activiteiten onder d de subsidie alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten voor de afsluiting bedraagt.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 2, geldt dat:

    • a.

      Voor activiteiten onder a de subsidie maximaal €2000,- per woning bedraagt;

    • b.

      Voor activiteiten onder b de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt;

    • c.

      Voor activiteiten onder c de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 3, geldt dat:

    • a.

      Voor activiteiten onder a de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het treffen van de voorzieningen, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het treffen van de voorzieningen gebruik maakt van de gasgestookte verwarmingsinstallatie, met een maximum van €2000,- per aardgasvrije woning;

    • b.

      Voor activiteiten onder b de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het treffen van de voorzieningen, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het treffen van de voorzieningen gebruik maakt van de gasgestookte tapwaterinstallatie met een maximum van €500,- per aardgasvrije woning;

    • c.

      Voor activiteiten onder c de subsidie alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten voor de afsluiting bedraagt.

  • 4. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 4, bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, eerste en derde lid, waarbij het laagste van de volgende subsidiebedragen geldt:

    • a.

      € 3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas; en

    • b.

      € 60.000,- per verblijfsobject.

  • 5. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 5, bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, eerste en derde lid, waarbij het laagste van de volgende subsidiebedragen geldt:

    • a.

      € 3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas; en

    • b.

      € 30.000,- per verblijfsobject.

  • 6. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 6, bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, tweede en derde lid, waarbij een maximum van €1000,- per verblijfsobject geldt.

  • 7. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt wordt de hoogte van de subsidie zodanig berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 2.6 De aanvrager

  • 1. Subsidie voor activiteiten genoemd in artikel 2.3, onder 3, kan uitsluitend worden aangevraagd door de volgende personen:

    • a.

      eigenaar van het verblijfsobject; en

    • b.

      verenigingen van Eigenaren, een coöperatieve flatvereniging en een ander rechtspersoon met leden waarbij de leden binnen een gebouw van die rechtspersoon gebruik maken van een verblijfsobject.

  • 2. Subsidie voor activiteiten genoemd in artikel 2.3, onder 4, 5 en 6, kan uitsluitend worden aangevraagd door de volgende personen:

    • a.

      eigenaar van het verblijfsobject; en

    • b.

      verenigingen van Eigenaren en een ander rechtspersoon met leden waarbij de leden binnen een gebouw van die rechtspersoon gebruik maken van een verblijfsobject.

Artikel 2.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 1.5 worden bij de subsidieaanvraag voor activiteiten met betrekking tot collectieve installaties, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 3, de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een overzicht van de aan de collectieve installatie verbonden verblijfsobjecten;

    • b.

      een overzicht van de aanwezigheid van gasaansluitingen in de verblijfsobjecten;

    • c.

      een overzicht waaruit blijkt welk van de verschillende eigenaren en huurders de intentie heeft om de individuele woning gebonden gasaansluiting, zoals bedoeld onder b, binnen 1 jaar af te sluiten;

    • d.

      bewijs dat de aanvrager gemachtigd is de aanvraag te doen.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.5 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, zoals bedoeld in artikel 2.3, vierde en vijfde lid, de energierekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor, voor een periode van maximaal één jaar.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.5 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, een met een recente offerte of unieke productomschrijving onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat de functie van het bestaande te vervangen bedrijfsmiddel kan vervullen.

  • 4. In afwijking van artikel 1.5, eerste lid onder e, is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten in dit hoofdstuk niet verplicht een intentieverklaring met betrekking tot het vastgoed van de eigenaar in te dienen.

Artikel 2.8 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2022 is ingediend.

  • 2. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie te verlenen voor een woning die onderdeel is van een pand met meerdere woningen voor activiteiten aan individuele installaties, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 1a en 1b, indien er een functionerende collectieve installatie voor het pand met meerdere woningen bestaat.

  • 3. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid te verlenen indien er voor dezelfde activiteiten ook subsidie aangevraagd is op grond van artikel 2.3, vierde lid en het college voornemens is de subsidie op grond artikel 2.3, vierde lid te verlenen.

  • 4. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden kan het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid geheel of gedeeltelijk weigeren te verlenen als de raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de investeringskosten voor het vervangende aardgasvrij bedrijfsmiddel als gevolg van:

    • i.

      het niet meerekenen van alle relevante kosten;

    • ii.

      het selecteren van een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel dat aanmerkelijk minder functioneel is dan het vervangende aardgasvrije bedrijfsmiddel; of

    • iii.

      een nadelig verschil in de technische levensduur tussen het aardgasverbruikend en aardgasvrije bedrijfsmiddel.

Artikel 2.9 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 1.8 wordt bij de aanvraag tot vaststelling voor activiteiten met betrekking tot collectieve installaties, zoals bedoeld in artikel 2.3, derde lid, een overzicht inclusief bewijzen overlegd, waaruit blijkt welk van de verschillende eigenaren en huurders de aanwezige individuele woning gebonden gasaansluiting heeft afgesloten.

Hoofdstuk 3 Wildemanbuurt

Artikel 3.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, plaats dienen te vinden wordt als volgt begrensd:

    • a.

      Aan de Westzijde, tussen de Ookmeerweg en de Osdorpergracht, door de Hoekenesgracht;

    • b.

      Aan de Westzijde, tussen de Osdorpergracht en de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH64, de westzijde van het Osdorpplein;

    • c.

      Aan de zuidzijde, tussen de Hoekenesgracht en de westzijde van het Osdorpplein, door de Osdorpergracht;

    • d.

      Aan de zuidzijde, tussen de westzijde van het Osdorpplein en de Meer en Vaart, door de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH64;

    • e.

      Aan de oostzijde, tussen de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH 64 en de Osdorperban, de Meer en Vaart;

    • f.

      Aan de oostzijde, tussen de Osdorperban en de Ookmeerweg, de Geer Ban;

    • g.

      Aan de noordzijde, tussen de Meer en Vaart en de Geer ban, de Osdorperban;

    • h.

      Aan de noordzijde, tussen de Geer Ban en de Hoekenesgracht, de Ookmeerweg.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn is 31 december 2030.

Artikel 3.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de in artikel 3.3 genoemde activiteiten is vastgesteld op €2.823.000.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of pand met meerdere woningen:

  • 1.

    De gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie en tapwaterinstallatie omzetten naar aardgasvrije installaties;

  • 2.

    De gasgestookte kookvoorziening omzetten naar aardgasvrije kookvoorziening en het laten afsluiten van het aardgasnet, zodat de woning aardgasvrij wordt.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

  • 1. In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

    • a.

      de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

    • b.

      de kosten voor isolatievoorziening;

    • c.

      de kosten voor zonnepanelen;

    • d.

      de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

    • e.

      de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

    • f.

      de kosten voor pannen en ander keukengerei;

    • g.

      de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

    • h.

      De kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan de gangbare minimum kwaliteitseisen.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid genoemde subsidiabele kosten komen de subsidiabele kosten voor de uitvoering van subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, in andere woningen of panden met meerdere woningen van dezelfde eigenaar, in aanmerking voor subsidie, voor zo ver:

    • a.

      die andere woningen of panden met meerdere woningen ook aardgasvrij worden;

    • b.

      die kosten hoger zijn dan het maximum subsidiebedrag dat voor die activiteit geldt.

Artikel 3.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.3, onder 1 geldt dat de subsidie maximaal €3000,- bedraagt;

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.3, onder 2 geldt dat de subsidie maximaal €500,- bedraagt;

  • 3. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt wordt de hoogte van de subsidie zodanig berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

  • 4. [vervallen]

Artikel 3.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In afwijking van artikel 1.5, eerste, lid onder e is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten, zoals bedoeld artikel 3.3, niet verplicht om een schriftelijke, door de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde natuurlijke persoon getekende, intentieverklaring waaruit blijkt dat de eigenaar al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de vastgestelde datum aardgasvrij zal proberen te maken te overleggen.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2024 is ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, onder 2 voor voorzieningen die niet langer dan 16 maanden voor de aanvraagdatum en niet eerder dan de inwerkingtredingsdatum van de Subsidieregeling Wildemanbuurt zijn getroffen, mits de aanvraag betrekking heeft op meerdere woningen.

Hoofdstuk 3a Bernard Loderbuurt

Artikel 3a.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, plaats dienen te vinden wordt als volgt begrensd:

    • a.

      Aan de noordzijde door de Antony Moddermanstraat, tussen de Jan de Louterstraat en de Burgemeester de Vlughtlaan;

    • b.

      Aan de noord- en oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen aan de westzijde de burgemeester de Vlughtlaan en aan de zuidzijde de burgemeester Vening Meineszlaan;

    • c.

      Aan de noordzijde door de Burgemeester Vening Meineszlaan, tussen de Slotermeerlaan en de Jacob Melkmanstraat;

    • d.

      Aan de oostzijde door de Jacob Melkmanstraat, tussen de Burgemeester Vening Meineszlaan en de David Vosstraat;

    • e.

      Aan de zuidzijde door een lijn die zowel het noordelijke uiteinde van de David Vosstraat en het oostelijke uiteinde van de Nieuwenhuysenstraat raakt, tussen de Slotermeerlaan en Jacob Melkmanstraat;

    • f.

      Aan de oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen de Nieuwenhuysenstraat en Jan de Louterstraat;

    • g.

      Aan de zuid- en westzijde door de Jan de Louterstraat.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn, is 31 december 2030.

Artikel 3a.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3a.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van 2 juni 2020 tot en met 31 december 2025 bedraagt €1.450.000.

Artikel 3a.3 Subsidiabele activiteiten

Mits de woning hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3a.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of pand met meerdere woningen:

  • 1.

    Omzetting van een gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije;

  • 2.

    Omzetting van een gasgestookte kookvoorziening van een woning naar een aardgasvrije;

  • 3.

    Verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3a.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • 1.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • 2.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • 3.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • 4.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • 5.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • 6.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei;

  • 7.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

  • 8.

    De kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan de gangbare minimum kwaliteitseisen.

Artikel 3a.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3, onder 1, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3a.4, verminderd met €2500 per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €4500,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3, onder 2, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3a.4. Deze subsidie bedraagt maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3, onder 3, geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting.

  • 4. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt, wordt de hoogte van de subsidie zo berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 3a.6 Weigeringsgronden

In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2024 is ingediend.

Artikel 3a.7 Reeds gestarte of uitgevoerde activiteiten

In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a kan het college subsidie verlenen voor subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 20 april 2020 en de datum van inwerkingtreding van de Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen waarvoor de aanvraag is ingediend binnen 60 dagen na de inwerkingtreding van de Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen.

Hoofdstuk 3b Reimerswaalbuurt

Artikel 3b.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3b.3, plaats dienen te vinden, wordt als volgt begrensd:

    • a.

      aan de noordzijde door de Ookmeerweg;

    • b.

      aan de oostzijde door het Wevelswalepad;

    • c.

      aan de zuidzijde door de Osdorperban; en

    • d.

      aan de Westzijde door de Baden Powellweg.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn is 31 december 2030.

Artikel 3b.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3b.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van 2 juni 2020 tot en met 31 december 2025 bedraagt €2.077.000.

Artikel 3b.3 Subsidiabele activiteiten

Mits de woning hiermee aardgasvrij wordt, kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3a.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of pand met meerdere woningen:

  • 1.

    Omzetting van een gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije;

  • 2.

    Omzetting van een gasgestookte kookvoorziening van een woning naar een aardgasvrije;

  • 3.

    Verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3b.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • 1.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • 2.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • 3.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • 4.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • 5.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • 6.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei;

  • 7.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

  • 8.

    De kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan de gangbare minimum kwaliteitseisen.

Artikel 3b.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3, onder 1, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3b.4, verminderd met €2500 per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €4500,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3, onder 2, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3b.4. Deze subsidie bedraagt verder maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3, onder 3, geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting.

  • 4. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt, wordt de hoogte van de subsidie zodanig berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 3b.6 Weigeringsgronden

In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2024 is ingediend.

Artikel 3b.7 Reeds gestarte of uitgevoerde werkzaamheden

[vervallen]

Hoofdstuk 3c Banne Noord

Artikel 3c.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3c.3, plaats dienen te vinden, wordt als volgt begrensd:

    • a.

      aan de zuidwestzijde door de IJdoornlaan;

    • b.

      aan de zuidoostzijde door het Noord-Hollandsch Kanaal;

    • c.

      aan de noordoostzijde door de Ringweg A10; en

    • d.

      aan de noordwestzijde door de sloot die overbrugd wordt door de bruggen met nummers 1729, en 1731.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn, is 31 december 2031.

Artikel 3c.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3c.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de datum van de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen tot en met 31 december 2025 bedraagt €790.000.

Artikel 3c.3 Subsidiabele activiteiten

Op voorwaarde dat de woning hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3c.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of in een pand met meerdere woningen:

  • a.

    Omzetting van een gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije;

  • b.

    Omzetting van een gasgestookte kookvoorziening van een woning naar een aardgasvrije;

  • c.

    Verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3c.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • a.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • b.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • c.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • d.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • e.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • f.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei; en

  • g.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Artikel 3c.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3, onder 1, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3c.4, verminderd met €2500 per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €3750,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3, onder 2, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3c.4. Deze subsidie bedraagt maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3, onder 3, geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting.

  • 4. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt, wordt de hoogte van de subsidie zo berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 3c.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2025 is ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a, kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten in artikel 3c.3 voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 1 juli 2021 en de éénennegentigste dag na de inwerkingtredingsdatum van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen. Een aanvraag hiervoor moet binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie Duurzame Amsterdamse gebouwen ingediend zijn.

Hoofdstuk 3d Molenwijk

Artikel 3d.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied Molenwijk, waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.3, plaats dienen te vinden is als volgt begrenst:

    • a.

      aan de noordzijde door de Molenaarsweg;

    • b.

      aan de oostzijde,

      • i.

        door de Molenaarsweg;

      • ii.

        tussen de Molenaarsweg en de Stellingweg door de sloot tussen basisschool de Krijtmolen en de gebouwen aan het Zuideinde ligt;

      • iii.

        door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen;

    • c.

      aan de zuid- en westzijde door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn, is 31 december 2031.

  • 3. In afwijking op artikel 2.1, eerste lid wordt een bedrijfsruimte en maatschappelijk vastgoed, dat gelegen is binnen het in het eerste lid beschreven gebied, bij een subsidieaanvraag op grond van artikel 2.3 geacht binnen het in het artikel 2.1 bepaalde gebied te liggen. Bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed binnen het in het eerste lid beschreven gebied zijn daardoor niet als gevolg van die gebiedsaanwijzing uitgesloten van de subsidie in hoofdstuk 2.

Artikel 3d.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3d.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de inwerkingtreding Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk tot en met 31 december 2026 bedraagt €3.600.000.

Artikel 3d.3 Subsidiabele activiteiten

Op voorwaarde dat het vastgoed hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van één of meerdere van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in een bestaande woning:

  • a.

    omzetten van de aardgasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie naar een aardgasvrije ; en/of

  • b.

    omzetten van de aardgasgestookte tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije ; en/of

  • c.

    omzetten van de aardgasgestookte kookvoorziening naar een aardgasvrije kookvoorziening; en/of

  • d.

    verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3d.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • a.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • b.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • c.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • d.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • e.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • f.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei;

  • g.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Artikel 3d.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onder a en b, wordt voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de som van de subsidiabele kosten voor deze activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.4, verminderd met €3750,- per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €4500,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3d.3, onder c worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3d.4. Deze subsidie bedraagt maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3d.3, onder d geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting, maar in ieder geval niet hoger is dan €1000,- per aansluiting.

  • 4. Bij het bepalen van de hoogte van de op grond van dit hoofdstuk vast te stellen subsidie zijn de bedragen uit leden 1 tot en met 3 van toepassing, maar de subsidie is in geen geval hoger dan de, met andere voor de subsidiabele activiteiten verleende of vastgestelde subsidies verminderde, daadwerkelijk gemaakte kosten voor het realiseren van de subsidiabele activiteiten. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag in mindering in de plaats van het verleende bedrag.

Artikel 3d.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3d.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2026 is ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a, kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten in artikel 3d.3 voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 1 juli 2021 en de éénennegentigste dag na de inwerkingtredingsdatum van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk. Een aanvraag hiervoor moet binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk ingediend zijn.

Hoofdstuk 3e Gentiaanbuurt

Artikel 3e.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3e.3, plaats dienen te vinden is al volgt begrenst:

    • a.

      aan de noordwestzijde door de Gentiaanstraat;

    • b.

      aan de noordoostzijde door het Mosveld;

    • c.

      aan de zuidoostzijde door de Wingerdweg;

    • d.

      aan de westzijde door de Hagedoornweg.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn, is 31 december 2031.

  • 3. In afwijking op artikel 2.1, eerste lid wordt een bedrijfsruimte of maatschappelijk vastgoed, dat gelegen is binnen het in artikel 3.1, eerste lid beschreven gebied, bij een subsidieaanvraag op grond van artikel 2.3 geacht binnen het in het artikel 2.1 bepaalde gebied te liggen. Bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed binnen het in artikel 3.1, eerste lid beschreven gebied is daardoor niet als gevolg van de gebiedsaanwijzing in artikel 3.1, eerste lid uitgesloten van de subsidie in hoofdstuk 2.

Artikel 3e.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3e.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de inwerkingtreding het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Gentiaanbuurt tot en met 31 december 2026 bedraagt €1.155.000.

Artikel 3e.3 Subsidiabele activiteiten

Op voorwaarde dat het vastgoed hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het, binnen het in artikel 3e.1, eerste lid bepaalde gebied, treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen:

  • a.

    het omzetten van de aardgasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie naar een aardgasvrije; en/of

  • b.

    het omzetten van de aardgasgestookte tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije; en/of

  • c.

    het omzetten van de aardgasgestookte kookvoorziening naar een aardgasvrije kookvoorziening; en/of

  • d.

    het verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3e.4 Subsidiabele kosten

  • 1. In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • a.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • b.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • c.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • d.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • e.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • f.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei;

  • g.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid genoemde kosten komen die kosten die aan alle van de volgende criteria voldoen in aanmerking voor subsidie:

    • a.

      gemaakt na 31 juni 2021 en gemaakt voor de aanvraagdatum van de subsidie;

    • b.

      gemaakt door de aanvrager van de subsidie;

    • c.

      de uitvoeringsdatum buiten beschouwing latende, aan te merken zijn als een onderdeel van subsidiabele kosten die gemaakt zijn om in een woning gelegen in het in artikel 3e.1, eerste lid bepaalde gebied de gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie om te zetten naar een aardgasvrije door middel van een aansluiting op het stadswarmtenet;

    • d.

      eerder dan de aanvraagdatum zijn gemaakt, omdat ze voor activiteiten zijn die om bouwtechnische of daarmee samenhangende financiële redenen in combinatie met een renovatie uitgevoerd moesten worden.

Artikel 3e.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3e.3, onder a en b aan een woning worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3e.4, verminderd met € 4850,- per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €4500,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3e.3, onder c worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3e.4, eerste lid. Deze subsidie bedraagt maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3e.3, onder d geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting, maar in ieder geval niet hoger is dan €1000,- per aansluiting.

  • 4. Bij het bepalen van de hoogte van de op grond van dit hoofdstuk vast te stellen subsidie zijn de bedragen uit leden 1 tot en met 3 van toepassing, maar de subsidie is in geen geval hoger dan de, met andere voor de subsidiabele activiteiten verleende of vastgestelde subsidies verminderde, daadwerkelijk gemaakte kosten voor het realiseren van de subsidiabele activiteiten. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag in mindering in de plaats van het verleende bedrag.

Artikel 3e.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegeven

In aanvulling op de in artikel 1.5 genoemde gegevens en stukken wordt bij een subsidieaanvraag waar op grond van artikel 3e.4, tweede lid subsidiabele kosten worden opgevoerd de volgende gegevens en stukken ingediend:

  • a.

    facturen voor de activiteiten waarvoor deze kosten zijn gemaakt, waarop de subsidiabele kosten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en aangemerkt, inclusief betaalbewijzen;

  • b.

    een schriftelijke toelichting die de volgende zaken omschrijft:

    • i.

      de activiteiten die tegen deze kosten zijn uitgevoerd;

    • ii.

      de aard en omvang van de renovatie aan de woning;

    • iii.

      bouwtechnische en daarmee samenhangende financiële redenen dat de uitvoering van de activiteiten die tot deze kosten hebben geleid in combinatie met een renovatie uitgevoerd moest worden.

Artikel 3e.7 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3e.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2026 is ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a, kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten in artikel 3e.3 voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 1 juli 2021 en de éénennegentigste dag na de inwerkingtredingsdatum van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Gentiaanbuurt. Een aanvraag hiervoor moet binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Gentiaanbuurt ingediend zijn.

Hoofdstuk 5 Duurzame nieuwbouw

Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • b.

    Buiksloterham: Het plangebied van de investeringsnota Buiksloterham 2020, zoals dat gedefinieerd is in afbeelding 1.2.1 op pagina 7 van de Investeringsnota Buiksloterham 2020, zoals deze op 12 november 2020 als bijlage A in het Gemeenteblad, afdeling 3A, onder nummer 189 / 1195 is gepubliceerd.

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • d.

    DAEB-vrijstellingsbesluit: het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011, betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, verleend aan bepaalde, met beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PbEU C9380)), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • e.

    energielabel: een in de officiële landelijke database, EP-online.nl, opgenomen registratie van de energieprestaties van een gebouw, zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van het besluit energieprestatie gebouwen;

  • f.

    energieneutrale woning: een woning met een, volgens NTA 8800 bepaalde, energiebehoefte van maximaal 60 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een primair fossiel energieverbruik van maximaal 0 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een aandeel hernieuwbare energie van minimaal 100%;

  • g.

    gebied: Een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • h.

    gebruiksoppervlak: Het op basis van NEN 2580 bepaalde nuttig bruikbare oppervlak van een verblijfsobject;

  • i.

    milieuprestatiegebouwwaarde: een getal dat uitdrukking geeft aan de milieukosten van een gebouw en dat berekend is volgens de Bepalingsmethode Milieuprestaties Bouwwerken, zoals deze, op basis van de EN15804/A2 en EN15978 normen, is opgesteld door de Stichting Bouwkwaliteit. Daarbij geldt dat bij het berekenen van deze waarde alleen die zonnepanelen meetellen, die op het moment van de aanvraag van de omgevingsvergunning nodig zijn om de voor vergunningverlening vereiste energieprestaties te behalen.

  • j.

    nieuwbouw: een bouwwerk of plan om een bouwwerk te realiseren waarvoor nog geen melding of kennisgeving van de gereedkomen van bouw, zoals genoemd in artikel 7, lid g van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen en vereist volgens artikel 1.25, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 is gedaan;

  • k.

    nul-op-de-meter woning: een woning met een, volgens NTA 8800 bepaalde, energiebehoefte van maximaal 60 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een primair fossiel energieverbruik van maximaal -15 kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar, een aandeel hernieuwbare energie van minimaal 135%;

  • l.

    sociale huurwoning: een woning die wordt verhuurd door een in Amsterdam toegelaten woningcorporatie, waarvoor geldt dat de netto huurprijs onder de liberaliseringsgrens ligt;

  • m.

    Strandeiland: Het gehele plangebied van de grondexploitatie Inrichting 1 fase Strandeiland, zoals weergeven in de investeringsnota Inrichting 1e fase Strandeiland, vastgesteld op vaststelling raad 7 november 2019, gepubliceerd in het Gemeenteblad, afdeling 3a, onder nummer 280 / 1835;

  • n.

    verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is, zoals bedoeld in artikel 1, lid m van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • o.

    voedselvermalersysteem: versnijdende en vermalende apparatuur in de woning en de bijbehorende transport-, bewerkings- en opslaginstallatie, die de inzameling of het hergebruik van groente- fruit- en andere etensresten faciliteert. Het systeem voorkomt lozing, zoals bedoeld in artikel 6 en artikel 1, onderdeel c van het Besluit lozing afvalwater huishoudens;

  • p.

    woning: een adresseerbaar verblijfsobject dat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen geregistreerd zal kunnen worden met het gebruiksdoel woonfunctie;

  • q.

    woningcorporatie: Toegelaten instellingen zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 5.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA2013 is van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij daarvan in dit hoofdstuk uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

Artikel 5.3 Doel van in het hoofdstuk omschreven subsidie

Het doel van dit hoofdstuk is het in specifieke gebieden stimuleren van de realisatie van duurzame sociale nieuwbouw die bijzonder gunstige eigenschappen heeft qua energiehuishouding en een bijzonder lage milieubelasting tot gevolg heeft.

Artikel 5.4 Europees kader bij subsidie aan woningcorporaties

Voor zover een woningcorporatie activiteiten uitvoert die op grond van dit hoofdstuk voor subsidie in aanmerking komen, betreffen het Diensten van Algemeen Economisch belang als bedoeld in artikel 47 van de Woningwet. Het betreft een additionele, specifieke vergoeding in aanvulling op de compensatie die is genoemd in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 5.5 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het binnen het gebied Buiksloterham treffen van de volgende maatregelen aan een nieuwbouw sociale huurwoning:

    • a.

      de woning op een zodanige manier realiseren dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en energieneutraal is; of

    • b.

      de woning op een zodanige manier realiseren dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en nul-op-de meter is; en

    • c.

      in aanvulling op de in onderdeel a of b genoemde maatregelen in de woning een voedselvermalersysteem toepassen.

  • 2. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het binnen het gebied Strandeiland realiseren van een nieuwbouw sociale huurwoning op een zodanige manier dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde van kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en nul-op-de-meter is.

Artikel 5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de te verlenen maximale subsidie op grond van dit hoofdstuk is als volgt:

    • a.

      Voor het op een zodanige manier realiseren van een woning dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en energieneutraal is, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel a, geldt dat de subsidie € 50,- per vierkante meter gebruiksoppervlak van de woning bedraagt met een maximum van € 5000,- per woning;

    • b.

      Voor op een zodanige manier realiseren van woning dat deze een milieuprestatiegebouwwaarde kleiner of gelijk aan 0,5 heeft en nul-op-de-meter is, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel b en artikel 5.5, tweede lid, geldt dat de subsidie € 75,- per vierkante meter gebruiksoppervlak van de woning bedraagt met een maximum van € 7500,- per woning;

    • c.

      Voor het toepassen van een voedselvermalersysteem, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel c geldt dat de subsidie maximaal € 750,- per woning bedraagt;

  • 2. De hoogte van de vast te stellen subsidie op grond van dit hoofdstuk is als volgt:

    • a.

      de in het eerste lid, onder a, b en c genoemde bedragen zijn van toepassing, maar 70% van het subsidiebedrag van andere verleende of vastgestelde subsidies voor de subsidiabele activiteiten wordt in mindering gebracht op de hoogte van de subsidie. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag voor 70% in mindering in de plaats van het verleende bedrag;

    • b.

      de subsidie is niet hoger dan de, met andere voor de subsidiabele activiteiten verleende of vastgestelde subsidies verminderde, daadwerkelijk gemaakte kosten voor het realiseren van de subsidiabele activiteiten. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag in mindering in de plaats van het verleende bedrag.

Artikel 5.8 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor activiteiten binnen het gebied Buiksloterham, zoals bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, is vastgesteld op €6.050.000,-; en

  • 2. Het subsidieplafond voor activiteiten binnen het gebied Strandeiland, zoals bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, is vastgesteld op €5.150.000,-.

Artikel 5.9 De aanvrager

De subsidie in dit hoofdstuk kan uitsluitend worden aangevraagd door woningcorporaties.

Artikel 5.10 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 5, tweede lid van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag op basis van dit hoofdstuk de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een bewijs dat de bankrekening waarop de subsidie of het subsidievoorschot overgemaakt dient te worden op naam van de aanvrager staat;

    • b.

      een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit blijkt welke, conform NTA8800 te bepalen, energieprestaties voor de woning beoogd is, waarbij de volgende waarden expliciet benoemd worden:

      • i.

        de maximale energiebehoefte in kWh per m² per jaar;

      • ii.

        het primair fossiel energiegebruik in kWh per m² per jaar; en

      • iii.

        het aandeel (%) hernieuwbare energie;

    • c.

      een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit blijkt welke milieuprestatiegebouwwaarde beoogd is voor de woning;

    • d.

      indien subsidie wordt aangevraagd voor het toepassen van een voedselvermalersysteem: een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit blijkt dat beoogd is een voedselvermalersysteem toe passen in de woning.

  • 2. De beschrijving van activiteiten, zoals genoemd in artikel 5, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013 bevat bij een subsidieaanvraag op basis van dit hoofdstuk in ieder geval:

    • a.

      een overzicht met een weergave van de namen en KvK-nummers van en opdrachtgeversrelaties tussen de beoogde partijen, die in opdracht van de aanvrager, de subsidiabele nieuwbouw zullen bouwen; en

    • b.

      de naam van het projectgebied en de kavelnummers waarbinnen de subsidiabele nieuwbouw gerealiseerd zal worden;

    • c.

      het aantal woningen waar de subsidiabele activiteiten in uitgevoerd zullen worden;

    • d.

      het gebruiksoppervlak van de woningen waar de subsidiabele activiteiten uitgevoerd zullen worden;

    • e.

      voor elk van woningen waar de subsidiabele activiteiten uitgevoerd zullen worden de datum waarop de start van de bouw plaatsvind of heeft plaatsgevonden.

Artikel 5.11 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      de aanvraag voor subsidieverlening later dan 6 maanden na de start van de bouw van de nieuwbouw waarop de aanvraag betrekking heeft is ingediend;

    • b.

      de aanvraag voor subsidie ontvangen is na 31 december 2027;

    • c.

      er voor 10 november 2020 afspraken met de gemeente Amsterdam met betrekking tot de realisatie van gebouwen op het kavel waar de beoogde gebouwen gerealiseerd zullen worden bestonden;

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      er vóór de subsidieaanvraag schriftelijk vastgelegde afspraken bestaan tussen de gemeente en derden, waaronder begrepen projectontwikkelaars, bouwers, eigenaren en erfpachtgerechtigden, allen niet zijnde de subsidieaanvrager, over het realiseren van de in artikel 5.5 gestelde vereisten aan de nieuwbouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      de subsidieaanvraag de maximale subsidiehoogte overschrijdt;

    • c.

      de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd niet bijdragen aan de realisatie van het doel van dit hoofdstuk.

Artikel 5.12 Aanvullende verplichtingen subsidieverlening

Naast de verplichtingen op grond van artikelen 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie op grond van dit hoofdstuk de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    de start van de bouw van de gesubsidieerde nieuwbouw dient uiterlijk binnen 12 maanden na de datum van de verleningsbeschikking te zijn begonnen, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor start van de bouw gestelde termijn ontvangt.

  • b.

    de oplevering van de gesubsidieerde nieuwbouw, zoals bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit energieprestaties gebouwen, dient uiterlijk binnen 36 maanden na datum van de verleningsbeschikking te hebben plaatsgevonden, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor oplevering gestelde termijn ontvangt.

  • c.

    een door de gemeente aangestelde inspecteur wordt op verzoek van die inspecteur in de gelegenheid gesteld de uitgevoerde werkzaamheden ter plaatse te inspecteren.

  • d.

    de woningcorporatie administreert de netto kosten, bedoeld in artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit, die zijn verbonden met de activiteiten bedoeld in artikel 5, op een zodanige wijze dat inzicht kan worden verkregen in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering, in relatie tot de voor deze activiteiten verstrekte subsidie.

  • e.

    het energielabel voor de gesubsidieerde nieuwbouw bevat tenminste een de berekende energiebehoefte in, kWh per m2 per jaar, het berekende primair fossiel energiegebruik in kWh per m2 per jaar en het berekende aandeel hernieuwbare energie in procenten.

