Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Geldend van 25-02-2022 t/m 28-02-2022

Intitulé

Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4:23, eerste lid van de Algemene Wet Bestuursrecht en artikel 3, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013, gezien de op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050, gezien de op 14 december 2016 vastgestelde ‘Strategie naar een Stad zonder Aardgas’''.

besluit de volgende regeling vast te stellen:

Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen met betrekking tot gebiedsgericht aardgasvrij

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aardgasvrij: een verblijfsobject waar de aardgasaansluiting op het door de netbeheerder beheerde aardgasnet verwijderd is, waar de aanwezige gebouwgebonden collectieve, voor ruimte- of waterverwarming bedoelde gasverbrandingsinstallaties uitsluitend gebruik maken van groen gas en waar gekookt wordt zonder fossiele brandstof op een manier die niet meer fijnstofuitstoot veroorzaakt dan aardgas;

  • b.

    aardgasvrij datum: de beoogde datum waarop vastgoed binnen een gebied aardgasvrij zal zijn;

  • c.

    afsluiting: het door de netbeheerder (laten) verwijderen van de aardgasaansluiting waardoor een verblijfsobject of gebouw geen gebruik meer kan maken van aardgas;

  • d.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • e.

    bestaand: een gebouw dat niet als nieuwbouw wordt aangemerkt;

  • f.

    bedrijfsmiddel: een instrument of apparaat dat gebruikt wordt voor de bedrijfsvoering of uitoefening van de publieke functie binnen of nabij een verblijfsobject, niet zijnde een ruimte- of tapwaterverwarmingsinstallaties;

  • g.

    bedrijfsruimte: een verblijfsobject dat bedrijfsmatig gebruikt wordt en waarvan het gebruiksdoel niet wonen is;

  • h.

    collectieve gasaansluiting: de door de netbeheerder beheerde aansluiting op het aardgasnet die de collectieve installatie van aardgas voorziet.

  • i.

    collectieve installatie: een installatie de meerdere verblijfsobjecten binnen één pand met meerdere woningen of meerdere aan elkaar verbonden panden met meerdere woningen voorziet van ruimtewarming of warm tapwater;

  • j.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • k.

    [vervallen]

  • l.

    DAEB-vrijstellingsbesluit: het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011, betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, verleend aan bepaalde, met beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PbEU C9380)), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • m.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB EU L 352 van 24.12. 2013), met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • n.

    dochtermaatschappij; een maatschappij is een dochtermaatschappij van een andere rechtspersoon, als die andere rechtspersoon (de moeder) meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering kan uitoefenen, of als de moeder meer dan de helft van de bestuurders of commissarissen kan benoemen of ontslaan;

  • o.

    fysieke gebouwgebonden voorziening: voorziening die op of aan een gebouw of op de bijbehorende gronden worden getroffen;

  • p.

    gebied: Een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • q.

    goedkeuringsverplichting: De huurrechtelijke verplichtingen van de huurder op grond van artikel 7:220, derde lid, BW;

  • r.

    groen gas: voor inpandige verbranding bedoeld gas dat niet gewonnen of opgewekt is uit fossiele brandstoffen, tenzij de bij die winning of opwek vrijkomende koolstofdioxide en koolstofmonooxide duurzaam opgeslagen zijn;

  • s.

    individuele installatie: een installatie die een enkel verblijfsobject binnen één pand met meerdere woningen of meerdere aan elkaar verbonden panden met meerdere woningen voorziet van ruimtewarming of warm tapwater;

  • t.

    kleinschalige transformatie: het realiseren van maximaal 25 woningen in een gebouw dat eerst geen woning was;

  • u.

    maatschappelijk vastgoed: een verblijfsobject met een publieke functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang of zorg.

  • v.

    kookvoorziening: een toestel waarop een pan geplaatst kan worden om via verwarming van de pan de inhoud van de pan op te warmen, te koken of te bakken zoals een kookplaat, comfort of fornuis;

  • w.

    netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 2 van de Gaswet door de minister is aangewezen is om een wettelijke taak omtrent de gasdistributie uit te voeren;

  • x.

    nieuwbouw; een bouwwerk waarvoor nog geen melding of kennisgeving van de gereedkoming van bouw, zoals genoemd in artikel 7, lid g van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen en vereist volgens artikel 1.25, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 is gedaan;

  • y.

    Organisatie met publieke functie: een rechtspersoon zonder winstoogmerk, statutair gericht op een maatschappelijk belang met een publieke functie op het gebied van sport, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang, zorg of onderwijs;

  • z.

    onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening, uitgezonderd woningcorporaties;

  • aa.

    ruimteverwarmingsinstallatie: technisch bouwsysteem waarin warmte wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven of een combinatie daarvan, zoals bedoeld in de omschrijving van een verwarmingssysteem in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

  • bb.

    schoolgebouw: gebouw van een school voor basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc van de Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2020 of een nevenvestiging of een dislocatie daarvan gelegen op het grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • cc.

    tapwaterinstallatie: technisch bouwsysteem waarin warmtapwater wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven of een combinatie daarvan, zoals bedoeld in de omschrijving van een warmtapwatersysteem in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;

  • dd.

    verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is, zoals bedoeld in artikel 1, lid m van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • ee.

    woning: een adresseerbaar object dat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen geregistreerd is met het gebruiksdoel woonfunctie

  • ff.

    woningcorporatie: Toegelaten instellingen zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

  • gg.

    woonboot: een woonboot met een ligplaatsvergunning, zoals bedoeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Verordening op het binnenwater 2010 of een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • hh.

    pand met meerdere woningen: meerdere verblijfsobjecten bestemd voor bewoning binnen hetzelfde gebouw;

Artikel 1.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA 2013 is van toepassing op hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling, tenzij daarvan in deze subsidieregeling uitdrukkelijk van wordt afgeweken.

Artikel 1.3 Doel van de regeling in hoofdstukken 1 tot 4

De hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling hebben tot doel het gebiedsgericht terugdringen van het gebruik van aardgas van bestaande gebouwen door stimulering van de transitie naar een aardgasvrij en klimaatneutraal Amsterdam.

Artikel 1.4 Europees kader bij subsidie aan woningcorporaties

Voor zover een woningcorporatie activiteiten uitvoert die op grond van hoofdstukken 1 tot 4 van deze subsidieregeling voor subsidie in aanmerking komen, betreffen het Diensten van Algemeen Economisch belang als bedoeld in artikel 47 van de Woningwet. Het betreft een additionele, specifieke vergoeding in aanvulling op de compensatie die is genoemd in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Artikel 1.5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag, in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      overzicht van de te treffen voorzieningen inclusief een kostenraming;

    • b.

      offertes voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn;

    • c.

      bewijs dat de bankrekening, waarop de aangevraagde subsidie ontvangen wordt, op naam staat van de aanvrager;

    • d.

      een overzicht van eventuele andere aangevraagde of verleende subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten;

    • e.

      een schriftelijke, door de eigenaar of tekenbevoegde natuurlijke persoon getekende, intentieverklaring waaruit blijkt dat de eigenaar van het vastgoed waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied vóór de vastgestelde datum aardgasvrij zal maken;

    • f.

      voor de ondernemers en ondernemingen, niet zijnde de woningcorporatie, een volledig ingevulde verklaring De-minimissteun;

    • g.

      voor verhuurders, bewijs dat er voldaan is aan geldende goedkeuringsverplichtingen.

  • 2. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft worden in aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 bij de subsidieaanvraag, in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een schriftelijke bewijs van instemming van eigenaar dat de bedoelde aanvrager de binnen deze regeling als subsidiabel aangemerkte activiteiten in het betreffende gebouw mag gaan uitvoeren of een vonnis van de kantonrechter dat de verhuurder op grond van artikel 7:243BW of artikel 7:215BW medewerking met de voorgestelde voorzieningen oplegt.

    • b.

      een huur-, gebruiks- of uitvoeringsovereenkomst die betrekking heeft op het vastgoed waar de subsidiabele activiteit plaatsvindt, waaruit blijkt dat de aanvrager belang heeft bij de uit te voeren activiteiten.

Artikel 1.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling, indien:

    • a.

      reeds begonnen is met het uitvoeren van de fysieke gebouwgebonden voorzieningen voordat een aanvraag voor subsidieverlening is ingediend.

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen voor de subsidiabele activiteiten in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling als:

    • a.

      De kosten voor de uitvoering van de voorzieningen waarvoor een subsidieaanvraag wordt gedaan naar het oordeel van het college niet in redelijke verhouding staan tot het beoogde resultaat;

    • b.

      De subsidieaanvraag de maximale subsidiehoogte overschrijdt;

    • c.

      Gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de eigenaar niet de intentie heeft om al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de aardgasvrijdatum aardgasvrij te maken;

    • d.

      Gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft zich aan verplichtingen uit deze regeling, zoals bedoeld in artikel 1.5, eerste lid en artikel 1.7 onttrekt door dochtermaatschappijen, huurders of gebruikers te stimuleren om in zijn plaats de subsidie aan te vragen;

    • e.

      De activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd niet bijdragen aan de realisatie van het doel van de regeling;

    • f.

      Met betrekking tot het onderhavige vastgoed al eerder subsidie is verleend door middel van een incidentele subsidie of op basis één van de volgende subsidieregelingen:

      • i.

        Subsidieregeling Nul op de meter

      • ii.

        Subsidieregeling Amsterdam aardgasloos

      • iii.

        Subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij

      • iv.

        Subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam

      • v.

        Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen

    • g.

      de ondernemer, niet zijnde de woningcorporatie, niet aan de vrijstellingsvoorwaarden van de de-minimisverordening voldoet.

Artikel 1.7 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikelen 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling de volgende verplichtingen verbonden:

  • 1.

    De voorzieningen dienen binnen één jaar na verleningsbeschikking volledig te zijn getroffen, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn gesteld wordt. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorzien van een passende verklaring, binnen de gestelde termijn ontvangt.

  • 2.

    De subsidieontvanger zal de afsluiting van de gasaansluiting niet ongedaan maken.

  • 3.

    Een door de gemeente aangestelde inspecteur wordt op verzoek van die inspecteur in de gelegenheid gesteld de uitgevoerde werkzaamheden ter plaatse te inspecteren.

  • 4.

    voor zover vereist, het verkrijgen van de vergunningen voor de subsidiabele activiteiten.

  • 5.

    De woningcorporatie administreert de netto kosten, bedoeld in artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit, die zijn verbonden met de activiteiten bedoeld in artikel 5, op een zodanige wijze dat inzicht kan worden verkregen in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering, in relatie tot de voor deze activiteiten verstrekte subsidie.

  • 6.

    In geval van gehuurd vastgoed, dient de verhuurder te borgen dat het voor huurders niet mogelijk is om de woning in de toekomst van aardgas te voorzien.

Artikel 1.8 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in het kader van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling:

  • 1.

    De betaalde facturen voor de voorzieningen, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn; inclusief betaalbewijzen;

  • 2.

    Een overzicht van eventuele andere aangevraagde of verleende subsidies voor dezelfde subsidiabele activiteiten.

Artikel 1.9 Directe vaststelling

  • 1. Subsidies op basis van hoofdstukken 1 tot 4 worden niet direct vastgesteld.

  • 2. Aanvragen tot vaststelling van subsidies die € 5.000,- of minder bedragen, die op basis van hoofdstukken 1 tot 4 zijn verleend, dienen op hetzelfde moment ingediend te worden als in artikel 15, tweede lid van de ASA 2013 voorgeschreven wordt voor eenmalige subsidieverleningen die meer bedragen dan €5.000,-, maar niet hoger zijn dan €50.000,-.

Hoofdstuk 2 Stadsbrede subsidie

Artikel 2.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk, zoals bedoeld in artikel 2.3, plaats dienen te vinden is gelijk aan de gemeentegrenzen van de gemeente Amsterdam met uitzondering van gebieden die in de andere hoofdstukken zijn aangewezen.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn is 31 december 2040.

Artikel 2.2 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.3, onder 1, 2 en 3 genoemde activiteiten is vastgesteld op €3.000.000,-.

  • 2. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.3, onder 4 tot en met 6 genoemde activiteiten is vastgesteld op €500.000,-.

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het, binnen het in artikel 2.1 bepaalde gebied, treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen:

  • 1.

    In een bestaande woning of bestaand pand met meerdere woningen, welke daardoor aardgasvrij wordt:

    • a.

      De gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimteverwarmingsinstallatie;

    • b.

      De gasgestookte tapwaterinstallatie omzetten naar een aardgasvrije tapwaterinstallatie;

    • c.

      De gasgestookte kookvoorziening omzetten naar aardgasvrije kookvoorziening;

    • d.

      Het laten afsluiten van het aardgasnet.

  • 2.

    Bij een kleinschalige transformatie, waardoor de bij de transformatie gerealiseerde woningen aardgasvrij worden:

    • a.

      Realiseren van een aardgasvrije ruimteverwarmingsinstallatie;

    • b.

      Realiseren van een aardgasvrije tapwaterinstallatie;

    • c.

      Realiseren van een aardgasvrije kookvoorziening.

  • 3.

    In een pand met meerdere woningen, welke daardoor ten dele aardgasvrij wordt:

    • a.

      Een collectieve gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

    • b.

      Een collectieve gasgestookte tapwaterinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

    • c.

      Het laten afsluiten van een collectieve aansluiting aan het aardgasnet.

  • 4.

    In bestaand maatschappelijk vastgoed, welke daardoor aardgasvrij wordt, de gasgestookte ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie en/of het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

  • 5.

    In een bestaande bedrijfsruimte, welke daardoor aardgasvrij wordt, de gasgestookte ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije ruimte- en/of tapwaterverwarmingsinstallatie en/of het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

  • 6.

    In een bestaande bedrijfsruimte of bestaand maatschappelijk vastgoed, welke daardoor aardgasvrij wordt, omzetten van aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen naar bedrijfsmiddelen die dezelfde functie vervullen zonder aardgas te verbruiken.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 2.3, onderdelen 1 tot en met 5 komen de gemaakte kosten voor het treffen van de voorzieningen in aanmerking voor de subsidie.

  • 2. Voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 2.3, onderdeel 6 komt het verschil tussen de investeringskosten voor een vervangend aardgas verbruikend bedrijfsmiddel dat de functie van het bestaande bedrijfsmiddel kan vervullen en het duurdere bedrijfsmiddel dat die functie vervult zonder aardgas te verbruiken in aanmerking voor subsidie.

  • 3. Voor alle activiteiten in dit hoofdstuk geldt dat de volgende kosten niet aanmerking komen voor subsidie:

    • a.

      de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

    • b.

      de kosten voor isolatievoorziening;

    • c.

      de kosten voor zonnepanelen;

    • d.

      de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

    • e.

      de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

    • f.

      de kosten voor pannen en ander keukengerei;

    • g.

      de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Artikel 2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 1, geldt dat:

    • a.

      Voor activiteiten onder a de subsidie maximaal €2000,- per woning bedraagt;

    • b.

      Voor activiteiten onder b de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt;

    • c.

      Voor activiteiten onder c de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt;

    • d.

      Voor activiteiten onder d de subsidie alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten voor de afsluiting bedraagt.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 2, geldt dat:

    • a.

      Voor activiteiten onder a de subsidie maximaal €2000,- per woning bedraagt;

    • b.

      Voor activiteiten onder b de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt;

    • c.

      Voor activiteiten onder c de subsidie maximaal €500,- per woning bedraagt.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 3, geldt dat:

    • a.

      Voor activiteiten onder a de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het treffen van de voorzieningen, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het treffen van de voorzieningen gebruik maakt van de gasgestookte verwarmingsinstallatie, met een maximum van €2000,- per aardgasvrije woning;

    • b.

      Voor activiteiten onder b de subsidie bedraagt de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, vermenigvuldigd met het aantal aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen na het treffen van de voorzieningen, gedeeld door het aantal woningen in het pand met meerdere woningen dat vóór het treffen van de voorzieningen gebruik maakt van de gasgestookte tapwaterinstallatie met een maximum van €500,- per aardgasvrije woning;

    • c.

      Voor activiteiten onder c de subsidie alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten voor de afsluiting bedraagt.

  • 4. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 4, bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, eerste en derde lid, waarbij het laagste van de volgende subsidiebedragen geldt:

    • a.

      € 3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas; en

    • b.

      € 60.000,- per verblijfsobject.

  • 5. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 5, bedraagt de subsidie 25% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, eerste en derde lid, waarbij het laagste van de volgende subsidiebedragen geldt:

    • a.

      € 3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas; en

    • b.

      € 30.000,- per verblijfsobject.

  • 6. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 6, bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, tweede en derde lid, waarbij een maximum van €1000,- per verblijfsobject geldt.

  • 7. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt wordt de hoogte van de subsidie zodanig berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 2.6 De aanvrager

  • 1. Subsidie voor activiteiten genoemd in artikel 2.3, onder 3, kan uitsluitend worden aangevraagd door de volgende personen:

    • a.

      eigenaar van het verblijfsobject; en

    • b.

      verenigingen van Eigenaren, een coöperatieve flatvereniging en een ander rechtspersoon met leden waarbij de leden binnen een gebouw van die rechtspersoon gebruik maken van een verblijfsobject.

  • 2. Subsidie voor activiteiten genoemd in artikel 2.3, onder 4, 5 en 6, kan uitsluitend worden aangevraagd door de volgende personen:

    • a.

      eigenaar van het verblijfsobject; en

    • b.

      verenigingen van Eigenaren en een ander rechtspersoon met leden waarbij de leden binnen een gebouw van die rechtspersoon gebruik maken van een verblijfsobject.

Artikel 2.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 1.5 worden bij de subsidieaanvraag voor activiteiten met betrekking tot collectieve installaties, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 3, de volgende gegevens en stukken overlegd:

    • a.

      een overzicht van de aan de collectieve installatie verbonden verblijfsobjecten;

    • b.

      een overzicht van de aanwezigheid van gasaansluitingen in de verblijfsobjecten;

    • c.

      een overzicht waaruit blijkt welk van de verschillende eigenaren en huurders de intentie heeft om de individuele woning gebonden gasaansluiting, zoals bedoeld onder b, binnen 1 jaar af te sluiten;

    • d.

      bewijs dat de aanvrager gemachtigd is de aanvraag te doen.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.5 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, zoals bedoeld in artikel 2.3, vierde en vijfde lid, de energierekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor, voor een periode van maximaal één jaar.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.5 wordt bij een subsidieaanvraag ten behoeve van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, een met een recente offerte of unieke productomschrijving onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat de functie van het bestaande te vervangen bedrijfsmiddel kan vervullen.

