Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tholen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert houdende regels omtrent het instellen van de gemeenschappelijke regeling Regio West-Brabant (Gemeenschappelijke regeling Regio West-Brabant)

Geldend van 16-06-2020 t/m 17-06-2020

Intitulé

Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tholen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert houdende regels omtrent het instellen van de gemeenschappelijke regeling Regio West-Brabant (Gemeenschappelijke regeling Regio West-Brabant)

Opzet nieuwe gemeenschappelijke regeling voor de regionale samenwerking in West-Brabant waarvan het primaire doel is door samenwerking bij bovengemeentelijke beleidsmatige en strategische vraagstukken een bijdrage te leveren aan het realiseren van gemeentelijke en regionale doelstellingen,

waaraan deelnemen de colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten:

Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tholen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert

Overwegende dat:

  • -

    De 18 West-Brabantse gemeenten ( en de Zeeuwse gemeente Tholen ) op strategisch vlak samenwerking hebben gezocht en vormgegeven in het Bestuursconvenant West-Brabant van 30 januari 2007;

  • -

    er daarnaast samenwerkingsverbanden bestaan op het gebied van Sociaal Economische Samenwerking ( SES), Kleinschalig Collectief Vervoer (KCV), Regiobureau Breda, Milieu & Afval Regio Breda, de GGA’s en het Loopbaancentrum West-Brabant;

  • -

    het gewenst is de verschillende vormen van samenwerking te bundelen en in een heldere structuur vorm te geven;

  • -

    deze bundeling leidt tot een effectievere belangenbehartiging van West-Brabant bij provincie, rijk, Europa en andere relevante partijen

  • -

    deze bundeling het beter mogelijk maakt de samenhang tussen de betrokken beleidsvelden meer geïntegreerd aan te pakken

  • -

    deze bundeling meer mogelijkheden biedt de door de gemeenten vastgestelde strategische visie ook daadwerkelijk te effectueren

  • -

    deze bundeling leidt tot een sterkere standpuntbepaling door de regio bij de formulering van antwoorden van andere overheden en derden de regio betreffende

  • -

    deze bundeling leidt tot meer afstemming, een meer eenduidige verantwoording aan de deelnemende gemeenten en een meer efficiënte ambtelijke ondersteuning;

Gelet op artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

besluiten:

de volgende Gemeenschappelijke Regeling Regio West-Brabant vast te stellen:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    De regeling deze gemeenschappelijke regeling

  • b.

    De deelnemende gemeenten de aan de regeling deelnemende gemeenten

  • c.

    Het openbaar lichaam het openbaar lichaam Regio West-Brabant

  • d.

    Het strategisch beraad: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam

  • e.

    Wgr: de Wet gemeenschappelijke regelingen van 20 december 1984, Staatsblad 667, zoals nadien gewijzigd

Artikel 2 Openbaar lichaam

Er is een openbaar lichaam, genaamd “Regio West-Brabant”, ingesteld bij de regeling. Het is gevestigd te Etten-Leur. Het gebied van de regeling omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK 2 DOEL, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Paragraaf 2.1

Artikel 3 Doel en belangen

  • 1.

    De regeling heeft tot doel de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten te behartigen, primair ten behoeve van de economisch ruimtelijke structuurversterking van West-Brabant.

  • 2.

    Onder deze belangen vallen in elk geval:

    • a.

      Economische Zaken;

    • b.

      Mobiliteit;

    • c.

      Ruimtelijke Ontwikkeling;

    • d.

      Arbeidsmarktbeleid.

  • 3.

    Daarnaast heeft de regeling tot doel om andere belangen van deelnemende gemeenten te behartigen met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.

Artikel 4 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    De behartiging van de in artikel 3 bedoelde belangen omvat meer algemeen:

    • a.

      de mogelijkheid tot coördinatie, planning, uitvoering, advies en overleg met betrekking tot genoemde beleidsterreinen evenals vertegenwoordiging en lobbyactiviteiten;

    • b.

      het bevorderen van verdere bestuurlijke samenwerking.

  • 2.