  • f.

    de aanvrager administreert alle informatie met betrekking tot de daadwerkelijk toegepaste materialen die nodig is om de milieuprestatiegebouwwaarde van het gerealiseerde gebouw te kunnen bepalen.

Artikel 5.13 Verantwoording van de subsidie

  • 1. Het activiteitenverslag, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013 bevat voor subsidies op grond van dit hoofdstuk in ieder geval een overzicht waaruit voor ieder van de gesubsidieerde nieuwbouwverblijfsobjecten blijkt:

    • a.

      de postcode, het huisnummer en de huisnummertoevoeging;

    • b.

      de milieuprestatiegebouwwaarde;

    • c.

      het aantal vierkante meter gebruiksoppervlak.

  • 2. Het financieel verslag, dan wel de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b van de ASA2013, dat onderdeel uitmaakt van een aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht waaruit blijkt welke kosten aan de subsidiabele activiteiten zijn verbonden, dat inzicht verschaft in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering; en

    • b.

      een overzicht van eventuele andere verleende of vastgestelde subsidies en subsidiebedragen voor dezelfde subsidiabele activiteiten en indien een lagere vaststelling van een andere verleende subsidie wordt verwacht een onderbouwing van die verwachting.

  • 3. In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk, indien er subsidie is verleend voor het toepassen van een voedselvermalersysteem, kopieën van de betaalde facturen voor de realisatie van het voedselvermalersysteem waaruit voldoende blijkt in welke woningen het systeem gerealiseerd is.

  • 4. In aanvulling op artikel 14, tweede lid van de ASA 2013 kan het college gedurende de beoordeling van een aanvraag tot vaststelling van subsidie op grond van dit hoofdstuk verzoeken dat de volgende gegevens binnen twee weken worden overlegd:

    • a.

      de verlenings- of vaststellingsbeschikkingen van andere subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten;

    • b.

      de gegevens die aan de grondslag liggen van de bepaling van het energielabel van het gebouw, zoals bedoeld in artikel 5.12, onderdeel e;

    • c.

      de gegevens die aan de grondslag van de berekening van de milieuprestatiegebouwwaarde, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, liggen, die tenminste bestaan uit:

      • i.

        een overzicht van de soorten en hoeveelheden toegepaste materialen;

      • ii.

        een overzicht van de soorten en hoeveelheden toegepaste materialen die gedurende de levensloop van het gebouw naar verwachting ter vervanging gebruikt zullen worden; en

      • iii.

        de naam van het toegepaste gevalideerde rekeninstrument.

    • d.

      Betaalbewijzen met betrekking tot aangeleverde facturen.

  • 5. bij de toepassing van artikel 15, tweede en vijfde lid van de ASA 2013 op subsidies op grond van dit hoofdstuk merkt het college de oplevering, zoals bedoeld in artikel 2.1, van het besluit energieprestaties gebouwen aan als het moment waarop de subsidiabele activiteiten afgelopen zijn.

Hoofdstuk 6 Verduurzamende Woningverbetering

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    achterstallig onderhoud: een zodanige tekortkoming van een bouwwerk dat er op grond van artikel 1a, 1b, 7b 13 of 13a van de Woningwet voorzieningen aan dat bouwwerk noodzakelijk zijn, dan wel een tekortkoming van een bouwwerk die krachtens artikel 7:241 Burgerlijk wetboek als een gebrek heeft te gelden;

  • b.

    bestaand gebouw: een bouwwerk waarvoor een melding of kennisgeving van de gereedkomen van bouw, zoals genoemd in artikel 7, lid g van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen en vereist volgens artikel 1.25, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 is gedaan;

  • c.

    BRL 9500: door de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland bindend verklaarde Nationale Beoordelingsrichtlijn 9500, zoals vastgesteld op 31 augustus 2011, inclusief latere wijzigingen;

  • d.

    certificaathouder: certificaathouder als bedoeld in BRL 9500, deel 02;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • f.

    maatwerkadviesrapport: maatwerkadviesrapport als bedoeld in BRL 9500, deel 02;

  • g.

    energielabel: een in de officiële landelijke database, EP-online.nl, opgenomen registratie van de energieprestaties van een gebouw, zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van het besluit energieprestatie gebouwen;

  • h.

    EPA-adviseur: een persoon die voldoet aan de eisen aan de vakbekwaamheid van ‘EPA-adviseur’ conform bijlage 2 van BRL 9500, deel 2;

  • i.

    gebied: een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • j.

    labelstap: de verbetering van het energielabel van een gebouw of woning door de verbetering van de met één letter of lettercombinatie uitgedrukte weergave van de energieprestaties met één stap; bijvoorbeeld de stap van energielabel F naar energielabel E of van energielabel A+ naar energielabel A++.

  • k.

    verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is, zoals bedoeld in artikel 1, lid m van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • l.

    verduurzamende woningverbetering: een combinatie van fysieke maatregelen aan een bestaand gebouw die ertoe leiden dat er geen sprake meer is van achterstallig onderhoud, gebrekkig functionerende inpandige installaties en bovendien leiden tot een vermindering van de hoeveelheid energie die nodig is om het gebouw geschikt te houden voor verblijf en gebruik door personen.

  • m.

    vereniging van eigenaren: een vereniging van eigenaren en andere rechtspersonen met leden waarbij het gebouw in eigendom van die rechtspersoon is en de leden een exclusief en verhandelbaar recht hebben tot bewoning van woningen in dat gebouw, zoals coöperatieve flatverenigingen.

  • n.

    vve: zie vereniging van eigenaren;

  • o.

    woning: een adresseerbaar verblijfsobject dat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen geregistreerd zal kunnen worden met het gebruiksdoel woonfunctie;

  • p.

    woning in particulier bezit: een woning die eigendom is van een natuurlijke persoon of een woning waarvoor geldt dat het eigendom van de exclusieve en verhandelbare bewonings- of appartementsrechten bij een natuurlijke persoon liggen, zoals een vereniging van eigenaren;

  • q.

    woning in corporatiebezit: een woning die eigendom is van een woningcorporatie of een woning waarvoor geldt dat het eigendom van de exclusieve en verhandelbare bewonings- of appartementsrechten bij een woningcorporatie liggen;

  • r.

    woningcorporatie: Toegelaten instellingen zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 6.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA2013 is van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij daarvan in dit hoofdstuk uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

Artikel 6.3 Doel van de in het hoofdstuk omschreven subsidie

Het doel van dit hoofdstuk is het in specifieke gebieden in Zuidoost stimuleren van de realisatie van verduurzamende woningverbetering door vve’s met in ieder geval particuliere woningbezitters.

Artikel 6.4 Gebiedsbepaling

Het gebied waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden om in aanmerking te komen voor subsidie bestaat uit de volgende in Bijlage III omschreven deelgebieden:

  • a.

    Kantershof

  • b.

    Rechte H-buurt

  • c.

    Hakfoort-Huigenbos

  • d.

    Hoptille

  • e.

    G-buurt oost

  • f.

    Reigersbos noord

  • g.

    Reigersbos centrum

  • h.

    Venserpolder west

  • i.

    Venserpolder oost

Artikel 6.5 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het, binnen het in artikel 6.4 bepaalde gebied, uitvoeren van maatregelen die onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager vallen aan alle woningen binnen een bestaand gebouw die tot gevolg hebben dat:

  • a.

    geen sprake meer is van achterstallig onderhoud; en

  • b.

    ten minste drie labelstappen worden gemaakt of het energielabel B is bereikt; en

  • c.

    inpandige installaties naar behoren functioneren.

Artikel 6.6 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk komen 70% van de kosten voor de uitvoering van de in artikel 6.5 bedoelde maatregelen.

Artikel 6.7 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie voor de in artikel 6.5 genoemde subsidiabele activiteiten bedraagt ten hoogste de voor subsidie in aanmerking komende kosten, zoals bedoeld in artikel 6.6 en is niet hoger dan:

  • a.

    € 9.400,- per woning in particulier bezit in het gebouw; en

  • b.

    € 6.000,- per woning in corporatie bezit in het gebouw, voor zover de subsidie als gevolg van corporatiebezit niet meer is dan één vierde van het bedrag dat uit onderdeel a volgt.

Artikel 6.8 Subsidieplafond

Het subsidieplafond gedurende de periode tussen de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie verduurzamende woningverbetering Zuidoost en 31 december 2028 voor de subsidiabele activiteiten in artikel 6.5 bedraagt € 29.099.737,-.

Artikel 6.9 de aanvrager

De subsidie in dit hoofdstuk kan uitsluitend worden aangevraagd door verenigingen van eigenaren.

Artikel 6.10 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De beschrijving van activiteiten, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013, bevat bij aanvragen op grond van dit hoofdstuk in ieder geval een overzichtstabel die de volgende zaken met betrekking tot de woningen waaraan de subsidiabele activiteiten plaats zullen vinden bevat:

    • a.

      straatnaam;

    • b.

      huisnummer;

    • c.

      huisnummertoevoeging;

    • d.

      postcode;

    • e.

      de juridisch eigenaar van de woning of het appartementsrecht; en

    • f.

      het huidige energielabel;

  • 2. In aanvulling op artikel 5, tweede lid van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag op basis van dit hoofdstuk de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een meerjaren onderhoudsplan (MJOP) dat voldoet aan de volgende vereisten:

      • i.

        is opgesteld conform NEN 2767;

      • ii.

        omvat alle collectieve gebouwelementen en onderbouwt de collectiviteit van die elementen met behulp van een verwijzing naar het specifieke artikel in de splitsingsakte of andere documenten waarin de verdeling van eigendom en verantwoordelijkheden tussen de leden is vastgelegd;

      • iii.

        voorziet in een plan voor het onderhoud voor alle collectieve gebouwelementen voor een periode van minimaal 30 jaar en voor het casco voor een periode van minimaal 50 jaar;

      • iv.

        bevat een detailleerde tabel die voor ieder jaar op basis van de onderhouds- en vervangingscyclus van alle collectieve gebouwelementen voor een periode van 30 jaar inzichtelijk maakt welke werkzaamheden moeten gebeuren en welke kosten daaraan zijn verbonden en waarvoor verder geldt dat:

        • 1.

          de omschrijving van de werkzaamheden en de geraamde kosten in deze tabel in ieder geval gekwantificeerd onderbouwd worden door vermelding van het aantal eenheden, het aantal strekkende meter of het aantal vierkante meter van de werkzaamheden en de eenheidsprijzen voor de aan die werkzaamheden verbonden eenheden, strekkende meters of vierkante meters; en

        • 2.

          de vervangingscyclus in deze tabel er niet toe leidt dat de vervanging gebouwelementen op een later moment gepland wordt dan uit de theoretische levensduur van het gebouwelement volgt.

      • v.

        bevat voldoende, duidelijke en gedetailleerde foto’s die de conditiemeting onderbouwen;

      • vi.

        benoemt welke collectieve gebouwelementen die niet visueel geïnspecteerd konden worden, welk aanvullende onderzoek plaatsgevonden heeft met betrekking tot die elementen en hoe de benodigde maatregelen die uit het aanvullend onderzoek volgden opgenomen zijn opgenomen zijn in het MJOP.

    • b.

      een maatwerkadviesrapport, dat tenminste de volgende kenmerken heeft:

      • i.

        het beschrijft welke maatregelen nodig zijn om ten minste drie labelstappen te maken of het energielabel B te bereiken met de woningen waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

      • ii.

        het is niet eerder is opgesteld dan 1 september 2016;

      • iii.

        het bevat de naam en het adres van de EPA-adviseur die de woningen heeft opgenomen ten behoeve dit rapport; en

      • iv.

        het bevat de naam, het adres, het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel en het nummer van het certificaat van de certificaathouder waarvoor de in onderdeel iii genoemde EPA-adviseur werkt;

    • c.

      een bewijs dat de rekening waarop het subsidiebedrag gestort zal worden op naam van de aanvrager staat, zoals een bankrekeningafschrift of een bankpas.

    • d.

      een kopie van de vigerende splitsingsakte of indien die niet bestaat andere documenten waarin de verdeling van eigendom en verantwoordelijkheden tussen de leden is vastgelegd.

Artikel 6.11 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      reeds begonnen is met het treffen van de maatregelen voordat de subsidieaanvraag is ingediend;

    • b.

      de aanvraag voor subsidie ontvangen is na 31 december 2028;

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, indien:

    • a.

      de subsidieaanvraag de maximale subsidiehoogte overschrijdt;

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd niet bijdragen aan de realisatie van het doel van dit hoofdstuk;

    • c.

      al eerder subsidie is aangevraagd op basis van deze regeling voor dezelfde activiteit;

    • d.

      het maatwerkrapport of het meerjarig onderhoudsplan, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 6.10, tweede lid, onderdelen a en b niet voldoende informatie bieden om de noodzaak of de subsidiabele kosten van de uit te voeren maatregelen te bepalen.

Artikel 6.12 Bevoorschotting

  • 1. Een verzoek tot verlening van een voorschot op een subsidie op grond van dit hoofdstuk gaat gepaard met offertes voor de realisatie van de subsidiabele activiteiten waarop de kosten voor de realisatie van de subsidiabele activiteiten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en aangemerkt.

  • 2. Een voorschot op een subsidie op grond van dit hoofdstuk is niet hoger dan 70% van de, in het eerste lid bedoelde, op offertes uitgesplitste en aangemerkte kosten voor de realisatie van de subsidiabele activiteiten en ook niet hoger dan 100% van het in de verleningsbeschikking bepaalde subsidiebedrag.

  • 3. Een tijdsplanning voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten die bij voorkeur gebaseerd is op de door de aannemer opgestelde uitvoeringsplanning.

Artikel 6.13 Aanvullende verplichtingen subsidieverlening

Naast de verplichtingen op grond van artikelen 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie op grond van dit hoofdstuk de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    de start van de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten dient uiterlijk binnen 2 jaar na de datum van de verleningsbeschikking te zijn begonnen, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor start van uitvoering gestelde termijn ontvangt.

  • b.

    de gesubsidieerde activiteiten dienen uiterlijk binnen drie jaar na datum van de verleningsbeschikking te hebben plaatsgevonden, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een onderbouwing, vóór het verstrijken van de voor oplevering gestelde termijn ontvangt.

  • c.

    een door de gemeente aangestelde inspecteur wordt op verzoek van die inspecteur in de gelegenheid gesteld de uitgevoerde werkzaamheden ter plaatse te inspecteren.

  • d.

    na uitvoering van de subsidiabele activiteiten draagt de aanvrager er zorg voor dat het energielabel van de woning correspondeert met de werkelijke energieprestaties van de woning.

  • e.

    de aanvrager draagt zorgt voor de vaststelling van een herzien meerjarig onderhoudsplan, dat:

    • i.

      is opgesteld conform NEN 2767;

    • ii.

      alle collectieve gebouwelementen omvat en de collectiviteit van die elementen onderbouwt met behulp van een verwijzing naar het specifieke artikel in de splitsingsakte of andere documenten waarin de verdeling van eigendom en verantwoordelijkheden tussen de leden is vastgelegd;

    • iii.

      voorziet in een plan voor het onderhoud voor alle collectieve gebouwelementen voor een periode van minimaal 30 jaar en voor het casco voor een periode van minimaal 50 jaar;

    • iv.

      een detailleerde tabel bevat die voor ieder jaar op basis van de onderhouds- en vervangingscyclus van alle collectieve gebouwelementen voor een periode van 30 jaar inzichtelijk maakt welke werkzaamheden moeten gebeuren en welke kosten daaraan zijn verbonden en waarvoor verder geldt dat:

      • 1.

        de omschrijving van de werkzaamheden en de geraamde kosten in deze tabel in ieder geval gekwantificeerd onderbouwd worden door vermelding van het aantal eenheden, het aantal strekkende meter of het aantal vierkante meter van de werkzaamheden en de eenheidsprijzen voor de aan die werkzaamheden verbonden eenheden, strekkende meters of vierkante meters; en

      • 2.

        de vervangingscyclus in deze tabel er niet toe leidt dat de vervanging gebouwelementen op een later moment gepland wordt dan uit de theoretische levensduur van het gebouwelement volgt.

    • v.

      voldoende, duidelijke en gedetailleerde foto’s bevat die de conditiemeting onderbouwen;

    • vi.

      benoemt welke collectieve gebouwelementen die niet visueel geïnspecteerd konden worden, welk aanvullende onderzoek plaatsgevonden heeft met betrekking tot die elementen en hoe de benodigde maatregelen die uit het aanvullend onderzoek volgden opgenomen zijn opgenomen zijn in het MJOP;

    • vii.

      voor een periode van 5 jaar, na de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, geen onderhoudsactiviteiten bevat die aan te merken zijn als het wegwerken van achterstallig onderhoud.

Artikel 6.14 Verantwoording van de subsidie

  • 1. Het activiteitenverslag, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a van de ASA 2013 bevat voor subsidies op grond van dit hoofdstuk in ieder geval een overzicht waaruit voor ieder van de woningen waaraan de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd blijkt:

    • a.

      straatnaam;

    • b.

      huisnummer;

    • c.

      huisnummertoevoeging;

    • d.

      postcode;

    • e.

      de juridisch eigenaar van de woning of het appartementsrecht; en

    • f.

      het energielabel na de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

  • 2. Het financieel verslag, dan wel de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b van de ASA2013, dat onderdeel uitmaakt van een aanvraag tot subsidievaststelling op grond van dit hoofdstuk bevat in ieder geval een overzicht waaruit blijkt welke kosten aan de subsidiabele activiteiten zijn verbonden en verschaft inzicht in de hoogte van deze kosten.

  • 3. In aanvulling op artikel 14, tweede lid van de ASA 2013 bevat een aanvraag tot vaststelling van subsidie op grond van dit hoofdstuk tevens:

    • a.

      de betaalde facturen voor de uitgevoerde subsidiabele activiteiten, waarop de subsidiabele kosten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en opgemerkt, inclusief betaalbewijzen; en

    • b.

      het herzien meerjarig onderhoudsplan, zoals bedoeld wordt in artikel 6.13, onderdeel e.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 7.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 19 november 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Bijlage II

In artikel 6.4 van de subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen wordt verwezen naar deze bijlage voor het bepalen van de deelgebieden.

Inhoudsoverzicht

  • a.

    Kantershof

  • b.

    Rechte H-buurt

  • c.

    Hakfoort-Huigenbos

  • d.

    Hoptille

  • e.

    G-buurt oost

  • f.

    Reigersbos noord

  • g.

    Reigersbos centrum

  • h.

    Venserpolder west

  • i.

    Venserpolder oost

Deelgebieden

A. Kantershof

Het deelgebied Kantershof wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel a aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de zuidoostzijde:

    • a.

      tussen de denkbeeldige lijn die door de wegas van de ’s Gravendijkdreef loopt en de denkbeeldige lijn die loopt door de wegas van het deel van de Kouwenoordweg dat parallel ligt aan het Geerdinkhofpad, door het Kantershofpad;

    • b.

      tussen de denkbeeldig lijn die loopt door de wegas van het deel van de Kouwenoordweg dat parallel ligt aan het Geerdinkhofpad en de Weespertrekvaart, door de Gaasperdammerweg (A9);

  • 2.

    aan de noordoostzijde door de Weespertrekvaart;

  • 3.

    aan de noordwestzijde door een denkbeeldige lijn die door de middelpunten van de bruggen met nummers 1134 en 1135 loopt;

  • 4.

    aan de zuidwestzijde:

    • a.

      tussen de brug met nummer 1135 en het Kantershofpad, door een denkbeeldige lijn die door de wegas van de ’s Gravendijkdreef loopt;

    • b.

      tussen het Kantershofpad en de Gaasperdammerweg (A9), door een denkbeeldige lijn die loopt door de wegas van het deel van de Kouwenoordweg dat parallel ligt aan het Geerdinkhofpad.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen de Kantershof te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1103 RR

alle

 

1104 GN

alle

 

1104 HH

alle

1103 SB

46

 

1104 GP

alle

 

1104 HJ

alle

1104 DN

alle

 

1104 GR

alle

 

1104 JA

alle

1104 DP

alle

 

1104 GS

alle

 

1104 JB

alle

1104 GA

alle

 

1104 GT

alle

 

1104 JC

alle

1104 GB

alle

 

1104 GV

alle

 

1104 JD

alle

1104 GC

alle

 

1104 GW

alle

 

1104 JE

alle

1104 GD

alle

 

1104 GX

alle

 

1104 JG

alle

1104 GE

alle

 

1104 GZ

alle

 

1104 JJ

alle

1104 GG

alle

 

1104 HA

alle

 

1104 JH

alle

1104 GH

alle

 

1104 HB

alle

 

1104 JK

alle

1104 GJ

alle

 

1104 HC

alle

 

1104 JL

alle

1104 GK

alle

 

1104 HD

alle

 

1104 JM

alle

1104 GL

alle

 

1104 HE

alle

 

1104 JN

alle

1104 GM

alle

 

1104 HG

alle

 

1104 RA

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.a.a – Ligging Kantershof in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.a.b – Detailweergave van Kantershof

B. Rechte H-buurt

Het deelgebied Rechte H-buurt wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel b aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan noordwestzijde door de Hoogoorddreef;

  • 2.

    aan de noordoostzijde door de Flierbosdreef;

  • 3.

    aan de zuidoostzijde door de Karspeldreef; en

  • 4.

    aan de zuidwestzijde door het Abcouderpad.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen de Rechte H-buurt te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 CA

alle

 

1102 EH

alle

 

1102 GM

alle

1102 CB

alle

 

1102 EJ

alle

 

1102 GN

alle

1102 CC

alle

 

1102 EK

alle

 

1102 GP

alle

1102 CD

alle

 

1102 EL

alle

 

1102 GR

alle

1102 CE

alle

 

1102 EM

alle

 

1102 HA

alle

1102 CG

alle

 

1102 EN

alle

 

1102 HB

alle

1102 CH

alle

 

1102 EP

alle

 

1102 HC

alle

1102 CJ

alle

 

1102 ER

alle

 

1102 HD

alle

1102 CK

alle

 

1102 GA

alle

 

1102 HE

alle

1102 CL

alle

 

1102 GB

alle

 

1102 HG

alle

1102 CM

alle

 

1102 GC

alle

 

1102 HH

alle

1102 CN

alle

 

1102 GD

alle

 

1102 HJ

alle

1102 EA

alle

 

1102 GE

alle

 

1102 HK

alle

1102 EB

alle

 

1102 GG

alle

 

1102 HL

alle

1102 EC

alle

 

1102 GH

alle

 

1102 HM

alle

1102 ED

alle

 

1102 GJ

alle

 

1102 HN

alle

1102 EE

alle

 

1102 GK

alle

 
 
 

1102 EG

alle

 

1102 GL

alle

 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.b.a – Ligging Rechte H-buurt in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.b.b – Detailweergave van de Rechte H-buurt

C. Hakfoort-Huigenbos

Het deelgebied Hakfoort-Huigenbos wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel c aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordnoordwestzijde door de Karspeldreef;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde door de Huntumdreef;

  • 3.

    aan de zuidzuidoostzijde door de autosnelweg A9; en

  • 4.

    aan de westzuidwestzijde door het metrospoor waaraan het station Bullewijk is gelegen.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Hakfoort-Huigenbos te vallen:

Postcode

Huisnummer

1102 BX

alle

1102 KA

alle

1102 LA

alle

1102 LB

alle

1102 SB

alle

1102 SC

alle

1102 SE

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.c.a – Ligging Hakfoort-Huigenbos in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.c.b – Detailweergave van Hakfoort-Huigenbos

D. Hoptille

Het deelgebied Hoptille wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel d aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordnoordwestzijde door de Hoogoorddreef;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde door het Abcouderspad;

  • 3.

    aan de zuidzuidoostzijde door de Karspeldreef; en

  • 4.

    aan de westzuidwestzijde door het metrospoor waaraan het station Bullewijk is gelegen.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Hoptille te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 BK

alle

 

1102 NH

alle

 

1102 PG

alle

1102 BS

alle

 

1102 NJ

alle

 

1102 PH

alle

1102 CS

alle

 

1102 NK

alle

 

1102 PJ

alle

1102 CX

alle

 

1102 NL

alle

 

1102 PL

alle

1102 CZ

alle

 

1102 NM

alle

 

1102 PN

alle

1102 NA

alle

 

1102 NN

alle

 

1102 PP

alle

1102 NB

alle

 

1102 NP

alle

 

1102 PR

alle

1102 NC

alle

 

1102 PA

alle

 

1102 PS

alle

1102 ND

alle

 

1102 PB

alle

 

1102 PT

alle

1102 NE

alle

 

1102 PC

alle

 
 
 

1102 NG

alle

 

1102 PE

alle

 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.d.a – Ligging Hoptille in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.d.b – Detailweergave van Hoptille

E. G-buurt oost

Het deelgebied G-buurt oost wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel e aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordwestzijde door het deel van de Provinciale weg dat in noordoostelijke richting loopt;

  • 2.

    aan de noordoostzijde door de Weespertrekvaart;

  • 3.

    aan de zuidoostzijde:

    • a.

      tussen de Weespertrekvaart en ’s Gravendijkdreef door een denkbeeldige lijn die door de middelpunten van de bruggen met nummers 1134 en 1135 loopt;

    • b.

      tussen de ’s Gravendijkdreef en het metrospoor waaraan het station Ganzenhoef ligt door de Bijlmerdreef

  • 4.

    aan de zuidwestzijde:

    • a.

      tussen een denkbeeldige lijn die door de middelpunten van de bruggen met nummers 1134 en 1135 loopt en de Bijlmerdreef door ’s Gravendijkdreef;

    • b.

      tussen de Bijlmerdreef en het deel van de Provinciale weg dat in noordoostelijke richting loopt door het metrospoor waaraan het station Ganzenhoef ligt.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen G-buurt oost te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1103 JZ

alle

 

1103 LG

alle

 

1103 PL

alle

1103 KA

alle

 

1103 LH

alle

 

1103 PM

alle

1103 KB

alle

 

1103 LJ

alle

 

1103 PN

alle

1103 KC

alle

 

1103 LK

alle

 

1103 PP

alle

1103 KD

alle

 

1103 LL

alle

 

1103 PR

alle

1103 KE

alle

 

1103 LM

alle

 

1103 PS

alle

1103 KG

alle

 

1103 LN

alle

 

1103 PT

alle

1103 KH

alle

 

1103 LP

alle

 

1103 PV

alle

1103 KJ

alle

 

1103 LR

alle

 

1103 PW

alle

1103 KK

alle

 

1103 LS

alle

 

1103 PX

alle

1103 KL

alle

 

1103 LT

alle

 

1103 PZ

alle

1103 KM

alle

 

1103 LV

alle

 

1103 RA

alle

1103 KN

alle

 

1103 LW

alle

 

1103 RB

alle

1103 KP

alle

 

1103 LX

alle

 

1103 RC

alle

1103 KR

alle

 

1103 LZ

alle

 

1103 RD

alle

1103 KS

alle

 

1103 NA

alle

 

1103 RE

alle

1103 KT

alle

 

1103 NB

alle

 

1103 RG

alle

1103 KV

alle

 

1103 PA

alle

 

1103 RH

alle

1103 KW

alle

 

1103 PB

alle

 

1103 RJ

alle

1103 KX

alle

 

1103 PC

alle

 

1103 RK

alle

1103 KZ

alle

 

1103 PD

alle

 

1103 RL

alle

1103 LA

alle

 

1103 PE

alle

 

1103 RM

alle

1103 LB

alle

 

1103 PG

alle

 

1103 RN

alle

1103 LC

alle

 

1103 PH

alle

 

1103 RP

alle

1103 LD

alle

 

1103 PJ

alle

 

1103 SB

Alle, behalve 46

1103 LE

alle

 

1103 PK

alle

 

1103 SE

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.e.a – Ligging G-buurt oost in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.e.b – Detailweergave van G-buurt oost

F. Reigersbos Noord

Het deelgebied Reigersbos Noord wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel f aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordnoordoostzijde:

    • a.

      tussen het metrospoor waaraan het station Holendrecht ligt en het Abcouderpad door de Holendrechtdreef;

    • b.

      tussen het Abcouderpad en de Meerkerkdreef door het Meibergpad;

  • 2.

    aan de oostnoordoostzijde tussen de Holendrechtdreef en Meibergpad door het Abcouderpad;

  • 3.

    aan de oostnoordoosttzijde en aan de noordzijde tussen het Meibergpad en de Reigersbosdreef door de Meerkerkdreef;

  • 4.

    aan de oostzijde door de Reigersbosdreef;

  • 5.

    aan de zuidzijde door het metrospoor waaraan het station Reigersbos is gelegen;

  • 6.

    aan de westzuidwestzijde door het metrospoor waaraan het station Holendrecht is gelegen.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Reigersbos noord te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1106 HX

alle

 

1106 KS

alle

 

1106 VE

alle

1106 HZ

alle

 

1106 KT

alle

 

1106 VG

alle

1106 JA

alle

 

1106 KV

alle

 

1106 VH

alle

1106 JB

alle

 

1106 KW

alle

 

1106 VJ

alle

1106 JC

alle

 

1106 KX

alle

 

1106 VK

alle

1106 JD

alle

 

1106 KZ

alle

 

1106 VL

alle

1106 JE

alle

 

1106 LA

alle

 

1106 VM

alle

1106 JG

alle

 

1106 LB

alle

 

1106 VN

alle

1106 JH

alle

 

1106 LC

alle

 

1106 VP

alle

1106 JJ

alle

 

1106 LD

alle

 

1106 VR

alle

1106 JK

alle

 

1106 LE

alle

 

1106 VS

alle

1106 JL

alle

 

1106 LG

alle

 

1106 VT

alle

1106 JM

alle

 

1106 LH

alle

 

1106 VV

alle

1106 JN

alle

 

1106 LJ

alle

 

1106 VW

alle

1106 JP

alle

 

1106 LK

alle

 

1106 VX

alle

1106 JR

alle

 

1106 LL

alle

 

1106 VZ

alle

1106 JS

alle

 

1106 LM

alle

 

1106 XA

alle

1106 JT

alle

 

1106 TG

alle

 

1106 XB

alle

1106 JV

alle

 

1106 TH

alle

 

1106 XC

alle

1106 JW

alle

 

1106 TJ

alle

 

1106 XD

alle

1106 JX

alle

 

1106 TK

alle

 

1106 XE

alle

1106 JZ

alle

 

1106 TL

alle

 

1106 XG

alle

1106 KA

alle

 

1106 TM

alle

 

1106 XH

alle

1106 KB

alle

 

1106 TN

alle

 

1106 XJ

alle

1106 KC

alle

 

1106 TP

alle

 

1106 XK

alle

1106 KD

alle

 

1106 TR

alle

 

1106 XL

alle

1106 KE

alle

 

1106 TS

alle

 

1106 XM

alle

1106 KG

alle

 

1106 TT

alle

 

1106 XN

alle

1106 KH

alle

 

1106 TV

alle

 

1106 XP

alle

1106 KJ

alle

 

1106 TW

alle

 

1106 XR

alle

1106 KK

alle

 

1106 TX

alle

 

1106 XS

alle

1106 KL

alle

 

1106 TZ

alle

 

1106 XT

alle

1106 KM

alle

 

1106 VA

alle

 

1106 XV

alle

1106 KN

alle

 

1106 VB

alle

 

1106 XW

alle

1106 KP

alle

 

1106 VC

alle

 

1106 XX

alle

1106 KR

alle

 

1106 VD

alle

 

1106 XZ

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.f.a – Ligging Reigersbos noord in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.f.b – Detailweergave van Reigersbos noord

G. Reigersbos centrum

Het deelgebied Reigersbos centrum wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel g aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordzijde door het Ruiseveenpad totdat deze samengaat met het Puiflijkpad, daarna door het Puiflijkpad;

  • 2.

    aan de oostzijde door het Ravenswaaipad ;

  • 3.

    aan de westzijde door de Reigersbosdreef;

  • 4.

    aan de zuidzijde en oostzijde door het waterlichaam met de naam Snellerwaardgracht.