  • 4. In afwijking van artikel 1.5, eerste lid onder e, is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten in dit hoofdstuk niet verplicht een intentieverklaring met betrekking tot het vastgoed van de eigenaar in te dienen.

Artikel 2.8 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2022 is ingediend.

  • 2. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie te verlenen voor een woning die onderdeel is van een pand met meerdere woningen voor activiteiten aan individuele installaties, zoals bedoeld in artikel 2.3, onder 1a en 1b, indien er een functionerende collectieve installatie voor het pand met meerdere woningen bestaat.

  • 3. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid te verlenen indien er voor dezelfde activiteiten ook subsidie aangevraagd is op grond van artikel 2.3, vierde lid en het college voornemens is de subsidie op grond artikel 2.3, vierde lid te verlenen.

  • 4. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden kan het college subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid geheel of gedeeltelijk weigeren te verlenen als de raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de investeringskosten voor het vervangende aardgasvrij bedrijfsmiddel als gevolg van:

    • i.

      het niet meerekenen van alle relevante kosten;

    • ii.

      het selecteren van een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel dat aanmerkelijk minder functioneel is dan het vervangende aardgasvrije bedrijfsmiddel; of

    • iii.

      een nadelig verschil in de technische levensduur tussen het aardgasverbruikend en aardgasvrije bedrijfsmiddel.

Artikel 2.9 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 1.8 wordt bij de aanvraag tot vaststelling voor activiteiten met betrekking tot collectieve installaties, zoals bedoeld in artikel 2.3, derde lid, een overzicht inclusief bewijzen overlegd, waaruit blijkt welk van de verschillende eigenaren en huurders de aanwezige individuele woning gebonden gasaansluiting heeft afgesloten.

Hoofdstuk 3 Wildemanbuurt

Artikel 3.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, plaats dienen te vinden wordt als volgt begrensd:

    • a.

      Aan de Westzijde, tussen de Ookmeerweg en de Osdorpergracht, door de Hoekenesgracht;

    • b.

      Aan de Westzijde, tussen de Osdorpergracht en de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH64, de westzijde van het Osdorpplein;

    • c.

      Aan de zuidzijde, tussen de Hoekenesgracht en de westzijde van het Osdorpplein, door de Osdorpergracht;

    • d.

      Aan de zuidzijde, tussen de westzijde van het Osdorpplein en de Meer en Vaart, door de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH64;

    • e.

      Aan de oostzijde, tussen de winkelstraat binnen het Osdorpplein ten zuiden van bouwblokken GH15 en GH 64 en de Osdorperban, de Meer en Vaart;

    • f.

      Aan de oostzijde, tussen de Osdorperban en de Ookmeerweg, de Geer Ban;

    • g.

      Aan de noordzijde, tussen de Meer en Vaart en de Geer ban, de Osdorperban;

    • h.

      Aan de noordzijde, tussen de Geer Ban en de Hoekenesgracht, de Ookmeerweg.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn is 31 december 2030.

Artikel 3.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de in artikel 3.3 genoemde activiteiten is vastgesteld op €2.823.000.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of pand met meerdere woningen:

  • 1.

    De gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie en tapwaterinstallatie omzetten naar aardgasvrije installaties;

  • 2.

    De gasgestookte kookvoorziening omzetten naar aardgasvrije kookvoorziening en het laten afsluiten van het aardgasnet, zodat de woning aardgasvrij wordt.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

  • 1. In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

    • a.

      de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

    • b.

      de kosten voor isolatievoorziening;

    • c.

      de kosten voor zonnepanelen;

    • d.

      de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

    • e.

      de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

    • f.

      de kosten voor pannen en ander keukengerei;

    • g.

      de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

    • h.

      De kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan de gangbare minimum kwaliteitseisen.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid genoemde subsidiabele kosten komen de subsidiabele kosten voor de uitvoering van subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, in andere woningen of panden met meerdere woningen van dezelfde eigenaar, in aanmerking voor subsidie, voor zo ver:

    • a.

      die andere woningen of panden met meerdere woningen ook aardgasvrij worden;

    • b.

      die kosten hoger zijn dan het maximum subsidiebedrag dat voor die activiteit geldt.

Artikel 3.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.3, onder 1 geldt dat de subsidie maximaal €3000,- bedraagt;

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.3, onder 2 geldt dat de subsidie maximaal €500,- bedraagt;

  • 3. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt wordt de hoogte van de subsidie zodanig berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

  • 4. [vervallen]

Artikel 3.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In afwijking van artikel 1.5, eerste, lid onder e is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten, zoals bedoeld artikel 3.3, niet verplicht om een schriftelijke, door de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde natuurlijke persoon getekende, intentieverklaring waaruit blijkt dat de eigenaar al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de vastgestelde datum aardgasvrij zal proberen te maken te overleggen.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2024 is ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.3, onder 2 voor voorzieningen die niet langer dan 16 maanden voor de aanvraagdatum en niet eerder dan de inwerkingtredingsdatum van de Subsidieregeling Wildemanbuurt zijn getroffen, mits de aanvraag betrekking heeft op meerdere woningen.

Hoofdstuk 3a Bernard Loderbuurt

Artikel 3a.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, plaats dienen te vinden wordt als volgt begrensd:

    • a.

      Aan de noordzijde door de Antony Moddermanstraat, tussen de Jan de Louterstraat en de Burgemeester de Vlughtlaan;

    • b.

      Aan de noord- en oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen aan de westzijde de burgemeester de Vlughtlaan en aan de zuidzijde de burgemeester Vening Meineszlaan;

    • c.

      Aan de noordzijde door de Burgemeester Vening Meineszlaan, tussen de Slotermeerlaan en de Jacob Melkmanstraat;

    • d.

      Aan de oostzijde door de Jacob Melkmanstraat, tussen de Burgemeester Vening Meineszlaan en de David Vosstraat;

    • e.

      Aan de zuidzijde door een lijn die zowel het noordelijke uiteinde van de David Vosstraat en het oostelijke uiteinde van de Nieuwenhuysenstraat raakt, tussen de Slotermeerlaan en Jacob Melkmanstraat;

    • f.

      Aan de oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen de Nieuwenhuysenstraat en Jan de Louterstraat;

    • g.

      Aan de zuid- en westzijde door de Jan de Louterstraat.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn, is 31 december 2030.

Artikel 3a.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3a.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van 2 juni 2020 tot en met 31 december 2025 bedraagt €1.450.000.

Artikel 3a.3 Subsidiabele activiteiten

Mits de woning hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3a.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of pand met meerdere woningen:

  • 1.

    Omzetting van een gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije;

  • 2.

    Omzetting van een gasgestookte kookvoorziening van een woning naar een aardgasvrije;

  • 3.

    Verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3a.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • 1.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • 2.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • 3.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • 4.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • 5.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • 6.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei;

  • 7.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

  • 8.

    De kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan de gangbare minimum kwaliteitseisen.

Artikel 3a.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3, onder 1, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3a.4, verminderd met €2500 per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €4500,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3, onder 2, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3a.4. Deze subsidie bedraagt maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3, onder 3, geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting.

  • 4. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt, wordt de hoogte van de subsidie zo berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 3a.6 Weigeringsgronden

In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3a.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2024 is ingediend.

Artikel 3a.7 Reeds gestarte of uitgevoerde activiteiten

In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a kan het college subsidie verlenen voor subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3a.3, voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 20 april 2020 en de datum van inwerkingtreding van de Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen waarvoor de aanvraag is ingediend binnen 60 dagen na de inwerkingtreding van de Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen.

Hoofdstuk 3b Reimerswaalbuurt

Artikel 3b.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3b.3, plaats dienen te vinden, wordt als volgt begrensd:

    • a.

      aan de noordzijde door de Ookmeerweg;

    • b.

      aan de oostzijde door het Wevelswalepad;

    • c.

      aan de zuidzijde door de Osdorperban; en

    • d.

      aan de Westzijde door de Baden Powellweg.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn is 31 december 2030.

Artikel 3b.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3b.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van 2 juni 2020 tot en met 31 december 2025 bedraagt €2.077.000.

Artikel 3b.3 Subsidiabele activiteiten

Mits de woning hiermee aardgasvrij wordt, kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3a.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of pand met meerdere woningen:

  • 1.

    Omzetting van een gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije;

  • 2.

    Omzetting van een gasgestookte kookvoorziening van een woning naar een aardgasvrije;

  • 3.

    Verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3b.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • 1.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • 2.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • 3.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • 4.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • 5.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • 6.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei;

  • 7.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen;

  • 8.

    De kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan de gangbare minimum kwaliteitseisen.

Artikel 3b.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3, onder 1, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3b.4, verminderd met €2500 per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €4500,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3, onder 2, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3b.4. Deze subsidie bedraagt verder maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3, onder 3, geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting.

  • 4. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt, wordt de hoogte van de subsidie zodanig berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 3b.6 Weigeringsgronden

In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3b.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2024 is ingediend.

Artikel 3b.7 Reeds gestarte of uitgevoerde werkzaamheden

[vervallen]

Hoofdstuk 3c Banne Noord

Artikel 3c.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3c.3, plaats dienen te vinden, wordt als volgt begrensd:

    • a.

      aan de zuidwestzijde door de IJdoornlaan;

    • b.

      aan de zuidoostzijde door het Noord-Hollandsch Kanaal;

    • c.

      aan de noordoostzijde door de Ringweg A10; en

    • d.

      aan de noordwestzijde door de sloot die overbrugd wordt door de bruggen met nummers 1729, en 1731.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn, is 31 december 2031.

Artikel 3c.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3c.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de datum van de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen tot en met 31 december 2025 bedraagt €790.000.

Artikel 3c.3 Subsidiabele activiteiten

Op voorwaarde dat de woning hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in het in artikel 3c.1 bepaalde gebied in een bestaande woning of in een pand met meerdere woningen:

  • a.

    Omzetting van een gasgestookte ruimteverwarmings- en tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije;

  • b.

    Omzetting van een gasgestookte kookvoorziening van een woning naar een aardgasvrije;

  • c.

    Verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3c.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • a.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • b.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • c.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • d.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • e.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • f.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei; en

  • g.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Artikel 3c.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3, onder 1, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3c.4, verminderd met €2500 per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €3750,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3, onder 2, worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3c.4. Deze subsidie bedraagt maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3, onder 3, geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting.

  • 4. Indien de aanvrager of de eigenaar van het vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft voor dezelfde activiteiten een andere subsidie ontvangt, wordt de hoogte van de subsidie zo berekend dat de totale subsidie niet meer bedraagt dan 100% van de werkelijke kosten.

Artikel 3c.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3c.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2025 is ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a, kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten in artikel 3c.3 voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 1 juli 2021 en de éénennegentigste dag na de inwerkingtredingsdatum van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzame Amsterdamse gebouwen. Een aanvraag hiervoor moet binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie Duurzame Amsterdamse gebouwen ingediend zijn.

Hoofdstuk 3d Molenwijk

Artikel 3d.1 Gebied en datumbepaling

  • 1. Het gebied Molenwijk, waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.3, plaats dienen te vinden is als volgt begrenst:

    • a.

      aan de noordzijde door de Molenaarsweg;

    • b.

      aan de oostzijde,

      • i.

        door de Molenaarsweg;

      • ii.

        tussen de Molenaarsweg en de Stellingweg door de sloot tussen basisschool de Krijtmolen en de gebouwen aan het Zuideinde ligt;

      • iii.

        door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen;

    • c.

      aan de zuid- en westzijde door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen.

  • 2. De beoogde datum waarop al het vastgoed binnen het onder het eerste lid bepaalde gebied aardgasvrij zal zijn, is 31 december 2031.

  • 3. In afwijking op artikel 2.1, eerste lid wordt een bedrijfsruimte en maatschappelijk vastgoed, dat gelegen is binnen het in het eerste lid beschreven gebied, bij een subsidieaanvraag op grond van artikel 2.3 geacht binnen het in het artikel 2.1 bepaalde gebied te liggen. Bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed binnen het in het eerste lid beschreven gebied zijn daardoor niet als gevolg van die gebiedsaanwijzing uitgesloten van de subsidie in hoofdstuk 2.

Artikel 3d.2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor verlening van subsidie voor de in artikel 3d.3 genoemde activiteiten voor het tijdvak lopende van de inwerkingtreding Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk tot en met 31 december 2026 bedraagt €3.600.000.

Artikel 3d.3 Subsidiabele activiteiten

Op voorwaarde dat het vastgoed hiermee aardgasvrij wordt kan het college een eenmalige subsidie verlenen voor het treffen van één of meerdere van de volgende fysieke gebouwgebonden voorzieningen in een bestaande woning:

  • a.

    omzetten van de aardgasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie naar een aardgasvrije ; en/of

  • b.

    omzetten van de aardgasgestookte tapwaterinstallatie naar een aardgasvrije ; en/of

  • c.

    omzetten van de aardgasgestookte kookvoorziening naar een aardgasvrije kookvoorziening; en/of

  • d.

    verwijderen van de gasaansluiting door de netbeheerder.

Artikel 3d.4 Subsidiabele kosten

In aanmerking voor subsidie komen de gemaakte kosten voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bepaalde activiteiten met uitzondering van:

  • a.

    de kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de voorzieningen door de aanvrager zelf worden getroffen;

  • b.

    de kosten voor isolatievoorziening;

  • c.

    de kosten voor zonnepanelen;

  • d.

    de kosten voor biomassaverbrandingsketels, hout- of pelletkachels;

  • e.

    de kosten voor installaties of fornuizen op fossiele brandstoffen als kolen, olie, butaangas of andere brandstoffen die bij verbranding meer fijnstof produceren dan aardgas;

  • f.

    de kosten voor pannen en ander keukengerei;

  • g.

    de kosten voor voorzieningen die gericht zijn op het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Artikel 3d.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onder a en b, wordt voor het bepalen van de hoogte van de subsidie de som van de subsidiabele kosten voor deze activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.4, verminderd met €3750,- per woning. Van het resterende bedrag komt 50% in aanmerking voor subsidie. Deze subsidie bedraagt maximaal €4500,- per woning.

  • 2. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3d.3, onder c worden voor het bepalen van de hoogte van de subsidie in aanmerking genomen 50% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3d.4. Deze subsidie bedraagt maximaal €500,- per woning.

  • 3. Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3d.3, onder d geldt dat de hoogte van de subsidie gelijk is aan de kosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht voor het verwijderen van de gasaansluiting, maar in ieder geval niet hoger is dan €1000,- per aansluiting.

  • 4. Bij het bepalen van de hoogte van de op grond van dit hoofdstuk vast te stellen subsidie zijn de bedragen uit leden 1 tot en met 3 van toepassing, maar de subsidie is in geen geval hoger dan de, met andere voor de subsidiabele activiteiten verleende of vastgestelde subsidies verminderde, daadwerkelijk gemaakte kosten voor het realiseren van de subsidiabele activiteiten. Indien aannemelijk is dat een andere verleende subsidie lager vastgesteld zal worden brengt het college het verwachte lagere bedrag in mindering in de plaats van het verleende bedrag.

Artikel 3d.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de in artikel 1.6 genoemde weigeringsgronden weigert het college subsidie voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3d.3 te verlenen indien de aanvraag na 31 december 2026 is ingediend.

  • 2. In afwijking van artikel 1.6, eerste lid, onder a, kan het college subsidie verlenen voor de subsidiabele activiteiten in artikel 3d.3 voor voorzieningen die zijn getroffen in de periode tussen 1 juli 2021 en de éénennegentigste dag na de inwerkingtredingsdatum van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk. Een aanvraag hiervoor moet binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk ingediend zijn.

Hoofdstuk 4 - Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 19 november 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Toelichting

Inleiding

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de stad versnellen. De op 3 maart 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 geeft uitdrukking aan die ambitie en stippelt de weg erheen aan de hand van een viertal transitiepaden uit. Het woord transitie verwijst naar de transitie van CO2 (en equivalenten) uitstotende manieren van dingen doen naar manieren van dingen doen die geen CO2 (of equivalenten) uitstoten en daarmee een vrijwel verwaarloosbare invloed op het klimaat hebben, ook wel klimaatneutraal genoemd. De gebouwde omgeving is één van die transitiepaden. Dit transitiepad is verantwoordelijk voor 25% van de Amsterdamse CO2 uitstoot. Deze subsidieregeling is er op gericht om de versnelling op dit transitiepad te realiseren. In de verschillende hoofdstukken van deze regeling worden subsidies voor verschillende doelgroepen en verschillende aspecten van deze verduurzaming van de gebouwde omgeving geregeld.

Voorgeschiedenis

De gemeente Amsterdam heeft al jaren verschillende subsidies beschikbaar om mensen aan te moedigen om hun in Amsterdam gelegen vastgoed te verduurzamen of het nu ging om isolatie, dubbel glas, duurzame nieuwbouw of aardgasvrij. De regeling zelf is het resultaat van een naamswijziging van de, op 19 november 2019 door het college van B&W vastgestelde, subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam, naar subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen. Deze naamswijziging was nodig om de subsidieregeling een naam te geven die bredere inhoud (breder dan aardgasvrij) van de regeling en de toekomstige ontwikkelingen op dit gebied dekt. Ook komt de regeling dan beter te passen in het subsidielandschap op het gebied van duurzaamheid dat bestaat uit: Subsidieregeling duurzame Amsterdamse energie, duurzame Amsterdamse vervoersmiddelen, duurzame Amsterdamse gebouwen en Groen in Amsterdam.

Het verdient noot dat de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam op zichzelf al een opvolger was van de subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij, die op 31 december 2019 is komen te vervallen en die op zichzelf weer het resultaat was van een naamswijziging van de subsidieregeling Amsterdam aardgasloos.

Aardgasvrij

Met de laatste naamswijziging zijn de structuur en inhoud van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij behouden gebleven. De aardgasvrij regeling heeft zijn plaats gekregen in hoofdstuk 1 tot 4 van deze regeling. Het gaat nadrukkelijk om tot 4, zodat hoofdstuk 4 en de eventuele vervolghoofdstukken er geen onderdeel van zijn, maar de hoofdstukken 3a, 3b, 3c enzovoort wel.