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Reigersbos Centrum te vallen:

Postcode

huisnummer

Postcode

huisnummer

1106 AM

alle

1107 EB

alle

1106 AN

alle

1107 EC

alle

1106 AP

alle

1107 EG

alle

1106 AR

alle

1107 EJ

3, 7, 9, 11

1106 AS

alle

1107 ES

alle

1106 AT

alle

1107 ET

alle

1106 AV

alle

1107 EV

alle

1106 AX

alle

1107 EW

alle

1107 EA

alle

1107 EX

alle

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.g.a – Ligging Reigersbos centrum in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.g.b – Detailweergave van Reigersbos centrum

H. Venserpolder west

Het deelgebied Venserpolder west wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel h aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    Aan de zuidwestzijde door het treinspoor dat in noordwestelijke richting door het station Duivendrecht loopt.

  • 2.

    aan de westzijde door het uit zuidoostelijk richting komende in oostelijke richting afbuigende treinspoor dat het dichtst tegen de Dalsteindreef, de Alexander Dumaslaan en de Boris Pasternakstraat aan ligt en dat de treinsporen die in noordwestelijke en noordoostelijke richting lopen verbindt;

  • 3.

    aan de noordwestzijde door het trein spoor dat in noordoostelijke richting vanuit het station Duivendrecht loopt;

  • 4.

    aan de noordoostzijde door de Dolingadreef; en

  • 5.

    aan de zuidoostzijde door de Burgemeester Stramanweg;

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Venserpolder west te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 RA

alle

 

1102 TC

alle

 

1102 VH

alle

1102 RB

alle

 

1102 TD

alle

 

1102 VJ

alle

1102 RC

alle

 

1102 TE

alle

 

1102 VK

alle

1102 RD

alle

 

1102 TG

alle

 

1102 VN

alle

1102 RE

alle

 

1102 TH

alle

 

1102 VM

alle

1102 RG

alle

 

1102 TJ

alle

 

1102 VL

alle

1102 RH

alle

 

1102 TK

alle

 

1102 VP

alle

1102 RJ

alle

 

1102 TL

alle

 

1102 VR

alle

1102 RK

alle

 

1102 TM

alle

 

1102 VS

alle

1102 RL

alle

 

1102 TN

alle

 

1102 VT

alle

1102 RM

alle

 

1102 TP

alle

 

1102 VV

alle

1102 RS

alle

 

1102 TR

alle

 

1102 VX

alle

1102 RT

alle

 

1102 TS

alle

 

1102 VW

alle

1102 RV

alle

 

1102 TT

alle

 

1102 VZ

alle

1102 RW

alle

 

1102 TV

alle

 

1102 WB

alle

1102 RX

alle

 

1102 TW

alle

 

1102 WD

alle

1102 RZ

alle

 

1102 TX

alle

 

1102 WE

alle

1102 SR

alle

 

1102 TZ

alle

 

1102 WG

alle

1102 ST

alle

 

1102 VA

alle

 

1102 WH

alle

1102 SV

alle

 

1102 VB

alle

 

1102 WJ

alle

1102 SW

alle

 

1102 VC

alle

 

1102 WK

alle

1102 SX

alle

 

1102 VD

alle

 

1102 WL

alle

1102 TA

alle

 

1102 VE

alle

 

1102 WN

alle

1102 TB

alle

 

1102 VG

alle

 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.h.a – Ligging Venserpolder west in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.h.b – Detailweergave van de Venserpolder west

I. Venserpolder oost

Het deelgebied Venserpolder oost wordt, onder verwijzing naar deze bijlage, in artikel 6.4, onderdeel i aangewezen. Dit deelgebied wordt als volgt begrensd:

  • 1.

    aan de noordwestzijde door de Dalsteindreef;

  • 2.

    aan de zuidwestzijde door de Dollingadreef;

  • 3.

    aan de zuidoostzijde door de Daalwijkdreef;

  • 4.

    aan de noordoostzijde door de Dubbelinkdreef;

De volgende postcode en huisnummercombinaties worden geacht binnen Venserpolder oost te vallen:

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

Postcode

Huisnummer

1102 AG

alle

 

1102 XE

alle

 

1102 ZA

alle

1102 AJ

alle

 

1102 XG

alle

 

1102 ZB

alle

1102 AL

alle

 

1102 XH

alle

 

1102 ZC

alle

1102 AM

alle

 

1102 XJ

alle

 

1102 ZD

alle

1102 AR

alle

 

1102 XK

alle

 

1102 ZE

alle

1102 AS

alle

 

1102 XL

alle

 

1102 ZG

alle

1102 WP

alle

 

1102 XM

alle

 

1102 ZH

alle

1102 WR

alle

 

1102 XN

alle

 

1102 ZJ

alle

1102 WS

alle

 

1102 XP

alle

 

1102 ZK

alle

1102 WT

alle

 

1102 XR

alle

 

1102 ZL

alle

1102 WV

alle

 

1102 XS

alle

 

1102 ZM

alle

1102 WX

alle

 

1102 XT

alle

 

1102 ZN

alle

1102 WZ

alle

 

1102 XV

alle

 

1102 ZP

alle

1102 XA

alle

 

1102 XW

alle

 

1102 ZR

alle

1102 XB

alle

 

1102 XX

alle

 

1102 ZS

alle

1102 XC

alle

 

1102 XZ

alle

 

1102 ZT

alle

1102 XD

alle

 
 
 
 
 
 

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.i.a – Ligging Venserpolder oost in Amsterdam

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6.4.i.b – Detailweergave van de Venserpolder oost

Toelichting

Inleiding

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de stad versnellen. De op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 geeft uitdrukking aan die ambitie en stippelt de weg erheen aan de hand van een viertal transitiepaden uit. Het woord transitie verwijst naar de transitie van CO2 (en equivalenten) uitstotende manieren van dingen doen naar manieren van dingen doen die geen CO2 (of equivalenten) uitstoten en daarmee een vrijwel verwaarloosbare invloed op het klimaat hebben, ook wel klimaatneutraal genoemd. De gebouwde omgeving is één van die transitiepaden. Dit transitiepad is verantwoordelijk voor 25% van de Amsterdamse CO2 uitstoot. Deze subsidieregeling is er op gericht om de versnelling op dit transitiepad te realiseren. In de verschillende hoofdstukken van deze regeling worden subsidies voor verschillende doelgroepen en verschillende aspecten van deze verduurzaming van de gebouwde omgeving geregeld.

Voorgeschiedenis

De gemeente Amsterdam heeft al jaren verschillende subsidies beschikbaar om mensen aan te moedigen om hun in Amsterdam gelegen vastgoed te verduurzamen of het nu ging om isolatie, dubbel glas, duurzame nieuwbouw of aardgasvrij. De regeling zelf is het resultaat van een naamswijziging van de, op 19 november 2019 door het college van B&W vastgestelde, subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam, naar subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. Deze naamswijziging was nodig om de subsidieregeling een naam te geven die bredere inhoud (breder dan aardgasvrij) van de regeling en de toekomstige ontwikkelingen op dit gebied dekt. Ook komt de regeling dan beter te passen in het subsidielandschap op het gebied van duurzaamheid dat bestaat uit: Subsidieregeling duurzame Amsterdamse energie, duurzame Amsterdamse vervoersmiddelen, duurzame Amsterdamse gebouwen en Groen in Amsterdam.

Het verdient noot dat de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam op zichzelf al een opvolger was van de subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij, die op 31 december 2019 is komen te vervallen en die op zichzelf weer het resultaat was van een naamswijziging van de subsidieregeling Amsterdam aardgasloos.

Aardgasvrij

Met de laatste naamswijziging zijn de structuur en inhoud van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij behouden gebleven. De aardgasvrij regeling heeft zijn plaats gekregen in hoofdstuk 1 tot 4 van deze regeling. Het gaat nadrukkelijk om tot 4, zodat hoofdstuk 4 en de eventuele vervolghoofdstukken er geen onderdeel van zijn, maar de hoofdstukken 3a, 3b, 3c enzovoort wel.

Deze regeling blijft voorzien in de ambitie om specifieke uitwerkingen van de regeling mogelijk te maken voor nader te bepalen gebieden in Amsterdam. De eerste gebiedsgerichte uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 3 Wildeman en verder uitwerkingen in hoofdstukken 3a, 3b, 3c enzovoort.

Binnen een gebiedsgerichte uitwerking kunnen afwijkende subsidievoorwaarden voor een gebied bepaald worden. Het bepalen van die afwijkende subsidievoorwaarden gebeurt op basis van de uitkomsten van de voor dat gebied bepaalde wijkaanpak. In de wijkaanpak wordt samen met de eigenaren, gebruikers en partijen die de infrastructuur aanleggen en beheren gezocht naar de beste oplossing voor de hele wijk om de stap (en eventuele tussenstappen) naar aardgasvrij te maken. Dit vraagt om een complexe belangenafweging met betrekking tot de volgende zaken:

  • de breed gedragen voorkeuren van eigenaren en gebruikers in een gebied voor een specifiek alternatief;

  • de isolatiegraad van bestaand vastgoed;

  • het beschermde of monumentale karakter van het bestaand vastgoed;

  • renovatieplannen van vastgoedeigenaren;

  • de geschiktheid van inpandige installaties in bestaand vastgoed voor bepaalde aardgas alternatieven;

  • de geschiktheid van bestaande bouwkundige constructies voor bepaalde aardgas alternatieven;

  • de mate van afschrijving die gedaan is op de aanwezige aardgasverbrandingsinstallaties;

  • de mate waarin het eigendom van bestaande gebouwen is gefragmenteerd;

  • de investeringsbereidheid en -gereedheid van eigenaren van de bestaande gebouwen;

  • de mate waarin verhuurders instemming van huurders nodig hebben en kunnen krijgen voor alternatieven voor aardgas;

  • de uitvoeringscapaciteit van installatiebedrijven;

  • de ligging en nabijheid van potentiële alternatieve warmtebronnen;

  • de beperkte beschikbaarheid van potentiële alternatieve warmtebronnen;

  • de ontwikkeling en stimulering van alternatieve warmtebronnen;

  • de ligging en nabijheid van potentiële alternatieve energieinfrastructuur;

  • de geschiktheid van bestaande energieinfrastructuur voor de implementatie van alternatieven;

  • de hoeveelheid vastgoed of het percentage van vastgoed dat minimaal moet kiezen voor een collectieve oplossing om de aanleg ervan rendabel en betaalbaar te maken.

  • de mate van afschrijving op de bestaande energieinfrastructuur;

  • de investeringsbereidheid en -gereedheid van partijen die energieinfrastructuur aanleggen en beheren;

  • de uitvoeringscapaciteit bij de partijen die de energieinfrastructuur aanleggen en beheren;

  • de onderhoudsplanning voor bestaande ondergrondse infrastructuur;

  • de mate waarin de bestaande inrichting van de openbare ruimte is afgeschreven;

  • de onderhoudsplanning voor de openbare ruimte in het gebied;

  • de hoeveelheid beschikbare ruimte in de ondergrond voor de aanleg van alternatieve of supplementaire energieinfrastructuur;

  • de ontwikkelingsplannen van de gemeente in nabijgelegen gebieden;

  • de verkeerkundige consequenties van de aanleg van alternatieve infrastructuur;

  • de bedrijfsvoeringsconsequenties voor bestaande ondernemers van de aanleg van alternatieve infrastructuur.

  • het wettelijke kader en de beschikbare juridische instrumenten die betrekking hebben op de energietransitie;

  • de algemene stand van de techniek voor alternatieve warmtebronnen.

Daarnaast zijn er nog zaken die niet specifiek zijn voor ieder gebied, maar met het verstrijken van tijd kunnen veranderen en kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen tussen gebieden.

Veel van de voorgenoemde zaken treffen belangen die aanmerkelijk breder zijn dan het belang van de eigenaar of gebruiker van het vastgoed die subsidie kan aanvragen op basis van een gebiedsgerichte uitwerking. Deze belangen in overweging nemende, is het te rechtvaardigen dat verschillende voorwaarden worden bepaald in verschillende gebieden. Voorbeelden van voorwaarden waarin gebiedspecifieke uitwerkingen gevarieerd kunnen worden, zijn:

  • De hoogte van het subsidieplafond voor een gebied, zodat dat aansluit bij het aantal gebouwen in het gebied en de te verwachten te verlenen subsidie per gebouw. Dit is ter voorkoming van reservering van grote hoeveelheden gemeentemiddelen voor gebouwen in (delen van) gebieden waarvan de uitvoering niet binnen afzienbare tijd zal beginnen of waar subsidieaanvragen niet mogelijk zijn.

  • De activiteiten waarvoor subsidie aangevraagd kan worden, zodat gericht voorkeursalternatieven kunnen worden gestimuleerd en het subsidiëren van tussenoplossingen en deeloplossingen mogelijk wordt.

  • De hoogte van de subsidie, zodat deze beter aansluit bij de te verwachten kosten voor de installatie van het voorkeursalternatief in het vastgoed in het gebied of zodat een vast subsidiebedrag in plaats van een maximaal subsidiebedrag bepaald kan worden.

  • De functies van de gebouwen waarvoor subsidie beschikbaar gesteld kan worden, zodat naast woningen ook bestaande maatschappelijke organisaties of kleine ondernemingen in een bepaald gebied gestimuleerd kunnen worden om de transitie te maken.

  • De aanvragers, zodat bijvoorbeeld uitgesloten kan worden dat aanvragers een winstoogmerk hebben of zodat verzekerd kan worden dat aanvragen uitsluitend vanuit VvE verband gedaan kunnen worden om de besturen van de in het gebied aanwezige VvE’s in een stevigere positie te brengen ten opzichte van de deeleigenaren.

  • De in te dienen gegevens, zodat deze aansluiten bij de afwijkende activiteiten.

  • De weigeringsgronden, zodat deze beter aansluiten bij de concrete plannen en afspraken die uit de wijkaanpak volgen.

  • De termijn waarbinnen de subsidie kan worden aangevraagd, zodat eigenaren en bewoners in een gebied gestimuleerd worden om snel de overstap naar het alternatief te maken en de kosten die gemoeid zijn met een functionerend maar deels gebruikte alternatieve verwarmingsinstallatie worden vermeden.

  • De aanvullende verplichtingen, zodat deze beter aansluiten bij eventuele andere activiteiten en de concrete afspraken die uit de wijkaanpak volgen.

De-minimisverklaring en staatssteun

Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op grotere aanvragen van vastgoedbezitters voor aardgasvrij subsidie (zoals geregeld in hoofdstukken 1 tot 4) besloten om minder dwingend te zijn met betrekking tot de de-minimisverklaring. Als gevolg daarvan is de de-minimisverklaring in deze gevallen geen gedwongen weigeringsgrond meer. Het voldoen aan de de-minimisvereisten is een ‘kan’ bepaling geworden. De bedoeling hiervan is dat het college aanvragers van subsidie, geen toegelaten instellingen zijnde, die subsidie aanvragen voor meerdere woningen of meerdere bedrijfs- of maatschappelijke ruimten, waardoor er meer dan €200.000,- gemoeid zou zijn, niet direct meer weigert. In de plaats daarvan onderzoekt en bepaalt het college in die individuele gevallen of er vanuit de artikel 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of daarop gebaseerde regelgeving en richtlijnen) beperkingen worden opgelegd. Het college zal bij de verlening rekening houden met deze beperkingen en daardoor de subsidie mogelijk lager of zelfs op nihil verlenen.

Stadsbrede subsidie

De eerste en uitzonderlijke gebiedsgerichte aardgasvrije subsidie ligt besloten in hoofdstuk 2. Het werkingsgebied voor dit hoofdstuk betreft de gehele stad, met uitzondering van gebieden die in andere hoofdstukken zijn aangewezen. Zodra er een gebiedsgerichte uitwerking voor een gebied bestaat, is het voor eigenaren en gebruikers van vastgoed in dat gebied dus in principe niet meer mogelijk om subsidie aan te vragen voor dat vastgoed op basis van de stadsbrede regeling in hoofdstuk 2. Als vanzelfsprekend is het ook niet mogelijk om subsidie aan te vragen op basis van de voorwaarden die voor een ander gebied gelden.

Het stadsbrede hoofdstuk fungeert als een waarborg dat iedereen die slechts een appartement of enkele gebouwen bezit aanspraak kan maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van zijn of haar gebouwen. Grote vastgoedbezitter zijn in de praktijk aangewezen op de gebiedsgerichte uitwerkingen. Het grote werkingsgebied laat dit hoofdstuk weinig ruimte voor maatwerk en de maximale subsidiebedragen zijn aan de lage kant.

Bij de inwerkingtreding van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij voorzag de stadsbrede regeling uitsluitend in subsidie voor het aardgasvrij maken van woningen. Met de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit duurzame Amsterdamse gebouwen is het ook voor bedrijven en maatschappelijke organisaties, binnen het werkingsgebied van hoofdstuk 2, mogelijk geworden om aanspraak te maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed. Scholen zijn uitgesloten van deze subsidie, omdat voor deze groep een andere subsidie is voorzien. De bedoeling is dat nieuwe gebiedsgerichte uitwerkingen ook zullen voorzien in subsidie voor bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed.

De Wildemanbuurt

Op 19 november 2019 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die voorlagen voor het aardgasvrij maken van grote delen van het vastgoed in de Wildemanbuurt, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3 van deze regeling.

De in hoofdstuk 3 voor de Wildemanbuurt bepaalde subsidiabele activiteiten wijken af van die in hoofdstuk 2. Door deze afwijking ontstaat de mogelijkheid om de verwarmings- en warmwaterinstallatie van een woning met subsidie aan te passen naar een aardgasvrije, zonder dat ook de direct de gasgestookte kookvoorziening omgezet moet worden.

De omzetting van de gasgestookte kookvoorziening is ook subsidiabel, maar die subsidie kan onafhankelijk van de subsidie voor de verwarmingsinstallatie worden aangevraagd door huurders en eigenaren. In de wijkaanpak voor de Wildemanbuurt is afgesproken dat huurders van de bewoonde sociale huurwoningen gestimuleerd worden om deze omzetting zelf te doen. Als huurders dat niet doen, dan zet de verhuurder deze kookvoorzieningen om als een nieuwe huurder de woning betrekt (mutatie). Om te voorkomen dat verhuurders bij iedere afzonderlijke mutatie een subsidieaanvraag in moeten dienen is in deze gebiedsgerichte uitwerking voorzien in een afwijking van de weigeringsgronden, zodat verhuurders (en andere partijen) ook achteraf subsidie aan kunnen vragen als ze meerdere kookgasmutaties hebben uitgevoerd.

Het subsidieplafond voor de Wildemanbuurt sluit aan bij de som van de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om de subsidie aan te vragen.

Bernard Loderbuurt

Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die mede vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van grote delen van het vastgoed in de Bernard Loderbuurt, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3a van deze regeling.

Het subsidieplafond voor de Bernard Loderbuurt sluit aan bij de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om de subsidie aan te vragen.

Reimerswaalbuurt

Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van grote delen van het vastgoed in de Reimerswaalbuurt, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3b van deze regeling.

Het subsidieplafond voor de Reimerswaalbuurt sluit aan bij de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om de subsidie aan te vragen.

De Molenwijk

Op 18 januari 2022 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die voorlagen voor het aardgasvrij maken van delen van het vastgoed in de Molenwijk, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3d.

Voor bedrijven en maatschappelijke organisatie geldt dat zij aanspraak kunnen blijven maken op de stadsbrede subsidie voor wat betreft het vastgoed in de Molenwijk.

Er wordt een potentieel hoger subsidiebedrag beschikbaar gesteld voor het aardgasvrij maken van woningen in deze buurt, maar om aanspraak te kunnen maken op dit hogere bedrag zullen ook aanzienlijk hogere subsidiabele kosten opgevoerd moeten worden. Dit is het gevolg van het feit dat in de Molenwijk, net als in de Bernard Loderbuurt en de Reimerwaalbuurt een forfaitair bedrag in mindering wordt gebracht. In de Molenwijk is dit forfaitair bedrag hoger dan in de voorgaande buurten. Net als in de Bernard Loderbuurt en de Reimerswaalbuurt is, na het in mindering brengen van dit forfaitaire bedrag, slechts 50% van de resterende kosten subsidiabel.

Het subsidieplafond voor de Molenwijk sluit aan bij de som van de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om subsidie aan te vragen.

In samenhang met het besluit om subsidie te verlenen voor deze buurt is ook besloten om het gebied aan te wijzen als gebied waar de netbeheerder geen taak heeft aanvragers van een kleinverbruik gasaansluiting te voorzien. Consequentie daarvan is dat het niet meer mogelijk is om een kleinverbruik gasaansluiting te krijgen en op die manier het aardgasvrij maken van vastgoed in dit gebouw ongedaan te maken.

Gentiaanbuurt

Op 18 januari 2022 heeft het college van B&W besloten, om met het oog op de zeer concrete plannen die mede vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van een klein deel van het vastgoed in de Van der Pekbuurt en vergevorderde planvorming voor een de rest van het vastgoed in die buurt, om vooruitlopend op een vastgestelde wijkaanpak of investeringsnota een specifieke (i.e. op de Gentiaanbuurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 3e van deze regeling. Deze gebiedsgerichte uitwerking bevat in artikel 3e.5, tweede lid en artikel 3e.6 een speciale voorziening die er op gericht is om de kopers van recent gerenoveerde woningen in staat te stellen om bij een latere subsidieaanvraag kosten op te voeren die zij tijdens de renovatie maken om de woning meer geschikt te maken voor aansluiting op het stadswarmtenet. Het was voor een aantal kopers in de van der Pekbuurt op het moment van de renovatie niet mogelijk om subsidie aan te vragen voor aansluiting aan het stadwarmtenet, omdat de exploitant van het stadwarmtenet voor hen niet tijdig een aanbod kon maken. Tegelijkertijd waren er aanzienlijke kosten gemoeid met de vereiste voorbereidende werkzaamheden. Zonder een specifieke bepaling zouden de kosten die deze vooruitziende kopers maken niet subsidiabel zijn, waardoor de subsidie die zij zouden krijgen bij een uiteindelijke overstap naar het stadwarmtenet mogelijk lager uit zou vallen.

Banne Noord

Op 26 oktober 2021 heeft het college van B&W besloten om, met het oog op de zeer concrete plannen die mede vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van een deel van het vastgoed in de Banne Noord en vergevorderde planvorming voor de rest van het vastgoed in die buurt, de gebiedsgericht uitwerking vast te stellen. Deze uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 3c van deze regeling.

Hoofdstuk 5 Duurzame nieuwbouw

Uit de Routekaart naar een Klimaatneutrale stad blijken de zeer hoge ambities van de gemeente Amsterdam op het gebied van de duurzaamheid van nieuwbouw. In vele gevallen leiden deze ambities ertoe dat de eisen die gemeente Amsterdam stelt aan deze gebouwen ver boven de wettelijke vereisten liggen. De bovenwettelijke maatregelen zijn vaak duur en voor organisatie die te maken hebben met maximale huurprijzen zijn de kosten voor het realiseren van deze gemeentelijke ambities moeilijk op te brengen. Tegelijkertijd heeft college de ambities om aanzienlijk aandeel van de nieuwbouw te laten bestaan uit sociale huurwoningen. Het college acht het onwenselijk om de duurzaamheidseisen voor sociale huurwoningen lager te maken en daarmee op termijn de minder bedeelden op te zadelen met hogere energierekeningen. Om de partijen die dergelijke woningen realiseren een steun in de rug te geven heeft het college daarom besloten om in specifieke gebieden waar dergelijke eisen van toepassing zijn aan partijen die te maken hebben met de maximale huurprijzen een subsidie beschikbaar te stellen die een deel van de hogere kosten dekt. De bepalingen die betrekking hebben op deze subsidie zijn opgenomen hoofdstuk 5 van deze regeling. Het doel van dit hoofdstuk is het in specifieke gebieden stimuleren van de realisatie van duurzame sociale nieuwbouw die bijzonder gunstige eigenschappen heeft qua energiehuishouding en een bijzonder lage milieubelasting tot gevolg heeft.

Subsidie voor duurzame sociale huurwoningen Strandeiland en Buiksloterham

Op 23 november 2021 heeft het college besloten om voor het Strandeiland en de Buiksloterham subsidies beschikbaar te stellen aan corporaties om uiterst duurzame sociale huurwoningen te realiseren. Dit zijn twee gebieden waar uitzonderlijk hoge ambities gelden op het gebied van de duurzaamheid.

Het is nadrukkelijk de bedoeling om in dit hoofdstuk voorwaarden te stellen die het voor de aanvrager eenvoudig maken om de subsidie binnen een jaar voor de start van de bouw aan te vragen. De lichte ingangsvereisten hebben als gevolg dat de gemeente weinig zekerheid heeft over hetgeen daadwerkelijke gerealiseerd zal worden. Er is daarom gekozen om bij de subsidieverlening een maximaal subsidiebedrag te bepalen dat afhankelijk van hetgeen daadwerkelijk wordt gerealiseerd lager vastgesteld kan worden. Na de oplevering van de bouw kan de subsidie worden vastgesteld en daarbij kan de aanvrager om aanmerkelijk meer informatie gevraagd.

Hoofdstuk 6 Verduurzamende woningverbetering

Op 29 maart 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam besloten om hoofdstuk 6 toe te voegen aan de subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. Het betreft een zelfstandig hoofdstuk dat geen juridische wisselwerking heeft met de andere hoofdstukken in de regeling. Het hoofdstuk is er op gericht om verenigingen van eigenaren met particuliere woningbezitters in specifieke gebieden te stimuleren om gelijktijdig achterstallig onderhoud aan gebouwen weg te werken en energiebesparende maatregelen te treffen. De eerste gebieden waar deze subsidie aan te vragen is liggen in Amsterdam Zuidoost. Het college zet met deze subsidie een stap in de richting van de realisatie van het Masterplan Zuidoost. De gemeente Amsterdam heeft op 14 juli 2021 financiële steun gekregen voor deze op Amsterdam Zuidoost gerichte subsidie vanuit het door de het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestuurde Volkshuisvestingsfonds in de vorm van een specifieke uitkering.

De subsidieregeling in hoofdstuk 6 wordt gekenmerkt door een relatief lage bewijslast voor verlening, stevige vereisten aan de in te dienen stukken voor een voorschot en stevige vereisten voor vaststelling van de subsidie. Lees hierover meer bij de artikelsgewijze toelichting bij respectievelijk artikelen 6.10, 6.12 en 6.14. De bedoeling van deze opzet is dat aanvrager snel duidelijkheid kunnen krijgen hoeveel steun ze van de gemeente kunnen verwachten en op basis van die duidelijkheid de nodige voorbereidingen treffen. De verwachting is dat deze vroege duidelijkheid vanuit de gemeente in combinatie met de duidelijke verplichtingen de besluitvorming binnen vve’s zal bespoedigen.

De regeling is nadrukkelijk gericht op het stimuleren van particulieren in aangewezen gebieden om hun woningen te verbeteren. De hoogte van de subsidie wordt voor het grootste deel bepaald door het aantal woningen in particulier bezit. Woningen die in het bezit zijn van een rechtspersoon en dus per definitie niet bewoond kunnen wordt door de eigenaar kunnen niet leiden tot een hogere subsidie. Uitzondering op dat laatste vormen de woningen en corporatiebezit.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofstuk 1 Algemene bepalingen

De artikelen in dit hoofdstuk zijn algemeen van aard en zijn van algemene toepassing binnen hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling. De artikelen in de daaropvolgende hoofdstukken hebben betrekking op het in het eerste artikel van dat hoofdstuk bepaalde gebied.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn definities opgenomen van begrippen die in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling gebruikt worden. Een aantal begrippen dient nader te worden toegelicht.

Aardgasvrij:

De definitie van een “aardgasvrij” maakt het mogelijk om subsidie te krijgen voor het installeren van groen gas in een gebouw. Ook is er ruimte voor verschillende soorten kookoplossingen, zolang deze minder fijnstof produceren dan aardgas. Reden daartoe is dat fijnstofproductie een zorg is voor de gemeente Amsterdam. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat de voorgestelde oplossing minder fijnstof produceert. De begrippen groen gas, verwijderen aardgas aansluiting, bestaand gebouw zijn later gedefinieerd. Het begrip gebouwgebonden verwijst naar de later gedefinieerde fysieke gebouwgebonden voorziening. Met fossiele brandstoffen wordt gedoeld op exotherm oxideerbare koolwaterstoffen die uit de aardkorst worden gewonnen, zoals o.a. kolen, aardolie en aardgas.

Indien een verblijfseenheid (bijv. een appartement), onderdeel is van een pand met meerdere woningen of een groter gebouw en aangesloten is op een collectieve gebouwgebonden warmte of warm water installatie (bijv. gasgestookte blokverwarming), dan worden deze installaties ook aan de verblijfseenheid gebonden geacht.

Afsluiting: het verwijderen van de aardgasaansluiting wordt gedaan door de netbeheerder. De kosten hiervoor vallen onder de subsidiabele voorzieningen. De netbeheerder levert de aanvrager een schriftelijk bewijs van afsluiting bijvoorbeeld in de vorm van een voldane factuur.

Fysieke gebouwgebonden voorzieningen: Met het begrip fysiek wordt gedoeld op het materiele en tastbare aspect van voorzieningen. Immateriële zaken als bijvoorbeeld rechten, vergoedingen of afspraken vallen er dus niet onder. Met gebouwgebonden wordt gedoeld op het duurzaam schoef- of nagelvast met het gebouw of de bijbehorende gronden verbonden zijn. Een andere mogelijke indicator van het gebouwgebonden karakter van een voorziening is of deze bij beëindiging van verhuring in de woning aanwezig blijft en dus als onderdeel van het gehuurde aangemerkt wordt.

Gebied: Gebieden in deze regeling komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de gebieden, zoals die gedefinieerd worden in artikel 1 van de Verordening op het lokaal bestuur in Amsterdam.

Kleinschalige transformatie: Het is aan de aanvrager die een onderneming (in de zin van de de-minimisverordening) is, om bij kleinschalige transformatie erop te letten dat de-minimisgrens niet wordt overschreden indien subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. Op grond van de de-minimisverordening kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie belastingjaren tot € 200.000,- (het huidige belastingjaar en de twee voorafgaande) steunen zonder dat dit staatssteun oplevert.

Woning: Met het begrip woning wordt aangesloten bij de definities die gebruikt worden in de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Dit maakt het bij de beoordeling eenvoudig om de in de basisregistratie beschikbare gegevens te gebruiken. Een burger kan deze informatie met betrekking tot zijn eigen woning controleren door zijn adres op te zoeken op data.amsterdam.nl. Als er voor het adres van de woning onder het kopje ‘verblijfsobject’ bij het gebruiksdoel ‘woonfunctie’ staat voldoet de woning aan deze voorwaarde. Als het adres niet te vinden is of een ander gebruiksdoel heeft, dan wordt het niet aangemerkt als woning.

De begrippen verblijfsobject, stand- of ligplaats volgen de Catalogus Basisregistratie Adressen en Gebouwen 2018 die bijlage I vormt van de ministeriele Regeling BAG. Het gebruiksdoel woonfunctie sluit aan bij de Bijlage van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen.

Het gebruiksdoel (bouwkundige bestemming) is initieel afgeleid uit de bouwkundige gebruiksfunctie conform de categorisering van het Bouwbesluit 2012. De Wet op de huurtoeslag en artikel 7:234 BW stellen dezelfde eisen aan zelfstandige woonruimte als de Wet bag aan adresseerbaar object met woonfunctie.

Weliswaar kent de BAG alleen een gebruiksdoel toe aan een verblijfsobject, maar ook standplaatsen en bepaalde ligplaatsen kennen een BAG+-gebruiksdoel op grond van art. 2.1 lid 1 onder a, c of d, en art. 8.2a Wabo. Dit heeft als consequentie dat woonboten met ligplaatsvergunning en vergunde standplaatsen voor woonwagen ook in aanmerking komen voor subsidie.

Artikel 1.2 Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013

De Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013) is te vinden op www.overheid.nl.

Artikel 1.3 Doel

Zie ook de inleiding hiervoor. Om in 2040 een stad zonder aardgas te zijn, moet het aantal aardgasvrije bestaande woningen en nieuwe woningen binnen kleinschalige transformatie in Amsterdam fors stijgen. Door in plaats van aardgas te verwarmen met en te koken op een duurzaam alternatief wordt de CO2-uitstoot in de gemeente Amsterdam teruggedrongen.

Het doel van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling is daarom het stimuleren van het treffen van voorzieningen die het gebruik van aardgas gebiedsgericht terugdringen. Met een robuuste en laagdrempelige subsidieregeling wordt een zo groot mogelijk aantal eigenaren of gebruikers gestimuleerd om over te gaan tot het treffen van voorzieningen.

Artikel 1.4 Europees kader

Hoofdstukken 1 tot 4 van de subsidieregeling Duurzame Amsterdamse gebouwen is getoetst aan de staatssteunregels. Onderscheid kan worden gemaakt tussen subsidie die wordt verstrekt aan i) woningcorporaties, ii) ondernemers, niet zijnde woningcorporaties en iii) niet-ondernemers.

Ten aanzien van steun die aan woningcorporaties wordt verleend ten behoeve van hun taak op het gebied van sociale huurwoningen geldt het DAEB-vrijstellingsbesluit. Ingevolge de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015zijn woningcorporaties onder andere belast met het in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden; het treffen van energiebesparende voorzieningen valt hier onder. Op grond van artikel 5, tweede lid, van het DAEB-vrijstellingsbesluit mag voor de uitvoering van deze taak maximaal tien jaar compensatie worden verleend, mits het compensatiebedrag niet hoger is dan nodig ter dekking van de nettokosten daarvan.

Het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt ten aanzien van de compensatie in artikel 5, negende lid, wel de eis dat als activiteiten worden verricht, die zowel diensten van algemeen economisch belang (DAEB) als andere activiteiten betreffen, de met het treffen van energiebesparende voorzieningen verband houdende kosten gescheiden in de boekhouding worden opgenomen. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid. Dit betreft dus een verplichting die vanuit Europees recht wordt opgelegd.

Artikel 1.5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In principe zijn er drie mogelijke plaatsen waar de aanvrager de informatie over de in te dienen gegevens kan vinden:

  • 1.

    Artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013,

  • 2.

    Artikel 1.5 van de Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen,

  • 3.

    Een hoofdstuk specifiek artikel

Eerste lid

Onderdeel a - Overzicht van de te nemen voorzieningen inclusief een kostenraming

Met deze gegevens maakt de aanvrager duidelijk welke voorzieningen zij van plan is te gaan treffen. Dat betekent dat voldoende duidelijk is aan welke gebouwen of verblijfsobjecten de voorzieningen getroffen worden. Verder moet elke voorziening die getroffen wordt duidelijk omschreven worden en moet de kosten die daaraan verbonden zijn worden genoemd inclusief een verwijzing naar de offerte waar de kosten voor die voorziening genoemd staan.

Onderdeel b - offertes voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn;

Gevraagd wordt om kopieën van de offertes. De offertes dienen van een dusdanige kwaliteit te zijn dat hieruit de juistheid en betrouwbaarheid van de geraamde kosten kan worden afgeleid. Indicatoren van een kwalitatief goede offerte zijn als de vermelding van de volgende gegevens:

  • De volledige naam van de leverancier en die van de aanvrager De juridische naam is vermeld. De handelsnaam kan ook, als die in combinatie met het adres en woonplaats bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd.

  • Het volledige adres van de leverancier en dat van de aanvrager Het adres waar de leverancier feitelijk is gevestigd is vermeld. Vermelding van alleen een postbusnummer is niet voldoende.

  • Het volledige btw-nummer van de leverancier

  • Het KvK-nummer van de leverancier

  • De datum dat de offerte is uitgereikt

  • de aard van de goederen of diensten die de leverancier zal leveren

  • de hoeveelheid van de goederen of de omvang van de diensten die de leverancier zal leveren

  • de beoogde datum waarop de goederen of diensten worden geleverd

  • het bedrag dat de leverancier in rekening brengt, exclusief btw het btw-tarief dat de leverancier in rekening brengt

  • het btw bedrag

Verzameloffertes waarvan slechts een deel van de kosten subsidiabel zijn dienen voldoende duidelijk uitgesplitst te zijn, zodat beoordeeld kan worden welk deel van de kosten subsidiabel is. De aanvrager dient er zorg voor te dragen dat de subsidiabele kosten op de offerte voldoende duidelijk aangemerkt zijn. De gegevens op de offertes dienen aan de sluiten bij de gegevens in de kostenraming en het dient eenvoudig te herleiden te zijn welke kosten bij de beoogde voorzieningen horen.

Indien de werkzaamheden door aanvrager zelf uitgevoerd worden dienen offertes voor de aanschaf van de benodigde materialen geleverd te worden.

Onderdeel c - Bewijs bankrekening op naam van aanvrager

Als bewijs kan een recent bankrekeningafschift of een kopie van een bankpas overlegd worden, waaruit duidelijk moet blijken dat het bankrekeningnummer op naam staat van de aanvrager.

Onderdeel d - Een overzicht van eventuele andere subsidies

Als de aanvrager nog andere subsidies ontvangt voor de activiteiten, dan dient de aanvrager daar vermelding van te maken. Deze gegevens worden gebruikt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie.

Onderdeel e - Intentieverklaring

De verwachting is dat medio 2022 bevoegdheden aan de gemeente gegeven zullen worden om gebieden aan te wijzen waar zij op een nader te bepalen datum de levering van aardgas kunnen verbieden. In afwezigheid van die bevoegdheid voor de gemeente is het van belang om draagvlak voor de gebiedsgerichte aanpak bij vastgoedbezitters te borgen.

Het is van belang dat de juiste persoon de intentieverklaring namens de eigenaar van het vastgoed tekent. Het is aan de aanvrager om de intentieverklaring gepaard te doen gaan met voldoende gegevens waaruit blijkt dat deze ondertekende partij bevoegd of gemachtigd was tot de ondertekening. De intentieverklaring bevat in ieder geval een overzicht van de volgende gegevens:

  • het andere vastgoed van de vastgoedbezitter in het gebied;

  • de beoogde datum voor het aardgasvrij maken van het andere vastgoed van de vastgoedbezitter in het gebied;

  • de beoogde techniek om het vastgoed aardgasvrij te maken.

Vervreemding van het vastgoed ontslaat de eigenaar niet van de intentie om het vastgoed aardgasvrij te maken. Vervreemding aan een nieuwe eigenaar waarvan de oorspronkelijke eigenaar redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat hij of zij zal weigeren het vastgoed tijdig aardgasvrij te maken kan aangemerkt worden als een handeling in strijd met de intentieovereenkomst. Het ligt voor de hand dat de eigenaar er bij vervreemding voor zorgt dat de nieuwe eigenaar de intentie om het vastgoed aardgasvrij te maken deelt.

Vastgoed in het gebied dat verworven wordt na de verlening van de subsidie maakt geen onderdeel uit van de intentieverklaring.

Het gebied en de uiterste datum waarop het vastgoed in dat gebied aardgasvrij dient te zijn worden bepaald in het eerste artikel van ieder hoofdstuk.

Indien de intentieverklaring niet door de eigenaar, maar namens de eigenaar wordt getekend dient de intentieverklaring vergezeld te worden door bewijs dat de ondertekenende natuurlijke persoon bevoegd of gemachtigd is om deze intentieverklaring te tekenen.

Als de intentieverklaring niet van voldoende kwaliteit is kan het college op basis van de weigeringsgrond in artikel 1.6, onder 2c de subsidie lager vaststellen of zelfs weigeren.

Onderdeel f - Verklaring de-minimissteun

Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Kort samengevat komt het erop neer dat de onderneming van de subsidieaanvrager in de voorgaande drie belastingjaren (bij indiening op 10 februari 2018 gaat dit om de jaren 2016, 2017 en 2018) niet meer dan € 200.000 aan de-minimissteun (dat wil zeggen subsidies verleend onder de de-minimisverordening) vermeerderd met de aangevraagde subsidies voor dit project mag hebben ontvangen. Steun onder deze drempel valt onder de de-minimisverordening, wat betekent dat de steun niet behoeft te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

Onder onderneming verstaat de Commissie elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. In artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening wordt uiteengezet wanneer er sprake is van een zelfstandige onderneming.

Indien twee ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden, kan het voor de toepassing van de de-minimisverordening zo zijn dat deze ondernemingen als één zelfstandige onderneming worden gezien. Bij het invullen van de Verklaring de-minimissteun wordt een onderneming geacht daar rekening mee te houden. Onder de de-minimisverordening kan ook steun vallen die is vervat in leningen en garantstellingen, waarbij het mogelijk is om deze, onder voorwaarden, ook toe te passen op leningen en garantstellingen die langer dan drie jaar lopen. De voorwaarden hiervoor zijn uiteengezet in artikel 4 van de de-minimisverordening.

Onderdeel g - Geldende goedkeuringsverplichtingen

Onder geldende goedkeuringsverplichtingen wordt bijvoorbeeld bedoeld 70% van de huurders die moeten instemmen (eventuele kopers tellen niet mee) met een renovatievoorstel van de verhuurder, zoals een akkoord van de huurders wanneer de aanvrager een woningcorporatie is. Dan is volgens de wet sprake van een 'redelijk' voorstel waaraan de betrokken huurders zijn gebonden, ook de eventuele tegenstemmers (minder dan 30%). Voor VvE´s is dit de geldende meerderheid volgens het VvE-reglement. Het begrip goedkeuringsverplichting wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Tweede lid

Onderdeel a – Deze sectie regelt dat indien de aanvrager niet de eigenaar is van het vastgoed waarin de subsidiabele activiteiten gaan plaatsvinden, deze aanvrager verplicht is om een schriftelijk bewijs van instemming van de eigenaar met de subsidiabele activiteiten mee te sturen. In deze verklaring geeft de eigenaar toestemming dat de fysieke voorzieningen voor verbouw naar aardgasvrij en/of de afsluiting van het gas in het betreffende gebouw uitgevoerd mogen worden. Zijn er meerdere eigenaren dan moeten zij allen deze toestemming in een verklaring geven. Al deze verklaringen moeten bij de subsidieaanvraag gevoegd worden.

Het is ook mogelijk voor huurders om subsidie aan te vragen als een tussenkomst van de rechter noodzakelijk is geweest om de eigenaar te bewegen om de voorgestelde activiteiten uit te laten voeren. Artikel 7:243 BW voorziet op de mogelijkheid voor huurders om de eigenaar te dwingen om mee te werken met een redelijk voorstel tot het aanbrengen van isolerende voorzieningen en energie-efficiënte verwarmingsketels. Artikel 7:215 BW betreft de mogelijk voor huurders om zelf voorzieningen aan te brengen in een woonruimte. Het is in deze gevallen niet mogelijk voor de gemeente om de drie aanvullende voorwaarden te borgen nadat de huurder de woning verlaat.

Artikel 1.6 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de gronden opgenomen die als basis dienen voor een weigering van de subsidie. De gemeente acht deze gronden van dermate belang dat zij in die gevallen geen subsidie verstrekt of de subsidie naar beneden bijstelt.

Eerste lid

Onderdeel a – reeds begonnen met het nemen van fysieke voorzieningen

De subsidie is bedoeld ter stimulering van het nemen van fysieke voorzieningen voor het aardgasvrij maken van vastgoed. Daarom is in het eerste lid, bepaald dat de voorzieningen niet al getroffen zijn voordat de aanvraag is ontvangen.

Het is voor de gemeente, zonder buitensporige administratieve lasten, niet mogelijk om te bepalen wanneer voorzieningen getroffen zijn.

Gedurende de verleningsfase kan uitsluitend geconstateerd worden dat een offerte voor de te treffen voorzieningen recent en geldig is. In de praktijk is het echter eenvoudig om een recente en geldige offerte te verkrijgen, ook als het werkzaamheden betreft die reeds uitgevoerd zijn. De waarde van de offerte om dit te toetsen is zeer beperkt.

In de vaststellingsfase ontvangt de gemeente facturen en bewijzen dat facturen voldaan zijn. De datum van de facturen en de datum waarop de facturen voldaan zijn, zijn sterkere instrumenten om te controleren of de werkzaamheden uitgevoerd waren op het moment van aanvraag. Als gedurende de vaststellingsfase blijkt dat bepaalde de werkzaamheden al waren uitgevoerd kan de subsidie lager of nihil vastgesteld worden. De datum waarop voorzieningen uitgevoerd worden geacht valt samen met die van de btw-plichtige factuur van de uitvoerende partij die betrekking heeft op de uitvoering van de te subsidiëren fysieke voorzieningen. Als de aanvrager zelf de fysieke voorzieningen treft, dan is de datum van de aanschaf van noodzakelijke materialen leidend. Alle kosten die voor de aanvraagdatum gefactureerd zijn, zijn niet subsidiabel. Datzelfde geldt ook voor termijnfacturen. Termijnbedragen die vóór de aanvraagdatum gefactureerd zijn, zijn niet subsidiabel.

Voor aanvragen onder de €5000,- kan het college op basis van het recent gewijzigde artikel 13 van de ASA 2013 kiezen om toch een vaststellingsfase te vereisen. Gezien het belang van de controlemogelijkheid op de facturen zal het college in de meeste gevallen kiezen om die vaststellingsfase te vereisen.

Tweede lid

Onderdeel c – Aardgasvrij intentie

Het college heeft bijvoorbeeld gegronde reden om te weigeren subsidie te verlenen als de op grond van artikel 1.5, eerste lid, onder e vereiste intentieverklaring niet voldoende uitgewerkt of veelomvattend is. Als de vastgoedbezitter geen blijk geeft van een doordacht of binnen de voor dat gebied beoogde aanpak passende aanpak kan het college de subsidie weigeren. Voorbeelden van een aanpak die niet passend is zijn in ieder geval:

  • Niet al het vastgoed wordt aardgasvrij;

  • Het vastgoed wordt niet vóór de aardgasvrij datum aardgasvrij;

  • De voorgestelde technieken om aardgasvrij te worden zijn niet de voorkeurstechniek die uit de transitievisie warmte of de wijkaanpak volgen.

  • De voorgestelde fasering voor de uitvoering druist in tegen de fasering die volgt uit de wijkaanpak

Onderdeel d – Stromanconstructies

Deze bevoegdheid ziet erop te voorkomen dat vastgoedbezitter huurders als stroman gebruiken door huurders te stimuleren om subsidie aan te vragen voor activiteiten waarvan de vastgoedbezitter in werkelijkheid de opdrachtgever is. Een dergelijke stromanconstructie kan zich voordoen als een vastgoedbezitter verplichtingen op grond van artikel 1.5, eerste lid, onder e of artikel 1.7 probeert te ontlopen.

Onderdeel f – Deze weigeringsgrond wordt toegepast als al eerder subsidie werd verleend voor het aardgasvrij maken van het vastgoed en het college de redelijkerwijs de verwachting zou mogen hebben dat het vastgoed al aardgasvrij is.

Het college gebruikt deze weigeringsgrond ook om het subsidiebedrag voor voorzieningen in verblijfsobjecten binnen een pand met meerdere woningen te verlagen in het geval dat er al eerder voor een collectieve installatie in dat pand met meerdere woningen een subsidie is verleend. Het reeds verleende subsidiebedrag dat voor een soortgelijke activiteit per aardgasvrije woning is verleend voor de collectieve installaties wordt in mindering gebracht op het maximale subsidiebedrag voor die activiteit in het verblijfsobject.

Artikel 1.7 Aanvullende verplichtingen

Conform de ASA worden voor de aanvrager verplichtingen gesteld. Op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b AWB kan het college vóór de vaststelling van de subsidie overgaan tot intrekking als niet aan deze voorwaarden is voldaan. Op grond van artikel 4:49 ,eerste lid, onder c AWB kan het college na de vaststelling van de subsidie overgaan tot intrekking als niet aan deze voorwaarden is voldaan. Na intrekking vordert het college de eventuele uitbetaalde subsidie terug.

Onderdeel 1: Binnen één jaar na de beschikkingsdatum dienen de activiteiten volledig te zijn uitgevoerd. Er zijn situaties denkbaar waarbij dit, bijvoorbeeld door externe factoren, niet haalbaar is. De aanvrager is verplicht om dit bij de subsidieaanvraag kenbaar te maken. Het college kan in dat geval akkoord gaan met de afwijkende uitvoeringsperiode. Indien na het afgeven van de verleningsbeschikking blijkt dat door onvoorziene omstandigheden de activiteiten niet binnen één jaar kunnen worden uitgevoerd, de aanvrager dit bij het college dient te verzoeken. Dit verzoek dient voorzien te zijn van een stevige onderbouwing waaruit o.a. blijkt dat de opgelopen vertraging niet redelijkerwijs te voorzien was. Als het verzoek ingediend is voor de gestelde termijn verstreken is kan het college kan hiermee akkoord gaan.

Onderdelen 2 en 6: De belangrijkste verplichting, zoals bedoeld onder b en g, is dat de aanvrager na het aardgasvrij maken van de woning deze niet weer van aardgas mag voorzien. Voor verhuurders geldt dat zij dienen te verzekeren dat de huurder geen beschikking heeft tot aardgas.

Onderdeel 4: Bij het verkrijgen van vergunningen voor de subsidiabele activiteiten, kan bijvoorbeeld aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gedacht worden. Of en welke vergunning vereist is, zal sterk afhangen van het gebouw waarin de voorzieningen worden uitgevoerd.

Indien een eigenaar of huurder van een woonboot met ligplaatsvergunning het voornemen heeft om de woonboot te gaan verbouwen naar aardgasvrij, zal deze aanvrager een omgevingsvergunning, of een gedoogbeschikking nodig kunnen hebben op grond van het Gedoogkader Woonboten Amsterdam.

Artikel 1.8 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Bij het doen van een verzoek tot vaststelling van de subsidie zal de aanvrager de in dit artikel en de in artikel 14 van de ASA 2013 opgenomen documenten moeten overleggen.

Onderdeel 1 – betaalde facturen worden gevraagd, omdat het college daaruit redelijkerwijs moet kunnen afleiden dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Gevraagd wordt in feite om kopieën van de facturen. Indicatoren van een kwalitatief goede offerte zijn als de vermelding van de volgende gegevens:

  • De volledige naam van de leverancier en die van de aanvrager De juridische naam is vermeld. De handelsnaam kan ook, als die in combinatie met het adres en woonplaats bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd.

  • Het volledige adres van de leverancier en dat van de aanvrager Het adres waar de leverancier feitelijk is gevestigd is vermeld. Vermelding van alleen een postbusnummer is niet voldoende.

  • Het volledige btw-nummer van de leverancier

  • Het KvK-nummer van de leverancier

  • De datum waarop de factuur is uitgereikt

  • de aard van de goederen of diensten die de leverancier heeft geleverd

  • de hoeveelheid van de goederen of de omvang van de diensten die de leverancier heeft geleverd

  • de datum waarop de goederen of diensten zijn geleverd

  • het bedrag dat de leverancier in rekening brengt, exclusief btw het btw-tarief dat de leverancier in rekening brengt

  • het btw bedrag

Verzamelfacturen waarvan slechts een deel van de kosten subsidiabel zijn dienen voldoende duidelijk uitgesplitst te zijn, zodat beoordeeld kan worden welk deel van de kosten subsidiabel is. De aanvrager dient er zorg voor te dragen dat de subsidiabele kosten op de factuur voldoende duidelijk aangemerkt zijn. De gegevens op de facturen dienen aan de sluiten bij de gegevens in het verslag van uitvoering, zoals bedoeld onder artikel 14, tweede lid, onder a ASA2013 en het dient eenvoudig te herleiden te zijn welke kosten bij de beoogde voorzieningen horen.

Het gevraagde betaalbewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit een bankrekeningafschrift van de betaling of een schriftelijke verklaring van de partij die de facturen heeft verstuurd dat de facturen die betrekking hebben op de subsidiabele activiteiten voldaan zijn.

De betaalde factuur aan de netbeheerder dient aangeleverd te worden als er subsidie is verleend voor het laten verwijderen van de aardgasaansluiting uit het vastgoed. Deze factuur fungeert tevens als schriftelijke bewijs dat het vastgoed van het aardgas is afgesloten;

Onderdeel 2

Als de aanvrager nog andere subsidies ontvangt voor de activiteiten, dan dient de aanvrager daar vermelding van te maken. Deze gegevens worden gebruikt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie.

Artikel 1.9 directe vaststelling

Artikel 13 (jo. artikel 17) van de ASA 2013 bepaalt dat subsidies tot en met € 5.000,- door het college direct moeten worden vastgesteld (en uitbetaald), zonder dat de subsidieontvanger daarvoor nog een verantwoording van de besteding van de subsidiegelden hoeft in te dienen. Artikel 2, derde lid, van de ASA 2013 bepaalt echter dat middels een bijzondere regeling hiervan kan worden afgeweken als de aard van de subsidie of het beoogde doel van de te subsidiëren activiteit daartoe noodzaken. Gelet op het potentiële frauderisico dat gepaard gaat met deze subsidie en de hogere uitvoeringskosten die het tegengaan van dat risico met zich meebrengt, wordt een dergelijke afhandelingswijze in dit geval niet wenselijk gevonden. Om die reden wordt in het eerste lid van dit artikel bepaald dat voor subsidies onder de €5000,- een schriftelijke aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend.

Het tweede lid van dit artikel ziet er in aanvulling op de ASA2013 op, dat ook voor subsidies onder de €5000,- een termijn geld waarbinnen de aanvragen tot vaststelling dienen te worden ingediend. Deze termijn is gelijk gesteld aan de termijn die uit de ASA2013 volgt voor subsidies tussen de €5000,- en €50.000,-.

Hoofdstuk 2 Stadsbrede subsidie

De artikelen in dit hoofdstuk zien op een subsidie voor de hele stad Amsterdam, met uitzondering van de gebieden die in de volgende hoofdstukken worden gedefinieerd. Het betreft daarmee een voortzetting van de subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij.

Artikel 2.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Het gebied is voor dit hoofdstuk gelijk aan de gemeentegrenzen van de gemeente Amsterdam met uitzondering van de gebieden die in de andere hoofdstukken zijn aangewezen. Naarmate er in de volgende hoofdstukken meer gebieden aangewezen worden zal dit gebied dus kleiner worden. De bedoeling hiervan is te borgen dat er ook een subsidie is als het vastgoed niet ligt binnen een gebied waar de gemeente al met de wijkaanpak begonnen is.

Tweede lid

Met dit lid wordt voor deze subsidie bepaald wat de streefdatum is om al het vastgoed in het aangewezen gebied aardgasvrij te maken. Het is de bedoeling om met deze streefdatum aansluiting te zoeken bij de Transitie Visie Warmte en de wijkplannen die uit de wijkaanpak volgen. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c). De datum voor dit gebied (de hele stad) is bepaald op 31 december 2040, zodat deze samenvalt met de ambitie die volgt uit het coalitieakkoord ‘Een Nieuw Lente, Een Nieuw Geluid’.

Artikel 2.2 Subsidieplafond

Voor woningen, panden met meerdere woningen, kleinschalige transformatie en collectieve installaties is in het eerste lid €3.000.000.- beschikbaar gesteld. Dit kan tussentijds worden aangepast door het college.

Voor bedrijven en maatschappelijke organisaties is in het tweede lid € 500.000.- beschikbaar gesteld. Ook dit bedrag kan tussentijds worden aangepast door het college.

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn. Een subsidieaanvraag kan in principe iedere mogelijke combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten. Het is onmogelijk dat een pand met meerdere woningen tegelijkertijd ten dele en geheel aardgasvrije wordt, waardoor activiteiten uit het derde onderdeel de activiteiten uit het eerste onderdeel uit sluiten voor zo ver die laatste betrekking hebben op het gehele pand met meerdere woningen.

Eerste onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er allemaal toe dat een bestaande woning wordt omgezet in een aardgasvrije woning. Voor verschillende woningen kan een verschillende combinatie van activiteiten nodig zijn. Er is subsidie voor het omzetten van de warmtevoorziening, warm water voorziening en de kookvoorziening. Ook is er een subsidie voor de afsluitkosten die door de netbeheerder in rekening wordt gebracht.

Tweede onderdeel

De activiteiten bij dit onderdeel leiden er allemaal toe dat een woning die bij een kleinschalige transformatie ontstaat, er is in deze gevallen geen sprake van nieuwbouw en het gaat altijd om minder dan 25 woningen, aardgasvrij wordt. Voor verschillende woningen kan een verschillende combinatie van voorzieningen nodig zijn. Er is subsidie voor het omzetten van de warmtevoorziening, warm water voorziening en de kookvoorziening. Er is bij kleinschalige transformatie geen subsidie voor afsluitkosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht.

Derde onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel zien op panden met meerdere woningen met collectieve installaties, waar het als gevolg van gefragmenteerd bezit vaak erg moeilijk kan zijn om het gehele pand met meerdere woningen aardgasvrij te maken. Deze panden met meerdere woningen worden als gevolg van de onder dit onderdeel genoemde activiteiten ten dele aardgasvrij. Met “ten dele” wordt bedoelt dat een deel van de verblijfsruimten binnen het pand met meerdere woningen niet aardgasvrij wordt. In een pand met meerdere woningen met blokverwarming kan dit betekenen dit de collectieve installatie voor de gehele flat door een aardgasvrije vervangen wordt, maar dat slechts sommige van de verblijfsruimten ook de aan die verblijfsruimte verbonden aardgasaansluiting laten verwijderen. Met “ten dele” wordt niet bedoeld dat de individuele subsidiabele activiteiten slechts leiden tot een reductie in het aardgasgebruik, omdat er bijvoorbeeld een installatie wordt geplaatst uitsluitend tijdens piekbelasting aardgas gebruikt.

Vierde en vijfde onderdeel

Het vierde en vijfde onderdeel regelen een subsidie voor het aardgasvrij maken van respectievelijk bestaand maatschappelijke vastgoed of een bestaande bedrijfsruimte door het uitvoeren van één of meerdere van de volgende activiteiten:

  • de gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

  • de gasgestookte tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

  • het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

Voor de eerste twee is essentieel dat de bestaande installatie gasgestookt is, installaties op hout of andere fossiele brandstoffen dan gas komen niet in aanmerking voor subsidie.

De begrippen maatschappelijk vastgoed en bedrijfsruimte zijn gedefinieerd in artikel 1.1.

Zesde onderdeel

Het zesde onderdeel regelt een subsidie om bestaande bedrijfsruimte of bestaande maatschappelijk vastgoed aardgasvrij te maken door bestaande aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen om te zetten naar aardgasvrije. Ook hier is essentieel dat een bestaand bedrijfsmiddelen omgezet wordt.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

Eerste lid

Dit lid regelt welke kosten subsidiabel zijn voor de in artikel 2.3, onderdelen 1 tot en met 5 genoemde activiteiten. De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Uitgekeerd wordt een totaalbedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

Omdat met deze regeling het doel, en niet de techniek, centraal gesteld wordt, kunnen de voorzieningen divers zijn. Voorzieningen en kosten worden daarom niet nader gespecificeerd; zo min mogelijk voorzieningen worden dan uitgesloten.

De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.

Tweede lid

Dit lid regelt welke kosten subsidiabel zijn voor de in artikel 2.3, onderdeel 6 genoemde activiteit, te weten subsidie voor bedrijfsmiddelen. In dit geval zijn uitsluitend meerkosten subsidiabel. Meerkosten betreffen het verschil tussen een nieuw gasverbruikend bedrijfsmiddel en een nieuw aardgasvrij bedrijfsmiddel. Er is bewust gekozen om een ‘nieuw’ gasverbruikend bedrijfsmiddel als referentie te nemen. Andere oplossingen waarbij meer rekening gehouden wordt met de huidige waarde van het bestaande bedrijfsmiddelen zijn in de praktijk niet uitvoerbaar, omdat er teveel sterk uiteenlopende bedrijfsmiddelen zijn, waardoor de bepaling van de waarde van het bedrijfsmiddel de kans op willekeur zou vergroten.

Op grond van artikel 2.7, derde lid wordt de aanvrager gevraagd om een onderbouwde kostenraming te geven voor een nieuw aardgas verbruikend bedrijfsmiddel. De kosten van het aardgasvrije bedrijfsmiddel blijken uit de offertes die de aanvrager op grond van artikel 1.5, eerste lid, onderdeel b moet overleggen. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

Op grond van artikel 2.8, vierde lid kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als de onderbouwde raming van de investeringskosten van het aardgas gebruikende bedrijfsmiddel niet redelijk is.

Derde lid

Dit lid regelt welke kosten geen onderdeel van de subsidiabele kosten kunnen zijn. Kosten(soorten) die in dit lid genoemd zijn worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend, ook niet als deze op basis van het eerste of tweede lid wel tot de subsidiabele kosten gerekend zouden kunnen worden.

Onderdeel a

Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd.

Onderdeel b

De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de investering in de isolatievoorziening zichzelf terugverdient door de daling in energielasten als gevolg van het afgenomen energieverbruik. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden.

Onderdeel c

De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen als gevolg van de besparing op de energierekening vanwege de vergoeding die gegeven wordt voor de levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Verder zijn er adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen gefinancierd kunnen worden.

Onderdeel d

Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.

Onderdeel e

Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. ‘Olie, butaangas of kolen’ vormen als zodanig geen limitatieve opsomming, de/alle andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.

Onderdeel f

De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.

Onderdeel g

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder deze subsidie niet was gezet.

2.5 Hoogte van de subsidie

In dit artikel wordt per activiteit bepaald wat de maximale subsidie is. De maximale subsidiebedragen zijn zo vormgegeven dat er maximaal €3000,- subsidie per aardgasvrije woning is. Daar komen de afsluitkosten van het aardgasnet nog bovenop. Voor woningen geldt dat de subsidiabele kosten tot het maximumbedrag vergoed worden.

Derde lid – collectieve installaties

Het maximale subsidiebedrag wordt gelijk aan de voorgaande leden gemaximeerd op €2000,- per woning voor een aardgasvrije gasinstallatie en €5000,- per woning voor een aardgasvrije tapwater installatie, omdat een pand met meerdere woningen op basis van de activiteiten, zoals genoemd onder artikel 2.3, onder 3 slechts ten dele aardgasvrij wordt zijn de kosten voor het treffen van die voorzieningen ook slechts ten dele subsidiabel. De subsidiabele kosten zijn evenredig met het deel van het complex dat aardgasvrij wordt als gevolg van de voorzieningen.

Voorbeeld 1:

Een VvE van een pand met meerdere woningen met 50 woningen en een collectieve verwarmings- en tapwaterinstallatie wil subsidie aanvragen. Alle 50 deze woningen zijn aangesloten op de installatie; 10 van de woningen koken al elektrisch en hebben geen individuele woning gebonden gasaansluiting. Na de uitvoering van de beoogde voorzieningen is de collectieve verwarmings- en tapwater installatie aardgasvrij. Bovendien hebben 20 woningeigenaren de intentie uitgesproken binnen een jaar elektrisch te gaan koken en de individuele woning gebonden gasaansluiting te laten verwijderen. Dit betekent dat er na alle activiteiten 30 aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen zullen zijn. Het vervangen van de gasinstallatie met een WKO installatie voor het gehele pand met meerdere woningen kost €200.000,-. De afsluiting van het aardgas voor de collectieve installatie kost €5.000.