Deze regeling blijft voorzien in de ambitie om specifieke uitwerkingen van de regeling mogelijk te maken voor nader te bepalen gebieden in Amsterdam. De eerste gebiedsgerichte uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 3 Wildeman en verder uitwerkingen in hoofdstukken 3a, 3b, 3c enzovoort.

Binnen een gebiedsgerichte uitwerking kunnen afwijkende subsidievoorwaarden voor een gebied bepaald worden. Het bepalen van die afwijkende subsidievoorwaarden gebeurt op basis van de uitkomsten van de voor dat gebied bepaalde wijkaanpak. In de wijkaanpak wordt samen met de eigenaren, gebruikers en partijen die de infrastructuur aanleggen en beheren gezocht naar de beste oplossing voor de hele wijk om de stap (en eventuele tussenstappen) naar aardgasvrij te maken. Dit vraagt om een complexe belangenafweging met betrekking tot de volgende zaken:

  • de breed gedragen voorkeuren van eigenaren en gebruikers in een gebied voor een specifiek alternatief;

  • de isolatiegraad van bestaand vastgoed;

  • het beschermde of monumentale karakter van het bestaand vastgoed;

  • renovatieplannen van vastgoedeigenaren;

  • de geschiktheid van inpandige installaties in bestaand vastgoed voor bepaalde aardgas alternatieven;

  • de geschiktheid van bestaande bouwkundige constructies voor bepaalde aardgas alternatieven;

  • de mate van afschrijving die gedaan is op de aanwezige aardgasverbrandingsinstallaties;

  • de mate waarin het eigendom van bestaande gebouwen is gefragmenteerd;

  • de investeringsbereidheid en -gereedheid van eigenaren van de bestaande gebouwen;

  • de mate waarin verhuurders instemming van huurders nodig hebben en kunnen krijgen voor alternatieven voor aardgas;

  • de uitvoeringscapaciteit van installatiebedrijven;

  • de ligging en nabijheid van potentiële alternatieve warmtebronnen;

  • de beperkte beschikbaarheid van potentiële alternatieve warmtebronnen;

  • de ontwikkeling en stimulering van alternatieve warmtebronnen;

  • de ligging en nabijheid van potentiële alternatieve energieinfrastructuur;

  • de geschiktheid van bestaande energieinfrastructuur voor de implementatie van alternatieven;

  • de hoeveelheid vastgoed of het percentage van vastgoed dat minimaal moet kiezen voor een collectieve oplossing om de aanleg ervan rendabel en betaalbaar te maken.

  • de mate van afschrijving op de bestaande energieinfrastructuur;

  • de investeringsbereidheid en -gereedheid van partijen die energieinfrastructuur aanleggen en beheren;

  • de uitvoeringscapaciteit bij de partijen die de energieinfrastructuur aanleggen en beheren;

  • de onderhoudsplanning voor bestaande ondergrondse infrastructuur;

  • de mate waarin de bestaande inrichting van de openbare ruimte is afgeschreven;

  • de onderhoudsplanning voor de openbare ruimte in het gebied;

  • de hoeveelheid beschikbare ruimte in de ondergrond voor de aanleg van alternatieve of supplementaire energieinfrastructuur;

  • de ontwikkelingsplannen van de gemeente in nabijgelegen gebieden;

  • de verkeerkundige consequenties van de aanleg van alternatieve infrastructuur;

  • de bedrijfsvoeringsconsequenties voor bestaande ondernemers van de aanleg van alternatieve infrastructuur.

  • het wettelijke kader en de beschikbare juridische instrumenten die betrekking hebben op de energietransitie;

  • de algemene stand van de techniek voor alternatieve warmtebronnen.

Daarnaast zijn er nog zaken die niet specifiek zijn voor ieder gebied, maar met het verstrijken van tijd kunnen veranderen en kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen tussen gebieden.

Veel van de voorgenoemde zaken treffen belangen die aanmerkelijk breder zijn dan het belang van de eigenaar of gebruiker van het vastgoed die subsidie kan aanvragen op basis van een gebiedsgerichte uitwerking. Deze belangen in overweging nemende, is het te rechtvaardigen dat verschillende voorwaarden worden bepaald in verschillende gebieden. Voorbeelden van voorwaarden waarin gebiedspecifieke uitwerkingen gevarieerd kunnen worden, zijn:

  • De hoogte van het subsidieplafond voor een gebied, zodat dat aansluit bij het aantal gebouwen in het gebied en de te verwachten te verlenen subsidie per gebouw. Dit is ter voorkoming van reservering van grote hoeveelheden gemeentemiddelen voor gebouwen in (delen van) gebieden waarvan de uitvoering niet binnen afzienbare tijd zal beginnen of waar subsidieaanvragen niet mogelijk zijn.

  • De activiteiten waarvoor subsidie aangevraagd kan worden, zodat gericht voorkeursalternatieven kunnen worden gestimuleerd en het subsidiëren van tussenoplossingen en deeloplossingen mogelijk wordt.

  • De hoogte van de subsidie, zodat deze beter aansluit bij de te verwachten kosten voor de installatie van het voorkeursalternatief in het vastgoed in het gebied of zodat een vast subsidiebedrag in plaats van een maximaal subsidiebedrag bepaald kan worden.

  • De functies van de gebouwen waarvoor subsidie beschikbaar gesteld kan worden, zodat naast woningen ook bestaande maatschappelijke organisaties of kleine ondernemingen in een bepaald gebied gestimuleerd kunnen worden om de transitie te maken.

  • De aanvragers, zodat bijvoorbeeld uitgesloten kan worden dat aanvragers een winstoogmerk hebben of zodat verzekerd kan worden dat aanvragen uitsluitend vanuit VvE verband gedaan kunnen worden om de besturen van de in het gebied aanwezige VvE’s in een stevigere positie te brengen ten opzichte van de deeleigenaren.

  • De in te dienen gegevens, zodat deze aansluiten bij de afwijkende activiteiten.

  • De weigeringsgronden, zodat deze beter aansluiten bij de concrete plannen en afspraken die uit de wijkaanpak volgen.

  • De termijn waarbinnen de subsidie kan worden aangevraagd, zodat eigenaren en bewoners in een gebied gestimuleerd worden om snel de overstap naar het alternatief te maken en de kosten die gemoeid zijn met een functionerend maar deels gebruikte alternatieve verwarmingsinstallatie worden vermeden.

  • De aanvullende verplichtingen, zodat deze beter aansluiten bij eventuele andere activiteiten en de concrete afspraken die uit de wijkaanpak volgen.

De-minimisverklaring en staatssteun

Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op grotere aanvragen van vastgoedbezitters voor aardgasvrij subsidie (zoals geregeld in hoofdstukken 1 tot 4) besloten om minder dwingend te zijn met betrekking tot de de-minimisverklaring. Als gevolg daarvan is de de-minimisverklaring in deze gevallen geen gedwongen weigeringsgrond meer. Het voldoen aan de de-minimisvereisten is een ‘kan’ bepaling geworden. De bedoeling hiervan is dat het college aanvragers van subsidie, geen toegelaten instellingen zijnde, die subsidie aanvragen voor meerdere woningen of meerdere bedrijfs- of maatschappelijke ruimten, waardoor er meer dan €200.000,- gemoeid zou zijn, niet direct meer weigert. In de plaats daarvan onderzoekt en bepaalt het college in die individuele gevallen of er vanuit de artikel 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of daarop gebaseerde regelgeving en richtlijnen) beperkingen worden opgelegd. Het college zal bij de verlening rekening houden met deze beperkingen en daardoor de subsidie mogelijk lager of zelfs op nihil verlenen.

Stadsbrede subsidie

De eerste en uitzonderlijke gebiedsgerichte aardgasvrije subsidie ligt besloten in hoofdstuk 2. Het werkingsgebied voor dit hoofdstuk betreft de gehele stad, met uitzondering van gebieden die in andere hoofdstukken zijn aangewezen. Zodra er een gebiedsgerichte uitwerking voor een gebied bestaat, is het voor eigenaren en gebruikers van vastgoed in dat gebied dus in principe niet meer mogelijk om subsidie aan te vragen voor dat vastgoed op basis van de stadsbrede regeling in hoofdstuk 2. Als vanzelfsprekend is het ook niet mogelijk om subsidie aan te vragen op basis van de voorwaarden die voor een ander gebied gelden.

Het stadsbrede hoofdstuk fungeert als een waarborg dat iedereen die slechts een appartement of enkele gebouwen bezit aanspraak kan maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van zijn of haar gebouwen. Grote vastgoedbezitter zijn in de praktijk aangewezen op de gebiedsgerichte uitwerkingen. Het grote werkingsgebied laat dit hoofdstuk weinig ruimte voor maatwerk en de maximale subsidiebedragen zijn aan de lage kant.

Bij de inwerkingtreding van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij voorzag de stadsbrede regeling uitsluitend in subsidie voor het aardgasvrij maken van woningen. Met de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit duurzame Amsterdamse gebouwen is het ook voor bedrijven en maatschappelijke organisaties, binnen het werkingsgebied van hoofdstuk 2, mogelijk geworden om aanspraak te maken op subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed. Scholen zijn uitgesloten van deze subsidie, omdat voor deze groep een andere subsidie is voorzien. De bedoeling is dat nieuwe gebiedsgerichte uitwerkingen ook zullen voorzien in subsidie voor bedrijfsruimten en maatschappelijk vastgoed.

De Wildemanbuurt

Op 19 november 2019 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die voorlagen voor het aardgasvrij maken van grote delen van het vastgoed in de Wildemanbuurt, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3 van deze regeling.

De in hoofdstuk 3 voor de Wildemanbuurt bepaalde subsidiabele activiteiten wijken af van die in hoofdstuk 2. Door deze afwijking ontstaat de mogelijkheid om de verwarmings- en warmwaterinstallatie van een woning met subsidie aan te passen naar een aardgasvrije, zonder dat ook de direct de gasgestookte kookvoorziening omgezet moet worden.

De omzetting van de gasgestookte kookvoorziening is ook subsidiabel, maar die subsidie kan onafhankelijk van de subsidie voor de verwarmingsinstallatie worden aangevraagd door huurders en eigenaren. In de wijkaanpak voor de Wildemanbuurt is afgesproken dat huurders van de bewoonde sociale huurwoningen gestimuleerd worden om deze omzetting zelf te doen. Als huurders dat niet doen, dan zet de verhuurder deze kookvoorzieningen om als een nieuwe huurder de woning betrekt (mutatie). Om te voorkomen dat verhuurders bij iedere afzonderlijke mutatie een subsidieaanvraag in moeten dienen is in deze gebiedsgerichte uitwerking voorzien in een afwijking van de weigeringsgronden, zodat verhuurders (en andere partijen) ook achteraf subsidie aan kunnen vragen als ze meerdere kookgasmutaties hebben uitgevoerd.

Het subsidieplafond voor de Wildemanbuurt sluit aan bij de som van de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om de subsidie aan te vragen.

Bernard Loderbuurt

Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die mede vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van grote delen van het vastgoed in de Bernard Loderbuurt, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3a van deze regeling.

Het subsidieplafond voor de Bernard Loderbuurt sluit aan bij de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om de subsidie aan te vragen.

Reimerswaalbuurt

Op 2 juni 2020 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van grote delen van het vastgoed in de Reimerswaalbuurt, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3b van deze regeling.

Het subsidieplafond voor de Reimerswaalbuurt sluit aan bij de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om de subsidie aan te vragen.

De Molenwijk

Op 18 januari 2022 heeft het college van B&W met het oog op de concrete plannen en afspraken die voorlagen voor het aardgasvrij maken van delen van het vastgoed in de Molenwijk, besloten om een specifieke (i.e. op die buurt gerichte) uitwerking vast te stellen. Deze subsidie is opgenomen in hoofdstuk 3d.

Voor bedrijven en maatschappelijke organisatie geldt dat zij aanspraak kunnen blijven maken op de stadsbrede subsidie voor wat betreft het vastgoed in de Molenwijk.

Er wordt een potentieel hoger subsidiebedrag beschikbaar gesteld voor het aardgasvrij maken van woningen in deze buurt, maar om aanspraak te kunnen maken op dit hogere bedrag zullen ook aanzienlijk hogere subsidiabele kosten opgevoerd moeten worden. Dit is het gevolg van het feit dat in de Molenwijk, net als in de Bernard Loderbuurt en de Reimerwaalbuurt een forfaitair bedrag in mindering wordt gebracht. In de Molenwijk is dit forfaitair bedrag hoger dan in de voorgaande buurten. Net als in de Bernard Loderbuurt en de Reimerswaalbuurt is, na het in mindering brengen van dit forfaitaire bedrag, slechts 50% van de resterende kosten subsidiabel.

Het subsidieplafond voor de Molenwijk sluit aan bij de som van de op basis van de afspraken en concrete plannen voor deze buurt verwachte aanvragen gedurende de beperkte periode dat het mogelijk is om subsidie aan te vragen.

In samenhang met het besluit om subsidie te verlenen voor deze buurt is ook besloten om het gebied aan te wijzen als gebied waar de netbeheerder geen taak heeft aanvragers van een kleinverbruik gasaansluiting te voorzien. Consequentie daarvan is dat het niet meer mogelijk is om een kleinverbruik gasaansluiting te krijgen en op die manier het aardgasvrij maken van vastgoed in dit gebouw ongedaan te maken.

Banne Noord

Op 26 oktober 2021 heeft het college van B&W besloten om, met het oog op de zeer concrete plannen die mede vanuit het City Deal “Naar een Stad zonder Aardgas” samenwerkingsverband voorlagen voor het aardgasvrij maken van een deel van het vastgoed in de Banne Noord en vergevorderde planvorming voor de rest van het vastgoed in die buurt, de gebiedsgericht uitwerking vast te stellen. Deze uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 3c van deze regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofstuk 1 Algemene bepalingen

De artikelen in dit hoofdstuk zijn algemeen van aard en zijn van algemene toepassing binnen hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling. De artikelen in de daaropvolgende hoofdstukken hebben betrekking op het in het eerste artikel van dat hoofdstuk bepaalde gebied.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn definities opgenomen van begrippen die in hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling gebruikt worden. Een aantal begrippen dient nader te worden toegelicht.

Aardgasvrij:

De definitie van een “aardgasvrij” maakt het mogelijk om subsidie te krijgen voor het installeren van groen gas in een gebouw. Ook is er ruimte voor verschillende soorten kookoplossingen, zolang deze minder fijnstof produceren dan aardgas. Reden daartoe is dat fijnstofproductie een zorg is voor de gemeente Amsterdam. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat de voorgestelde oplossing minder fijnstof produceert. De begrippen groen gas, verwijderen aardgas aansluiting, bestaand gebouw zijn later gedefinieerd. Het begrip gebouwgebonden verwijst naar de later gedefinieerde fysieke gebouwgebonden voorziening. Met fossiele brandstoffen wordt gedoeld op exotherm oxideerbare koolwaterstoffen die uit de aardkorst worden gewonnen, zoals o.a. kolen, aardolie en aardgas.

Indien een verblijfseenheid (bijv. een appartement), onderdeel is van een pand met meerdere woningen of een groter gebouw en aangesloten is op een collectieve gebouwgebonden warmte of warm water installatie (bijv. gasgestookte blokverwarming), dan worden deze installaties ook aan de verblijfseenheid gebonden geacht.

Afsluiting: het verwijderen van de aardgasaansluiting wordt gedaan door de netbeheerder. De kosten hiervoor vallen onder de subsidiabele voorzieningen. De netbeheerder levert de aanvrager een schriftelijk bewijs van afsluiting bijvoorbeeld in de vorm van een voldane factuur.

Fysieke gebouwgebonden voorzieningen: Met het begrip fysiek wordt gedoeld op het materiele en tastbare aspect van voorzieningen. Immateriële zaken als bijvoorbeeld rechten, vergoedingen of afspraken vallen er dus niet onder. Met gebouwgebonden wordt gedoeld op het duurzaam schoef- of nagelvast met het gebouw of de bijbehorende gronden verbonden zijn. Een andere mogelijke indicator van het gebouwgebonden karakter van een voorziening is of deze bij beëindiging van verhuring in de woning aanwezig blijft en dus als onderdeel van het gehuurde aangemerkt wordt.

Gebied: Gebieden in deze regeling komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de gebieden, zoals die gedefinieerd worden in artikel 1 van de Verordening op het lokaal bestuur in Amsterdam.

Kleinschalige transformatie: Het is aan de aanvrager die een onderneming (in de zin van de de-minimisverordening) is, om bij kleinschalige transformatie erop te letten dat de-minimisgrens niet wordt overschreden indien subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. Op grond van de de-minimisverordening kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie belastingjaren tot € 200.000,- (het huidige belastingjaar en de twee voorafgaande) steunen zonder dat dit staatssteun oplevert.

Woning: Met het begrip woning wordt aangesloten bij de definities die gebruikt worden in de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Dit maakt het bij de beoordeling eenvoudig om de in de basisregistratie beschikbare gegevens te gebruiken. Een burger kan deze informatie met betrekking tot zijn eigen woning controleren door zijn adres op te zoeken op data.amsterdam.nl. Als er voor het adres van de woning onder het kopje ‘verblijfsobject’ bij het gebruiksdoel ‘woonfunctie’ staat voldoet de woning aan deze voorwaarde. Als het adres niet te vinden is of een ander gebruiksdoel heeft, dan wordt het niet aangemerkt als woning.

De begrippen verblijfsobject, stand- of ligplaats volgen de Catalogus Basisregistratie Adressen en Gebouwen 2018 die bijlage I vormt van de ministeriele Regeling BAG. Het gebruiksdoel woonfunctie sluit aan bij de Bijlage van het Besluit basisregistratie adressen en gebouwen.

Het gebruiksdoel (bouwkundige bestemming) is initieel afgeleid uit de bouwkundige gebruiksfunctie conform de categorisering van het Bouwbesluit 2012. De Wet op de huurtoeslag en artikel 7:234 BW stellen dezelfde eisen aan zelfstandige woonruimte als de Wet bag aan adresseerbaar object met woonfunctie.

Weliswaar kent de BAG alleen een gebruiksdoel toe aan een verblijfsobject, maar ook standplaatsen en bepaalde ligplaatsen kennen een BAG+-gebruiksdoel op grond van art. 2.1 lid 1 onder a, c of d, en art. 8.2a Wabo. Dit heeft als consequentie dat woonboten met ligplaatsvergunning en vergunde standplaatsen voor woonwagen ook in aanmerking komen voor subsidie.