   

afbeelding binnen de regeling

Dit bedrag is echter hoger dan de maximale subsidie per aardgasvrije woning. Deze bestaat uit €2000,- voor de verwarmingsinstallatie (activiteit 2.3, onderdeel 3a) en €500,- voor de verwarmingsinstallatie (artikel 2.3, onderdeel 3b).

Aardgasvrij ruimteverwarming

Aardgasvrije tapwater

De maximale subsidie voor het omzetten van de verwarmingsinstallatie is daarom in dit geval €75.000,- Daar bovenop komt dan nog de subsidie voor het afsluiten van het aardgas (activiteit 2.4, derde lid onder c). €.5000,-. De maximale subsidie is daarom €80.000,-.

De 20 eigenaren en bewoners (en de VvE namens hen) die de intentie hebben uitgesproken om elektrisch te gaan koken en hun individuele woning gebonden gasaansluiting laten verwijderen kunnen vervolgens ook nog subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, onderdelen 1c en 1d.

Voorbeeld 2:

Een VvE van een pand met meerdere woningen met 100 woningen en een gasgestookte collectieve verwarmingsinstallatie wil subsidie aanvragen. 95 van de woningen zijn aangesloten op de installatie en 5 van de woningen in het pand met meerdere woningen zijn al op eigen houtje aardgasvrij en drie daarvan willen niet overstappen naar de collectieve installatie. In 10 van de woningen in het pand met meerdere woningen, waaronder de 5 aardgasvrije, wordt elektrisch gekookt. De helft van de woningen heeft een gasgestookte tapwater voorziening. De ander helft heeft een elektrische tapwater voorziening.

De VvE en alle bewoners behalve één besluiten om aardgasvrij te worden met behulp van stadwarmte. Deze éne bewoner zegt een emotionele verbinding met zijn geiser en gaskookplaat te hebben. Na de uitvoering van de beoogde voorzieningen is de collectieve verwarmingsinstallatie aardgasvrij.

Dit betekent dat er na alle activiteiten 94 extra aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen zullen zijn. 5 van de woningen waren al aardgasvrij, daar is dus geen subsidie voor. 1 woning blijft aan het aardgas. Het vervangen van de gasinstallatie met stadswarmte voor het gehele pand met meerdere woningen kost €250.000,-. De afsluiting van het aardgas voor de collectieve installatie kost €5.000.

afbeelding binnen de regeling

Dit bedrag is hoger dan de maximale subsidie per woning. Deze bestaat uit €2000,- voor de verwarmingsinstallatie. (artikel 2.3, onderdeel 3a).

Aardgasvrij ruimteverwarming

De maximale subsidie voor het omzetten van de verwarmingsinstallatie is daarom in dit geval €188.000,- Daar bovenop komt dan nog de subsidie voor het afsluiten van het aardgas (artikel 2.3, onder 3c). €.5000,-. De maximale subsidie is daarom €193.000,-.

De 89 eigenaren en bewoners (of de VvE namens hen) die de intentie hebben uitgesproken om elektrisch te gaan koken en hun individuele woning gebonden gasaansluiting laten verwijderen kunnen vervolgens ook nog subsidie aanvragen voor op grond van artikel 2.3, onder 1c en 1d. Voor de 10 aardgasvrije woningen en de ene bewoner die niet aardgasvrij wil worden is er geen subsidie op grond van artikel 2.3, onder 1c en 1d.

Bovendien kunnen de 49 eigenaren en bewoners (of de VvE namens hen) die niet vooraf al elektrisch warm tapwater opwekken en de intentie hebben uitgesproken om over te stappen naar de collectieve tapwater installatie bestaat de mogelijkheid om subsidie aan te vragen op op grond van artikel 2.3, onder 1b. Voor de 50 reeds aardgasvrije tapwater installaties is er geen subsidie. Dus ook de drie woningbezitters die hun woning al aardgasvrij hadden, maar toch naar de collectieve installatie overstappen krijgen geen subsidie. Als vanzelfsprekend is er ook geen subsidie voor de ene bewoner die zijn woning niet aardgasvrij wil maken.

Eerste lid onder d en derde lid onder c – afsluiten aardgas

Met het (laten) afsluiten van de woning vastgoed is aansluiting gezocht met de tarieven, zoals deze vooraf zijn vastgesteld door de netbeheerder die in Amsterdam actief is. Op de website van de netbeheerder zijn de tarieven terug te vinden, zowel voor particuliere als zakelijke afsluitingen.

Vierde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 4. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, eerste en derde lid. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn maatschappelijk vastgoed aardgasvrij maakt, wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7, tweede lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 60.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op de maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 120.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er voortaan 20.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Vijfde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 6. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, eerste en derde lid. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn bedrijfsruimte aardgasvrij maakt wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7, tweede lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 30.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 60.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er 10.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Zesde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aanschaffen van aardgasvrije bedrijfsmiddelen. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 6. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, tweede en derde lid. De subsidiabele kosten zijn in dit geval de meerkosten van een aardgasvrij bedrijfsmiddelen t.o.v. een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel dat hetzelfde doet. Als gevolg van dit artikel is de helft van deze meerkosten subsidiabel. Daarbij geldt bovendien een maximumsubsidie van € 1.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan gedaan worden als er sprake is van € 2.000,- of meer meerkosten. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Zevende lid

De subsidie mag gecombineerd worden met andere subsidieregelingen. Dit kunnen andere subsidies van de gemeente Amsterdam zijn, maar ook subsidies van andere overheden. Als voorwaarde geldt dat het totaal van subsidies niet de totale subsidiabele kosten mogen overschrijden. Meldplicht van reeds ontvangen en nog te ontvangen subsidies ligt bij de aanvrager. Onder artikel 1.5, eerste lid, onder d en artikel 1.8, tweede lid wordt de aanvrager om deze gegevens gevraagd.

Artikel 2.6 De aanvrager

Zowel huurders als eigenaren in de vorm van particulieren, woningcorporaties, of andere entiteiten kunnen subsidie aanvragen voor het geheel aardgasvrij maken van woningen (artikel 2.3, onder 1 en 2) of het realiseren van aardgasvrije woningen in een kleinschalige transformatie. Onder eigenaren worden ook de bedrijfsmatige eigenaren van bestaande woningen verstaan die deze woningen bedrijfsmatig exploiteren.

Voor de woningcorporaties en ondernemingenkunnen vanuit het staatssteunrechtelijke kader andere eisen gelden dan voor particulieren. Zeker als er veel woningen door één aanvrager aardgasvrij worden gemaakt, zouden de subsidiabele kosten daarvan hoog kunnen zijn. Corporaties dienen aan de eisen te voldoen die vanuit de staatssteunregels voor hen gelden volgen.

VvE’s kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen.

Eerste lid

Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met meerdere woningen subsidie aanvragen (art. 2.3, onder 3). Huurders zijn hiervan uitgesloten. Huurders hebben onvoldoende belang bij een op een pand met meerdere woningen gerichte aanvraag, omdat zij bijna nooit partij zijn als er sprake is van een VvE of andere rechtspersoon.

Tweede lid

Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met maatschappelijk vastgoed of bedrijfsruimten subsidie aanvragen (art. 2.3, onder 4, 5 en 6). Huurders zijn hiervan uitgesloten.

Artikel 2.7 bij de aanvraag in te dienen gegevens

Als gevolg van de specifieke subsidiabele activiteiten in dit gebied zijn aanvullend specifieke gegevens noodzakelijk.

Eerste lid – Collectieve installatie

Onderdeel a, b en c

Om inzicht te krijgen in de aantallen woning waar een collectieve aanvraag betrekking op heeft zijn de onder dit gevraagde gegevens noodzakelijk. Het gevraagde overzicht zou een tabelvorm aan kunnen nemen die lijkt op de onderstaande:

Straat

Huis#

Toev.

Na voorzieningen verbonden aan collectieve tapwater installatie

Na voorzieningen verbonden aan collectieve verwarmingsinstallatie

Individuele gasaansluiting

Verwijderd individuele gasaansluiting

Prinsengracht

342

HS

1

1

1

 

Prinsengracht

342

1A

1

1

1

1

Prinsengracht

342

1V

1

1

1

1

Prinsengracht

342

2A

1

1

 
 

Prinsengracht

342

2V

1

1

1

1

Prinsengracht

342

3

1

1

1

1

Prinsengracht

344

HS

1

1

1

 

Prinsengracht

344

1

 

1

1

 

Prinsengracht

344

2

 

1

1

1

Prinsengracht

344

3

 

1

 
 

Totaal

 
 

7

10

8

5

1 = ja

0 = nee

Onderdeel d

Bewijs dat de aanvrager gemachtigd is de aanvraag te doen kan verschillende vormen aannemen, Bij een VvE bijvoorbeeld een afschrift van de notulen van de VvE vergadering waaruit blijkt dat de leden instemmen met de activiteiten waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft. Bij een stichting een handtekening van een daartoe bevoegd bestuurder

Tweede lid - energierekening

Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, vierde en vijfde lid, zijnde subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, worden gevraagd om een recente energierekening voor een periode van een jaar mee te sturen. Het is aan de aanvrager zelf om te bepalen of ze de rekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor meesturen. Deze ruimte is gelaten, omdat energiebedrijven niet altijd even regelmatig facturen. Er is bewust gekozen om niet de gegevens van het lopende jaar te gebruiken, omdat deze gegeven niet compleet zijn en extrapolatie van gedeeltelijke gebruiksgegevens tot discussie en willekeur zou kunnen leiden. Bovendien zou het gebruik van huidige jaargegeven aanvragers kunnen stimuleren om extra gas te verkwisten. De maximale subsidie per bespaarde m3 aardgas is immers hogers dan de prijs van dat aardgas. De gebruiksgegevens op deze energierekening worden gebruikt om te bepalen hoeveel aardgas er bespaard zal worden met de subsidiabele activiteiten. Deze informatie is van belang om de subsidiehoogte te bepalen op grond van artikel 2.5, vierde en vijfde lid, onderdelen a. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.

Derde lid - aardgasverbruikend bedrijfsmiddel

Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, zesde lid, zijnde subsidie voor de aanschaf van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, worden gevraagd een onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat het bestaande aardgasverbruikend bedrijfsmiddel zou kunnen vervangen mee sturen. Onderbouwing van die raming kan met behulp van een recente offerte of een unieke productomschrijving. Er is gekozen om zowel een recente offerte of een unieke productomschrijving te accepteren. Met een unieke productomschrijving wordt gedoeld op een naam van een specifiek product op basis waarvan het college kan bepalen hoeveel dat product kost. Een screenshot van een website waar het product te koop staat en waarbij de prijs vermeld staat zouden dat doel goed dienen. Er is gekozen om niet uitsluitend een offerte te accepteren, omdat het college zich ervan bewust is dat het niet altijd even makkelijk is om een offerte voor een product te krijgen, vooral als men dat product eigenlijk niet eens aan wil schaffen, maar simpelweg de offerte nodig heeft om in aanmerking te komen voor subsidie. De unieke productomschrijving is laagdrempeliger. De informatie uit deze raming wordt gebruikt om de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, tweede lid en indirect de hoogte van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, te bepalen. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een vergeefs herhaald verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.

Vierde lid – geen intentieverklaring vereist voor huurders

In afwijking van artikel 1.5, eerste, lid onder e is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld artikel 2.3 niet verplicht om een schriftelijke, door de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde natuurlijke persoon getekende intentieverklaring te overleggen, waaruit blijkt dat de eigenaar al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de vastgestelde datum aardgasvrij zal proberen te maken, te overleggen.

Het gebied en de datum aardgasvrij zijn in artikel 2.1 bepaald.

Het zou het aanvragen van subsidie door huurders in veel gevallen onmogelijk maken als zij de gevraagde intentieverklaring zouden moeten leveren. Van eeen individuele huurder kan niet verlangd worden om de plannen van de vastgoed eigenaar in het gehele gebied kennen. Om die reden zijn huurder die subsidie aanvragen op grond van dit hoofdstuk uitgezonderd van de verplichting om de intentieverklaring mee te sturen.

De weigeringsgronden in artikel 1.6, tweede lid onder c en d stelt het college in de gelegenheid om te verzekeren dat huurders niet door eigenaren worden gebruikt om te ontkomen aan het leveren van de gevraagde intentieverklaring.

Artikel 2.8 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat een specifieke uitwerking van weigeringsgronden voor subsidieaanvragen op grond van het stadsbrede hoofdstuk.

Eerste lid

Met deze weigeringsgrond wordt uitgesloten dat subsidie kan worden aangevraagd na 31 december 2022. Voor onvolledige aanvragen, die tijdig ingediend zijn, geldt dat de indiener de gebruikelijke eenmalige gelegenheid krijgt om deze binnen twee weken aan te vullen.

Tweede lid

Met deze weigeringsgrond worden aanvragers die hun woning van de collectieve installatie af willen sluiten uitgesloten van subsidie. In afwezigheid van een gebiedsgericht plan waaruit blijkt dat een geïndividualiseerde warmteoplossing beoogd is, wordt met deze weigeringsgrond verzekert dat collectieve oplossingen niet afgebroken worden.

Derde lid

Dit artikellid regelt dat het college kan weigeren subsidie te verlenen als voor dezelfde activiteit gelijktijdig subsidie wordt aangevraagd op grond van zowel artikel 2.3, vierde en vijfde lid. Aanvragen op grond van het vijfde lid worden geweigerd als het college voornemens is subsidie te verlenen op grond van het vierde lid. Voor subsidies op grond van het vierde lid gelden strengere voorwaarden, maar deze subsidies kennen ook gunstigere voorwaarden. In situatie waar subsidies niet gelijktijdig, maar na elkaar worden aangevraagd wordt gebruik gemaakt van de weigeringsgrond in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel f.

Vierde lid

Dit artikellid regelt een specifieke weigeringsgrond met betrekking tot de subsidie voor aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid. De subsidiabele kosten en uiteindelijk de hoogte van deze subsidie wordt bepaald op basis van het verschil in prijs tussen een aardgasvrije en een aardgasverbruikende variant van het bedrijfsmiddel (lees hierover meer bij de toelichting bij artikel 2.4, tweede lid en artikel 2.5, zesde lid). Deze situatie schept een prikkel voor de aanvrager om een zo goedkoop mogelijk aardgasverbruikend alternatief op te voeren. Een goedkoper aardgasverbruikend alternatief leidt immers tot hogere subsidiabele kosten en dus tot een hogere maximale subsidie. Deze weigeringsgrond maakt het mogelijk om in het geval van onredelijk goedkope aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen de subsidie lager vast te stellen of te weigeren.

Artikel 2.9 Verantwoording en vaststelling subsidie

Om inzicht te krijgen hoeveel woningen er bij een collectieve aanvraag nu daadwerkelijk aardgasvrij zijn geworden dient de aanvrager daarvan een overzicht in te dienen. Een dergelijk overzicht zou er als volgt uit kunnen zien:

Straat

Huis#

Toev.

Individuele gasaansluiting verwijderd

Prinsengracht

342

HS

Was niet aanwezig

Prinsengracht

342

1A

Niet verwijderd

Prinsengracht

342

1V

SBA – 00012577

Prinsengracht

342

2A

Was niet aanwezig

Prinsengracht

342

2V

SBA – 00012577

Prinsengracht

342

3

SBA – 00012590

Prinsengracht

344

HS

Was niet aanwezig

Prinsengracht

344

1

Was niet aanwezig

Prinsengracht

344

2

Zie bijlage C1

Prinsengracht

344

3

Was niet aanwezig

Totaal

 
 
 

Als bewijs van afsluiting kunnen het SBA-nummer van de aanvraag van subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld onder artikel 2.3, onder 1c of 1d voor die woning of een kopie van de betaalde factuur voor afsluiting van het aardgasnet van die woning dienen.

Hoofdstuk 3 Wildemanbuurt

Dit hoofdstuk ziet op een subsidie voor een specifieke buurt.

Artikel 3.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 2 van het college van B&W van 19 november 2019. Met dit besluit is bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1 – Overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Wildeman’ rood gemarkeerd.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2 – Figuur 2 – Detailkaart waarin het gebied ‘Wildemanbuurt’ blauw gemarkeerd is

De volgende postcodes worden geacht binnen het gebied te liggen.

1068AB

1068BA

1068CA

1068AC

1068BB

1068CB

1068AD

1068BC

1068CC

1068AE

1068BD

 

1068AJ

1068BE

1068DB

1068AG

1068BG

1068DC

1068AH

1068BH

1068DD

1068AK

1068BJ

1068DJ

1068AL

1068BK

1068DG

1068AM

1068BL

1068DH

1068AN

1068BM

1068DK

1068AP

1068BN

1068DL

1068AR

1068BP

1068DE

1068AS

1068BR

1068DM

1068AT

1068BS

1068DN

1068AV

1068BT

1068DP

1068AW

1068BV

1068DR

1068AX

1068BW

1068DS

1068AZ

1068BX

1068DT

 

1068BZ

1068DV

1068EA

 

1068DW

1068EB

1068LD

1068DX

1068EC

1068LE

1068DZ

1068ED

1068LJ

 

1068EE

1068LK

1068MA

1068EJ

1068LL

1068MB

1068EG

1068LM

1068MC

1068EH

1068LN

1068MD

1068EN

1068LP

1068ME

1068EP

1068LS

1068MG

1068ER

1068LR

1068MH

1068ES

1068LT

1068MJ

1068ET

1068LV

1068MK

1068EV

1068LW

1068ML

 

1068LX

1068MT

1068XB

1068LZ

 

1068XC

 

1068SL

1068XD

1068ZA

1068SM

1068XE

1068ZB

1068SR

1068XH

1068ZC

1068ST

1068XG

1068ZD

1068SW

1068XJ

1068ZE

1068PP

1068XK

1068ZG

1068PR

1068XL

1068ZH

1068PN

1068XM

1068ZJ

 

1068XN

 
 

1068XP

 
 

1068XR

 
 

1068XS

 
 

1068XT

 
 

1068XV

 
 

1068XW

 
 

1068XX

 
 

1068XZ

 
 

Tweede lid

Met dit lid wordt voor dit hoofdstuk bepaald dat de streefdatum om al het vastgoed in de Wildeman buurt aardgasvrij te maken 31 december 2030 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Artikel 3.2 Subsidieplafond

Met dit artikel wordt, conform artikel 4:22 Awb, het subsidieplafond voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk bepaald.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten, binnen het in artikel 3.1, eerste lid bepaalde gebied, subsidiabel zijn. Een subsidieaanvraag kan ook een combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten.

Eerste onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er toe dat de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie in een bestaande woning wordt omgezet aardgasvrije. Het is daarbij niet nodig dat de woning als geheel aardgasvrij wordt. De activiteit voorziet daarmee in de mogelijkheid voor aanvragers om, zonder in te grijpen in de kookvoorzieningen in de woning, toch subsidie te ontvangen.

Tweede onderdeel

De activiteiten in dit onderdeel leiden er toe dat de gasgestookte kookinstallatie en de gasaansluiting in de woning verwijderd worden. Subsidie voor deze activiteit kan afzonderlijk aangevraagd worden van de activiteit in het eerste onderdeel, maar in dat geval moeten de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie wel al aardgasvrij zijn. De woning moet immers wel aardgasvrij zijn, nadat deze activiteiten zijn uitgevoerd. Hoewel er sprake is van een woning waar al eerder subsidie voor is aangevraagd op basis van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam, maakt het college in deze gevallen in principe geen gebruik van de weigeringsgrond in artikel 1.6, tweede onderdeel, onder f, sub iv.

Artikel 3.4Subsidiabele kosten

De in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Uitgekeerd wordt een totaalbedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

Omdat met deze regeling het doel, en niet de techniek, centraal gesteld wordt, kunnen de voorzieningen divers zijn. Voorzieningen en kosten worden daarom niet nader gespecificeerd; zo min mogelijk voorzieningen worden dan uitgesloten.

De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.

Eerste onderdeel: Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd.

Tweede onderdeel: De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de isolatievoorziening zichzelf terugverdienen door de daling in energielasten die het afgenomen energieverbruik veroorzaakt. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden. Bovendien kan vanaf 2 september 2019 voor isolatiemaatregelen gebruik gemaakt worden van de subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) die het Rijk aanbied.

Derde onderdeel: De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen de besparing op de energierekening door de vergoeding die gegeven wordt voor de terug levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen betaald kunnen worden.

Vierde onderdeel: Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.

Vijfde onderdeel: Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. Olie, butaangas of kolen vormen geen limitatieve opsomming, andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.

Zesde onderdeel: De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.

Zevende en achtste onderdeel: Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder subsidie niet was gezet.

Artikel 3.5 Hoogte van de subsidie

In dit artikel wordt per activiteit bepaald wat de maximale subsidie is. De maximale subsidiebedragen zijn zo vormgegeven dat er maximaal €3500,- subsidie per aardgasvrije woning is. Voor woningen geldt dat de subsidiabele kosten tot het maximumbedrag vergoed worden.

derde lid

De subsidie mag gecombineerd worden met andere subsidieregelingen. Dit kunnen andere subsidies van de gemeente Amsterdam zijn, maar ook subsidies van andere overheden. Als voorwaarde geldt dat het totaal van subsidies niet de totale subsidiabele kosten mogen overschrijden. Meldplicht van reeds ontvangen en nog te ontvangen subsidies ligt bij de aanvrager. Onder artikel 1.5, eerste lid, onder d en artikel 1.8, onder twee wordt de aanvrager om deze gegevens gevraagd.

Artikel 3.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Als gevolg van de specifieke subsidiabele activiteiten in dit gebied zijn aanvullend specifieke gegevens noodzakelijk.

In afwijking van artikel 1.5, eerste lid, onder e is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten, zoals bedoeld artikel 3.3, niet verplicht om een schriftelijke, door de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde natuurlijke persoon getekende, intentieverklaring waaruit blijkt dat de eigenaar al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de vastgestelde datum aardgasvrij zal proberen te maken te overleggen.

Het gebied en de datum aardgasvrij zijn in artikel 3.1 bepaald.

Het zou het aanvragen van subsidie door huurders in veel gevallen onmogelijk maken als zij de gevraagde intentieverklaring zouden moeten leveren. Een invidivuele huurder kan vrijwel onmogelijk de plannen van de vastgoed eigenaar binnen het gehele gebied kennen. Om die reden zijn huurder die subsidie aanvragen op grond van dit hoofdstuk uitgezonderd van de verplichting om de intentieverklaring mee te sturen.

De weigeringsgronden in artikel 1.7, tweede lid onder c en d stelt het college in de gelegenheid om te verzekeren dat huurders niet door eigenaren worden ingezet om te ontkomen aan het leveren van de gevraagde intentieverklaring.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat voor de Wildemanbuurt specifieke uitwerking van weigeringsgronden.

Eerste lid

Met deze weigeringsgrond wordt uitgesloten dat subsidie kan worden aangevraagd na 31 december 2024. Voor onvolledige aanvragen, die tijdig ingediend zijn, geldt dat de indiener de gebruikelijke eenmalige gelegenheid krijgt om deze binnen twee weken aan te vullen.

Tweede lid

Deze uitzondering op de weigeringsgrond met betrekking tot ‘het begonnen zijn met het treffen van maatregelen’ zorgt ervoor dat het mogelijk is om subsidie te ontvangen voor het verwijderen van het kookgas uit een woning en het verwijderen van de aardgasaansluiting als deze voorzieningen niet langer dan 16 maanden voor de aanvraag en niet voor de inwerkingtreding van de regeling zijn getroffen. Aanvullend vereiste is daarbij wel dat de aanvraag betrekking heeft op meerdere woningen. De voornaamste aanleiding voor deze uitzondering is het beperken van de administratieve lasten die gepaard gaan met het verwijderen van aardgas bij huurdersmutatie. Uit overleggen met de in deze buurt aanwezige partijen blijkt dat het voor verhuurders eenvoudiger is om bij huurdersmutatie de kookvoorzieningen op aardgas te verwijderen. Bij mutatie is er namelijk geen sprake van huurrechten van de zittende huurder. Het is voor verhuurders echter niet mogelijk om te plannen wanneer huurdersmutatie plaats zal vinden, de huurders bepalen (in de meeste gevallen) immers wanneer ze de huurovereenkomst verkiezen te beëindigen. Tegelijkertijd hebben verhuurders vaak een zeer korte periode waarbinnen de maatregelen getroffen moeten worden. Zowel verhuurders als de gemeente Amsterdam willen leegstand namelijk zoveel mogelijk voorkomen. Om de voorgaande redenen het is voor verhuurders lastig om vooraf subsidie aan te vragen. Overwegende dat er binnen de vastgoedportefeuille van een verhuurder binnen een gebied al snel 50 huurdersmutaties per jaar plaats kunnen vinden is het bovendien ook in de uitvoering van de regeling praktischer als partijen gebundelde periodieke aanvragen voor kookgasmutatie kunnen doen. Met deze uitzondering is gebundelde periodieke/jaarlijkse aanvraag subsidie voor kookgasmutatie mogelijk gemaakt.

[1] Klimaatakkoord – Den Haag – 28 juni 2019 https://www.klimaatakkoord.nl/documenten/publicaties/2019/06/28/klimaatakkoord

Hoofdstuk 3a Bernard Loderbuurt

Artikel 3a.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 2 van het college van B&W van 2 juni 2020. Met dit besluit is bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied.

Het gebied Bernard Loderbuurt in Amsterdam wordt als volgt begrensd:

  • Aan de noordzijde door de Antony Moddermanstraat, tussen de Jan de Louterstraat en de Burgemeester de Vlughtlaan;

  • Aan de noord- en oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen aan de westzijde de burgemeester de Vlughtlaan en aan de zuidzijde de burgemeester Vening Meineszlaan;

  • Aan de noordzijde door de Burgemeester Vening Meineszlaan, tussen de Slotermeerlaan en de Jacob Melkmanstraat;

  • Aan de oostzijde door de Jacob Melkmanstraat, tussen de Burgemeester Vening Meineszlaan en de David Vosstraat;

  • Aan de zuidzijde door een lijn die zowel het noordelijke uiteinde van de David Vosstraat en het oostelijke uiteinde van de Nieuwenhuysenstraat raakt, tussen de Slotermeerlaan en Jacob Melkmanstraat;

  • Aan de oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen de Nieuwenhuysenstraat en Jan de Louterstraat;

  • Aan de zuid- en westzijde door de Jan de Louterstraat.

afbeelding binnen de regeling

figuur 1 - overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Bernard Loderbuurt’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

figuur 2 - Detailkaart met daarin het gebied ‘Bernard Loderbuurt’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcodes

Huisnummers

 

Postcodes

Huisnummers

1063 BA

alle

 

1063 JV

alle

1063 BB

alle

 

1063 JW

150

1063 BK

alle

 

1063 KS

alle

1063 BL

alle

 

1063 KT

alle

1063 BM

alle

 

1063 KV

alle

1063 BN

alle

 

1063 KW

alle

1063 BP

alle

 

1063 KX

2 t/m 92 (even)

1063 BT

alle

 

1063 LB

alle

1063 HZ

alle

 

1063 LC

alle

1063 JA

alle

 

1063 LD

alle

1063 JB

alle

 

1063 NZ

alle

1063 JC

alle

 

1063 PA

alle

1063 JD

alle

 

1063 PB

alle

1063 JE

alle

 

1063 PC

alle

1063 JG

alle

 

1063 PD

55, 57

1063 JH

alle

 

1063 PJ

alle

1063 JJ

alle

 

1063 PK

alle

1063 JK

alle

 

1063 PL

alle

1063 JL

alle

 

1063 PM

alle

1063 JM

alle

 

1063 PN

alle

1063 JN

105 t/m 133 (oneven)

 

1063 PP

alle

1063 JP

Alle

 

1063 PR

alle

1063 JR

Alle

 

1063 PS

alle

1063 JS

alle

 

1063 PT

alle

1063 JT

alle

 
 
 

Tweede lid

Met dit lid wordt voor dit hoofdstuk bepaald dat de streefdatum om al het vastgoed in de Bernard Loderbuurt aardgasvrij te maken 31 december 2030 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Artikel 3a.2 Subsidieplafond

Met dit artikel wordt, conform artikel 4:22 Awb, het subsidieplafond voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk bepaald. Op basis van dit artikel kan het college niet meer subsidie verlenen dan het genoemde bedrag. Aanvragen die leiden tot een afschrijding van het plafond worden lager of nihil vastgesteld, zodat het plafond niet wordt overschreden. Conform artikel 7 van de ASA2013 is de volgorde waarop aanvragen compleet zijn leidend bij het bepalen welke aanvragen lager of nihil worden vastgesteld.

Artikel 3a.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten, binnen het in artikel 3a.1, eerste lid bepaalde gebied, subsidiabel zijn. Om in aanmerking te komen voor subsidie dienen de woning geheel aardgasvrij te worden. Een subsidieaanvraag zal vaak een combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten.

Eerste onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er toe dat de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie in een bestaande woning wordt omgezet aardgasvrije. De woning dient daarbij geheel aardgasvrij te worden.

Tweede onderdeel

De activiteiten in dit onderdeel leiden er toe dat de aardgasgestookte kookinstallatie uit de woning verwijderd wordt. Subsidie voor deze activiteit kan afzonderlijk aangevraagd worden van de activiteit in het eerste onderdeel, maar in dat geval moeten de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie wel al aardgasvrij zijn. De woning moet immers wel aardgasvrij zijn, nadat deze activiteiten zijn uitgevoerd.

Derde onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel zien op het door de netbeheerder laten verwijderen van de gasaansluiting uit de woning. De netbeheerder brengt hiervoor kosten in rekening. De woning dient daarbij geheel aardgasvrij te worden. U kunt dus niet in aanmerking voor deze subsidie komen als de woning nog wel gebruik maakt van een aardgasverbruikende gebouwgebonden verwarmingsinstallatie.

Artikel 3a.4 Subsidiabele kosten

De in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Uitgekeerd wordt een totaalbedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.

Eerste onderdeel

Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd.

Tweede onderdeel

De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de isolatievoorziening zichzelf terugverdienen door de daling in energielasten die het afgenomen energieverbruik veroorzaakt. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden. Bovendien kan vanaf 2 september 2019 voor isolatiemaatregelen gebruik gemaakt worden van de subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) die het Rijk aanbied.

Derde onderdeel

De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen de besparing op de energierekening door de vergoeding die gegeven wordt voor de terug levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen betaald kunnen worden.

Vierde onderdeel

Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.

Vijfde onderdeel

Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. Olie, butaangas of kolen vormen geen limitatieve opsomming, andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.

Zesde onderdeel

De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.

Zevende en achtste onderdeel

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder subsidie niet was gezet.

Artikel 3a.5 Hoogte van de subsidie

In dit artikel wordt per activiteit bepaald wat de maximale subsidie is. De maximale subsidiebedragen zijn zo vormgegeven dat er maximaal €5000,- plus de door de netbeheerder in rekening gebracht afsluitkosten per aardgasvrije woning subsidie is.