Artikel 1.2 Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013

De Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013) is te vinden op www.overheid.nl.

Artikel 1.3 Doel

Zie ook de inleiding hiervoor. Om in 2040 een stad zonder aardgas te zijn, moet het aantal aardgasvrije bestaande woningen en nieuwe woningen binnen kleinschalige transformatie in Amsterdam fors stijgen. Door in plaats van aardgas te verwarmen met en te koken op een duurzaam alternatief wordt de CO2-uitstoot in de gemeente Amsterdam teruggedrongen.

Het doel van hoofdstukken 1 tot 4 van deze regeling is daarom het stimuleren van het treffen van voorzieningen die het gebruik van aardgas gebiedsgericht terugdringen. Met een robuuste en laagdrempelige subsidieregeling wordt een zo groot mogelijk aantal eigenaren of gebruikers gestimuleerd om over te gaan tot het treffen van voorzieningen.

Artikel 1.4 Europees kader

Hoofdstukken 1 tot 4 van de subsidieregeling Duurzame Amsterdamse gebouwen is getoetst aan de staatssteunregels. Onderscheid kan worden gemaakt tussen subsidie die wordt verstrekt aan i) woningcorporaties, ii) ondernemers, niet zijnde woningcorporaties en iii) niet-ondernemers.

Ten aanzien van steun die aan woningcorporaties wordt verleend ten behoeve van hun taak op het gebied van sociale huurwoningen geldt het DAEB-vrijstellingsbesluit. Ingevolge de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015zijn woningcorporaties onder andere belast met het in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden; het treffen van energiebesparende voorzieningen valt hier onder. Op grond van artikel 5, tweede lid, van het DAEB-vrijstellingsbesluit mag voor de uitvoering van deze taak maximaal tien jaar compensatie worden verleend, mits het compensatiebedrag niet hoger is dan nodig ter dekking van de nettokosten daarvan.

Het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt ten aanzien van de compensatie in artikel 5, negende lid, wel de eis dat als activiteiten worden verricht, die zowel diensten van algemeen economisch belang (DAEB) als andere activiteiten betreffen, de met het treffen van energiebesparende voorzieningen verband houdende kosten gescheiden in de boekhouding worden opgenomen. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid. Dit betreft dus een verplichting die vanuit Europees recht wordt opgelegd.

Artikel 1.5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In principe zijn er drie mogelijke plaatsen waar de aanvrager de informatie over de in te dienen gegevens kan vinden:

  • 1.

    Artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013,

  • 2.

    Artikel 1.5 van de Subsidieregeling duurzame Amsterdamse gebouwen,

  • 3.

    Een hoofdstuk specifiek artikel

Eerste lid

Onderdeel a - Overzicht van de te nemen voorzieningen inclusief een kostenraming

Met deze gegevens maakt de aanvrager duidelijk welke voorzieningen zij van plan is te gaan treffen. Dat betekent dat voldoende duidelijk is aan welke gebouwen of verblijfsobjecten de voorzieningen getroffen worden. Verder moet elke voorziening die getroffen wordt duidelijk omschreven worden en moet de kosten die daaraan verbonden zijn worden genoemd inclusief een verwijzing naar de offerte waar de kosten voor die voorziening genoemd staan.

Onderdeel b - offertes voor uitvoering van de subsidiabele activiteiten, waarop het deel van de kosten die subsidiabel zijn voldoende duidelijk uitgesplitst en aangemerkt zijn;

Gevraagd wordt om kopieën van de offertes. De offertes dienen van een dusdanige kwaliteit te zijn dat hieruit de juistheid en betrouwbaarheid van de geraamde kosten kan worden afgeleid. Indicatoren van een kwalitatief goede offerte zijn als de vermelding van de volgende gegevens:

  • De volledige naam van de leverancier en die van de aanvrager De juridische naam is vermeld. De handelsnaam kan ook, als die in combinatie met het adres en woonplaats bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd.

  • Het volledige adres van de leverancier en dat van de aanvrager Het adres waar de leverancier feitelijk is gevestigd is vermeld. Vermelding van alleen een postbusnummer is niet voldoende.

  • Het volledige btw-nummer van de leverancier

  • Het KvK-nummer van de leverancier

  • De datum dat de offerte is uitgereikt

  • de aard van de goederen of diensten die de leverancier zal leveren

  • de hoeveelheid van de goederen of de omvang van de diensten die de leverancier zal leveren

  • de beoogde datum waarop de goederen of diensten worden geleverd

  • het bedrag dat de leverancier in rekening brengt, exclusief btw het btw-tarief dat de leverancier in rekening brengt

  • het btw bedrag

Verzameloffertes waarvan slechts een deel van de kosten subsidiabel zijn dienen voldoende duidelijk uitgesplitst te zijn, zodat beoordeeld kan worden welk deel van de kosten subsidiabel is. De aanvrager dient er zorg voor te dragen dat de subsidiabele kosten op de offerte voldoende duidelijk aangemerkt zijn. De gegevens op de offertes dienen aan de sluiten bij de gegevens in de kostenraming en het dient eenvoudig te herleiden te zijn welke kosten bij de beoogde voorzieningen horen.

Indien de werkzaamheden door aanvrager zelf uitgevoerd worden dienen offertes voor de aanschaf van de benodigde materialen geleverd te worden.

Onderdeel c - Bewijs bankrekening op naam van aanvrager

Als bewijs kan een recent bankrekeningafschift of een kopie van een bankpas overlegd worden, waaruit duidelijk moet blijken dat het bankrekeningnummer op naam staat van de aanvrager.

Onderdeel d - Een overzicht van eventuele andere subsidies

Als de aanvrager nog andere subsidies ontvangt voor de activiteiten, dan dient de aanvrager daar vermelding van te maken. Deze gegevens worden gebruikt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie.

Onderdeel e - Intentieverklaring

De verwachting is dat medio 2022 bevoegdheden aan de gemeente gegeven zullen worden om gebieden aan te wijzen waar zij op een nader te bepalen datum de levering van aardgas kunnen verbieden. In afwezigheid van die bevoegdheid voor de gemeente is het van belang om draagvlak voor de gebiedsgerichte aanpak bij vastgoedbezitters te borgen.

Het is van belang dat de juiste persoon de intentieverklaring namens de eigenaar van het vastgoed tekent. Het is aan de aanvrager om de intentieverklaring gepaard te doen gaan met voldoende gegevens waaruit blijkt dat deze ondertekende partij bevoegd of gemachtigd was tot de ondertekening. De intentieverklaring bevat in ieder geval een overzicht van de volgende gegevens:

  • het andere vastgoed van de vastgoedbezitter in het gebied;

  • de beoogde datum voor het aardgasvrij maken van het andere vastgoed van de vastgoedbezitter in het gebied;

  • de beoogde techniek om het vastgoed aardgasvrij te maken.

Vervreemding van het vastgoed ontslaat de eigenaar niet van de intentie om het vastgoed aardgasvrij te maken. Vervreemding aan een nieuwe eigenaar waarvan de oorspronkelijke eigenaar redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat hij of zij zal weigeren het vastgoed tijdig aardgasvrij te maken kan aangemerkt worden als een handeling in strijd met de intentieovereenkomst. Het ligt voor de hand dat de eigenaar er bij vervreemding voor zorgt dat de nieuwe eigenaar de intentie om het vastgoed aardgasvrij te maken deelt.

Vastgoed in het gebied dat verworven wordt na de verlening van de subsidie maakt geen onderdeel uit van de intentieverklaring.

Het gebied en de uiterste datum waarop het vastgoed in dat gebied aardgasvrij dient te zijn worden bepaald in het eerste artikel van ieder hoofdstuk.

Indien de intentieverklaring niet door de eigenaar, maar namens de eigenaar wordt getekend dient de intentieverklaring vergezeld te worden door bewijs dat de ondertekenende natuurlijke persoon bevoegd of gemachtigd is om deze intentieverklaring te tekenen.

Als de intentieverklaring niet van voldoende kwaliteit is kan het college op basis van de weigeringsgrond in artikel 1.6, onder 2c de subsidie lager vaststellen of zelfs weigeren.

Onderdeel f - Verklaring de-minimissteun

Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Kort samengevat komt het erop neer dat de onderneming van de subsidieaanvrager in de voorgaande drie belastingjaren (bij indiening op 10 februari 2018 gaat dit om de jaren 2016, 2017 en 2018) niet meer dan € 200.000 aan de-minimissteun (dat wil zeggen subsidies verleend onder de de-minimisverordening) vermeerderd met de aangevraagde subsidies voor dit project mag hebben ontvangen. Steun onder deze drempel valt onder de de-minimisverordening, wat betekent dat de steun niet behoeft te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

Onder onderneming verstaat de Commissie elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. In artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening wordt uiteengezet wanneer er sprake is van een zelfstandige onderneming.

Indien twee ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden, kan het voor de toepassing van de de-minimisverordening zo zijn dat deze ondernemingen als één zelfstandige onderneming worden gezien. Bij het invullen van de Verklaring de-minimissteun wordt een onderneming geacht daar rekening mee te houden. Onder de de-minimisverordening kan ook steun vallen die is vervat in leningen en garantstellingen, waarbij het mogelijk is om deze, onder voorwaarden, ook toe te passen op leningen en garantstellingen die langer dan drie jaar lopen. De voorwaarden hiervoor zijn uiteengezet in artikel 4 van de de-minimisverordening.

Onderdeel g - Geldende goedkeuringsverplichtingen

Onder geldende goedkeuringsverplichtingen wordt bijvoorbeeld bedoeld 70% van de huurders die moeten instemmen (eventuele kopers tellen niet mee) met een renovatievoorstel van de verhuurder, zoals een akkoord van de huurders wanneer de aanvrager een woningcorporatie is. Dan is volgens de wet sprake van een 'redelijk' voorstel waaraan de betrokken huurders zijn gebonden, ook de eventuele tegenstemmers (minder dan 30%). Voor VvE´s is dit de geldende meerderheid volgens het VvE-reglement. Het begrip goedkeuringsverplichting wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Tweede lid

Onderdeel a – Deze sectie regelt dat indien de aanvrager niet de eigenaar is van het vastgoed waarin de subsidiabele activiteiten gaan plaatsvinden, deze aanvrager verplicht is om een schriftelijk bewijs van instemming van de eigenaar met de subsidiabele activiteiten mee te sturen. In deze verklaring geeft de eigenaar toestemming dat de fysieke voorzieningen voor verbouw naar aardgasvrij en/of de afsluiting van het gas in het betreffende gebouw uitgevoerd mogen worden. Zijn er meerdere eigenaren dan moeten zij allen deze toestemming in een verklaring geven. Al deze verklaringen moeten bij de subsidieaanvraag gevoegd worden.

Het is ook mogelijk voor huurders om subsidie aan te vragen als een tussenkomst van de rechter noodzakelijk is geweest om de eigenaar te bewegen om de voorgestelde activiteiten uit te laten voeren. Artikel 7:243 BW voorziet op de mogelijkheid voor huurders om de eigenaar te dwingen om mee te werken met een redelijk voorstel tot het aanbrengen van isolerende voorzieningen en energie-efficiënte verwarmingsketels. Artikel 7:215 BW betreft de mogelijk voor huurders om zelf voorzieningen aan te brengen in een woonruimte. Het is in deze gevallen niet mogelijk voor de gemeente om de drie aanvullende voorwaarden te borgen nadat de huurder de woning verlaat.

Artikel 1.6 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de gronden opgenomen die als basis dienen voor een weigering van de subsidie. De gemeente acht deze gronden van dermate belang dat zij in die gevallen geen subsidie verstrekt of de subsidie naar beneden bijstelt.

Eerste lid

Onderdeel a – reeds begonnen met het nemen van fysieke voorzieningen

De subsidie is bedoeld ter stimulering van het nemen van fysieke voorzieningen voor het aardgasvrij maken van vastgoed. Daarom is in het eerste lid, bepaald dat de voorzieningen niet al getroffen zijn voordat de aanvraag is ontvangen.

Het is voor de gemeente, zonder buitensporige administratieve lasten, niet mogelijk om te bepalen wanneer voorzieningen getroffen zijn.

Gedurende de verleningsfase kan uitsluitend geconstateerd worden dat een offerte voor de te treffen voorzieningen recent en geldig is. In de praktijk is het echter eenvoudig om een recente en geldige offerte te verkrijgen, ook als het werkzaamheden betreft die reeds uitgevoerd zijn. De waarde van de offerte om dit te toetsen is zeer beperkt.

In de vaststellingsfase ontvangt de gemeente facturen en bewijzen dat facturen voldaan zijn. De datum van de facturen en de datum waarop de facturen voldaan zijn, zijn sterkere instrumenten om te controleren of de werkzaamheden uitgevoerd waren op het moment van aanvraag. Als gedurende de vaststellingsfase blijkt dat bepaalde de werkzaamheden al waren uitgevoerd kan de subsidie lager of nihil vastgesteld worden. De datum waarop voorzieningen uitgevoerd worden geacht valt samen met die van de btw-plichtige factuur van de uitvoerende partij die betrekking heeft op de uitvoering van de te subsidiëren fysieke voorzieningen. Als de aanvrager zelf de fysieke voorzieningen treft, dan is de datum van de aanschaf van noodzakelijke materialen leidend. Alle kosten die voor de aanvraagdatum gefactureerd zijn, zijn niet subsidiabel. Datzelfde geldt ook voor termijnfacturen. Termijnbedragen die vóór de aanvraagdatum gefactureerd zijn, zijn niet subsidiabel.

Voor aanvragen onder de €5000,- kan het college op basis van het recent gewijzigde artikel 13 van de ASA 2013 kiezen om toch een vaststellingsfase te vereisen. Gezien het belang van de controlemogelijkheid op de facturen zal het college in de meeste gevallen kiezen om die vaststellingsfase te vereisen.

Tweede lid

Onderdeel c – Aardgasvrij intentie

Het college heeft bijvoorbeeld gegronde reden om te weigeren subsidie te verlenen als de op grond van artikel 1.5, eerste lid, onder e vereiste intentieverklaring niet voldoende uitgewerkt of veelomvattend is. Als de vastgoedbezitter geen blijk geeft van een doordacht of binnen de voor dat gebied beoogde aanpak passende aanpak kan het college de subsidie weigeren. Voorbeelden van een aanpak die niet passend is zijn in ieder geval:

  • Niet al het vastgoed wordt aardgasvrij;

  • Het vastgoed wordt niet vóór de aardgasvrij datum aardgasvrij;

  • De voorgestelde technieken om aardgasvrij te worden zijn niet de voorkeurstechniek die uit de transitievisie warmte of de wijkaanpak volgen.

  • De voorgestelde fasering voor de uitvoering druist in tegen de fasering die volgt uit de wijkaanpak

Onderdeel d – Stromanconstructies

Deze bevoegdheid ziet erop te voorkomen dat vastgoedbezitter huurders als stroman gebruiken door huurders te stimuleren om subsidie aan te vragen voor activiteiten waarvan de vastgoedbezitter in werkelijkheid de opdrachtgever is. Een dergelijke stromanconstructie kan zich voordoen als een vastgoedbezitter verplichtingen op grond van artikel 1.5, eerste lid, onder e of artikel 1.7 probeert te ontlopen.

Onderdeel f – Deze weigeringsgrond wordt toegepast als al eerder subsidie werd verleend voor het aardgasvrij maken van het vastgoed en het college de redelijkerwijs de verwachting zou mogen hebben dat het vastgoed al aardgasvrij is.

Het college gebruikt deze weigeringsgrond ook om het subsidiebedrag voor voorzieningen in verblijfsobjecten binnen een pand met meerdere woningen te verlagen in het geval dat er al eerder voor een collectieve installatie in dat pand met meerdere woningen een subsidie is verleend. Het reeds verleende subsidiebedrag dat voor een soortgelijke activiteit per aardgasvrije woning is verleend voor de collectieve installaties wordt in mindering gebracht op het maximale subsidiebedrag voor die activiteit in het verblijfsobject.

Artikel 1.7 Aanvullende verplichtingen

Conform de ASA worden voor de aanvrager verplichtingen gesteld. Op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b AWB kan het college vóór de vaststelling van de subsidie overgaan tot intrekking als niet aan deze voorwaarden is voldaan. Op grond van artikel 4:49 ,eerste lid, onder c AWB kan het college na de vaststelling van de subsidie overgaan tot intrekking als niet aan deze voorwaarden is voldaan. Na intrekking vordert het college de eventuele uitbetaalde subsidie terug.

Onderdeel 1: Binnen één jaar na de beschikkingsdatum dienen de activiteiten volledig te zijn uitgevoerd. Er zijn situaties denkbaar waarbij dit, bijvoorbeeld door externe factoren, niet haalbaar is. De aanvrager is verplicht om dit bij de subsidieaanvraag kenbaar te maken. Het college kan in dat geval akkoord gaan met de afwijkende uitvoeringsperiode. Indien na het afgeven van de verleningsbeschikking blijkt dat door onvoorziene omstandigheden de activiteiten niet binnen één jaar kunnen worden uitgevoerd, de aanvrager dit bij het college dient te verzoeken. Dit verzoek dient voorzien te zijn van een stevige onderbouwing waaruit o.a. blijkt dat de opgelopen vertraging niet redelijkerwijs te voorzien was. Als het verzoek ingediend is voor de gestelde termijn verstreken is kan het college kan hiermee akkoord gaan.

Onderdelen 2 en 6: De belangrijkste verplichting, zoals bedoeld onder b en g, is dat de aanvrager na het aardgasvrij maken van de woning deze niet weer van aardgas mag voorzien. Voor verhuurders geldt dat zij dienen te verzekeren dat de huurder geen beschikking heeft tot aardgas.

Onderdeel 4: Bij het verkrijgen van vergunningen voor de subsidiabele activiteiten, kan bijvoorbeeld aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gedacht worden. Of en welke vergunning vereist is, zal sterk afhangen van het gebouw waarin de voorzieningen worden uitgevoerd.

Indien een eigenaar of huurder van een woonboot met ligplaatsvergunning het voornemen heeft om de woonboot te gaan verbouwen naar aardgasvrij, zal deze aanvrager een omgevingsvergunning, of een gedoogbeschikking nodig kunnen hebben op grond van het Gedoogkader Woonboten Amsterdam.

Artikel 1.8 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Bij het doen van een verzoek tot vaststelling van de subsidie zal de aanvrager de in dit artikel en de in artikel 14 van de ASA 2013 opgenomen documenten moeten overleggen.

Onderdeel 1 – betaalde facturen worden gevraagd, omdat het college daaruit redelijkerwijs moet kunnen afleiden dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Gevraagd wordt in feite om kopieën van de facturen. Indicatoren van een kwalitatief goede offerte zijn als de vermelding van de volgende gegevens:

  • De volledige naam van de leverancier en die van de aanvrager De juridische naam is vermeld. De handelsnaam kan ook, als die in combinatie met het adres en woonplaats bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd.

  • Het volledige adres van de leverancier en dat van de aanvrager Het adres waar de leverancier feitelijk is gevestigd is vermeld. Vermelding van alleen een postbusnummer is niet voldoende.

  • Het volledige btw-nummer van de leverancier

  • Het KvK-nummer van de leverancier

  • De datum waarop de factuur is uitgereikt

  • de aard van de goederen of diensten die de leverancier heeft geleverd

  • de hoeveelheid van de goederen of de omvang van de diensten die de leverancier heeft geleverd

  • de datum waarop de goederen of diensten zijn geleverd

  • het bedrag dat de leverancier in rekening brengt, exclusief btw het btw-tarief dat de leverancier in rekening brengt

  • het btw bedrag

Verzamelfacturen waarvan slechts een deel van de kosten subsidiabel zijn dienen voldoende duidelijk uitgesplitst te zijn, zodat beoordeeld kan worden welk deel van de kosten subsidiabel is. De aanvrager dient er zorg voor te dragen dat de subsidiabele kosten op de factuur voldoende duidelijk aangemerkt zijn. De gegevens op de facturen dienen aan de sluiten bij de gegevens in het verslag van uitvoering, zoals bedoeld onder artikel 14, tweede lid, onder a ASA2013 en het dient eenvoudig te herleiden te zijn welke kosten bij de beoogde voorzieningen horen.

Het gevraagde betaalbewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit een bankrekeningafschrift van de betaling of een schriftelijke verklaring van de partij die de facturen heeft verstuurd dat de facturen die betrekking hebben op de subsidiabele activiteiten voldaan zijn.

De betaalde factuur aan de netbeheerder dient aangeleverd te worden als er subsidie is verleend voor het laten verwijderen van de aardgasaansluiting uit het vastgoed. Deze factuur fungeert tevens als schriftelijke bewijs dat het vastgoed van het aardgas is afgesloten;

Onderdeel 2

Als de aanvrager nog andere subsidies ontvangt voor de activiteiten, dan dient de aanvrager daar vermelding van te maken. Deze gegevens worden gebruikt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie.

Artikel 1.9 directe vaststelling

Artikel 13 (jo. artikel 17) van de ASA 2013 bepaalt dat subsidies tot en met € 5.000,- door het college direct moeten worden vastgesteld (en uitbetaald), zonder dat de subsidieontvanger daarvoor nog een verantwoording van de besteding van de subsidiegelden hoeft in te dienen. Artikel 2, derde lid, van de ASA 2013 bepaalt echter dat middels een bijzondere regeling hiervan kan worden afgeweken als de aard van de subsidie of het beoogde doel van de te subsidiëren activiteit daartoe noodzaken. Gelet op het potentiële frauderisico dat gepaard gaat met deze subsidie en de hogere uitvoeringskosten die het tegengaan van dat risico met zich meebrengt, wordt een dergelijke afhandelingswijze in dit geval niet wenselijk gevonden. Om die reden wordt in het eerste lid van dit artikel bepaald dat voor subsidies onder de €5000,- een schriftelijke aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend.

Het tweede lid van dit artikel ziet er in aanvulling op de ASA2013 op, dat ook voor subsidies onder de €5000,- een termijn geld waarbinnen de aanvragen tot vaststelling dienen te worden ingediend. Deze termijn is gelijk gesteld aan de termijn die uit de ASA2013 volgt voor subsidies tussen de €5000,- en €50.000,-.

Hoofdstuk 2 Stadsbrede subsidie

De artikelen in dit hoofdstuk zien op een subsidie voor de hele stad Amsterdam, met uitzondering van de gebieden die in de volgende hoofdstukken worden gedefinieerd. Het betreft daarmee een voortzetting van de subsidieregeling Amsterdam aardgasvrij.

Artikel 2.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Het gebied is voor dit hoofdstuk gelijk aan de gemeentegrenzen van de gemeente Amsterdam met uitzondering van de gebieden die in de andere hoofdstukken zijn aangewezen. Naarmate er in de volgende hoofdstukken meer gebieden aangewezen worden zal dit gebied dus kleiner worden. De bedoeling hiervan is te borgen dat er ook een subsidie is als het vastgoed niet ligt binnen een gebied waar de gemeente al met de wijkaanpak begonnen is.

Tweede lid

Met dit lid wordt voor deze subsidie bepaald wat de streefdatum is om al het vastgoed in het aangewezen gebied aardgasvrij te maken. Het is de bedoeling om met deze streefdatum aansluiting te zoeken bij de Transitie Visie Warmte en de wijkplannen die uit de wijkaanpak volgen. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c). De datum voor dit gebied (de hele stad) is bepaald op 31 december 2040, zodat deze samenvalt met de ambitie die volgt uit het coalitieakkoord ‘Een Nieuw Lente, Een Nieuw Geluid’.

Artikel 2.2 Subsidieplafond

Voor woningen, panden met meerdere woningen, kleinschalige transformatie en collectieve installaties is in het eerste lid €3.000.000.- beschikbaar gesteld. Dit kan tussentijds worden aangepast door het college.

Voor bedrijven en maatschappelijke organisaties is in het tweede lid € 500.000.- beschikbaar gesteld. Ook dit bedrag kan tussentijds worden aangepast door het college.

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn. Een subsidieaanvraag kan in principe iedere mogelijke combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten. Het is onmogelijk dat een pand met meerdere woningen tegelijkertijd ten dele en geheel aardgasvrije wordt, waardoor activiteiten uit het derde onderdeel de activiteiten uit het eerste onderdeel uit sluiten voor zo ver die laatste betrekking hebben op het gehele pand met meerdere woningen.

Eerste onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er allemaal toe dat een bestaande woning wordt omgezet in een aardgasvrije woning. Voor verschillende woningen kan een verschillende combinatie van activiteiten nodig zijn. Er is subsidie voor het omzetten van de warmtevoorziening, warm water voorziening en de kookvoorziening. Ook is er een subsidie voor de afsluitkosten die door de netbeheerder in rekening wordt gebracht.

Tweede onderdeel

De activiteiten bij dit onderdeel leiden er allemaal toe dat een woning die bij een kleinschalige transformatie ontstaat, er is in deze gevallen geen sprake van nieuwbouw en het gaat altijd om minder dan 25 woningen, aardgasvrij wordt. Voor verschillende woningen kan een verschillende combinatie van voorzieningen nodig zijn. Er is subsidie voor het omzetten van de warmtevoorziening, warm water voorziening en de kookvoorziening. Er is bij kleinschalige transformatie geen subsidie voor afsluitkosten die door de netbeheerder in rekening worden gebracht.

Derde onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel zien op panden met meerdere woningen met collectieve installaties, waar het als gevolg van gefragmenteerd bezit vaak erg moeilijk kan zijn om het gehele pand met meerdere woningen aardgasvrij te maken. Deze panden met meerdere woningen worden als gevolg van de onder dit onderdeel genoemde activiteiten ten dele aardgasvrij. Met “ten dele” wordt bedoelt dat een deel van de verblijfsruimten binnen het pand met meerdere woningen niet aardgasvrij wordt. In een pand met meerdere woningen met blokverwarming kan dit betekenen dit de collectieve installatie voor de gehele flat door een aardgasvrije vervangen wordt, maar dat slechts sommige van de verblijfsruimten ook de aan die verblijfsruimte verbonden aardgasaansluiting laten verwijderen. Met “ten dele” wordt niet bedoeld dat de individuele subsidiabele activiteiten slechts leiden tot een reductie in het aardgasgebruik, omdat er bijvoorbeeld een installatie wordt geplaatst uitsluitend tijdens piekbelasting aardgas gebruikt.

Vierde en vijfde onderdeel

Het vierde en vijfde onderdeel regelen een subsidie voor het aardgasvrij maken van respectievelijk bestaand maatschappelijke vastgoed of een bestaande bedrijfsruimte door het uitvoeren van één of meerdere van de volgende activiteiten:

  • de gasgestookte ruimteverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

  • de gasgestookte tapwaterverwarmingsinstallatie omzetten naar een aardgasvrije;

  • het door de netbeheerder laten verwijderen van de aardgasaansluiting.

Voor de eerste twee is essentieel dat de bestaande installatie gasgestookt is, installaties op hout of andere fossiele brandstoffen dan gas komen niet in aanmerking voor subsidie.

De begrippen maatschappelijk vastgoed en bedrijfsruimte zijn gedefinieerd in artikel 1.1.

Zesde onderdeel

Het zesde onderdeel regelt een subsidie om bestaande bedrijfsruimte of bestaande maatschappelijk vastgoed aardgasvrij te maken door bestaande aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen om te zetten naar aardgasvrije. Ook hier is essentieel dat een bestaand bedrijfsmiddelen omgezet wordt.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

Eerste lid

Dit lid regelt welke kosten subsidiabel zijn voor de in artikel 2.3, onderdelen 1 tot en met 5 genoemde activiteiten. De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Uitgekeerd wordt een totaalbedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

Omdat met deze regeling het doel, en niet de techniek, centraal gesteld wordt, kunnen de voorzieningen divers zijn. Voorzieningen en kosten worden daarom niet nader gespecificeerd; zo min mogelijk voorzieningen worden dan uitgesloten.

De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.

Tweede lid

Dit lid regelt welke kosten subsidiabel zijn voor de in artikel 2.3, onderdeel 6 genoemde activiteit, te weten subsidie voor bedrijfsmiddelen. In dit geval zijn uitsluitend meerkosten subsidiabel. Meerkosten betreffen het verschil tussen een nieuw gasverbruikend bedrijfsmiddel en een nieuw aardgasvrij bedrijfsmiddel. Er is bewust gekozen om een ‘nieuw’ gasverbruikend bedrijfsmiddel als referentie te nemen. Andere oplossingen waarbij meer rekening gehouden wordt met de huidige waarde van het bestaande bedrijfsmiddelen zijn in de praktijk niet uitvoerbaar, omdat er teveel sterk uiteenlopende bedrijfsmiddelen zijn, waardoor de bepaling van de waarde van het bedrijfsmiddel de kans op willekeur zou vergroten.

Op grond van artikel 2.7, derde lid wordt de aanvrager gevraagd om een onderbouwde kostenraming te geven voor een nieuw aardgas verbruikend bedrijfsmiddel. De kosten van het aardgasvrije bedrijfsmiddel blijken uit de offertes die de aanvrager op grond van artikel 1.5, eerste lid, onderdeel b moet overleggen. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

Op grond van artikel 2.8, vierde lid kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als de onderbouwde raming van de investeringskosten van het aardgas gebruikende bedrijfsmiddel niet redelijk is.

Derde lid

Dit lid regelt welke kosten geen onderdeel van de subsidiabele kosten kunnen zijn. Kosten(soorten) die in dit lid genoemd zijn worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend, ook niet als deze op basis van het eerste of tweede lid wel tot de subsidiabele kosten gerekend zouden kunnen worden.

Onderdeel a

Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd.

Onderdeel b

De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de investering in de isolatievoorziening zichzelf terugverdient door de daling in energielasten als gevolg van het afgenomen energieverbruik. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden.

Onderdeel c

De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen als gevolg van de besparing op de energierekening vanwege de vergoeding die gegeven wordt voor de levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Verder zijn er adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen gefinancierd kunnen worden.

Onderdeel d

Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.

Onderdeel e

Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. ‘Olie, butaangas of kolen’ vormen als zodanig geen limitatieve opsomming, de/alle andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.

Onderdeel f

De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.

Onderdeel g

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder deze subsidie niet was gezet.

2.5 Hoogte van de subsidie

In dit artikel wordt per activiteit bepaald wat de maximale subsidie is. De maximale subsidiebedragen zijn zo vormgegeven dat er maximaal €3000,- subsidie per aardgasvrije woning is. Daar komen de afsluitkosten van het aardgasnet nog bovenop. Voor woningen geldt dat de subsidiabele kosten tot het maximumbedrag vergoed worden.

Derde lid – collectieve installaties

Het maximale subsidiebedrag wordt gelijk aan de voorgaande leden gemaximeerd op €2000,- per woning voor een aardgasvrije gasinstallatie en €5000,- per woning voor een aardgasvrije tapwater installatie, omdat een pand met meerdere woningen op basis van de activiteiten, zoals genoemd onder artikel 2.3, onder 3 slechts ten dele aardgasvrij wordt zijn de kosten voor het treffen van die voorzieningen ook slechts ten dele subsidiabel. De subsidiabele kosten zijn evenredig met het deel van het complex dat aardgasvrij wordt als gevolg van de voorzieningen.

Voorbeeld 1:

Een VvE van een pand met meerdere woningen met 50 woningen en een collectieve verwarmings- en tapwaterinstallatie wil subsidie aanvragen. Alle 50 deze woningen zijn aangesloten op de installatie; 10 van de woningen koken al elektrisch en hebben geen individuele woning gebonden gasaansluiting. Na de uitvoering van de beoogde voorzieningen is de collectieve verwarmings- en tapwater installatie aardgasvrij. Bovendien hebben 20 woningeigenaren de intentie uitgesproken binnen een jaar elektrisch te gaan koken en de individuele woning gebonden gasaansluiting te laten verwijderen. Dit betekent dat er na alle activiteiten 30 aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen zullen zijn. Het vervangen van de gasinstallatie met een WKO installatie voor het gehele pand met meerdere woningen kost €200.000,-. De afsluiting van het aardgas voor de collectieve installatie kost €5.000.

   

afbeelding binnen de regeling

Dit bedrag is echter hoger dan de maximale subsidie per aardgasvrije woning. Deze bestaat uit €2000,- voor de verwarmingsinstallatie (activiteit 2.3, onderdeel 3a) en €500,- voor de verwarmingsinstallatie (artikel 2.3, onderdeel 3b).

Aardgasvrij ruimteverwarming

Aardgasvrije tapwater

De maximale subsidie voor het omzetten van de verwarmingsinstallatie is daarom in dit geval €75.000,- Daar bovenop komt dan nog de subsidie voor het afsluiten van het aardgas (activiteit 2.4, derde lid onder c). €.5000,-. De maximale subsidie is daarom €80.000,-.

De 20 eigenaren en bewoners (en de VvE namens hen) die de intentie hebben uitgesproken om elektrisch te gaan koken en hun individuele woning gebonden gasaansluiting laten verwijderen kunnen vervolgens ook nog subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, onderdelen 1c en 1d.

Voorbeeld 2:

Een VvE van een pand met meerdere woningen met 100 woningen en een gasgestookte collectieve verwarmingsinstallatie wil subsidie aanvragen. 95 van de woningen zijn aangesloten op de installatie en 5 van de woningen in het pand met meerdere woningen zijn al op eigen houtje aardgasvrij en drie daarvan willen niet overstappen naar de collectieve installatie. In 10 van de woningen in het pand met meerdere woningen, waaronder de 5 aardgasvrije, wordt elektrisch gekookt. De helft van de woningen heeft een gasgestookte tapwater voorziening. De ander helft heeft een elektrische tapwater voorziening.

De VvE en alle bewoners behalve één besluiten om aardgasvrij te worden met behulp van stadwarmte. Deze éne bewoner zegt een emotionele verbinding met zijn geiser en gaskookplaat te hebben. Na de uitvoering van de beoogde voorzieningen is de collectieve verwarmingsinstallatie aardgasvrij.

Dit betekent dat er na alle activiteiten 94 extra aardgasvrije woningen in het pand met meerdere woningen zullen zijn. 5 van de woningen waren al aardgasvrij, daar is dus geen subsidie voor. 1 woning blijft aan het aardgas. Het vervangen van de gasinstallatie met stadswarmte voor het gehele pand met meerdere woningen kost €250.000,-. De afsluiting van het aardgas voor de collectieve installatie kost €5.000.

afbeelding binnen de regeling

Dit bedrag is hoger dan de maximale subsidie per woning. Deze bestaat uit €2000,- voor de verwarmingsinstallatie. (artikel 2.3, onderdeel 3a).

Aardgasvrij ruimteverwarming

De maximale subsidie voor het omzetten van de verwarmingsinstallatie is daarom in dit geval €188.000,- Daar bovenop komt dan nog de subsidie voor het afsluiten van het aardgas (artikel 2.3, onder 3c). €.5000,-. De maximale subsidie is daarom €193.000,-.

De 89 eigenaren en bewoners (of de VvE namens hen) die de intentie hebben uitgesproken om elektrisch te gaan koken en hun individuele woning gebonden gasaansluiting laten verwijderen kunnen vervolgens ook nog subsidie aanvragen voor op grond van artikel 2.3, onder 1c en 1d. Voor de 10 aardgasvrije woningen en de ene bewoner die niet aardgasvrij wil worden is er geen subsidie op grond van artikel 2.3, onder 1c en 1d.

Bovendien kunnen de 49 eigenaren en bewoners (of de VvE namens hen) die niet vooraf al elektrisch warm tapwater opwekken en de intentie hebben uitgesproken om over te stappen naar de collectieve tapwater installatie bestaat de mogelijkheid om subsidie aan te vragen op op grond van artikel 2.3, onder 1b. Voor de 50 reeds aardgasvrije tapwater installaties is er geen subsidie. Dus ook de drie woningbezitters die hun woning al aardgasvrij hadden, maar toch naar de collectieve installatie overstappen krijgen geen subsidie. Als vanzelfsprekend is er ook geen subsidie voor de ene bewoner die zijn woning niet aardgasvrij wil maken.

Eerste lid onder d en derde lid onder c – afsluiten aardgas

Met het (laten) afsluiten van de woning vastgoed is aansluiting gezocht met de tarieven, zoals deze vooraf zijn vastgesteld door de netbeheerder die in Amsterdam actief is. Op de website van de netbeheerder zijn de tarieven terug te vinden, zowel voor particuliere als zakelijke afsluitingen.