Eerste lid

Op de kosten voor de realisatie van een aardgasvrije verwarmings- en tapwaterinstallatie wordt eerst een vast bedrag in mindering gebracht. Dit een forfaitair bedrag gebaseerd op de kosten die een woningeigenaar gemiddeld en over het algemeen zou hebben om de gasinstallatie te vernieuwen. Dit bedrag is forfaitair bepaald en de daadwerkelijke bespaarde kosten zijn niet van invloed op de hoogte hiervan. Nadat het forfaitair bedrag in mindering is gebracht blijven de ‘meerkosten’ over. Eigenaren worden geacht om een eigen bijdrage te doen van 50% van de meerkosten. De helft van de resterende kosten worden daarom tot het genoemde maximumbedrag gesubsidieerd. Ter verduidelijking twee voorbeelden:

De vervanging van een gasgestookte CV ketel door een aansluiting op het stadswarmtenet brengt de volgende kosten met zich mee:

Berekening subsidiabele kosten

(artikel 3a.4)

Voorbeeld 1

Voorbeeld 2

 

Bijdrage Aansluitkosten (BAK)

€ 4.000,-

€ 8.000,-

Subsidiabel

Kast warmtewisselaar

€ 500,-

€ 1.000,-

Subsidiabel

Inpandig leidingwerk

€ 2.000,-

€ 4.000,-

Subsidiabel

Installeren driedubbel glas

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Niet subsidiabel

Subsidiabele kosten

€ 6.500,-

€ 13.000,-

 
 
 
 
 

Berekening subsidie

(artikel 3a.5), eerste lid

 
 
 

Subsidiabele kosten

€ 6.500,-

€ 13.000,-

 

Forfaitair bedrag

-€ 2.500,-

-€ 2.500,-

 

Subsidiabele meerkosten

€ 4.000,-

€ 10.500,-

 

Eigen bijdrage (50%)

-€ 2.000,-

-€ 5.250,-

 

Subsidie (ongemaximeerd)

€ 2.000,-

€ 5.250,-

 

Subsidie (gemaximeerd)

€ 2.000,-

€ 4.500,-

 

Naast deze bedragen voor de verwarmings- en tapwaterinstallatie kan in de meeste gevallen in dezelfde aanvraag ook subsidie worden aangevraagd voor het omzetten van de kookvoorziening en het verwijderen van de kookgasaansluiting (artikel 3a.3, tweede en derde lid).

Tweede lid

Eigenaren wordt geacht om een eigen bijdrage te doen van 50% van de kosten voor de realisatie van een aardgasvrij kookvoorziening. De helft van de resterende kosten worden daarom tot het genoemde maximumbedrag gesubsidieerd. Ter verduidelijking een voorbeeld:

Berekening subsidiabele kosten

(artikel 3a.4)

Voorbeeld 1

 

Aanschaf kookplaat

€ 500,-

Subsidiabel

Verzwaren stroomaansluiting

€ 800,-

Subsidiabel

Plaatsen perilex stekker

€ 200,-

Subsidiabel

Pannen

afbeelding binnen de regeling

Niet subsidiabel

Subsidiabele kosten

€ 1.500,-

 
 
 
 

Berekening subsidie

(artikel 3a.5), eerste lid

 
 

Subsidiabele kosten

€ 1.500,-

 

Eigen bijdrage (50%)

-€ 750,-

 

Subsidie (ongemaximeerd)

€ 750,-

 

Subsidie (gemaximeerd)

€ 500,-

 

Naast deze bedragen voor de kookvoorziening kan in de meeste gevallen in dezelfde aanvraag ook subsidie worden aangevraagd voor het omzetten van de verwarmings- en warmtapwaterinstallatie en het verwijderen van de kookgasaansluiting (artikel 3a.3, eerste en derde lid).

Derde lid

Liander heeft een vast tarief voor het afsluiten van het aardgas. Dit bedrag wordt in principe geheel vergoed.

Vierde lid 

De subsidie mag gecombineerd worden met andere subsidieregelingen. Dit kunnen andere subsidies van de gemeente Amsterdam zijn, maar ook subsidies van andere overheden. Als voorwaarde geldt dat het totaal van subsidies niet de totale subsidiabele kosten mogen overschrijden. Meldplicht van reeds ontvangen en nog te ontvangen subsidies ligt bij de aanvrager. Onder artikel 1.5, eerste lid, onder d en artikel 1.8, onder twee wordt de aanvrager om deze gegevens gevraagd.

Aanvragers dragen zelf verantwoordelijkheid voor om na te gaan of de beoogde stapeling van subsidies ook toelaatbaar is volgens de regels van de andere subsidie en de Europese verdragsregels met betrekking tot toelaatbare staatssteun.

Artikel 3a.6 Weigeringsgronden

Met deze weigeringsgrond wordt uitgesloten dat subsidie kan worden aangevraagd na 31 december 2024. Voor onvolledige aanvragen, die tijdig ingediend zijn, geldt dat de indiener de gebruikelijke eenmalige gelegenheid krijgt om deze binnen twee weken aan te vullen.

Artikel 3a.7 Reeds gestarte of uitgevoerde activiteiten

[vervallen]

Hoofdstuk 3b Reimerswaalbuurt

Dit hoofdstuk ziet op een subsidie voor een specifieke buurt.

Artikel 3b.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 3 van het college van B&W van 2 juni 2020. Met dit besluit is bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied.

Het gebied Reimerswaalbuurt in Amsterdam wordt als volgt begrensd:

  • aan de noordzijde door de Ookmeerweg;

  • aan de oostzijde door het Wevelswalepad;

  • aan de zuidzijde door de Osdorperban; en

  • aan de Westzijde door de Baden Powellweg.

afbeelding binnen de regeling

figuur 1 – overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Reimerswaalbuurt’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2 – Detailkaart met daarin het gebied ‘Reimerswaalbuurt’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcodes

Huisnummers

 

Postcodes

Huisnummers

1069 AA

alle

 

1069 BP

alle

1069 AB

alle

 

1069 BR

alle

1069 AC

alle

 

1069 BS

alle

1069 AD

alle

 

1069 BT

alle

1069 AE

alle

 

1069 BV

alle

1069 AG

alle

 

1069 BW

alle

1069 AJ

alle

 

1069 BX

alle

1069 AL

alle

 

1069 MP

alle

1069 AT

alle

 

1069 MR

alle

1069 BB

alle

 

1069 MS

alle

1069 BC

alle

 

1069 MT

alle

1069 BD

alle

 

1069 MV

alle

1069 BE

alle

 

1069 MX

alle

1069 BG

alle

 

1069 MZ

alle

1069 BH

alle

 

1069 ZR

130 tot en met 138, 698 tot en met 840 (even)

1069 BJ

alle

 

1069 ZT

alle

1069 BK

alle

 

1069 ZW

alle

1069 BL

alle

 

1069 ZZ

alle

1069 BM

alle

 
 
 

1069 BN

alle

 
 
 

Tweede lid

Zie hiervoor de toelichting bij artikel 3b.1, tweede lid.

Artikel 3b.2 tot en met 3b.6

Hoofdstukken 3a en 3b zijn behalve voor het aangewezen gebied en het plafondbedrag inhoudelijk vrijwel identiek. De toelichting van de artikelen uit dit hoofdstuk is daarom ook identiek. Voor de toelichting bij artikelen 3b.2 tot en met 3b.6 wordt u verwezen naar respectievelijk artikelen 3a.2 tot en met 3b.6. De kanttekening is daarbij dat u gevraagd wordt op alle plaatsen waar 3a staat 3b te lezen.

Hoofdstuk 3c Banne Noord

Artikel 3c.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 2 van het college van B&W van 26 oktober 2021. Met dit besluit is niet bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied. De verwachting is dat die aanwijzing zal gebeuren wanneer de concrete plannen voor het gehele gebied vastgesteld worden.

Het gebied van Banne Noord wordt volgt begrensd:

  • a.

    aan de zuidwestzijde door de IJdoornlaan;

  • b.

    aan de zuidoostzijde door het Noord-Hollandsch Kanaal;

  • c.

    aan de noordoostzijde door de Ringweg A10; en

  • d.

    aan de noordwestzijde door de sloot die overbrugd wordt door de bruggen met nummers 1729 en 1731.

afbeelding binnen de regeling

figuur 1 - overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Banne Noord’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

figuur 2 - Detailkaart met daarin het gebied ‘Banne Noord’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcode

Huisnummer

 

Postcode

Huisnummer

 

Postcode

Huisnummer

1034JE

Alle

 

1034MX

Alle

 

1034RK

Alle

1034KL

Alle

 

1034MZ

Alle

 

1034RL

Alle

1034KM

Alle

 

1034NA

Alle

 

1034RM

Alle

1034KN

Alle

 

1034NB

Alle

 

1034RN

Alle

1034KP

Alle

 

1034NC

Alle

 

1034RP

Alle

1034KP

Alle

 

1034ND

Alle

 

1034RR

Alle

1034KR

Alle

 

1034NE

Alle

 

1034RS

Alle

1034KS

Alle

 

1034NG

Alle

 

1034RT

Alle

1034KT

Alle

 

1034NH

Alle

 

1034RV

Alle

1034KV

Alle

 

1034NJ

Alle

 

1034RW

Alle

1034KW

Alle

 

1034NK

Alle

 

1034RX

Alle

1034KX

Alle

 

1034NL

Alle

 

1034RZ

Alle

1034KZ

Alle

 

1034NM

Alle

 

1034SB

Alle

1034LA

Alle

 

1034NN

Alle

 

1034SC

Alle

1034LB

Alle

 

1034NP

Alle

 

1034SE

Alle

1034LC

Alle

 

1034NR

Alle

 

1034SG

Alle

1034LD

Alle

 

1034NS

Alle

 

1034SH

Alle

1034LE

Alle

 

1034NT

Alle

 

1034SJ

Alle

1034LG

Alle

 

1034NV

Alle

 

1034SK

Alle

1034LH

Alle

 

1034NX

Alle

 

1034SL

Alle

1034LJ

Alle

 

1034NZ

Alle

 

1034SM

Alle

1034LK

Alle

 

1034PA

Alle

 

1034SN

Alle

1034LL

Alle

 

1034PB

Alle

 

1034SP

Alle

1034LM

Alle

 

1034PC

Alle

 

1034SR

Alle

1034LN

Alle

 

1034PD

Alle

 

1034ST

Alle

1034LP

Alle

 

1034PE

Alle

 

1034SV

Alle

1034LR

Alle

 

1034PG

Alle

 

1034SW

Alle

1034LS

Alle

 

1034PH

Alle

 

1034SX

Alle

1034LT

Alle

 

1034PJ

Alle

 

1034SZ

Alle

1034LV

Alle

 

1034PL

Alle

 

1034TA

Alle

1034LW

Alle

 

1034PK

Alle

 

1034TB

Alle

1034LX

Alle

 

1034PM

Alle

 

1034TC

Alle

1034LZ

Alle

 

1034PN

Alle

 

1034TD

Alle

1034MA

Alle

 

1034PP

Alle

 

1034TE

Alle

1034MB

Alle

 

1034PR

Alle

 

1034TG

Alle

1034MC

Alle

 

1034PS

Alle

 

1034TH

Alle

1034MD

Alle

 

1034PT

Alle

 

1034TJ

Alle

1034ME

Alle

 

1034PV

Alle

 

1034TK

Alle

1034MG

Alle

 

1034PW

Alle

 

1034TL

Alle

1034MH

Alle

 

1034PX

Alle

 

1034TM

Alle

1034MJ

Alle

 

1034PZ

Alle

 

1034TN

Alle

1034MK

Alle

 

1034RA

Alle

 

1034TP

Alle

1034ML

Alle

 

1034RB

Alle

 

1034TR

Alle

1034MN

Alle

 

1034RC

Alle

 

1034TS

Alle

1034MP

Alle

 

1034RD

Alle

 

1034TT

Alle

1034MR

Alle

 

1034RE

Alle

 

1034TV

Alle

1034MS

Alle

 

1034RG

Alle

 

1034VA

Alle

1034MT

Alle

 

1034RH

Alle

 

1034VB

Alle

1034MV

Alle

 

1034RJ

Alle

 

1034VC

Alle

Tweede lid

Met dit lid wordt met betrekking tot dit hoofdstuk de streefdatum om al het vastgoed in de van de Pekbuurt aardgasvrij te maken bepaald op 31 december 2031 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Artikel 3c.2 tot en met 3c.6, eerste lid

Hoofdstuk 3c is behalve voor het aangewezen gebied en het plafondbedrag inhoudelijk vrijwel identiek aan hoofdstuk 3a. De toelichting van de artikelen uit dit hoofdstuk is daarom ook identiek. Voor de toelichting bij artikelen 3c.2 tot en met 3c.6, eerste wordt u verwezen naar respectievelijk artikelen 3a.2 tot en met 3b.6. De kanttekening is daarbij dat u gevraagd wordt op alle plaatsen waar 3a staat 3c te lezen.

Artikel 3c.6, tweede lid

Dit twee artikellid ziet er dat mensen die kort voor het beschikbaar komen van de subsidie op grond van hoofdstuk 3c hun woning aardgasvrij gemaakt hebben toch in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Het tweede lid ziet er op dat het college niet meer verplicht is de subsidie te weigeren, omdat men reeds begonnen is met het treffen van de subsidiabele maatregelen. Het is slechts tot 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzaam Amsterdamse gebouwen, waarmee dit hoofdstuk tezamen wordt toegevoegd aan de subsidieregeling Duurzame Amsterdamse gebouwen, mogelijk om aanspraak te maken op deze artikelleden.

Hoofdstuk 3d Molenwijk

Artikel 3d.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied.

Het gebied Molenwijk, waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.3, plaats dienen te vinden is als volgt begrenst:

  • a.

    aan de noordzijde door de Molenaarsweg;

  • b.

    aan de oostzijde,

    • i.

      door de Molenaarsweg;

    • ii.

      tussen de Molenaarsweg en de Stellingweg door de sloot tussen basisschool de Krijtmolen en de gebouwen aan het Zuideinde ligt

    • iii.

      door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen;

  • c.

    aan de zuid- en westzijde door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen.

afbeelding binnen de regeling

figuur 3d.1.1 - overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Molenwijk’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

figuur 3d.1.2 - detailkaart met daarin het gebied ‘Molenwijk’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

1035AA

alle

 

1035BJ

alle

 

1035CV

alle

1035AB

alle

 

1035BK

alle

 

1035CW

alle

1035AC

alle

 

1035BL

alle

 

1035CX

alle

1035AD

alle

 

1035BM

alle

 

1035CZ

alle

1035AE

alle

 

1035BN

alle

 

1035EA

alle

1035AG

alle

 

1035BP

alle

 

1035EB

alle

1035AH

alle

 

1035BR

alle

 

1035EC

alle

1035AJ

alle

 

1035BS

alle

 

1035ED

alle

1035AK

alle

 

1035BT

alle

 

1035EE

alle

1035AL

alle

 

1035BV

alle

 

1035EG

alle

1035AM

alle

 

1035BW

alle

 

1035EH

alle

1035AN

alle

 

1035CA

alle

 

1035EJ

alle

1035AP

alle

 

1035CB

alle

 

1035EK

alle

1035AR

alle

 

1035CC

alle

 

1035EL

alle

1035AS

alle

 

1035CD

alle

 

1035EM

alle

1035AT

alle

 

1035CE

alle

 

1035EN

alle

1035AV

alle

 

1035CG

alle

 

1035EP

alle

1035AW

alle

 

1035CH

alle

 

1035ER

alle

1035AX

alle

 

1035CJ

alle

 

1035ES

alle

1035AZ

alle

 

1035CK

alle

 

1035ET

alle

1035BA

alle

 

1035CL

alle

 

1035EV

alle

1035BB

alle

 

1035CM

alle

 
 
 

1035BC

alle

 

1035CN

alle

 
 
 

1035BD

alle

 

1035CP

alle

 
 
 

1035BE

alle

 

1035CR

alle

 
 
 

1035BG

alle

 

1035CS

alle

 
 
 

1035BH

alle

 

1035CT

alle

 
 
 

Tweede lid

Met dit lid wordt voor dit hoofdstuk bepaald dat de streefdatum om al het vastgoed in de Molenwijk aardgasvrij te maken 31 december 2031 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Derde lid

Met dit lid wordt de werking van artikel 2.1, eerste lid gewijzigd. De hoofdregel is dat stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 niet van toepassing is in gebieden waar een specifieke uitwerking voor bestaat. Als gevolg van dit lid blijven de stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 van toepassing voor bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Artikel 3d.2 Subsidieplafond

Dit artikel bepaalt de hoogte en de looptijd van het subsidieplafond voor de subsidies op grond van artikel 3d.3. De looptijd van het plafond vangt aan bij de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk. In artikel II van dat Wijzigingsbesluit staat dat het in werking treedt met ingang van de dag na bekendmaking. De inwerkingtreding van het plafond valt dus samen met ingang van de dag na de bekendmaking van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk. Als het subsidieplafond gedurende de looptijd bereikt is worden subsidieaanvragen geweigerd op grond van artikel 4:24, tweede lid Awb.

Artikel 3d.3 Subsidiabele activiteiten

Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten op grond van dit hoofdstuk subsidie aangevraagd kan worden. Het is uitsluitend mogelijk om subsidie aan te vragen voor deze activiteiten voor zover ze uitgevoerd worden aan vastgoed dat gelegen is binnen het in artikel 3d.1, eerste lid gelegen gebied. In de aanhef wordt bepaald dat het mogelijk is voor elke combinatie van de in de onderdelen a tot en met d opgesomde activiteiten subsidie aan te vragen onder de voorwaarden dat het ertoe leidt dat een bestaande woning aardgasvrij wordt. De begrippen aardgasvrij, bestaande woning en fysieke gebouwgebonden voorzieningen worden allemaal gedefinieerd in de algemene definities uit artikel 1.1.

Artikel 3d.4 Subsidiabele kosten

Dit artikel bepaalt welke van de kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van de in artikel 3d.3 bepaalde activiteiten subsidiabel zijn. Het gaat in principe om alle gemaakte kosten voor de uitvoering, maar de soorten kosten in de opsomming worden uitzondert. Deze formulering wijkt nauwelijks af van de formulering van artikel 2.4 en voor verdere toelichting bij de verschillende subonderdelen wordt u daarom verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel.

Artikel 3d.5 Hoogte van de subsidie

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie verleent en vastgesteld kan worden voor de activiteiten uit artikel 3d.3.

Het eerste lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor aardgasvrij maken van de ruimteverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onderdeel a en voor het aardgasvrij maken van de tapwaterverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onderdeel b. Het maximale subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de combinatie van de subsidiabele kosten voor de uitvoering van onderdelen a en b. Het gehele forfaitaire bedrag wordt in mindering gebracht ongeacht of één of beide activiteiten uitgevoerd worden. Nadat het forfaitaire bedrag in mindering is gebracht op de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3d.4 komt de helft van het resterende bedrag in aanmerking voor subsidie. Die subsidie kan niet hoger dan het maximale bedrag per woning.

Het tweede lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor het aardgasvrij maken van de kookvoorziening, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onderdeel c. Bij het berekenen van de hoogte van de subsidie voor de kookvoorziening wordt geen forfaitair bedrag in mindering gebracht. De helft van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3d.4 komt in aanmerking voor subsidie.

Het derde lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor het verwijderen van de gasaansluiting. Het gaat nadrukkelijk om de door de netbeheerder beheerde gasaansluiting. In principe komen alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten in aanmerking, maar er is wel een maximumbedrag per aansluiting ingesteld. Het college wil voorkomen dat het groter dan verwachte subsidies moet verstrekken als bijvoorbeeld aanvullende kosten zijn als gevolg van de wensen van de aanvrager of als er grootverbruik aansluitingen verwijderd worden.

Het vierde lid is anders dan de eerste drie leden. In dit lid wordt namelijk bepaalt dat de subsidie in geen geval hoger kan zijn dan de subsidiabele kosten verminderd met eventuele andere verleende of vastgestelde subsidies voor dezelfde activiteiten. Hiermee voorkomt het college dat de aanvrager meer subsidie krijgt voor de activiteiten dan dat de activiteiten zelf daadwerkelijk kosten. Als gevolg van het feit dat voor de activiteiten uit artikel 3d.3, onderdelen a, b en c slechts een deel van de subsidiabele kosten in aanmerking komen voor subsidie is er vaak voldoende ruimte voor aanvragers om andere subsidies aan te vragen voor de activiteiten, zonder dat dat er toe leidt dat de subsidie op grond van dit artikellid lager vastgesteld dient te worden. De tweede volzin in dit artikel ziet er op dat het college naar redelijkheid kan beoordelen of een eventuele andere verleende subsidie mogelijk lager vastgesteld zal worden. Op die manier kan onder andere voorkomen worden dat een aanvrager dubbel gekort wordt op de subsidie als een bepaalde activiteit niet geheel is uitgevoerd. Het college bepaalt of er sprake is van andere subsidies op grond van de stukken die op grond van artikel 1.5, onderdeel d moet worden verstrekt bij de aanvraag tot subsidieverlening en op grond van artikel 1.8, onderdeel 2 moet worden verstrekt bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Op grond van artikel 4:46, eerste lid kan het college de subsidie lager vaststellen. Het subsidiebedrag dat bij de verlening wordt bepaald betreft een maximumbedrag dat op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten en de eventuele andere te ontvangen subsidie naar beneden bijgesteld kan worden.

Artikel 3d.6 Weigeringsgronden

Dit artikel bepaalt de een aanvullende of afwijkende weigeringsgronden die voor subsidies op grond van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

Het eerste lid betreft een aanvullende weigeringsgrond. Deze weigeringsgrond is in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 1.6 van het algemene hoofdstuk. De weigeringsgronden uit artikel 1.6 zijn op hun beurt weer een aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 9 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013. Het regelt dat aanvragen die na 31 december 2026 worden ingediend worden geweigerd.

Het tweede lid betreft een afwijking op de weigeringsgrond uit artikel 1.6, eerste lid onder a. Dat is het artikel dat er op ziet dat de subsidie geweigerd wordt als reeds begonnen is met de uitvoeren van de activiteiten voordat de subsidie is aangevraagd. Het gevolg van deze afwijking is dat activiteiten die tussen 1 juli 2021 en de 91ste dag na de inwerkingtredingdatum van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk toch in aanmerking komen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk. Een aanvrager die aanspraak wil maken op deze uitzondering moet zijn subsidieaanvraag echter wel binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk indienen. Als die 90 dagen termijn verstreken zijn de reeds uitgevoerde activiteiten niet meer subsidiabel.

Hoofdstuk 3e Gentiaanbuurt

Artikel 3e.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. Gelijktijdig met dit besluit is bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied.

Het gebied van de Gentiaanbuurt wordt volgt begrensd:

  • a.

    aan de noordwestzijde door de Gentiaanstraat;

  • b.

    aan de noordoostzijde door het Mosveld;

  • c.

    aan de zuidoostzijde door de Wingerdweg;

  • d.

    aan de westzijde door de Hagedoornweg.

afbeelding binnen de regeling

figuur 3e.1.1 - Overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Gentiaanbuurt’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

figuur 3e.1.2 - Detailkaart met daarin het gebied ‘Gentiaanbuurt’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

1031AB

Alle

 

1031BB

Alle

1031AC

Alle

 

1031BC

Alle

1031AD

49 t/m 71 oneven

 

1031BD

Alle

1031AG

Even

 

1031BE

Alle

1031AL

Alle

 

1031BG

Alle

1031AP

Alle

 

1031BH

Alle

1031AR

Alle

 

1031BJ

Alle

1031AS

Alle

 

1031BK

Alle

1031AT

Alle

 

1031BL

Alle

1031AV

Alle

 

1031BR

Alle

1031AW

Alle

 

1031BS

Alle

1031AZ

Alle

 

1031BT

Alle

 
 
 

1031BW

Alle

 
 
 

1031BX

Alle

 
 
 

1031BZ

Alle

Tweede lid

Met dit lid wordt voor dit hoofdstuk bepaald dat de streefdatum om al het vastgoed in de Gentiaanbuurt aardgasvrij te maken 31 december 2030 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Derde lid

Met dit lid wordt de werking van artikel 2.1, eerste lid gewijzigd. De hoofdregel is dat stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 niet van toepassing is in gebieden waar een specifieke uitwerking voor bestaat. Als gevolg van dit lid blijven de stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 van toepassing voor bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Artikel 3e.2 Subsidieplafond

Dit artikel bepaalt de hoogte en de looptijd van het subsidieplafond voor de subsidies op grond van artikel 3e.3. De looptijd van het plafond vangt aan bij de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Gentiaanbuurt. In artikel II van dat Wijzigingsbesluit staat dat het in werking treedt met ingang van de dag na bekendmaking. De inwerkingtreding van het plafond valt dus samen met ingang van de dag na de bekendmaking van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie van de Gentiaanbuurt. Als het subsidieplafond gedurende de looptijd bereikt is worden subsidieaanvragen geweigerd op grond van artikel 4:24, tweede lid Awb.

Artikel 3e.3 Subsidiabele activiteiten

Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten op grond van dit hoofdstuk subsidie aangevraagd kan worden. Het is uitsluitend mogelijk om subsidie aan te vragen voor deze activiteiten voor zover ze uitgevoerd worden aan vastgoed dat gelegen is binnen het in artikel 3e.1, eerste lid gelegen gebied. In de aanhef wordt bepaald dat het mogelijk is voor elke combinatie van de in de onderdelen a tot en met d opgesomde activiteiten subsidie aan te vragen onder de voorwaarden dat het ertoe leidt dat een bestaande woning aardgasvrij wordt. De begrippen aardgasvrij, bestaande woning en fysieke gebouwgebonden voorzieningen worden allemaal gedefinieerd in de algemene definities uit artikel 1.1.

Artikel 3e.4 Subsidiabele kosten

Het eerste lid van dit artikel bepaalt welke van de kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van de in artikel 3e.3 bepaalde activiteiten subsidiabel zijn. Het gaat in principe om alle gemaakte kosten voor de uitvoering, maar de soorten kosten in de opsomming worden uitgezonderd. Deze formulering wijkt nauwelijks af van de formulering van artikel 2.4 en voor verdere toelichting bij de verschillende subonderdelen wordt u daarom verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel.

Het tweede lid van dit artikel betreft een zeer buurt specifieke bepaling. Deze bepaling regelt dat kosten, die aan alle in de onderdelen van dit lid genoemde voorwaarden voldoen, ook aangemerkt kunnen worden als subsidiabele kosten. Het bijzondere is dat dit kosten betreft voor reeds uitgevoerde activiteiten. Normaliter is het als gevolg van de weigeringsgrond in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a niet mogelijk om subsidie te krijgen voor activiteiten die reeds uitgevoerd zijn. De subsidie voor deze reeds uitgevoerde activiteiten wordt immers geweigerd. Een aanvrager die aanspraak wil maken op deze bepaling moet bij de subsidieaanvraag meer stukken indienen. Lees daarover meer in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3e.6. Lees meer over de aanleiding voor deze bepaling aan het einde van de algemene toelichting over de Gentiaanbuurt.

Artikel 3e.5 Hoogte van de subsidie

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie verleent en vastgesteld kan worden voor de activiteiten uit artikel 3e.3.

Het eerste lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor aardgasvrij maken van de ruimteverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in artikel 3e.3, onderdeel a en voor het aardgasvrij maken van de tapwaterverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in artikel 3e.3, onderdeel b. Het maximale subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de combinatie van de subsidiabele kosten voor de uitvoering van onderdelen a en b. Het gehele forfaitaire bedrag wordt in mindering gebracht ongeacht of één of beide activiteiten uitgevoerd worden. Nadat het forfaitaire bedrag in mindering is gebracht op de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3e.4 komt de helft van het resterende bedrag in aanmerking voor subsidie. Die subsidie kan niet hoger dan het maximale bedrag per woning.

Het tweede lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor het aardgasvrij maken van de kookvoorziening, zoals bedoeld in artikel 3e.3, onderdeel c. Bij het berekenen van de hoogte van de subsidie voor de kookvoorziening wordt geen forfaitair bedrag in mindering gebracht. De helft van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3e.4 komt in aanmerking voor subsidie.

Het derde lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor het verwijderen van de gasaansluiting. Het gaat nadrukkelijk om de door de netbeheerder beheerde gasaansluiting. In principe komen alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten in aanmerking, maar er is wel een maximumbedrag per aansluiting ingesteld. Het college wil voorkomen dat het groter dan verwachte subsidies moet verstrekken als bijvoorbeeld aanvullende kosten zijn als gevolg van de wensen van de aanvrager of als er grootverbruik aansluitingen verwijderd worden.

Het vierde lid is anders dan de eerste drie leden. In dit lid wordt namelijk bepaalt dat de subsidie in geen geval hoger kan zijn dan de subsidiabele kosten verminderd met eventuele andere verleende of vastgestelde subsidies voor dezelfde activiteiten. Hiermee voorkomt het college dat de aanvrager meer subsidie krijgt voor de activiteiten dan dat de activiteiten zelf daadwerkelijk kosten. Als gevolg van het feit dat voor de activiteiten uit artikel 3e.3, onderdelen a, b en c slechts een deel van de subsidiabele kosten in aanmerking komen voor subsidie is er vaak voldoende ruimte voor aanvragers om andere subsidies aan te vragen voor de activiteiten, zonder dat dat er toe leidt dat de subsidie op grond van dit artikellid lager vastgesteld dient te worden. De tweede volzin in dit artikel ziet er op dat het college naar redelijkheid kan beoordelen of een eventuele andere verleende subsidie mogelijk lager vastgesteld zal worden. Op die manier kan onder andere voorkomen worden dat een aanvrager dubbel gekort wordt op de subsidie als een bepaalde activiteit niet geheel is uitgevoerd. Het college bepaalt of er sprake is van andere subsidies op grond van de stukken die op grond van artikel 1.5, onderdeel d moet worden verstrekt bij de aanvraag tot subsidieverlening en op grond van artikel 1.8, onderdeel 2 moet worden verstrekt bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Op grond van artikel 4:46, eerste lid kan het college de subsidie lager vaststellen. Het subsidiebedrag dat bij de verlening wordt bepaald betreft een maximumbedrag dat op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten en de eventuele andere te ontvangen subsidie naar beneden bijgesteld kan worden.

Artikel 3e.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Dit artikel regelt dat er voor specifieke subsidies op grond van dit hoofdstuk aanvullende indieningsvereisten bestaan. Deze indieningsvereisten komen bovenop die indieningsvereisten die volgen uit artikel 1.5. De vereisten uit artikel 1.5 komen op hun beurt weer bovenop de indieningsvereisten uit artikel 5, tweede lid van de ASA2013. De aanvullende indieningsvereisten gelden voor subsidies die aanspraak maken op de mogelijkheid om bepaalde reeds gemaakte kosten op te voeren, zoals omschreven in artikel 3e.4, tweede lid.

Onderdeel a regelt dat de facturen voor reeds uitgevoerde activiteiten meegezonden moeten worden. Voor deze facturen gelden dezelfde kwaliteitseisen als gelden voor de facturen die in het kader van de subsidievaststelling moeten worden verzonden, zoals bedoeld in artikel 1.8, eerste lid.

Onderdeel b regelt dat de aanvrager een schriftelijke toelichting moet geven waarin de in de subonderdelen genoemde onderwerpen worden omschreven. Deze gegevens worden gebruikt om te bepalen in hoeverre de opgevoerde kosten in aanmerking genomen kunnen worden op grond van artikel 3e.4, tweede lid. De schriftelijke toelichting mag nadrukkelijk door de aanvrager zelf geschreven zijn, maar kan ook bestaan uit documenten die door andere partijen zijn opgesteld.

Artikel 3e.7 Weigeringsgronden

Dit artikel regelt de hoofdstuk specifieke weigeringsgronden. Deze komen bovenop de weigeringsgronden in artikel 1.6, die op hun beurt weer bovenop de weigeringsgronden uit artikel 9 van de ASA2013 komen. Deze weigeringsgronden zijn alleen van toepassing op aanvragen waar op grond van artikel 3e.3 subsidie voor wordt aangevraagd.

Het eerste lid ziet op een weigeringsgrond voor aanvragen die na 31 december 2026 zijn ingediend. Aanvragen die na die datum zijn ingediend worden geweigerd op grond van dit artikel. In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 7, eerste lid van de ASA2013 wordt bij de bepaling van het tijdstip van indiening het moment waarop de aanvraag is ingediend, ongeacht of deze op dat moment compleet was. Aanvragers die op de valreep een incomplete aanvraag indienen zullen door middel van korte termijnstelling voor het aanleveren van aanvullende stukken gedwongen worden om de aanvraag binnen 2 weken na het verstrijken van de in dit artikel genoemde datum compleet te maken.