Vierde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 4. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, eerste en derde lid. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn maatschappelijk vastgoed aardgasvrij maakt, wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7, tweede lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 60.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op de maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 120.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er voortaan 20.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Vijfde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aardgasvrij maken van bedrijfsruimten. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 6. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, eerste en derde lid. De maximale subsidie is nooit hoger dan 50% van deze subsidiabele kosten. Degene die zijn bedrijfsruimte aardgasvrij maakt wordt dus in ieder geval geacht de helft van de kosten voor die activiteiten zelf te dragen. Daarnaast zijn er nog twee maxima, waarbij de laagste het maximale subsidiebedrag bepaald. Er is een maximum van €3,- per jaarlijks bespaarde kubieke meter aardgas. Het aardgasverbruik wordt bepaald op basis van de, op grond van artikel 2.7, tweede lid vereiste, door de aanvrager bij de aanvraag meestuurde energierekening. Ook geldt er een maximum van € 30.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan dus worden gedaan als er € 60.000,- aan subsidiabele kosten zijn en er 10.000 kubieke meter aardgas per jaar minder verstookt wordt. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Zesde lid

Dit artikellid regelt de hoogte van de subsidie voor het aanschaffen van aardgasvrije bedrijfsmiddelen. Deze subsidiabele activiteiten staan omschreven in artikel 2.3, onder 6. De subsidiabele kosten waar in dit artikel naar verwezen wordt, worden bepaald op basis van artikel 2.4, tweede en derde lid. De subsidiabele kosten zijn in dit geval de meerkosten van een aardgasvrij bedrijfsmiddelen t.o.v. een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel dat hetzelfde doet. Als gevolg van dit artikel is de helft van deze meerkosten subsidiabel. Daarbij geldt bovendien een maximumsubsidie van € 1.000,- per verblijfsobject. Aanspraak op deze maximale subsidie kan gedaan worden als er sprake is van € 2.000,- of meer meerkosten. Het begrip verblijfsobject wordt in artikel 1.1 gedefinieerd.

Zevende lid

De subsidie mag gecombineerd worden met andere subsidieregelingen. Dit kunnen andere subsidies van de gemeente Amsterdam zijn, maar ook subsidies van andere overheden. Als voorwaarde geldt dat het totaal van subsidies niet de totale subsidiabele kosten mogen overschrijden. Meldplicht van reeds ontvangen en nog te ontvangen subsidies ligt bij de aanvrager. Onder artikel 1.5, eerste lid, onder d en artikel 1.8, tweede lid wordt de aanvrager om deze gegevens gevraagd.

Artikel 2.6 De aanvrager

Zowel huurders als eigenaren in de vorm van particulieren, woningcorporaties, of andere entiteiten kunnen subsidie aanvragen voor het geheel aardgasvrij maken van woningen (artikel 2.3, onder 1 en 2) of het realiseren van aardgasvrije woningen in een kleinschalige transformatie. Onder eigenaren worden ook de bedrijfsmatige eigenaren van bestaande woningen verstaan die deze woningen bedrijfsmatig exploiteren.

Voor de woningcorporaties en ondernemingenkunnen vanuit het staatssteunrechtelijke kader andere eisen gelden dan voor particulieren. Zeker als er veel woningen door één aanvrager aardgasvrij worden gemaakt, zouden de subsidiabele kosten daarvan hoog kunnen zijn. Corporaties dienen aan de eisen te voldoen die vanuit de staatssteunregels voor hen gelden volgen.

VvE’s kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen.

Eerste lid

Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met meerdere woningen subsidie aanvragen (art. 2.3, onder 3). Huurders zijn hiervan uitgesloten. Huurders hebben onvoldoende belang bij een op een pand met meerdere woningen gerichte aanvraag, omdat zij bijna nooit partij zijn als er sprake is van een VvE of andere rechtspersoon.

Tweede lid

Uitsluitend eigenaren, waaronder begrepen rechtspersonen waarmee eigenaren zich verenigen, kunnen voor het aardgasvrij maken van een pand met maatschappelijk vastgoed of bedrijfsruimten subsidie aanvragen (art. 2.3, onder 4, 5 en 6). Huurders zijn hiervan uitgesloten.

Artikel 2.7 bij de aanvraag in te dienen gegevens

Als gevolg van de specifieke subsidiabele activiteiten in dit gebied zijn aanvullend specifieke gegevens noodzakelijk.

Eerste lid – Collectieve installatie

Onderdeel a, b en c

Om inzicht te krijgen in de aantallen woning waar een collectieve aanvraag betrekking op heeft zijn de onder dit gevraagde gegevens noodzakelijk. Het gevraagde overzicht zou een tabelvorm aan kunnen nemen die lijkt op de onderstaande:

Straat

Huis#

Toev.

Na voorzieningen verbonden aan collectieve tapwater installatie

Na voorzieningen verbonden aan collectieve verwarmingsinstallatie

Individuele gasaansluiting

Verwijderd individuele gasaansluiting

Prinsengracht

342

HS

1

1

1

 

Prinsengracht

342

1A

1

1

1

1

Prinsengracht

342

1V

1

1

1

1

Prinsengracht

342

2A

1

1

 
 

Prinsengracht

342

2V

1

1

1

1

Prinsengracht

342

3

1

1

1

1

Prinsengracht

344

HS

1

1

1

 

Prinsengracht

344

1

 

1

1

 

Prinsengracht

344

2

 

1

1

1

Prinsengracht

344

3

 

1

 
 

Totaal

 
 

7

10

8

5

1 = ja

0 = nee

Onderdeel d

Bewijs dat de aanvrager gemachtigd is de aanvraag te doen kan verschillende vormen aannemen, Bij een VvE bijvoorbeeld een afschrift van de notulen van de VvE vergadering waaruit blijkt dat de leden instemmen met de activiteiten waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft. Bij een stichting een handtekening van een daartoe bevoegd bestuurder

Tweede lid - energierekening

Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, vierde en vijfde lid, zijnde subsidie voor het aardgasvrij maken van maatschappelijk vastgoed of een bedrijfsruimte, worden gevraagd om een recente energierekening voor een periode van een jaar mee te sturen. Het is aan de aanvrager zelf om te bepalen of ze de rekening van het afgelopen jaar of het jaar daarvoor meesturen. Deze ruimte is gelaten, omdat energiebedrijven niet altijd even regelmatig facturen. Er is bewust gekozen om niet de gegevens van het lopende jaar te gebruiken, omdat deze gegeven niet compleet zijn en extrapolatie van gedeeltelijke gebruiksgegevens tot discussie en willekeur zou kunnen leiden. Bovendien zou het gebruik van huidige jaargegeven aanvragers kunnen stimuleren om extra gas te verkwisten. De maximale subsidie per bespaarde m3 aardgas is immers hogers dan de prijs van dat aardgas. De gebruiksgegevens op deze energierekening worden gebruikt om te bepalen hoeveel aardgas er bespaard zal worden met de subsidiabele activiteiten. Deze informatie is van belang om de subsidiehoogte te bepalen op grond van artikel 2.5, vierde en vijfde lid, onderdelen a. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.

Derde lid - aardgasverbruikend bedrijfsmiddel

Aanvragers die subsidie aanvragen op grond van artikel 2.3, zesde lid, zijnde subsidie voor de aanschaf van aardgasvrije bedrijfsmiddelen, worden gevraagd een onderbouwde raming van de investeringskosten voor een aardgasverbruikend bedrijfsmiddel, dat het bestaande aardgasverbruikend bedrijfsmiddel zou kunnen vervangen mee sturen. Onderbouwing van die raming kan met behulp van een recente offerte of een unieke productomschrijving. Er is gekozen om zowel een recente offerte of een unieke productomschrijving te accepteren. Met een unieke productomschrijving wordt gedoeld op een naam van een specifiek product op basis waarvan het college kan bepalen hoeveel dat product kost. Een screenshot van een website waar het product te koop staat en waarbij de prijs vermeld staat zouden dat doel goed dienen. Er is gekozen om niet uitsluitend een offerte te accepteren, omdat het college zich ervan bewust is dat het niet altijd even makkelijk is om een offerte voor een product te krijgen, vooral als men dat product eigenlijk niet eens aan wil schaffen, maar simpelweg de offerte nodig heeft om in aanmerking te komen voor subsidie. De unieke productomschrijving is laagdrempeliger. De informatie uit deze raming wordt gebruikt om de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 2.4, tweede lid en indirect de hoogte van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, te bepalen. Het niet meesturen van deze gegevens bij een subsidieaanvraag leidt er, na een vergeefs herhaald verzoek tot aanvullende gegevens, toe dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat deze niet volledig is.

Vierde lid – geen intentieverklaring vereist voor huurders

In afwijking van artikel 1.5, eerste, lid onder e is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld artikel 2.3 niet verplicht om een schriftelijke, door de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde natuurlijke persoon getekende intentieverklaring te overleggen, waaruit blijkt dat de eigenaar al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de vastgestelde datum aardgasvrij zal proberen te maken, te overleggen.

Het gebied en de datum aardgasvrij zijn in artikel 2.1 bepaald.

Het zou het aanvragen van subsidie door huurders in veel gevallen onmogelijk maken als zij de gevraagde intentieverklaring zouden moeten leveren. Van eeen individuele huurder kan niet verlangd worden om de plannen van de vastgoed eigenaar in het gehele gebied kennen. Om die reden zijn huurder die subsidie aanvragen op grond van dit hoofdstuk uitgezonderd van de verplichting om de intentieverklaring mee te sturen.

De weigeringsgronden in artikel 1.6, tweede lid onder c en d stelt het college in de gelegenheid om te verzekeren dat huurders niet door eigenaren worden gebruikt om te ontkomen aan het leveren van de gevraagde intentieverklaring.

Artikel 2.8 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat een specifieke uitwerking van weigeringsgronden voor subsidieaanvragen op grond van het stadsbrede hoofdstuk.

Eerste lid

Met deze weigeringsgrond wordt uitgesloten dat subsidie kan worden aangevraagd na 31 december 2022. Voor onvolledige aanvragen, die tijdig ingediend zijn, geldt dat de indiener de gebruikelijke eenmalige gelegenheid krijgt om deze binnen twee weken aan te vullen.

Tweede lid

Met deze weigeringsgrond worden aanvragers die hun woning van de collectieve installatie af willen sluiten uitgesloten van subsidie. In afwezigheid van een gebiedsgericht plan waaruit blijkt dat een geïndividualiseerde warmteoplossing beoogd is, wordt met deze weigeringsgrond verzekert dat collectieve oplossingen niet afgebroken worden.

Derde lid

Dit artikellid regelt dat het college kan weigeren subsidie te verlenen als voor dezelfde activiteit gelijktijdig subsidie wordt aangevraagd op grond van zowel artikel 2.3, vierde en vijfde lid. Aanvragen op grond van het vijfde lid worden geweigerd als het college voornemens is subsidie te verlenen op grond van het vierde lid. Voor subsidies op grond van het vierde lid gelden strengere voorwaarden, maar deze subsidies kennen ook gunstigere voorwaarden. In situatie waar subsidies niet gelijktijdig, maar na elkaar worden aangevraagd wordt gebruik gemaakt van de weigeringsgrond in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel f.

Vierde lid

Dit artikellid regelt een specifieke weigeringsgrond met betrekking tot de subsidie voor aardgasvrije bedrijfsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 2.3, zesde lid. De subsidiabele kosten en uiteindelijk de hoogte van deze subsidie wordt bepaald op basis van het verschil in prijs tussen een aardgasvrije en een aardgasverbruikende variant van het bedrijfsmiddel (lees hierover meer bij de toelichting bij artikel 2.4, tweede lid en artikel 2.5, zesde lid). Deze situatie schept een prikkel voor de aanvrager om een zo goedkoop mogelijk aardgasverbruikend alternatief op te voeren. Een goedkoper aardgasverbruikend alternatief leidt immers tot hogere subsidiabele kosten en dus tot een hogere maximale subsidie. Deze weigeringsgrond maakt het mogelijk om in het geval van onredelijk goedkope aardgasverbruikende bedrijfsmiddelen de subsidie lager vast te stellen of te weigeren.

Artikel 2.9 Verantwoording en vaststelling subsidie

Om inzicht te krijgen hoeveel woningen er bij een collectieve aanvraag nu daadwerkelijk aardgasvrij zijn geworden dient de aanvrager daarvan een overzicht in te dienen. Een dergelijk overzicht zou er als volgt uit kunnen zien:

Straat

Huis#

Toev.

Individuele gasaansluiting verwijderd

Prinsengracht

342

HS

Was niet aanwezig

Prinsengracht

342

1A

Niet verwijderd

Prinsengracht

342

1V

SBA – 00012577

Prinsengracht

342

2A

Was niet aanwezig

Prinsengracht

342

2V

SBA – 00012577

Prinsengracht

342

3

SBA – 00012590

Prinsengracht

344

HS

Was niet aanwezig

Prinsengracht

344

1

Was niet aanwezig

Prinsengracht

344

2

Zie bijlage C1

Prinsengracht

344

3

Was niet aanwezig

Totaal

 
 
 

Als bewijs van afsluiting kunnen het SBA-nummer van de aanvraag van subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld onder artikel 2.3, onder 1c of 1d voor die woning of een kopie van de betaalde factuur voor afsluiting van het aardgasnet van die woning dienen.

Hoofdstuk 3 Wildemanbuurt

Dit hoofdstuk ziet op een subsidie voor een specifieke buurt.

Artikel 3.1 Gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 2 van het college van B&W van 19 november 2019. Met dit besluit is bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1 – Overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Wildeman’ rood gemarkeerd.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2 – Figuur 2 – Detailkaart waarin het gebied ‘Wildemanbuurt’ blauw gemarkeerd is

De volgende postcodes worden geacht binnen het gebied te liggen.

1068AB

1068BA

1068CA

1068AC

1068BB

1068CB

1068AD

1068BC

1068CC

1068AE

1068BD

 

1068AJ

1068BE

1068DB

1068AG

1068BG

1068DC

1068AH

1068BH

1068DD

1068AK

1068BJ

1068DJ

1068AL

1068BK

1068DG

1068AM

1068BL

1068DH

1068AN

1068BM

1068DK

1068AP

1068BN

1068DL

1068AR

1068BP

1068DE

1068AS

1068BR

1068DM

1068AT

1068BS

1068DN

1068AV

1068BT

1068DP

1068AW

1068BV

1068DR

1068AX

1068BW

1068DS

1068AZ

1068BX

1068DT

 

1068BZ

1068DV

1068EA

 

1068DW

1068EB

1068LD

1068DX

1068EC

1068LE

1068DZ

1068ED

1068LJ

 

1068EE

1068LK

1068MA

1068EJ

1068LL

1068MB

1068EG

1068LM

1068MC

1068EH

1068LN

1068MD

1068EN

1068LP

1068ME

1068EP

1068LS

1068MG

1068ER

1068LR

1068MH

1068ES

1068LT

1068MJ

1068ET

1068LV

1068MK

1068EV

1068LW

1068ML

 

1068LX

1068MT

1068XB

1068LZ

 

1068XC

 

1068SL

1068XD

1068ZA

1068SM

1068XE

1068ZB

1068SR

1068XH

1068ZC

1068ST

1068XG

1068ZD

1068SW

1068XJ

1068ZE

1068PP

1068XK

1068ZG

1068PR

1068XL

1068ZH

1068PN

1068XM

1068ZJ

 

1068XN

 
 

1068XP

 
 

1068XR

 
 

1068XS

 
 

1068XT

 
 

1068XV

 
 

1068XW

 
 

1068XX

 
 

1068XZ

 
 

Tweede lid

Met dit lid wordt voor dit hoofdstuk bepaald dat de streefdatum om al het vastgoed in de Wildeman buurt aardgasvrij te maken 31 december 2030 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Artikel 3.2 Subsidieplafond

Met dit artikel wordt, conform artikel 4:22 Awb, het subsidieplafond voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk bepaald.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten, binnen het in artikel 3.1, eerste lid bepaalde gebied, subsidiabel zijn. Een subsidieaanvraag kan ook een combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten.

Eerste onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er toe dat de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie in een bestaande woning wordt omgezet aardgasvrije. Het is daarbij niet nodig dat de woning als geheel aardgasvrij wordt. De activiteit voorziet daarmee in de mogelijkheid voor aanvragers om, zonder in te grijpen in de kookvoorzieningen in de woning, toch subsidie te ontvangen.

Tweede onderdeel

De activiteiten in dit onderdeel leiden er toe dat de gasgestookte kookinstallatie en de gasaansluiting in de woning verwijderd worden. Subsidie voor deze activiteit kan afzonderlijk aangevraagd worden van de activiteit in het eerste onderdeel, maar in dat geval moeten de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie wel al aardgasvrij zijn. De woning moet immers wel aardgasvrij zijn, nadat deze activiteiten zijn uitgevoerd. Hoewel er sprake is van een woning waar al eerder subsidie voor is aangevraagd op basis van de subsidieregeling gebiedsgericht aardgasvrij Amsterdam, maakt het college in deze gevallen in principe geen gebruik van de weigeringsgrond in artikel 1.6, tweede onderdeel, onder f, sub iv.

Artikel 3.4Subsidiabele kosten

De in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Uitgekeerd wordt een totaalbedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

Omdat met deze regeling het doel, en niet de techniek, centraal gesteld wordt, kunnen de voorzieningen divers zijn. Voorzieningen en kosten worden daarom niet nader gespecificeerd; zo min mogelijk voorzieningen worden dan uitgesloten.

De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.

Eerste onderdeel: Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd.

Tweede onderdeel: De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de isolatievoorziening zichzelf terugverdienen door de daling in energielasten die het afgenomen energieverbruik veroorzaakt. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden. Bovendien kan vanaf 2 september 2019 voor isolatiemaatregelen gebruik gemaakt worden van de subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) die het Rijk aanbied.

Derde onderdeel: De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen de besparing op de energierekening door de vergoeding die gegeven wordt voor de terug levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen betaald kunnen worden.

Vierde onderdeel: Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.

Vijfde onderdeel: Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. Olie, butaangas of kolen vormen geen limitatieve opsomming, andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.

Zesde onderdeel: De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.

Zevende en achtste onderdeel: Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder subsidie niet was gezet.

Artikel 3.5 Hoogte van de subsidie

In dit artikel wordt per activiteit bepaald wat de maximale subsidie is. De maximale subsidiebedragen zijn zo vormgegeven dat er maximaal €3500,- subsidie per aardgasvrije woning is. Voor woningen geldt dat de subsidiabele kosten tot het maximumbedrag vergoed worden.

derde lid

De subsidie mag gecombineerd worden met andere subsidieregelingen. Dit kunnen andere subsidies van de gemeente Amsterdam zijn, maar ook subsidies van andere overheden. Als voorwaarde geldt dat het totaal van subsidies niet de totale subsidiabele kosten mogen overschrijden. Meldplicht van reeds ontvangen en nog te ontvangen subsidies ligt bij de aanvrager. Onder artikel 1.5, eerste lid, onder d en artikel 1.8, onder twee wordt de aanvrager om deze gegevens gevraagd.

Artikel 3.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Als gevolg van de specifieke subsidiabele activiteiten in dit gebied zijn aanvullend specifieke gegevens noodzakelijk.

In afwijking van artikel 1.5, eerste lid, onder e is het voor subsidieaanvragers die geen eigenaar zijn en die subsidie aanvragen voor activiteiten, zoals bedoeld artikel 3.3, niet verplicht om een schriftelijke, door de eigenaar of een namens de eigenaar gemachtigde natuurlijke persoon getekende, intentieverklaring waaruit blijkt dat de eigenaar al zijn of haar vastgoed in het vastgestelde gebied voor de vastgestelde datum aardgasvrij zal proberen te maken te overleggen.

Het gebied en de datum aardgasvrij zijn in artikel 3.1 bepaald.

Het zou het aanvragen van subsidie door huurders in veel gevallen onmogelijk maken als zij de gevraagde intentieverklaring zouden moeten leveren. Een invidivuele huurder kan vrijwel onmogelijk de plannen van de vastgoed eigenaar binnen het gehele gebied kennen. Om die reden zijn huurder die subsidie aanvragen op grond van dit hoofdstuk uitgezonderd van de verplichting om de intentieverklaring mee te sturen.

De weigeringsgronden in artikel 1.7, tweede lid onder c en d stelt het college in de gelegenheid om te verzekeren dat huurders niet door eigenaren worden ingezet om te ontkomen aan het leveren van de gevraagde intentieverklaring.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat voor de Wildemanbuurt specifieke uitwerking van weigeringsgronden.

Eerste lid

Met deze weigeringsgrond wordt uitgesloten dat subsidie kan worden aangevraagd na 31 december 2024. Voor onvolledige aanvragen, die tijdig ingediend zijn, geldt dat de indiener de gebruikelijke eenmalige gelegenheid krijgt om deze binnen twee weken aan te vullen.

Tweede lid

Deze uitzondering op de weigeringsgrond met betrekking tot ‘het begonnen zijn met het treffen van maatregelen’ zorgt ervoor dat het mogelijk is om subsidie te ontvangen voor het verwijderen van het kookgas uit een woning en het verwijderen van de aardgasaansluiting als deze voorzieningen niet langer dan 16 maanden voor de aanvraag en niet voor de inwerkingtreding van de regeling zijn getroffen. Aanvullend vereiste is daarbij wel dat de aanvraag betrekking heeft op meerdere woningen. De voornaamste aanleiding voor deze uitzondering is het beperken van de administratieve lasten die gepaard gaan met het verwijderen van aardgas bij huurdersmutatie. Uit overleggen met de in deze buurt aanwezige partijen blijkt dat het voor verhuurders eenvoudiger is om bij huurdersmutatie de kookvoorzieningen op aardgas te verwijderen. Bij mutatie is er namelijk geen sprake van huurrechten van de zittende huurder. Het is voor verhuurders echter niet mogelijk om te plannen wanneer huurdersmutatie plaats zal vinden, de huurders bepalen (in de meeste gevallen) immers wanneer ze de huurovereenkomst verkiezen te beëindigen. Tegelijkertijd hebben verhuurders vaak een zeer korte periode waarbinnen de maatregelen getroffen moeten worden. Zowel verhuurders als de gemeente Amsterdam willen leegstand namelijk zoveel mogelijk voorkomen. Om de voorgaande redenen het is voor verhuurders lastig om vooraf subsidie aan te vragen. Overwegende dat er binnen de vastgoedportefeuille van een verhuurder binnen een gebied al snel 50 huurdersmutaties per jaar plaats kunnen vinden is het bovendien ook in de uitvoering van de regeling praktischer als partijen gebundelde periodieke aanvragen voor kookgasmutatie kunnen doen. Met deze uitzondering is gebundelde periodieke/jaarlijkse aanvraag subsidie voor kookgasmutatie mogelijk gemaakt.

[1] Klimaatakkoord – Den Haag – 28 juni 2019 https://www.klimaatakkoord.nl/documenten/publicaties/2019/06/28/klimaatakkoord

Hoofdstuk 3a Bernard Loderbuurt

Artikel 3a.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 2 van het college van B&W van 2 juni 2020. Met dit besluit is bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied.

Het gebied Bernard Loderbuurt in Amsterdam wordt als volgt begrensd:

  • Aan de noordzijde door de Antony Moddermanstraat, tussen de Jan de Louterstraat en de Burgemeester de Vlughtlaan;

  • Aan de noord- en oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen aan de westzijde de burgemeester de Vlughtlaan en aan de zuidzijde de burgemeester Vening Meineszlaan;

  • Aan de noordzijde door de Burgemeester Vening Meineszlaan, tussen de Slotermeerlaan en de Jacob Melkmanstraat;

  • Aan de oostzijde door de Jacob Melkmanstraat, tussen de Burgemeester Vening Meineszlaan en de David Vosstraat;

  • Aan de zuidzijde door een lijn die zowel het noordelijke uiteinde van de David Vosstraat en het oostelijke uiteinde van de Nieuwenhuysenstraat raakt, tussen de Slotermeerlaan en Jacob Melkmanstraat;

  • Aan de oostzijde door de Slotermeerlaan, tussen de Nieuwenhuysenstraat en Jan de Louterstraat;

  • Aan de zuid- en westzijde door de Jan de Louterstraat.

afbeelding binnen de regeling

figuur 1 - overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Bernard Loderbuurt’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

figuur 2 - Detailkaart met daarin het gebied ‘Bernard Loderbuurt’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcodes

Huisnummers

 

Postcodes

Huisnummers

1063 BA

alle

 

1063 JV

alle

1063 BB

alle

 

1063 JW

150

1063 BK

alle

 

1063 KS

alle

1063 BL

alle

 

1063 KT

alle

1063 BM

alle

 

1063 KV

alle

1063 BN

alle

 

1063 KW

alle

1063 BP

alle

 

1063 KX

2 t/m 92 (even)

1063 BT

alle

 

1063 LB

alle

1063 HZ

alle

 

1063 LC

alle

1063 JA

alle

 

1063 LD

alle

1063 JB

alle

 

1063 NZ

alle

1063 JC

alle

 

1063 PA

alle

1063 JD

alle

 

1063 PB

alle

1063 JE

alle

 

1063 PC

alle

1063 JG

alle

 

1063 PD

55, 57

1063 JH

alle

 

1063 PJ

alle

1063 JJ

alle

 

1063 PK

alle

1063 JK

alle

 

1063 PL

alle

1063 JL

alle

 

1063 PM

alle

1063 JM

alle

 

1063 PN

alle

1063 JN

105 t/m 133 (oneven)

 

1063 PP

alle

1063 JP

Alle

 

1063 PR

alle

1063 JR

Alle

 

1063 PS

alle

1063 JS

alle

 

1063 PT

alle

1063 JT

alle

 
 
 

Tweede lid

Met dit lid wordt voor dit hoofdstuk bepaald dat de streefdatum om al het vastgoed in de Bernard Loderbuurt aardgasvrij te maken 31 december 2030 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Artikel 3a.2 Subsidieplafond

Met dit artikel wordt, conform artikel 4:22 Awb, het subsidieplafond voor de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk bepaald. Op basis van dit artikel kan het college niet meer subsidie verlenen dan het genoemde bedrag. Aanvragen die leiden tot een afschrijding van het plafond worden lager of nihil vastgesteld, zodat het plafond niet wordt overschreden. Conform artikel 7 van de ASA2013 is de volgorde waarop aanvragen compleet zijn leidend bij het bepalen welke aanvragen lager of nihil worden vastgesteld.

Artikel 3a.3 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel is bepaald welke activiteiten, binnen het in artikel 3a.1, eerste lid bepaalde gebied, subsidiabel zijn. Om in aanmerking te komen voor subsidie dienen de woning geheel aardgasvrij te worden. Een subsidieaanvraag zal vaak een combinatie van de onder dit artikel genoemde activiteiten bevatten.

Eerste onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel leiden er toe dat de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie in een bestaande woning wordt omgezet aardgasvrije. De woning dient daarbij geheel aardgasvrij te worden.

Tweede onderdeel

De activiteiten in dit onderdeel leiden er toe dat de aardgasgestookte kookinstallatie uit de woning verwijderd wordt. Subsidie voor deze activiteit kan afzonderlijk aangevraagd worden van de activiteit in het eerste onderdeel, maar in dat geval moeten de verwarmingsinstallatie en de tapwaterinstallatie wel al aardgasvrij zijn. De woning moet immers wel aardgasvrij zijn, nadat deze activiteiten zijn uitgevoerd.

Derde onderdeel

De activiteiten onder dit onderdeel zien op het door de netbeheerder laten verwijderen van de gasaansluiting uit de woning. De netbeheerder brengt hiervoor kosten in rekening. De woning dient daarbij geheel aardgasvrij te worden. U kunt dus niet in aanmerking voor deze subsidie komen als de woning nog wel gebruik maakt van een aardgasverbruikende gebouwgebonden verwarmingsinstallatie.

Artikel 3a.4 Subsidiabele kosten

De in aanmerking komende kosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten. Uitgekeerd wordt een totaalbedrag. Of BTW teruggevorderd kan worden door de aanvrager, doet voor de gemeente niet ter zake.

De gemeente behoudt het recht voor om externe expertise in te schakelen voor de beoordeling van de kosten en haalbaarheid van de aanvraag.

Eerste onderdeel

Kosten voor eigen arbeid worden in geen enkel geval gesubsidieerd.

Tweede onderdeel

De kosten voor isolatievoorzieningen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat het grootste deel van de isolatievoorziening zichzelf terugverdienen door de daling in energielasten die het afgenomen energieverbruik veroorzaakt. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor isolatievoorzieningen betaald kunnen worden. Bovendien kan vanaf 2 september 2019 voor isolatiemaatregelen gebruik gemaakt worden van de subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) die het Rijk aanbied.

Derde onderdeel

De kosten voor zonnepanelen worden niet gesubsidieerd. De gedacht hierachter is dat zonnepanelen zichzelf in principe terugverdienen de besparing op de energierekening door de vergoeding die gegeven wordt voor de terug levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet. Er zijn adequate leenfaciliteiten beschikbaar waarmee de investeringskosten voor zonnepanelen betaald kunnen worden.

Vierde onderdeel

Vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit komen hout- en pelletkachels en biomassaverbrandingsketels niet in aanmerking voor subsidiering.

Vijfde onderdeel

Installaties met fossiele brandstof als olie, butaangas of kolen komen ook niet in aanmerking, omdat deze nog vervuilender zijn dan aardgas. Olie, butaangas of kolen vormen geen limitatieve opsomming, andere fossiele brandstoffen zijn ook uitgesloten.

Zesde onderdeel

De aanschaf van pannen en ander keukengerei is niet aan te merken als een fysieke gebouwgebonden voorziening en de kosten die daarmee gemoeid zijn dus niet subsidiabel. Deze uitsluiting is daardoor in principe overbodig. De ervaring leert echter dat met een expliciet vermelding in de regeling onduidelijkheid vermeden kan worden.

Zevende en achtste onderdeel

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen of minimum kwaliteitseisen. De gemeente wil hiermee uitsluiten dat zij daaraan meebetaalt, terwijl het aan de aanvrager zelf is om dit gat te dichten alvorens subsidie wordt aangevraagd op grond van deze regeling. De voorzieningen moeten verder gaan dan het moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen. Het gaat erom dat de aanvrager die extra stap zet naar aardgasvrij, die zonder subsidie niet was gezet.

Artikel 3a.5 Hoogte van de subsidie

In dit artikel wordt per activiteit bepaald wat de maximale subsidie is. De maximale subsidiebedragen zijn zo vormgegeven dat er maximaal €5000,- plus de door de netbeheerder in rekening gebracht afsluitkosten per aardgasvrije woning subsidie is.

Eerste lid

Op de kosten voor de realisatie van een aardgasvrije verwarmings- en tapwaterinstallatie wordt eerst een vast bedrag in mindering gebracht. Dit een forfaitair bedrag gebaseerd op de kosten die een woningeigenaar gemiddeld en over het algemeen zou hebben om de gasinstallatie te vernieuwen. Dit bedrag is forfaitair bepaald en de daadwerkelijke bespaarde kosten zijn niet van invloed op de hoogte hiervan. Nadat het forfaitair bedrag in mindering is gebracht blijven de ‘meerkosten’ over. Eigenaren worden geacht om een eigen bijdrage te doen van 50% van de meerkosten. De helft van de resterende kosten worden daarom tot het genoemde maximumbedrag gesubsidieerd. Ter verduidelijking twee voorbeelden:

De vervanging van een gasgestookte CV ketel door een aansluiting op het stadswarmtenet brengt de volgende kosten met zich mee:

Berekening subsidiabele kosten

(artikel 3a.4)

Voorbeeld 1

Voorbeeld 2

 

Bijdrage Aansluitkosten (BAK)

€ 4.000,-

€ 8.000,-

Subsidiabel

Kast warmtewisselaar

€ 500,-

€ 1.000,-

Subsidiabel

Inpandig leidingwerk

€ 2.000,-

€ 4.000,-

Subsidiabel

Installeren driedubbel glas

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Niet subsidiabel

Subsidiabele kosten

€ 6.500,-

€ 13.000,-

 
 
 
 
 

Berekening subsidie

(artikel 3a.5), eerste lid

 
 
 

Subsidiabele kosten

€ 6.500,-

€ 13.000,-

 

Forfaitair bedrag

-€ 2.500,-

-€ 2.500,-

 

Subsidiabele meerkosten

€ 4.000,-

€ 10.500,-

 

Eigen bijdrage (50%)

-€ 2.000,-

-€ 5.250,-

 

Subsidie (ongemaximeerd)

€ 2.000,-

€ 5.250,-

 

Subsidie (gemaximeerd)

€ 2.000,-

€ 4.500,-

 

Naast deze bedragen voor de verwarmings- en tapwaterinstallatie kan in de meeste gevallen in dezelfde aanvraag ook subsidie worden aangevraagd voor het omzetten van de kookvoorziening en het verwijderen van de kookgasaansluiting (artikel 3a.3, tweede en derde lid).

Tweede lid

Eigenaren wordt geacht om een eigen bijdrage te doen van 50% van de kosten voor de realisatie van een aardgasvrij kookvoorziening. De helft van de resterende kosten worden daarom tot het genoemde maximumbedrag gesubsidieerd. Ter verduidelijking een voorbeeld:

Berekening subsidiabele kosten

(artikel 3a.4)

Voorbeeld 1

 

Aanschaf kookplaat

€ 500,-

Subsidiabel

Verzwaren stroomaansluiting

€ 800,-

Subsidiabel

Plaatsen perilex stekker

€ 200,-

Subsidiabel

Pannen

afbeelding binnen de regeling

Niet subsidiabel

Subsidiabele kosten

€ 1.500,-

 
 
 
 

Berekening subsidie

(artikel 3a.5), eerste lid

 
 

Subsidiabele kosten

€ 1.500,-

 

Eigen bijdrage (50%)

-€ 750,-

 

Subsidie (ongemaximeerd)

€ 750,-

 

Subsidie (gemaximeerd)

€ 500,-

 

Naast deze bedragen voor de kookvoorziening kan in de meeste gevallen in dezelfde aanvraag ook subsidie worden aangevraagd voor het omzetten van de verwarmings- en warmtapwaterinstallatie en het verwijderen van de kookgasaansluiting (artikel 3a.3, eerste en derde lid).

Derde lid

Liander heeft een vast tarief voor het afsluiten van het aardgas. Dit bedrag wordt in principe geheel vergoed.

Vierde lid 

De subsidie mag gecombineerd worden met andere subsidieregelingen. Dit kunnen andere subsidies van de gemeente Amsterdam zijn, maar ook subsidies van andere overheden. Als voorwaarde geldt dat het totaal van subsidies niet de totale subsidiabele kosten mogen overschrijden. Meldplicht van reeds ontvangen en nog te ontvangen subsidies ligt bij de aanvrager. Onder artikel 1.5, eerste lid, onder d en artikel 1.8, onder twee wordt de aanvrager om deze gegevens gevraagd.

Aanvragers dragen zelf verantwoordelijkheid voor om na te gaan of de beoogde stapeling van subsidies ook toelaatbaar is volgens de regels van de andere subsidie en de Europese verdragsregels met betrekking tot toelaatbare staatssteun.

Artikel 3a.6 Weigeringsgronden

Met deze weigeringsgrond wordt uitgesloten dat subsidie kan worden aangevraagd na 31 december 2024. Voor onvolledige aanvragen, die tijdig ingediend zijn, geldt dat de indiener de gebruikelijke eenmalige gelegenheid krijgt om deze binnen twee weken aan te vullen.

Artikel 3a.7 Reeds gestarte of uitgevoerde activiteiten

[vervallen]

Hoofdstuk 3b Reimerswaalbuurt

Dit hoofdstuk ziet op een subsidie voor een specifieke buurt.

Artikel 3b.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 3 van het college van B&W van 2 juni 2020. Met dit besluit is bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied.