Het tweede lid regelt de mogelijkheid om gedurende een korte periode na de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit met terugwerkende kracht subsidie aan te kunnen vragen voor activiteiten die

Hoofdstuk 5 – Duurzame Nieuwbouw

artikel 5.1, onderdeel b – Gebiedsbepaling Buiksloterham

De Buiksloterham wordt gedefinieerd met behulp van een verwijzing naar de investeringsnota Buiksloterham 2020. Afbeelding 1.2.1 waar naar verwezen wordt ziet er als volgt uit:

afbeelding binnen de regeling

Uit de legenda volgt dat uitsluitend het rood aangemerkte deel het plangebied van de investeringsnota betreft. Subsidies die beschikbaar zijn voor de Buiksloterham zijn daarom uitsluitend beschikbaar in het rood aangemerkte gebied.

De investeringsnota waar naar wordt verwezen is via de website amsterdam.raadsinformatie.nl bij agendapunt 6 van de raadsvergadering van de gemeente Amsterdam van 5 november 2020 terug te vinden. Ook kan de volgende URL gebruikt worden om deze op te zoeken:

https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/9402485/1/raadsbesluit_189A_1195_3a_20_Bijlage%20Concept%20Investeringsnota%20Buiksloterham%202020%20gecomprimeerd

artikel 5.1, onderdeel d – DAEB-vrijstellingsbesluit

Dit is het besluit op grond waarvan diensten van algemene economisch belang niet als staatsteun aangemerkt worden. Lees daarover meer in de algemene toelichting van hoofdstuk bij de laatste alinea van de paragraaf Subsidie voor duurzame sociale huurwoningen Strandeiland en Buiksloterham.

artikel 5.1, onderdeel e – energielabel

Het energielabel speelt een belangrijke rol bij het bepalen de energieprestaties van een woning. De energieprestaties met betrekking tot de energiebehoefte, het primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie maken tegenwoordig onderdeel uit van dit label. Essentieel is dat het energielabel van een gebouw opgenomen is in de landelijke database EP-online. Met opname in de landelijke database wordt geborgd dat het een door een gekwalificeerde organisatie en gecertificeerd duurzaamheidsexpert afgegeven, conform NTA 8800 bepaalde indicator van de energieprestaties van een woning is. Op grond van het besluit energieprestaties gebouwen dient een gebouw bij oplevering een in de landelijke database opgenomen energielabel te hebben. De aanvullende verplichting uit artikel 5.12, onderdeel e borgt dat dit energielabel voor de woningen waarvoor subsidie is verleend ook daadwerkelijk de informatie bevat die nodig is om te bepalen of de beoogde energieprestaties bereikt zijn.

artikel 5.1, onderdelen f en k – energieneutrale en nul-op-de-meter woning

Er is met deze definitie van energieneutraal en nul-op-de-meter aansluiting gezocht bij de systematiek die ook gebruikt wordt om de voor een bouwvergunningsvereiste energieprestaties van een woning te bepalen. De norm NTA 8800 wordt landelijk toegepast in het kader van de BENG-normen. Het idee is dat een aanvrager deze informatie in de voorbereiding van de bouw van een woning per definitie beschikbaar zal hebben. Nul-op-de-meter woningen hebben binnen deze definities nog betere energieprestaties dan energieneutrale woningen. Elke nul-op-de-meter woning is per definitie ook een energieneutrale woning.

artikel 5.1, onderdeel i – Milieuprestatiegebouwwwaarde

De milieuprestatiegebouwwaarde (MPG) geeft uitdrukking aan de milieukosten voor een gebouw. Deze wordt uitgedrukt in euro's per m² bvo per jaar. De MPG heeft betrekking op het gehele gebouw. Dat betekent dat individuele appartementen hun MPG delen met andere appartementen in het gebouw.

Het aanleggen van zonnepanelen kan een negatief effect hebben op de MPG van een gebouw. Tegelijkertijd is het nadrukkelijk de bedoeling van deze subsidieregeling om ook de aanleg van zonnepanelen te stimuleren. Daarom wordt in deze definitie geregeld dat voorgenomen zonnepanelen, voor zover die niet nodig zijn om aan wettelijke vereisten op het gebied van energieprestaties te voldoen, niet meegerekend hoeven te worden bij de berekening van de MPG.

Hoewel het maken van een MPG-berekening en het behalen van een waarde van 1 of lager een verplicht onderdeel is van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woningen zijn er geen of nauwelijks geïnstitutionaliseerde methoden om de kwaliteit van dergelijke berekeningen te borgen. Centraal staat het gebruik van een goedgekeurde rekentool, maar er zijn geen certificaten waaruit vaardigheid met die tools of betrouwbaarheid van ingevoerde gegevens verzekerd wordt. De milieuprestatiegebouwwaarde is daarom een kwetsbaar onderdeel van deze subsidieregeling. De regeling voorziet daarom op verschillende manieren op verplichtingen van de aanvrager om de achterliggende gegevens achter zo een MPG-berekening te bij te houden en beschikbaar te stellen aan de gemeente.

artikel 5.1, onderdeel m – Gebiedsbepaling Strandeiland

Het Strandeiland wordt gedefinieerd met behulp van een verwijzing naar de investeringsnota Inrichting 1e fase Strandeiland. De grenzen van dit gebied komen overeen met de grenzen van het plangebied van de grondexploitatie Inrichting 1 fase Strandeiland. In de door de gemeente raad vastgestelde investeringsnota en grondexploitatie ziet het plan er uit als de onderstaande afbeelding. De plangrenzen worden daarop aangegeven met het gele vlak met zwarte lijn, welke aan de oostzijde gestippeld is.

afbeelding binnen de regeling

artikel 5.1, onderdelen g en m – energieneutraal en nul-op-de-meter

De begrippen energieneutraal en nul-op-de-meter worden gedefinieerd aan de hand van de norm NTA 8800. Dit is ook de norm die in het bouwbesluit gehanteerd wordt om te bepalen of gebouwen voldoen aan het BENG-vereiste (BENG staat voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen). De begrippen energieneutraal en nul-op-de-meter stellen respectievelijk hoger en nog hogere eisen aan de energieprestaties van het gebouw.

Als gevolg van de bepaling conform NTA-8800 geldt dat er voor lichte constructies 5 kWh per m2 per jaar van de berekende waarde van de maximale energiebehoefte mag worden afgetrokken. In die gevallen moet de aanvrager wel duidelijk aangegeven dat het beoogde gebouw zal voldoen aan het criterium voor lichte constructies dat ook in het bouwbesluit wordt gehanteerd. 

artikel 5.1, onderdelen n en o – woning en verblijfsobject

Met de begrippen woning en verblijfsobject is aansluiting gezocht bij de begrippen die in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen wordt gehanteerd. Uitdaging bij dit hoofdstuk is dat in de planvormende fase waarin verlening voor deze subsidie aangevraagd kan worden vaak nog geen adressen afgegeven zijn voor de woningen. Bij oplevering en dus bij aanvraag tot vaststelling van de subsidie zijn de adressen wel afgegeven en op basis van die gegevens kan de subsidie verlaagd worden, zodat het aansluit bij hetgeen gerealiseerd is.

artikel 5.2 - toepasselijkheid ASA 2013

De algemene subsidieverordening Amsterdam 2013 is het door gemeenteraad vastgestelde kader voor subsidieverlening binnen de gemeente Amsterdam. Het is bovendien de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van het college om deze subsidie vast te stellen. De ASA 2013 is daarom van toepassing op dit hoofdstuk.

artikel 5.3 - Doel van de in het hoofdstuk omschreven subsidie

De regeling in dit hoofdstuk is nadrukkelijk gericht op nieuwbouw, sociale huurwoningen en de specifieke gebieden en om in juist met die woningen hogere energieprestaties en milieuprestaties te behalen.

artikel 5.4 - Europees kader bij subsidies aan woningcorporaties

De subsidiebepaling in dit hoofdstuk voorzien in de mogelijkheid om grote bedragen van vele miljoenen euro’s naar woningcorporaties over te maken. Strikt genomen zijn woningcorporaties aan te merken als ondernemingen in de zin van het Verdrag van de Werking van de Europese Unie en is er dus mogelijk sprake van staatsteun. Op grond van het DAEB-vrijstellingsbesluit zijn vele vormen van steun en grote steunbedragen aan ondernemingen die op grond van een wettelijke taak bezig houden met het betaalbare huisvesting niet aangemerkt als staatsteun. De subsidiebepalingen met betrekking tot Strandeiland en Buiksloterham voorzien uitsluitend in subsidie voor woningcorporaties. Woningcorporaties zijn toegelaten instellingen met de door het DAEB-vrijstellingsbesluit vereiste wettelijke taak. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn geformuleerd om te voldoen aan de compensatiebenadering uit het Altmark-arrest.

artikel 5.5 - Subsidiabele activiteiten

Met dit artikel wordt bepaald voor welke activiteiten er subsidie is. Elk van de leden van dit artikel bepaalt de subsidiabele activiteiten voor een afzonderlijk gebied. In beide leden is uitsluitend sprake van een eenmalige subsidie. Met het begrip eenmalig wordt aangegeven dat er geen sprake van een periodieke of herhalende subsidie. Dit begrip sluit ook uit dat er twee maal subsidie kan worden aangevraagd voor de dezelfde activiteit. Als dat wel gebeurt kan het college op grond van artikel 9, tweede lid van de ASA 2013 de subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk weigeren. In beide leden komen de begrippen nieuwbouw en sociale huurwoning voor. Deze begrippen zijn gedefinieerd in respectievelijk artikel 5.1, onderdelen j en l. Het begrip milieuprestatiegebouwwaarde is gedefinieerd in artikel 5.1, onderdeel i. De begrippen energieneutrale woning en nul-op-de-meter woning zijn gedefinieerd in respectievelijk artikel 5.1, onderdelen f en k. Het begrip voedselvermalersysteem is gedefinieerd in artikel 5.1, onderdeel o.

artikel 5.5, eerste lid, onderdelen a, b en c – onderlinge samenhang

In het gebied Buiksloterham worden er drie subsidiabele activiteiten onderscheiden. Om aanspraak te maken op onderdelen a en b moet de woning in ieder geval een milieuprestatiegebouwwaarde van kleiner of gelijk aan 0,5 zullen hebben. De of-bepaling aan het eind van onderdeel leidt er toe dat de activiteiten in onderdelen a en b elkaar uitsluiten. In logische termen uitgedrukt is hier sprake van een XOR of EXOF. De aanvrager kan of subsidie aanvragen voor energieneutraal of subsidie voor nul-op-de-meter. De reden hiervoor is dat een woning die nul-0p-de-meter is per definitie ook energieneutraal is en de aanvrager anders dubbel aan zou kunnen vragen. De hoogte van de subsidiebedragen in artikel 5.6, eerste lid, onderdelen a en b is nadrukkelijk bepaald met de keuze tussen energieneutraal of nul-op-de-meter in gedachten.

Het laatste onderdeel van dit lid, onderdeel c, kan juist uitsluitend aangevraagd worden in combinatie met de onderdeel a of b. Er kan dus geen aanspraak gemaakt worden op subsidie voor het realiseren van een voedselvermalersysteem als er de woning niet ook een milieuprestatiegebouwwaarde van kleiner of gelijk aan 0,5 zal hebben en tenminste energieneutraal zal worden.

artikel 5.6 – hoogte van de subsidie

De twee leden van dit artikel regelen de respectievelijk de hoogte van de subsidie bij verlening en de hoogte van de subsidie bij vaststelling. De tweedeling is gebaseerd op artikel 4:31 AWB. Het bedrag dat in de verleningsbeschikking wordt vermeld moet aangemerkt worden als het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, zoals bedoeld in 4:31, tweede lid, AWB.

artikel 5.6, eerste lid - subsidiebedragen

In het eerste lid wordt voor ieder van de subsidiabele activiteiten uit artikel 5.5, het maximale subsidiebedrag per woning bepaald. Voor de activiteiten in onderdelen a en b gelden er in feite twee maxima, waarbij het laagste van toepassing is. Het eerste maximum wordt bepaald door het gebruiksoppervlak van de woning te vermenigvuldigen met het genoemde bedrag. Het tweede maximum is een vast bedrag, dit bedrag is in principe een honderdvoud van het bedrag per vierkante meter gebruiksoppervlak. De gedachte daarachter is, dat de kosten voor het realiseren van de maatregelen niet volledig lineair oplopen met de grootte van de woning. Het komt er dus op neer dat er voor woningen groter dan 100m2 even veel subsidie is als voor woningen die precies 100 m2 zijn. Indien een aanvraag meerdere woningen omvat worden deze maximumbedragen per individuele woning toegepast. Met andere woorden: de vierkante meters boven de 100 van een grotere woning kunnen niet meegeteld worden bij de vierkante meters van een kleinere woning. Voor het realiseren van een voedselvermalersysteem, zoals in onderdeel c, staat een vast bedrag per woning.

artikel 5.6, tweede lid – vaststellingen op lager dan het maximum

Het tweede lid bestaat uit twee losstaande onderdelen die onafhankelijk toegepast moeten worden. Toepassing kan leiden tot lagere vaststelling van de subsidie dan het maximumbedrag dat bij de verlening is bepaald.

Onderdeel a regelt dat de uitgangspunten voor het bepalen van de maximale subsidie uit het eerste lid van toepassing zijn, maar dat vastgestelde of verleende subsidies daarop in mindering worden gebracht. Er is gekozen om andere subsidies in mindering te brengen, omdat met de hoogte van de subsidiebedragen in het eerste lid wordt getracht om een nabij kostendekkende subsidie te bieden. Tegelijkertijd bestaat er wel de nadrukkelijke wens om aanvragers te belonen als ze een andere subsidies aanvragen. Door 70% van de verleende of vastgestelde subsidies in mindering te brengen wordt blijft 30% voor de aanvrager over. Deze berekening mag op gebouw of projectniveau worden gedaan. Het is niet wenselijk om deze vermindering voor iedere individuele woning te bepalen.

Het geniet altijd de voorkeur om vastgestelde subsidie te gebruiken om deze mindering te bepalen. Op die manier wordt voorkomen dat een subsidie die op een later moment lager vastgesteld wordt toch voor 70% in mindering wordt gebracht. Fiscale maatregelen zoals de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de Milieu-investeringsaftrek (MIA) worden nadrukkelijk niet als subsidies aangemerkt. Het kan zijn dat de aanvrager op het moment van de vaststellingsaanvraag van de subsidie op basis van dit hoofdstuk al weet dat een verleende subsidie lager vastgesteld zal worden. In dat geval zou het niet terecht zijn om toch het gehele verleende subsidiebedrag in mindering te brengen. De tweede zin in deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om op basis van een onderbouwing door de aanvrager een lager bedrag in mindering te brengen. Er zijn diverse redenen mogelijk waarom de verwachting bestaat dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden. Voorbeelden daarvan zijn dat niet alle subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd of dat de andere subsidieverlener juist de subsidie op grond van dit hoofdstuk in mindering brengt op de subsidie. De aanvrager verschaft de informatie die benodigd is om deze mindering toe te passen op grond van artikel 5.13, tweede lid, onderdeel b.

Onderdeel b is nadrukkelijk bedoelt om in ieder geval te voorkomen dat de aanvrager meer subsidie krijgt dan dat zij aan kosten voor de subsidiabele activiteiten hebben. Zoals ook beschreven bij artikel 5.4 wordt uitgegaan van een compensatiebenadering. Uit het Altmark-arrest volgt dat de compensatie niet hoger mag zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van openbare dienstverplichtingen, in dit geval het duurzamer realiseren van de sociale huurwoning, geheel te dekken. Andere verleende en vastgestelde subsidies worden in mindering gebracht op de kosten. Wederom worden fiscale maatregelen niet als subsidies aangemerkt. Het is niet wenselijk om deze vermindering voor iedere individuele woning te bepalen. Eenzelfde bepaling als in onderdeel a is van toepassing indien andere subsidies waarschijnlijk lager worden vastgesteld. De aanvrager heeft op grond van artikel 5.12, onderdeel d de verplichting om deze kosten te administreren. Op grond van artikel 5.13, tweede lid, onderdeel a bevat het financieel verslag dat bij de aanvraag tot vaststelling wordt ingediend de benodigde informatie om deze bepaling toe te passen. Indien de aanvrager deze informatie niet bijgehouden heeft kan het college, op grond van artikel 4:46, tweede lid onderdeel b, de subsidie lager vaststellen, omdat hij in dat geval niet voldaan heeft aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

artikel 5.8 - Subsidieplafond

In de leden van dit artikel worden de subsidieplafonds bepaald. Elk van de leden bepaalt het plafond voor één gebied. De plafonds staan nadrukkelijk los van elkaar en als het éne plafond is uitgeput kan er geen aanspraak gemaakt worden op een ander.

artikel 5.9 - de aanvrager

De subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door woningcorporaties. Het begrip woningcorporaties is gedefinieerd in artikel 5.1, onderdeel q.

artikel 5.10 - bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

De twee leden van dit artikel regelen welke stukken bij een subsidieaanvraag ingediend moeten worden.

Het eerste lid gaat uitdrukkelijk om documenten die in aanvulling op de ASA2013 moet worden ingediend. Meer vereiste documenten staan in artikel 5, tweede lid van de ASA2013.

Het in onderdeel a van het eerste lid vereiste bewijs dat de bankrekening op aan van de aanvrager staat is noodzakelijk om te verzekeren dat het geld van de subsidie ook daadwerkelijk naar de juiste partij gaat. Met bijvoorbeeld een kopie van een bankpas, een bankafschrift of een brief van een bank waarmee de opening van de rekening wordt bevestigd kan aan dit vereiste worden voldaan.

De onderdelen b, c en d van het eerste lid vereisen allemaal een schriftelijke verklaring of andere documenten waaruit het één en ander blijkt. Met het oog op het laagdrempelig houden van de aanvraag is gekozen voor deze ruime verwoording. Deze verwoording biedt de aanvrager de gelegenheid om bestaande documenten die in het kader van de interne besluitvorming of de voorbereiding van een omgevingsvergunningaanvraag worden gebruikt te benutten. De subsidie kan dan ook al relatief vroeg in het planproces worden aangevraagd. De voornaamste beperking op het vroeg aanvragen volgt uit artikel 5.12, onderdeel a. De bouw moet immers binnen een jaar na de subsidieverlening zijn begonnen.

Het tweede lid bevat een specificering van zaken die in de beschrijving van activiteiten opgenomen moeten zijn. De beschrijving van activiteiten is als gevolg van artikel 5, tweede lid, onderdeel a van de ASA2013 een verplicht onderdeel van de aanvraag. De gegevens bij onderdeel a worden onder andere gebruikt om te toetsen of er aan de weigeringsgrond uit artikel 5.11, tweede lid, onderdeel a voldaan is. Onderdeel b wordt gebruikt om te bepalen of de te realiseren woningen binnen de gebieden waarvoor subsidie beschikbaar is gesteld liggen. Ook speelt deze informatie een rol bij het bepalen de weigeringsgrond uit artikel 5.12, eerste lid onderdeel c van toepassing is. De informatie over het aantal woningen en de vierkante meters uit onderdeel c en d is noodzakelijk om op grond van verschillende onderdelen van artikel 5.6, eerste lid de hoogte van de maximale subsidie te kunnen bepalen. De informatie over de datum van de start van de bouw, uit onderdeel e, is van belang om te bepalen of de weigeringsgrond uit artikel 5.11, eerste lid, onderdeel a van toepassing is.

artikel 5.11 - weigeringsgronden

De twee leden van dit artikel regelen weigeringsgronden. De weigeringsgronden in het eerste lid zijn dwingend en leiden wanneer ze van toepassing zijn tot weigering om subsidie te verlenen. De weigeringsgronden in het tweede lid zijn verschillen, omdat er sprake van een kan-bepaling. Dit betekent dat het college kan kiezen om subsidie te weigeren of juist te verlenen. Ook kan het college kiezen om de subsidie gedeeltelijk te weigeren. Gedeeltelijk kan zowel gedeelten van subsidiabele activiteiten als gedeelten van de aanvraag betreffen. Een gedeeltelijke weigering kan leiden tot een lagere subsidieverlening.

artikel 5.11, eerste lid onderdeel a

Dit onderdeel ziet er op dat de aanvraag voor subsidie tijdig ingediend moet worden. De start van de bouw van de woningen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd mag ten hoogste 6 maanden voor de aanvraag hebben plaatsgevonden. Het begrip start van de bouw komt elders in de regeling ook voor. In principe wordt bij het bepalen van de datum van de start bouw uitgegaan van de informatie door de aanvrager wordt verschaft op grond van artikel 5.10, tweede lid onderdeel e. De gemeente kan deze informatie ook toetsen met de andere afspraken die tussen de gemeente en de aanvrager bestaan over de start van de bouw, feitelijke constateringen door inspecteurs en verklaringen van derden met betrekking tot de start van de bouw. Als de subsidie al verleend is en later blijkt dat de bouw al eerder dan 6 maanden voor de aanvraag was gestart, dan kan het college op grond van artikel 4:48, eerste lid, onderdeel c de subsidie intrekken of wijzigen ten nadele van de ontvanger.

artikel 5.11, eerste lid, onderdeel b

Deze bepaling regelt het einde van de aanvraagbaarheid van subsidie op grond van dit hoofdstuk. Aanvragen die vanaf 2028 worden ingediend worden op deze grond geweigerd. Het hoofdstuk zelf voorziet niet in een vervaldatum. Het college zal indien gewenst, nadat alle op grond van dit hoofdstuk verleende subsidies zijn afgehandeld, apart besluiten om dit hoofdstuk te laten vervallen.

artikel 5.11, eerste lid, onderdeel c

Deze bepaling regelt dat het niet mogelijk is om subsidie aan te vragen voor activiteiten aan kavels waarover voor 10 november 2020 al afspraken bestonden. De datum van 10 november 2020 sluit aan met het moment waarop de raad ingestemd heeft met het investeringsbesluit voor de Buiksloterham. Het is niet wenselijk om projecten te subsidiëren waartoe voor deze datum al afspraken bestonden. Deze datum heeft, als het goed is, in de praktijk geen consequentie voor het Strandeiland, omdat er op die datum nog geen afspraken gemaakt zouden zijn. Het Strandeiland was op dat moment nog niet in een voldoende vergevorderd stadium van planvorming.

artikel 5.11, tweede lid, onderdeel a

Deze bepaling ziet op een mogelijkheid tot weigering van de subsidie in het geval dat de gemeente via andere wegen dan deze subsidie met andere partijen dan de aanvrager afspraken heeft gemaakt die ertoe leiden dat de in de subsidieregeling gestelde vereisten gerealiseerd zullen worden. Deze bepaling ligt dicht tegen de weigeringsgrond uit artikel 8, tweede lid, onderdeel d van de ASA2013. In de meeste gevallen waar er al afspraken met andere partijen bestaan om het vereiste te realiseren zou kunnen worden gesteld dat de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de activiteit te realiseren. Deze bepaling vermijd echter dat vastgesteld moet worden of die middelen er daadwerkelijk zijn en bevrijdt de gemeente van de onderzoeksplicht om te bepalen op welke wijze het realiseren van de subsidiabele activiteiten is geformaliseerd in de onderlinge afspraken tussen de aanvrager en de derde partij. Het voorgaande betekent overigens niet dat de gemeente dat niet mag doen als dat in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit nodig is.

artikel 5.11, tweede lid, onderdeel b

Deze subsidiebepaling regelt de mogelijkheid aan het college om een subsidie bij de verlening lager te bepalen dan het aangevraagde bedrag. Zonder een dergelijke bepaling zou het college de aanvrager moeten vragen om het aangevraagde subsidiebedrag naar beneden bij te stellen als het aangevraagde bedrag de maximum subsidiehoogte zou overschrijden. Met deze bepaling krijgt de college de mogelijkheid om het subsidiebedrag zelf lager te bepalen en daarbij het te hoge aangevraagde bedrag onderbouwd terzijde te schuiven.

artikel 5.11, tweede lid, onderdeel c

Deze bepaling regelt de mogelijkheid om subsidie te weigeren als de aanvraag niet bijdraagt aan de realisatie van de doelen van het hoofdstuk, zoals gedefinieerd in artikel 5.3. Deze bepaling ligt dicht tegen de weigeringsgrond uit artikel 9, tweede lid, onderdeel h aan, maar is explicieter en vereist in feite dat met de subsidiabele activiteiten specifiek het doel van dit hoofdstuk wordt bereikt.

artikel 5.12 – aanvullende verplichtingen

De in dit artikel geregelde verplichtingen zijn nadrukkelijk in aanvullingen op de verplichtingen die volgen uit artikelen 10 en 11 van de ASA 2013. Het niet nakomen van deze verplichtingen leidt ertoe dat het college de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, onderdeel b lager vast kan stellen.

artikel 5.12, onderdeel a en b – termijnstelling

De aanvullende verplichtingen in deze onderdelen zijn er op gericht de aanvrager te dwingen om de activiteiten waarvoor subsidie is verleend ook tijdig uit te voeren. Het is voor het college wenselijk om kortere termijnen aan te houden, omdat veranderende omstandigheden ertoe kunnen leiden dat over tijd mogelijk te hoog geworden subsidies als een onverantwoorde besteding van overheidsgeld aangemerkt kunnen worden. Als die situatie zich voordoet kan het college overigens op grond van artikel 4:50, eerste lid, onderdeel b AWB de subsidieverlening wijzigen of intrekken. Een dergelijk besluit is echter vaak onwenselijk en vergt veel onderbouwing. Het stellen van deze termijnen schept duidelijke verwachtingen en maakt het eenvoudiger voor het college om een nadelige wijziging van de subsidie te rechtvaardigen. Voor beide onderdelen geldt dat de termijn in principe uit de regeling volgt, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Het college kan ook uitstel verlenen als de aanvrager daarom tijdig verzoekt. Een dergelijk uitstel moet goed onderbouwd zijn en is bij voorkeur schriftelijk. Een goede onderbouwing gaat in ieder geval in op de volgende vragen:

  • 1.

    Hoeveel uitstel is er nodig?;

  • 2.

    Waarom is uitstel nodig?;

  • 3.

    Wat heeft de aanvrager gedaan om te voorkomen dat uitstel nodig zou zijn?;

  • 4.

    Wat heeft de aanvrager redelijkerwijs nagelaten om te voorkomen dat uitstel nodig zou zijn; en

  • 5.

    Wat had de gemeente Amsterdam kunnen doen om te voorkomen dat uitstel nodig zou worden?

De tijdigheid van een aanvraag tot uitstel wordt in ieder geval begrenst door te eisen dat de aanvraag tot uitstel wordt verstuurd voordat de termijn voor uitvoering verstreken is. Deze mogelijkheid tot het aanvragen tot uitstel hang nauw samen met de verplichting van de subsidieontvanger om het college zo spoedig mogelijk schriftelijk te informeren over ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de voorwaarden, zoals de voorwaarde uit onderdelen a en b, niet nageleefd kunnen worden.

Onderdeel a ziet er op te borgen dat de bouw op tijd gestart wordt. Het begrip start bouw is bewust niet nauwkeurig geformuleerd, om de beleidsvrijheid te vergroten.

Onderdeel b ziet er op te borgen dat het gebouw op tijd klaar is. Voor het moment van oplevering is aangesloten bij het Besluit energieprestaties gebouwen. De reden hiervoor is dat in het besluit energieprestaties gebouwen de verplichting is vastgelegd om bij oplevering te zorgen voor een energielabel. Het energielabel is van belang bij het bepalen of de door de subsidieregeling vereiste energieprestaties behaald zijn. Lees hierover meer bij de toelichting bij artikel 5.1, onderdeel e.

artikel 5.12, onderdeel c - inspectie

Onderdeel c ziet er op te verzekeren dat het college een inspecteur kan sturen om te voortgang van de uitvoering van de subsidiabele activiteiten te controleren. Van de aanvrager wordt verwacht dat deze inspecteur daar medewerking voor ontvangt. Dat betekent dat afspraken voor bezichtiging binnen korte termijn tot stand kunnen komen. Deze inspectie kan er toe leiden dat geconstateerd wordt dat andere aanvullende voorwaarden niet nagekomen worden. De bevindingen van de inspecteur kunnen ook aanleiding zijn om de subsidie ten nadele van de aanvrager te wijzigen of in te trekken. Dit kan op grond van artikel 4:48, eerste lid, onderdeel b.

artikel 5.12, onderdeel d – kostenadministratie DAEB

Onderdeel d ziet er op de woningcorporatie te verplichten om een goede kostenadministratie bij te houden waaruit blijkt welke kosten daadwerkelijk het gevolg zijn van de subsidiabele activiteiten. Deze subsidiabele activiteiten moet afgescheiden worden van de reguliere bedrijfsvoering. In het kader van dit hoofdstuk kan het realiseren van een woning die voldoet aan de wettelijke vereisten beschouwd worden als reguliere bedrijfsvoering.

artikel 5.12, onderdeel e – energielabel

Onderdeel e regelt dat het energielabel dat de aanvrager voor de opgeleverde woning op moet laten opstellen en opnemen in de landelijke database de noodzakelijke informatie bevat om het college in staat te stellen te beoordelen of de subsidiabele activiteiten op het gebied van energieprestaties uitgevoerd zijn. Als deze verplichting niet nagekomen wordt kan het college niet bepalen of de energieprestaties bereikt zijn. Dat kan aanleiding zijn voor een aanzienlijk lagere vaststelling van de subsidie.

artikel 5.12, onderdeel f – materialenadministratie

Onderdeel f regelt de verplichting voor de aanvrager om de bij de realisatie daadwerkelijk toegepaste materialen te administreren. Deze informatie is nodig om te kunnen bepalen of de nagestreefde energieprestatie ook daadwerkelijk bereikt is. Het college kan gedurende de subsidievaststelling, op grond van artikel 5.13, vierde lid, onderdeel c, subonderdeel i om deze informatie vragen.

artikel 5.13 verantwoording van de subsidie

Na de uitvoering van de subsidiabele maatregelen en ten hoogste 12 weken oplevering van de woningen dient een verantwoording ingediend te worden. Dat gebeurt doormiddelen van een zogenaamde aanvraag tot vaststelling. Met het indienen van de aanvraag tot vaststelling begint de vaststellingsfase. In de verleningsfase zijn relatief lage eisen aan de documenten gesteld. In de vaststellingsfase zullen de verantwoordingsdocumenten moeten bewijzen dat de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd. Om toch de administratieve lasten laag te houden is gekozen om veel van de benodigde informatie onderdeel te maken van documenten die als gevolg van de ASA 2013 aangeleverd moeten worden. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het eerste en tweede lid van dit artikel, waar respectievelijk aanvullende eisen aan het activiteitenverslag en het financieel verslag worden gesteld.

Artikel 5.13 eerste lid

Dit artikellid beschrijft welke aanvullende informatie in het activiteitenverslag bij de aanvraag tot vaststelling opgenomen moet zijn. De postcodes en huisnummers en het aantal vierkante meters uit onderdeel a en c dienen om het gerealiseerde woningaantal en de oppervlakken van die woningen definitief te kunnen bepalen. Deze getallen hebben dus een direct effect op de hoogte van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 5.6, tweede lid. De milieuprestatiegebouwwaarde is één van de subsidiabele activiteiten. In samenhang met de bevoegdheid uit het vierde lid van dit artikel worden deze gegevens gebruikt om te bepalen of een voldoende lage milieuprestatiewaarde is bereikt. Of de beoogde energieprestaties zijn bereikt wordt bepaald op basis van de gegevens in de nationale energieprestatie database. Lees daar meer over bij de toelichting bij artikel 5.12, onderdeel f.

artikel 5.13, tweede lid

Dit artikellid beschrijft welke aanvullende informatie bij de aanvraag tot vaststelling in het financieel verslag opgenomen moet zijn. Zowel onderdelen a als b dienen om de hoogte van de vast te stellen subsidie te bepalen. De informatie bij onderdeel a hangt samen met artikel 5.6, tweede lid, onderdeel b. De informatie over de gemaakte kosten wordt gebruikt om uit te sluiten dat de subsidie niet tot overcompensatie leidt. Lees daarover meer bij de toelichting bij artikel 5.6, tweede lid, onderdeel b. De informatie bij onderdeel b wordt gebruikt om voor 70% in mindering te brengen op de maximale subsidie, zoals volgt uit artikel 5.6, tweede lid, onderdeel a. Lees daar bij de toelichting bij dat artikel meer over.

artikel 5.13, derde lid

Dit artikellid regelt dat de aanvrager betaalde facturen opstuurt. Uit het feit dat de facturen zijn betaald volgt met voldoende zekerheid dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat het systeem gerealiseerd is. Uit de Europese productgarantie volgt met voldoende zekerheid dat het systeem werkt. Uit de facturen zelf blijkt niet direct dat ze betaald zijn. Het college kan daarom op grond van artikel 5.13, vierde lid, onderdeel d om betaalbewijzen vragen.

artikel 5.13, vierde lid

De in dit artikellid opgesomde informatie is niet nadrukkelijk onderdeel van de vereiste stukken. Het college kan het tijdens de voorbereiding van de vaststellingsbeschikking echter noodzakelijk achten om bepaalde gegevens verifiëren. Onderdeel a dient om de gestelde bedragen van andere (te) ontvangen subsidies, dan wel de onderbouwing van de verwachte lagere vaststelling van andere subsidies te verifiëren. Dit vereiste hang nauw samen met artikel 5.13, tweede lid, onderdeel a. Onderdeel b dient om het tot stand gekomen energielabel te kunnen verifiëren. Onderdeel c dient ertoe om de milieuprestatieberekening die aan de grondslag van bij het eerste lid, onderdeel b gevraagde milieuprestatiegebouwwaarde te controleren. Onderdeel d ziet er op dat het college kan controleren dat eventuele facturen die onderdeel zijn van de aanvraag tot vaststelling ook daadwerkelijk betaald zijn.

Artikel 5.13, vijfde lid

Het vijfde lid maakt expliciet dat de oplevering het moment is waarop het college de subsidiabele activiteiten afgerond acht. Dit is expliciet gemaakt, omdat daarmee een directe koppeling ontstaat tussen de aanvullende verplichting die gaat over het moment van oplevering, zoals bedoeld in artikel 5.12, onderdeel b en het moment waarop de subsidieaanvraag ingediend dient te worden. Deze directe koppeling draagt bij aan een eenvoudige controle en effectieve mogelijkheden tot handhaving op naleving van de geregelde termijnen.

Hoofdstuk 6 – Verduurzamende woningverbetering

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bepaalt de definities die binnen dit hoofdstuk gehanteerd worden voor bepaalde begrippen. Deze definities kunnen in hun betekenis afwijken van het algemeen spraakgebruik.

Onderdeel a definieert het begrip achterstallig onderhoud. Het wegwerken van achterstallig onderhoud is een belangrijke subsidiabele activiteit in de regeling. Het feit dat het op grond van de woningwet verboden is om achterstallig onderhoud te laten ontstaan heeft als consequentie dat het college ook zou kunnen kiezen om het wegwerken van achterstallig onderhoud af te dwingen met behulp van de last onder bestuursdwang of de last onder dwangsom. Dit brengt de eigenaardige consequentie met zich mee dat de aanvrager die, zoals vereist door de subsidieregeling, inzichtelijk maakt welke activiteiten nodig zijn om het achterstallig onderhoud weg te werken, ook gelijk voor de gemeente inzichtelijk maakt op welke plaatsen zij het verbod overtreden. Het gegeven dat de gemeente in deze specifieke buurten kiest om het wegwerken van achterstallig onderhoud onderdeel te maken van de subsidiabele activiteiten moet niet geduid worden als een indicatie dat de gemeente haar bevoegdheden om naleving van de wet af te dwingen niet zal of mag toepassen. De subsidie voor activiteiten op het gebied van achterstallig onderhoud wordt immers uitsluitend gegevens als deze gecombineerd worden met het bereiken van een bepaalde energie efficiëntie dat laatste is een bovenwettelijk vereiste.

Onderdeel c, d en h

Deze onderdelen duiden allen begrippen die te maken hebben met het bereiken van bepaalde energieprestaties met de woningen in het gebouw. De BRL 9500 is een kaderstellende de beoordelingsrichtlijn die uitspraken doet over de juiste manieren om de energieprestaties van een gebouw te bepalen. De beoordelingsrichtlijn gaat ook in op de kwaliteit van het maatwerkadviesrapport dat vereist wordt bij de in te dienen stukken. Het conformeren van specialisten aan deze beoordelingsrichtlijn hangt verder samen met het vermogen van die specialisten om het energielabel van woning te veranderen in de energielabel database, zoals vereist wordt in artikel 6.13, onderdeel d.

Onderdeel m en n

De definitie van het begrip vereniging van eigenaren is bewust iets breder dan die in het algemeen taalgebruik. De formulering is inclusiever, zodat flatverenigingen of andere juridische eigendomsconstructies die voldoende gelijkenis hebben met vve’s ook aanspraak kunnen maken op deze regeling.

Artikel 6.2 Toepasselijkheid ASA 2013

Dit artikel bepaalt dat de Algemene subsidieverordening Amsterdams 2013 (ASA 2013)van toepassing is op dit hoofdstuk. De ASA 2013 bevat verschillende vereisten aan subsidieaanvragen. In geen van de bepalingen in dit hoofdstuk wordt afgeweken van de ASA 2013, wel wordt er in aanvulling op de ASA 2013 bepaalde informatie gevraagd of bepaalde eisten gesteld.

Artikel 6.3 Doel van het in het hoofdstuk omschreven subsidie

Dit artikel bepaalt het doel van de subsidie in dit hoofdstuk. Het hoofdstuk is op zichzelf staand en dit doel heeft geen invloed op de werking van andere hoofdstukken. Het doel geldt slechts in specifieke gebieden in Amsterdam Zuidoost die gebieden worden bepaald in artikel 6.4. Het doel van de regeling is tot stimulatie door middel van subsidie. Het doel is beperkt tot het stimuleren van vve’s en die vve’s moeten bovendien in ieder geval particuliere woningbezitters bevatten. Hetgeen door de regeling gestimuleerd dient te worden is verduurzamende woningverbetering. Het begrip verduurzamende woningverbetering is gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel l. De in dat artikel op genomen definitie sluit nauw aan bij de subsidiabele activiteiten, zoals bepaald in artikel 6.5.

Artikel 6.4 Gebiedsbepaling

Dit artikel bepaalt het werkingsgebied van dit hoofdstuk. Met andere woorden: er kan alleen subsidie aangevraagd worden op grond van dit hoofdstuk als het vastgoed waaraan de subsidiabele activiteiten plaatsvinden gelegen is binnen het door dit artikel bepaalde gebied. Het werkingsgebied van dit hoofdstuk bestaat uit verschillende deelgebieden. De verschillende deelgebieden worden bij naam genoemde in de onderdelen van dit artikel. De precieze grenzen van de deelgebieden worden bepaald in bijlage III van deze regeling. Bijlage III bevat voor ieder van de deelgebieden de volgende zaken:

  • 1.

    een letterlijke omschrijving van de begrenzing van het gebied;

  • 2.

    een opsomming van de postcodes en huisnummers die binnen het gebied worden geacht te vallen;

  • 3.

    een detailkaart waar de grenzen van het gebied worden weergeven; en

  • 4.

    een kaart van Amsterdam waar de ligging van het gebied in de stad wordt weergeven.

Met uitzondering van de laatste globale weergave (punt 4) zijn alle drie de omschrijvingen bindend, waarbij de meest gunstige voor de aanvrager van toepassing is, tenzij dat als gevolg van een onjuistheid of een onbedoelde meerduidigheid kennelijk onredelijk zou zijn.

Artikel 6.5 Subsidiabele activiteiten

Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten het subsidie kan verlenen. De subsidie is beschikbaar voor het uitvoeren van specifieke maatregelen. De eerste beperking hangt samen met de gebiedsbepaling uit artikel 6.4. De maatregelen moet binnen het in artikel 6.4 bepaalde gebied getroffen worden. Deze beperking is aan te merken als overcompleet, hetzelfde is immers in artikel 6.4 als bepaald, maar omwille van de duidelijkheid behouden. De volgende beperking is dat de maatregelen onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager vallen. De aanvrager is volgens artikel 6.9 de vve en de verantwoordelijkheden van vve’s zijn vaak beperkt door de splitsingsakte of de statuten van de vve. Sommige maatregelen vallen onder de directe verantwoordelijkheid van de eigenaren van de appartementsrechten binnen de vve. Deze zaken vallen buiten de scope van dit hoofdstuk. Het feit dat er geen subsidie voor dergelijke maatregelen gegeven kan worden betekent niet echter niet dat de door de vve te nemen maatregelen tot gevolg moeten hebben dat aan alle in onderdeel a, b en c genoemde voorwaarden moet worden voldaan. Als de vve als gevolg van haar splitsingsakte of statuten niet in staat is om de in onderdeel a, b en c genoemde voorwaarden, dan komt de vve niet in aanmerking voor subsidie. Als de vve de verantwoordelijkheid voor isolatie van de buitengevel bij de eigenaren zelf heeft gelegd en daardoor geen mogelijkheid heeft om het gebouw voldoende te isoleren om de benodigde labelstappen te maken, dan is het gevolg dat er geen subsidie is. Verdere vereisten zijn dat alle woningen in het gebouw voldoen aan de voorwaarden die in onderdelen a, b en c zijn genoemd. Als één woning niet tenminste een B-label haalt of niet 3 labelstappen maakt, dan is niet voldaan aan de voorwaarden voor de subsidie. De plannen moeten dus integraal alle woningen in het gebouw verbeteren. Tot slot is voorwaarde dat er sprake is van een bestaande gebouw en dus geen nieuwbouw. Bestaande bouw is gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel b. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat aan alle voorwaarden uit de onderdelen a, b en c wordt voldaan. Als aan één van de voorwaarden niet wordt voldaan, dan kan er geen subsidie verleend worden. Het begrip achterstallig onderhoud uit onderdeel a is in artikel 6.1, onderdeel a gedefinieerd. Het begrip labelstap is gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel j en hangt samen met het energielabel uit onderdeel g.

Artikel 6.6 Subsidiabele kosten

Dit artikel bepaalt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het gaat nadrukkelijk om de kosten voor de ‘uitvoering’ van de activiteiten. Het uitvoeren van de activiteiten gaat om het treffen van de maatregelen. Voorbeelden zijn het vervangen van de kozijnen voor triple glas, het bevestigen van een degelijke en veilige trapleuning, het dichten van het lekkend dak. Het gaat daarbij dus niet om voorbereidingskosten of projectmanagementkosten. Het gaat om de kosten voor het doen van het werk en niet om de kosten om ervoor te zorgen dat het wordt gedaan. De kosten voor het opstellen van het herzien MJOP en het vernieuwen van de energielabel, na de uitvoering van de maatregelen, zoals bedoeld in respectievelijk artikelen 6.13, onderdelen d en e, worden ook geacht onder de subsidiabele kosten te vallen.

Verder geldt dat slechts 70% van de genoemde kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het gevolgd daarvan is dat aanvragers geacht worden voor minimaal geval 30% van de kosten voor de uit te voeren maatregelen zelf de portemonnee te trekken. Er gekozen om slechts een deel van de kosten te subsidiëren om te verzekeren dat de aanvrager een prikkel houdt om verstandige en betaalbare oplossingen te kiezen.

Artikel 6.7 Hoogte van de subsidie

Dit artikel regelt hoe hoog de subsidie is. De hoogte van de subsidie is in ieder geval niet hoger dan de voor subsidie in aanmerking komende kosten. Die voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn in artikel 6.6 geregeld. Naast het gegeven dat er niet meer dan 70% van de kosten gesubsidieerd wordt is de subsidie ook gemaximeerd op basis van het aantal woningen en het eigendom van die woningen. Het belangrijkste doel van de regeling is het stimuleren van de verduurzamende verbetering van woningen in particuliere bezit. In onderdeel a wordt er daarom een maximum gesteld dat afhankelijk is van het aantal woningen in particulier bezit in een gebouw. Als gevolg van onderdeel b kan het maximum verder verhoogd worden als er woningen in corporatiebezit in het gebouw zitten. De door corporatiebezit veroorzaakte verhoging van de maximale subsidie kan echter nooit meer zijn dan een vierde van het maximale bedrag dat voor particuliere woningen verleend kan worden. Dit volgt uit het tweede zinsdeel van onderdeel b. Op die manier wordt geborgd dat de subsidie hoofdzakelijk voor particuliere woningen blijft. De onderstaande tabel maakt de consequenties bij verschillende verhoudingen tussen particuliere en corporatiewoningen duidelijk. In de tabel wordt uitgegaan van 100 woningen. De bedragen die meetellen voor het totale maximumbedrag zijn dik gedrukt.

100 woningen (Particulier % / Corporatie%)

0% / 100%

25 / 75%

50% / 50%

75% / 25%

100% / 0%

Maximale subsidie als gevolg van particuliere woningen lettend op onderdeel a (bedrag per woning)

0 x € 9.400

=

€ 0

25 x € 9.400

=

€ 235.000

50 x € 9.400 =

€ 470.000

75 x € 9.400

=

€ 705.000

100 x € 9.400 =

€ 940.000

Maximale subsidie als gevolg van corporatiebezit uitsluitend lettend op onderdeel b, eerste zinsdeel. (bedrag per woning)

100 x € 6.000 =

€ 6.000.000

75 x € 6.000 =

€ 450.000

50 x € 6.000

=

€ 300.000

25 x € 6.000

=

€ 150.000

0 x € 6.000

=

€ 0

Maximale subsidie als gevolg van corporatiebezit uitsluitend lettend op onderdeel b, tweede zinsdeel. (een vierde van onderdeel a)

€ 0 / 4

=

€ 0

€235.000 / 4 =

€ 58.750

€470.000 / 4 =

€ 117.500

€ 705.000 / 4

=

€ 176.250

€ 940.000 / 4 =

€ 225.000

Maximale subsidie

0

€ 293.750

€ 587.500

€ 855.000

€ 940.000

Artikel 6.8 Subsidieplafond

Dit artikel regelt het subsidieplafond voor de activiteiten in dit hoofdstuk.

Artikel 6.9 Aanvrager

Dit artikel regelt dat de subsidie uitsluitend is aan te vragen door verenigingen van eigenaren. Het begrip verenigingen van eigenaren wordt gedefinieerd in artikel 6.1, onderdeel m, het is in deze regeling iets breder dan in het dagelijks taalgebruik. Lees daarover de toelichting bij artikel 6.1, onderdelen m en n.

Artikel 6.10 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

De twee leden van dit artikel regelen welke gegevens er bij de aanvraag ingediend moeten worden. Het eerste lid stelt aan aantal expliciete aanvullende eisen aan de beschrijving van activiteiten (het activiteitenverslag) die bij een subsidieaanvraag ingediend moet worden. Een overzichtstabel met aan aantal relevante gegevens over de woningen in het gebouw dient onderdeel te zijn van de beschrijving van activiteiten. De adresgegevens zijn van belang om te kunnen bepalen over welke woningen en gebouwen het gaat en wordt gecontroleerd tegen de beschikbare gegevens in de basisregistratie gebouwen. Het juridisch eigenaarschap speelt een rol bij het bepalen van de hoogte van de subsidie. Helaas geeft de basisregistratie gebouwen niet altijd voldoende duidelijkheid over het eigenaarschap van appartementsrechten in een vve en daarom moet de vve deze gegevens zelf aanleveren. Het huidige energielabel voor woningen kan gevonden worden op http://www.ep-online.nl. Een voorlopig energielabel of een energielabel dat is automatisch is afgegeven kan hier ook volstaan. De voornaamste controle op het energielabel voor de uitvoering van de werkzaamheden wordt gedaan met behulp van de in het tweede lid, onderdeel d vereiste maatwerkadviesrapport.

Het tweede lid bestaat uit vier onderdelen. Elke van deze onderdelen betreft een concreet document of bewijs dat de aanvrager in moet dienen om tot een volledige aanvraag te komen. De kosten voor het opstellen van deze documenten zijn niet subsidiabel.

In onderdeel a wordt een meerjarig onderhoudsplan geëist. Dit onderhoudsplan moet aan strenge kwaliteitseisen voldoen. Die eisen zijn opgesomd in subonderdelen i tot en met vi. Bij onderdeel vi kan gedacht worden aan zaken als rookgasafvoeren, de staat van standleidingen ouder dan 50 jaar, betonkwaliteit, betonrot, spouwankers, circulatie-leidingen, afgiftesysteem, schachten en asbest. Deze zaken kun je niet direct zien. Dit onderhoudsplan gaat in op de benodigde onderhoudsactiviteiten en het is mogelijk dat dit plan ook achterstallig onderhoud bevat. Na uitvoering van de subsidiabele activiteiten wordt nogmaals om een meerjarig onderhoudsplan gevraagd. Aan dit herziene meerjarig onderhoudsplan wordt de aanvullende eis gesteld dat er geen achterstallig onderhoud meer in kan staan.

In onderdeel b wordt een maatwerkadviesrapport geëist. Een dergelijk maatwerkadviesrapport geeft inzicht in de maatregelen en kosten die nodig zijn om een verbetering van de energieprestaties van een gebouw teweeg te brengen. Aan het maatwerkadviesrapport zijn strenge eisen gesteld die worden in subonderdelen i tot en met iv.

Artikel 6.11 Weigeringsgronden

De twee leden van dit artikel regelen de weigeringsgronden. Het betreft in beide leiden aanvullende weigeringsgronden bovenop de weigeringsgronden uit de Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013 en de Algemene wet bestuursrecht.

Het eerste lid regelt de dwingende weigeringsgronden. Als aan één van de in de onderdelen opgenomen voorwaarden is voldaan moet het college de subsidie weigeren. Er is geen sprake van beleidsvrijheid.

Onderdeel a van het eerste lid is hoofdzakelijk bedoeld om te borgen dat de aanvrager daadwerkelijk door de subsidieregeling wordt gestimuleerd om de subsidiabele activiteiten uit te voeren. Het spreekt voor zich dat activiteiten die lange tijd geleden zijn uitgevoerd niet retroactief subsidiabel gemaakt worden. Deze weigeringsgrond roept echter vaak discussie op als het moment van de aanvraag maar kort, bijvoorbeeld enkele dagen, na het moment het moment van de uitvoering van de subsidiabele activiteiten ligt. Iemand die voortvarend aan de slag is gegaan, maar niet vooraf de subsidievoorwaarden heeft gelezen of iemand die zich slecht heeft laten informeren kan oprecht gestimuleerd zijn door de subsidieregeling en moet toch op grond van deze weigeringsgrond uitgesloten worden van de subsidie. Een andere uitdaging bij deze bepaling is het bepalen van het moment waarop men begonnen is met het treffen van de maatregelen. Veel subsidiabele activiteiten kunnen goed in delen opgebroken worden. Het isoleren van een woning kan bijvoorbeeld muur per muur en raam per raam gebeuren. Het is voor de gemeente heel moeilijk om van een aanvrager boven tafel te krijgen wanneer ieder onderdeel daadwerkelijk gedaan is. In de praktijk wordt daarom voor de meeste activiteiten de facturatiedatum aangehouden. Als mensen zelf werkzaamheden uitvoeren en er dus geen factuur is voor de levering van diensten, dan is het moment waarop de materialen aangeschaft worden leidend voor het bepalen van de datum.

Onderdeel b van het eerste lid regelt dat de subsidie na de bepaalde datum niet meer aanvraagbaar is. In aanvraag die na die datum binnenkomt loopt immers direct tegen deze weigeringsgrond aan.

Het tweede lid regelt de mogelijke weigeringsgronden en bevat een zogenaamde ‘kan’ bepaling. Als aan één van de in de onderdelen opgenomen voorwaarden is voldaan kan het college de subsidie weigering. Het college kan ook kiezen om de subsidie gedeeltelijk te verlenen. Een weigering of gedeeltelijke weigering van een aanvraag vergt een onderbouwing waarom de beleidsvrijheid op deze manier ingevuld wordt.

Onderdeel a van het tweede lid regelt de mogelijkheid voor het college om aanvragen die het maximumbedrag overschrijden lager vast te stellen. Het is discutabel of er bij deze weigeringsgrond geen sprake is van overcompleet. Aan de bepalingen over de hoogte van de subsidie moet immers ook voldaan worden.

Onderdeel b van het tweede lid regelt een weigeringsgrond die het doel van het hoofdstuk bekrachtigd.

Onderdeel c van het tweede lid regelt dat de gemeente Amsterdam in principe geen twee maal op basis van deze regeling subsidie verleent voor dezelfde activiteit. Toch zijn er gevallen denkbaar waar het college wel een tweede subsidie zou willen kunnen verlenen. In de meeste gevallen zal wel meewegen of bij de eerste aanvraag niet het maximale subsidiebedrag per woning is benut. Denkbaar is een situatie waar een eerder verleende subsidie om moverende redenen op nihil of lager is vastgesteld. Op een later moment zijn de redenen waarom de lagere vaststelling moest plaatsvinden verdwenen of opgelost en de aanvrager wil met verse moed opnieuw aan de slag om de doelen te bereiken.

Onderdeel d van het tweede lid regelt dat de subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd kan worden als het maatwerkadviesrapport of het meerjarig onderhoudsplan dat als onderdeel is van de in te dienen gegevens niet voldoende informatie bevat. Als vanzelfsprekend wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om deze stukken aan te vullen voordat deze weigeringsgrond wordt toegepast. In sommige gevallen bevat het geleverde maatwerkadviesrapport of het geleverde meerjarig onderhoudsplan op veel punten de benodigde informatie en kan deze als basis fungeren voor verlening van een aanzienlijk deel van de aangevraagde subsidie. Tegelijkertijd is op sommige punten de informatie echter te beperkt. In die gevallen is het niet wenselijk om een aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de aanvraag niet volledig is, omdat bepaalde delen van de gevraagde stukken niet voldoende duidelijk zijn. Deze weigeringsgrond maakt eenvoudiger om de aanvraag in behandeling te nemen en dan, na afstemming met de aanvrager, gedeeltelijk te verlenen.

Artikel 6.12 Bevoorschotting

De twee leden van dit artikel regelen een aantal voorwaarden die gesteld worden bij de bevoorschotting van subsidie op basis van dit hoofdstuk. Het aanvragen van subsidie op basis van dit hoofdstuk is relatief laagdrempelig. Voor verenigingen van eigenaren met een beperkte financiële reserve is het van belang dat ze het geld om de subsidiabele activiteiten uit te voeren kunnen ontvangen voordat alle subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd. Bij vaststelling van de subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt immers gevraagd om betaalbewijzen van de facturen, zonder de middelen kan die betaling niet plaatsvinden. Het is mogelijk dat het verzoek tot verlening van een voorschot technisch-administratief behandeld wordt als een tussentijdse rapportage.

Het eerste lid regelt dat bij een verzoek tot een voorschot offertes worden aangeleverd. De offertes moet betrekking hebben op de realisatie van de subsidie subsidiabele activiteiten. Verder moeten de subsidiabele activiteiten voldoende duidelijk zijn uitgesplitst en aangemerkt. Met uitgesplitst wordt bedoeld dat een post op de offerte niet andere kosten naast de subsidiabele kosten kan bevatten. Een offerte waar projectmanagement en uitvoering voor de subsidiabele activiteiten in één kostenpost opgenomen zijn is onvoldoende uitgesplitst. Het aanmerken van kosten is wenselijk als een offerte kostenposten bevat die niet subsidiabele zijn. De aanvrager wordt gevraagd om duidelijk te maken welke posten naar hun inschatting onderdeel van de subsidiabele kosten zijn. Op een offerte waar naast de reparatie van een ventilator ook de periodieke reiniging van een filter staan dient de reparatie van de ventilator aangemerkt te worden.

Het tweede lid regelt de maximale hoogte van het voorschot. Er zijn twee maxima van toepassing waarbij het laagste effect heeft. Het eerste maximum hangt samen met de totale som aan subsidiabele kosten die de aanvrager op met de offertes onderbouwd. Het voorschot is nooit hoger dan 70% van de met offertes onderbouwde kosten. Deze 70% van de op de offertes opgevoerde kosten hangt direct samen met de 70% van de kosten voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten uit artikel 6.6. Op deze manier wordt geborgd dat de aanvrager geen hoger voorschot krijgen dan naar alle waarschijnlijkheid vastgesteld zal kunnen worden na de uitvoering. Het tweede maximum hangt samen met het verleende subsidiebedrag. Mede als gevolg van artikel 6.7 is het is goed mogelijk dat de aanvrager meer subsidiabele kosten heeft dan dat er subsidie is verleend. De maximale subsidie is immers niet uitsluitend afhankelijk van de subsidiabele kosten, maar ook van het aantal woningen en de eigenaar van die woningen. Dit tweede maximum borgt dat het voorschot nooit hoger is dan het verleende subsidiebedrag. Overwegende dat een subsidie nooit hoger vastgesteld kan worden dan verleend. Als bij het aanvragen van een voorschot blijkt dat de verleende subsidie hoger had kunnen zijn, omdat bij de aanvraag tot subsidieverlening blijkbaar niet alle kosten zijn opgevoerd en bovendien het bedrag per woning niet leidend is geweest bij het bepalen van het verleende subsidiebedrag, dan kan dat aanleiding zijn tot een herziening van de verlening. Het is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een dergelijke herziening van de verlening aan te vragen. Het moment van de aanvraag tot herziening geldt daarbij als de peildatum voor het bepalen van de volgorde van aanvragen bij dreigende uitputting van het subsidieplafond.

Artikel 6.13 Aanvullende verplichtingen

Dit artikel regelt de verplichtingen die voor de aanvrager gelden als deze subsidie verleend krijgt op grond van dit hoofdstuk. Voor al deze verplichtingen geldt dat niet naleving op grond van artikel 4:48, onderdeel b, Awb kan leiden tot wijziging of intrekking van de verleende subsidie en dat niet naleving op grond van artikel 4:46, tweede lid, onderdeel b kan leiden tot lagere vaststelling. Elk onderdeel van dit artikel bevat een afzonderlijke verplichting.

Onderdeel a regelt de verplichting om binnen twee jaar na verlening te beginnen met de subsidiabele activiteiten.

Onderdeel b regelt dat binnen drie jaar de activiteiten afgerond dienen te zijn.

Voor beide de uit onderdeel a en b volgende termijnen geldt dat een afwijkende termijn gesteld kan worden door het college, maar daar moet de aanvrager bij de verlening om vragen en dat verzoek met redenen omkleden. De aanvrager kan ook na verlening om uitstel vragen voor de uit onderdelen a en b volgende termijnen, maar wederom moet een dergelijke verzoek met redenen omkleed zijn. Een verzoek om uitstel dient ingediend te worden voordat de termijn voor respectievelijk aanvang of uitvoering verstreken is. Een aanvrager die de uitvoering niet afrond voor het verstrijken van de uitvoeringstermijn moet op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a het college daar ook al schriftelijk over informeren. Het college kan als de uitvoering binnen twee jaar of de andere gestelde termijn niet is aangevangen, zoals bedoeld in onderdeel a, over gaan tot intrekking of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de verleende subsidie op grond van 4:48, eerste lid, onderdeel b Awb. Als de uitvoeringstermijn uit onderdeel b en de indieningstermijn voor aanvraag tot vaststelling van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 15 ASA 2013, zijn verstreken kan het college op grond van artikel 4:44, vierde lid Awb overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Onderdeel c ziet er op dat een inspecteur in gelegenheid moet worden gesteld om de als gevolg van de subsidiabele activiteiten te controleren.

Onderdeel d ziet op de verplichting om na uitvoering van de subsidiabele activiteiten te zorgen dat het energielabel van alle woningen in het gebouw correspondeert met de werkelijk energieprestaties. Dit betekent in de meeste gevallen dat alle woningen in het gebouw een nieuw energielabel moeten krijgen en dat dit label verwerkt dient te worden in het online labelregister. De informatie in het register wordt gebruikt om na te gaan of de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd. Deze verplichting geldt alleen als de subsidiabele activiteiten van de aanvrager hebben geleid tot een verandering van de energieprestaties van de woningen. Dit zou het geval kunnen zijn als alle woningen in het gebouw al het energielabel B of beter hadden.

Onderdeel e ziet op de verplichting voor de aanvrager om na uitvoering van de subsidiabele activiteiten een herzien meerjarig onderhoudsplan vast te stellen. Het is van belang dat het gewijzigde MJOP ook daadwerkelijk vastgesteld wordt conform de vereisten van de statuten of de splitsingsakte van de vve. Dit herziene meerjarig onderhoudsplan verschilt van het onderhoudsplan dat ingediend wordt bij de subsidieaanvraag, omdat er voor een periode van 5 jaar, na de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, geen onderhoudsactiviteiten in zijn opgenomen die aangemerkt kunnen worden als achterstallig onderhoud.

Artikel 6.14 Verantwoording van de subsidie

De drie leden van dit artikelen regelen een aantal verantwoordende documenten en gegevens die de aanvrager aan moet leveren bij een aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Het eerste lid betreft aanvullende vereisten aan het activiteitenverslag. Dit verslag moet naast de gebruikelijke als gevolg van de ASA en Awb vereiste informatie ook de adresgegevens van de woningen waar de activiteiten zijn uitgevoerd. Deze adressen worden vergeleken met de bij de subsidieaanvraag aangeleverde adressen. In het bijzonder mutaties in het juridisch eigendom kunnen invloed hebben op de hoogte van de vast te stellen subsidies. Als een vastgoedbedrijf bijvoorbeeld een heleboel woningen in het gebouw heeft overgenomen kan dit leiden tot een lagere vaststelling van de subsidie. De verandering van het energielabel is van belang om te bepalen of tenminste 3 labelstappen zijn gemaakt of label B is bereikt.

Het tweede lid regelt een aantal aanvullende vereisten aan de kwaliteit van het financiële verslag dat op grond van de ASA 2013 en de Awb dient te worden meegezonden.

Het derde lid regelt een aantal documenten dat in aanvulling op de verplichte documenten op grond van de ASA 2013 en de Awb dient te worden ingediend. Onderdeel a betreft de betaalde facturen voor de uitgevoerde subsidiabele activiteiten. Voor een toelichting wat er bedoeld wordt met voldoende uitgesplitst en aangemerkt kunt u de toelichting bij artikel 6.12, eerste lid lezen. Betaalbewijzen kunnen de vorm van een bankrekeningafschrift hebben, maar een schriftelijke verklaring van de facturerende partij dat de factuur in kwestie voldaan kan daarin ook voorzien.

Onderdeel b regelt dat het herziene vastgestelde meerjarig onderhoudsplan meegestuurd wordt. De eisen aan dit onderhoudsplan zijn nauwkeurig bepaald in artikel 6.13, onderdeel e. Als dit meegestuurde onderhoudsplan niet aan de eisen voldoet, dan kan dat grond zijn voor een lagere vaststelling op grond van artikel 4:46, tweede lid, onderdeel b, Awb. Uit het document of andere meestuurde bescheiden dient nadrukkelijk te blijken dat het is vastgesteld. Vermelding van de datum van de algemene ledenvergadering waar de vaststelling heeft plaatsgevonden op het document is de gebruikelijke manier. Meegestuurde bescheiden waaruit de vaststelling blijkt zou bijvoorbeeld het verslag van de vergadering waarin de vaststelling heeft plaatsgevonden kunnen zijn.