Het gebied Reimerswaalbuurt in Amsterdam wordt als volgt begrensd:

  • aan de noordzijde door de Ookmeerweg;

  • aan de oostzijde door het Wevelswalepad;

  • aan de zuidzijde door de Osdorperban; en

  • aan de Westzijde door de Baden Powellweg.

afbeelding binnen de regeling

figuur 1 – overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Reimerswaalbuurt’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2 – Detailkaart met daarin het gebied ‘Reimerswaalbuurt’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcodes

Huisnummers

 

Postcodes

Huisnummers

1069 AA

alle

 

1069 BP

alle

1069 AB

alle

 

1069 BR

alle

1069 AC

alle

 

1069 BS

alle

1069 AD

alle

 

1069 BT

alle

1069 AE

alle

 

1069 BV

alle

1069 AG

alle

 

1069 BW

alle

1069 AJ

alle

 

1069 BX

alle

1069 AL

alle

 

1069 MP

alle

1069 AT

alle

 

1069 MR

alle

1069 BB

alle

 

1069 MS

alle

1069 BC

alle

 

1069 MT

alle

1069 BD

alle

 

1069 MV

alle

1069 BE

alle

 

1069 MX

alle

1069 BG

alle

 

1069 MZ

alle

1069 BH

alle

 

1069 ZR

130 tot en met 138, 698 tot en met 840 (even)

1069 BJ

alle

 

1069 ZT

alle

1069 BK

alle

 

1069 ZW

alle

1069 BL

alle

 

1069 ZZ

alle

1069 BM

alle

 
 
 

1069 BN

alle

 
 
 

Tweede lid

Zie hiervoor de toelichting bij artikel 3b.1, tweede lid.

Artikel 3b.2 tot en met 3b.6

Hoofdstukken 3a en 3b zijn behalve voor het aangewezen gebied en het plafondbedrag inhoudelijk vrijwel identiek. De toelichting van de artikelen uit dit hoofdstuk is daarom ook identiek. Voor de toelichting bij artikelen 3b.2 tot en met 3b.6 wordt u verwezen naar respectievelijk artikelen 3a.2 tot en met 3b.6. De kanttekening is daarbij dat u gevraagd wordt op alle plaatsen waar 3a staat 3b te lezen.

Hoofdstuk 3c Banne Noord

Artikel 3c.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied. De grenzen van dit gebied komen overeen met de gebiedsbepaling uit bijlage 2 van het college van B&W van 26 oktober 2021. Met dit besluit is niet bepaald dat de netbeheerder geen verplichting meer heeft om nieuwe aardgasaansluitingen te faciliteren binnen het gebied. De verwachting is dat die aanwijzing zal gebeuren wanneer de concrete plannen voor het gehele gebied vastgesteld worden.

Het gebied van Banne Noord wordt volgt begrensd:

  • a.

    aan de zuidwestzijde door de IJdoornlaan;

  • b.

    aan de zuidoostzijde door het Noord-Hollandsch Kanaal;

  • c.

    aan de noordoostzijde door de Ringweg A10; en

  • d.

    aan de noordwestzijde door de sloot die overbrugd wordt door de bruggen met nummers 1729 en 1731.

afbeelding binnen de regeling

figuur 1 - overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Banne Noord’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

figuur 2 - Detailkaart met daarin het gebied ‘Banne Noord’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcode

Huisnummer

 

Postcode

Huisnummer

 

Postcode

Huisnummer

1034JE

Alle

 

1034MX

Alle

 

1034RK

Alle

1034KL

Alle

 

1034MZ

Alle

 

1034RL

Alle

1034KM

Alle

 

1034NA

Alle

 

1034RM

Alle

1034KN

Alle

 

1034NB

Alle

 

1034RN

Alle

1034KP

Alle

 

1034NC

Alle

 

1034RP

Alle

1034KP

Alle

 

1034ND

Alle

 

1034RR

Alle

1034KR

Alle

 

1034NE

Alle

 

1034RS

Alle

1034KS

Alle

 

1034NG

Alle

 

1034RT

Alle

1034KT

Alle

 

1034NH

Alle

 

1034RV

Alle

1034KV

Alle

 

1034NJ

Alle

 

1034RW

Alle

1034KW

Alle

 

1034NK

Alle

 

1034RX

Alle

1034KX

Alle

 

1034NL

Alle

 

1034RZ

Alle

1034KZ

Alle

 

1034NM

Alle

 

1034SB

Alle

1034LA

Alle

 

1034NN

Alle

 

1034SC

Alle

1034LB

Alle

 

1034NP

Alle

 

1034SE

Alle

1034LC

Alle

 

1034NR

Alle

 

1034SG

Alle

1034LD

Alle

 

1034NS

Alle

 

1034SH

Alle

1034LE

Alle

 

1034NT

Alle

 

1034SJ

Alle

1034LG

Alle

 

1034NV

Alle

 

1034SK

Alle

1034LH

Alle

 

1034NX

Alle

 

1034SL

Alle

1034LJ

Alle

 

1034NZ

Alle

 

1034SM

Alle

1034LK

Alle

 

1034PA

Alle

 

1034SN

Alle

1034LL

Alle

 

1034PB

Alle

 

1034SP

Alle

1034LM

Alle

 

1034PC

Alle

 

1034SR

Alle

1034LN

Alle

 

1034PD

Alle

 

1034ST

Alle

1034LP

Alle

 

1034PE

Alle

 

1034SV

Alle

1034LR

Alle

 

1034PG

Alle

 

1034SW

Alle

1034LS

Alle

 

1034PH

Alle

 

1034SX

Alle

1034LT

Alle

 

1034PJ

Alle

 

1034SZ

Alle

1034LV

Alle

 

1034PL

Alle

 

1034TA

Alle

1034LW

Alle

 

1034PK

Alle

 

1034TB

Alle

1034LX

Alle

 

1034PM

Alle

 

1034TC

Alle

1034LZ

Alle

 

1034PN

Alle

 

1034TD

Alle

1034MA

Alle

 

1034PP

Alle

 

1034TE

Alle

1034MB

Alle

 

1034PR

Alle

 

1034TG

Alle

1034MC

Alle

 

1034PS

Alle

 

1034TH

Alle

1034MD

Alle

 

1034PT

Alle

 

1034TJ

Alle

1034ME

Alle

 

1034PV

Alle

 

1034TK

Alle

1034MG

Alle

 

1034PW

Alle

 

1034TL

Alle

1034MH

Alle

 

1034PX

Alle

 

1034TM

Alle

1034MJ

Alle

 

1034PZ

Alle

 

1034TN

Alle

1034MK

Alle

 

1034RA

Alle

 

1034TP

Alle

1034ML

Alle

 

1034RB

Alle

 

1034TR

Alle

1034MN

Alle

 

1034RC

Alle

 

1034TS

Alle

1034MP

Alle

 

1034RD

Alle

 

1034TT

Alle

1034MR

Alle

 

1034RE

Alle

 

1034TV

Alle

1034MS

Alle

 

1034RG

Alle

 

1034VA

Alle

1034MT

Alle

 

1034RH

Alle

 

1034VB

Alle

1034MV

Alle

 

1034RJ

Alle

 

1034VC

Alle

Tweede lid

Met dit lid wordt met betrekking tot dit hoofdstuk de streefdatum om al het vastgoed in de van de Pekbuurt aardgasvrij te maken bepaald op 31 december 2031 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Artikel 3c.2 tot en met 3c.6, eerste lid

Hoofdstuk 3c is behalve voor het aangewezen gebied en het plafondbedrag inhoudelijk vrijwel identiek aan hoofdstuk 3a. De toelichting van de artikelen uit dit hoofdstuk is daarom ook identiek. Voor de toelichting bij artikelen 3c.2 tot en met 3c.6, eerste wordt u verwezen naar respectievelijk artikelen 3a.2 tot en met 3b.6. De kanttekening is daarbij dat u gevraagd wordt op alle plaatsen waar 3a staat 3c te lezen.

Artikel 3c.6, tweede lid

Dit twee artikellid ziet er dat mensen die kort voor het beschikbaar komen van de subsidie op grond van hoofdstuk 3c hun woning aardgasvrij gemaakt hebben toch in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Het tweede lid ziet er op dat het college niet meer verplicht is de subsidie te weigeren, omdat men reeds begonnen is met het treffen van de subsidiabele maatregelen. Het is slechts tot 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit subsidie duurzaam Amsterdamse gebouwen, waarmee dit hoofdstuk tezamen wordt toegevoegd aan de subsidieregeling Duurzame Amsterdamse gebouwen, mogelijk om aanspraak te maken op deze artikelleden.

Hoofdstuk 3d Molenwijk

Artikel 3d.1 gebieds- en aardgasvrij datum bepaling

Eerste lid

Met dit lid wordt het gebied bepaald waarbinnen de subsidiabele activiteiten in dit hoofdstuk plaats dienen te vinden. Als de activiteiten buiten dit gebied liggen zijn ze niet subsidiabel op basis van dit hoofdstuk. Dit artikel omschrijft de grenzen van het gebied.

Het gebied Molenwijk, waarbinnen subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3d.3, plaats dienen te vinden is als volgt begrenst:

  • a.

    aan de noordzijde door de Molenaarsweg;

  • b.

    aan de oostzijde,

    • i.

      door de Molenaarsweg;

    • ii.

      tussen de Molenaarsweg en de Stellingweg door de sloot tussen basisschool de Krijtmolen en de gebouwen aan het Zuideinde ligt

    • iii.

      door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen;

  • c.

    aan de zuid- en westzijde door de delen van de Stellingweg die niet bij de Molenflats eindigen.

afbeelding binnen de regeling

figuur 3d.1.1 - overzichtskaart van Amsterdam met het gebied ‘Molenwijk’ gemarkeerd

afbeelding binnen de regeling

figuur 3d.1.2 - detailkaart met daarin het gebied ‘Molenwijk’ gemarkeerd

De volgende postcodes en bijbehorende huisnummers worden geacht binnen het gebied te liggen:

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

Postcode

Huisnummers

1035AA

alle

 

1035BJ

alle

 

1035CV

alle

1035AB

alle

 

1035BK

alle

 

1035CW

alle

1035AC

alle

 

1035BL

alle

 

1035CX

alle

1035AD

alle

 

1035BM

alle

 

1035CZ

alle

1035AE

alle

 

1035BN

alle

 

1035EA

alle

1035AG

alle

 

1035BP

alle

 

1035EB

alle

1035AH

alle

 

1035BR

alle

 

1035EC

alle

1035AJ

alle

 

1035BS

alle

 

1035ED

alle

1035AK

alle

 

1035BT

alle

 

1035EE

alle

1035AL

alle

 

1035BV

alle

 

1035EG

alle

1035AM

alle

 

1035BW

alle

 

1035EH

alle

1035AN

alle

 

1035CA

alle

 

1035EJ

alle

1035AP

alle

 

1035CB

alle

 

1035EK

alle

1035AR

alle

 

1035CC

alle

 

1035EL

alle

1035AS

alle

 

1035CD

alle

 

1035EM

alle

1035AT

alle

 

1035CE

alle

 

1035EN

alle

1035AV

alle

 

1035CG

alle

 

1035EP

alle

1035AW

alle

 

1035CH

alle

 

1035ER

alle

1035AX

alle

 

1035CJ

alle

 

1035ES

alle

1035AZ

alle

 

1035CK

alle

 

1035ET

alle

1035BA

alle

 

1035CL

alle

 

1035EV

alle

1035BB

alle

 

1035CM

alle

 
 
 

1035BC

alle

 

1035CN

alle

 
 
 

1035BD

alle

 

1035CP

alle

 
 
 

1035BE

alle

 

1035CR

alle

 
 
 

1035BG

alle

 

1035CS

alle

 
 
 

1035BH

alle

 

1035CT

alle

 
 
 

Tweede lid

Met dit lid wordt voor dit hoofdstuk bepaald dat de streefdatum om al het vastgoed in de Molenwijk aardgasvrij te maken 31 december 2031 is. De voornaamste werking van deze streefdatum ontstaat door de verplichting om een intentieverklaring te leveren die ertoe strekt dat al het vastgoed, binnen het gebied, in eigendom van de eigenaar waarop subsidieaanvraag betrekking heeft, aardgasvrij wordt (zoals genoemd in artikel 1.5, eerste lid onder e) en de mogelijkheid voor het college om een subsidieaanvraag (ten dele) te weigeren als die intentieverklaring onvoldoende stevig is (artikel 1.6, tweede lid, onder c).

Derde lid

Met dit lid wordt de werking van artikel 2.1, eerste lid gewijzigd. De hoofdregel is dat stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 niet van toepassing is in gebieden waar een specifieke uitwerking voor bestaat. Als gevolg van dit lid blijven de stadsbrede subsidievoorwaarden uit hoofdstuk 2 van toepassing voor bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Artikel 3d.2 Subsidieplafond

Dit artikel bepaalt de hoogte en de looptijd van het subsidieplafond voor de subsidies op grond van artikel 3d.3. De looptijd van het plafond vangt aan bij de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk. In artikel II van dat Wijzigingsbesluit staat dat het in werking treedt met ingang van de dag na bekendmaking. De inwerkingtreding van het plafond valt dus samen met ingang van de dag na de bekendmaking van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk. Als het subsidieplafond gedurende de looptijd bereikt is worden subsidieaanvragen geweigerd op grond van artikel 4:24, tweede lid Awb.

Artikel 3d.3 Subsidiabele activiteiten

Dit artikel bepaalt voor welke activiteiten op grond van dit hoofdstuk subsidie aangevraagd kan worden. Het is uitsluitend mogelijk om subsidie aan te vragen voor deze activiteiten voor zover ze uitgevoerd worden aan vastgoed dat gelegen is binnen het in artikel 3d.1, eerste lid gelegen gebied. In de aanhef wordt bepaald dat het mogelijk is voor elke combinatie van de in de onderdelen a tot en met d opgesomde activiteiten subsidie aan te vragen onder de voorwaarden dat het ertoe leidt dat een bestaande woning aardgasvrij wordt. De begrippen aardgasvrij, bestaande woning en fysieke gebouwgebonden voorzieningen worden allemaal gedefinieerd in de algemene definities uit artikel 1.1.

Artikel 3d.4 Subsidiabele kosten

Dit artikel bepaalt welke van de kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van de in artikel 3d.3 bepaalde activiteiten subsidiabel zijn. Het gaat in principe om alle gemaakte kosten voor de uitvoering, maar de soorten kosten in de opsomming worden uitzondert. Deze formulering wijkt nauwelijks af van de formulering van artikel 2.4 en voor verdere toelichting bij de verschillende subonderdelen wordt u daarom verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel.

Artikel 3d.5 Hoogte van de subsidie

Dit artikel bepaalt de hoogte van de subsidie verleent en vastgesteld kan worden voor de activiteiten uit artikel 3d.3.

Het eerste lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor aardgasvrij maken van de ruimteverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onderdeel a en voor het aardgasvrij maken van de tapwaterverwarmingsinstallatie, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onderdeel b. Het maximale subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de combinatie van de subsidiabele kosten voor de uitvoering van onderdelen a en b. Het gehele forfaitaire bedrag wordt in mindering gebracht ongeacht of één of beide activiteiten uitgevoerd worden. Nadat het forfaitaire bedrag in mindering is gebracht op de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3d.4 komt de helft van het resterende bedrag in aanmerking voor subsidie. Die subsidie kan niet hoger dan het maximale bedrag per woning.

Het tweede lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor het aardgasvrij maken van de kookvoorziening, zoals bedoeld in artikel 3d.3, onderdeel c. Bij het berekenen van de hoogte van de subsidie voor de kookvoorziening wordt geen forfaitair bedrag in mindering gebracht. De helft van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 3d.4 komt in aanmerking voor subsidie.

Het derde lid bepaalt de subsidie die beschikbaar is voor het verwijderen van de gasaansluiting. Het gaat nadrukkelijk om de door de netbeheerder beheerde gasaansluiting. In principe komen alle door de netbeheerder in rekening gebrachte kosten in aanmerking, maar er is wel een maximumbedrag per aansluiting ingesteld. Het college wil voorkomen dat het groter dan verwachte subsidies moet verstrekken als bijvoorbeeld aanvullende kosten zijn als gevolg van de wensen van de aanvrager of als er grootverbruik aansluitingen verwijderd worden.

Het vierde lid is anders dan de eerste drie leden. In dit lid wordt namelijk bepaalt dat de subsidie in geen geval hoger kan zijn dan de subsidiabele kosten verminderd met eventuele andere verleende of vastgestelde subsidies voor dezelfde activiteiten. Hiermee voorkomt het college dat de aanvrager meer subsidie krijgt voor de activiteiten dan dat de activiteiten zelf daadwerkelijk kosten. Als gevolg van het feit dat voor de activiteiten uit artikel 3d.3, onderdelen a, b en c slechts een deel van de subsidiabele kosten in aanmerking komen voor subsidie is er vaak voldoende ruimte voor aanvragers om andere subsidies aan te vragen voor de activiteiten, zonder dat dat er toe leidt dat de subsidie op grond van dit artikellid lager vastgesteld dient te worden. De tweede volzin in dit artikel ziet er op dat het college naar redelijkheid kan beoordelen of een eventuele andere verleende subsidie mogelijk lager vastgesteld zal worden. Op die manier kan onder andere voorkomen worden dat een aanvrager dubbel gekort wordt op de subsidie als een bepaalde activiteit niet geheel is uitgevoerd. Het college bepaalt of er sprake is van andere subsidies op grond van de stukken die op grond van artikel 1.5, onderdeel d moet worden verstrekt bij de aanvraag tot subsidieverlening en op grond van artikel 1.8, onderdeel 2 moet worden verstrekt bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Op grond van artikel 4:46, eerste lid kan het college de subsidie lager vaststellen. Het subsidiebedrag dat bij de verlening wordt bepaald betreft een maximumbedrag dat op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten en de eventuele andere te ontvangen subsidie naar beneden bijgesteld kan worden.

Artikel 3d.6 Weigeringsgronden

Dit artikel bepaalt de een aanvullende of afwijkende weigeringsgronden die voor subsidies op grond van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

Het eerste lid betreft een aanvullende weigeringsgrond. Deze weigeringsgrond is in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 1.6 van het algemene hoofdstuk. De weigeringsgronden uit artikel 1.6 zijn op hun beurt weer een aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 9 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013. Het regelt dat aanvragen die na 31 december 2026 worden ingediend worden geweigerd.

Het tweede lid betreft een afwijking op de weigeringsgrond uit artikel 1.6, eerste lid onder a. Dat is het artikel dat er op ziet dat de subsidie geweigerd wordt als reeds begonnen is met de uitvoeren van de activiteiten voordat de subsidie is aangevraagd. Het gevolg van deze afwijking is dat activiteiten die tussen 1 juli 2021 en de 91ste dag na de inwerkingtredingdatum van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk toch in aanmerking komen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk. Een aanvrager die aanspraak wil maken op deze uitzondering moet zijn subsidieaanvraag echter wel binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit aardgasvrijsubsidie Molenwijk indienen. Als die 90 dagen termijn verstreken zijn de reeds uitgevoerde activiteiten niet meer subsidiabel.