    De behartiging van de belangen genoemd in artikel 3, tweede lid, omvat daarnaast nog de volgende taken:

    • a.

      het bepalen van de inzet vanuit de gemeenschappelijke regeling bij de totstandkoming van de ambities en agenda van het triple helix overleg in het West-Brabantse economische ontwikkelsysteem;

    • b.

      het bepalen van de opgaven voor de gezamenlijke gemeenten zoals die voortvloeien uit de triple helix geformuleerde doelen;

    • c.

      het bepalen van eventuele overige strategische doelen van de West-Brabantse samenwerking op het gebied van de economische structuurversterking;

    • d.

      het opstellen van een uitvoeringsprogramma met (meerjarige) doorvertaling van de bekostiging van geformuleerde actieprogramma’s in de begroting.

    • e.

      het borgen van een integrale benadering van vraagstukken waar aangewezen door afstemming tussen de vier pijlers Economische Zaken, Arbeidsmarktbeleid, Mobiliteit en Ruimtelijke Ontwikkeling.

    • f.

      het beslissen over aanvragen voor bijdragen uit door het algemeen bestuur ingestelde fondsen.

  • 3.

    De belangen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, kunnen als facultatieve taak uitgevoerd worden.

  • 4.

    De belangen als bedoeld in artikel 3, derde lid, kunnen als collectieve of facultatieve taak uitgevoerd worden.

  • 5.

    Van een collectieve taak is sprake als 2/3 van de deelnemende gemeenten, vertegenwoordigende 2/3 van het aantal inwoners, die taak aan de gemeenschappelijke regeling hebben opgedragen. De kosten van die collectieve taak komen ten laste van alle deelnemende gemeenten.

  • 6.

    Besluiten als bedoeld in het vorige lid worden door het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk bij aanvang van de nieuwe bestuursperiode genomen. De besluiten gelden voor de lopende bestuursperiode.

  • 7.

    Van een facultatieve taak is sprake als deelnemende gemeenten een taak aan RWB opdragen en het algemeen bestuur die taak aanvaardt. De kosten daarvan komen voor rekening van de gemeenten die de taak aan RWB hebben opgedragen.

  • 8.

    Naast het bepaalde in de vorige leden kan het openbaar lichaam van een of meer deelnemende gemeenten en in samenhang daarmee van andere gemeenten en/of organisaties, opdrachten aannemen om diensten uit te voeren of uitvoeringstaken te verrichten.

  • 9.

    Deelnemende gemeenten kunnen bevoegdheden overdragen aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam. Dit kan alleen nadat met het openbaar lichaam overeenstemming is bereikt over deze overdracht.

  • 10.

    Het algemeen bestuur kan besluiten om voor ondersteunende processen, als bedoeld in artikel 8, derde lid, Wgr, deel te nemen in andere rechtspersonen, maar wel onder de voorwaarde dat de raden van de deelnemende gemeenten vooraf in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze over het voorgenomen besluit daartoe aan het algemeen bestuur kenbaar te maken.

HOOFDSTUK 3 HET BESTUUR

Paragraaf 3.1 Het Algemeen Bestuur: de West-Brabantse Vergadering

Artikel 5

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit de leden of hun plaatsvervangers die overeenkomstig het tweede lid door de colleges van de deelnemende gemeenten uit hun midden worden aangewezen.

  • 2. Het college van iedere deelnemende gemeente wijst één lid en één plaatsvervangend lid aan. Het college van Breda wijst twee leden, waaronder de burgemeester, en voor het collegelid, niet zijnde de burgemeester, een plaatsvervangend lid aan.

  • 3. De voorzitters van de vaste commissies van advies aan het strategisch beraad voor Economische Zaken, Mobiliteit, Ruimtelijke Ontwikkeling en Arbeidsmarkt, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, worden uit dien hoofde uitgenodigd om aan de vergadering deel te nemen. Zij hebben geen stemrecht.

  • 4. het algemeen bestuur kan besluiten dat personen worden toegelaten om als waarnemer of adviseur zonder stemrecht aan de vergadering deel te nemen.

  • 5. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, aangesteld door of vanwege het samenwerkingsverband. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij, die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 6 Zittingsduur

  • 1. De colleges van de deelnemende gemeenten beslissen zo mogelijk in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur en hun plaatsvervangers.

  • 2. De zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur en hun plaatsvervangers eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraden afloopt. Zij blijven hun functie waarnemen totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 3. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra men de kwaliteit verliest zoals vermeld in artikel 5, tweede lid.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur en zijn plaatsvervanger kunnen te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan de West- Brabantse Vergadering en aan het college dat hem heeft aangewezen. Hij blijft niettemin in functie totdat in zijn opvolging is voorzien.

  • 5. De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt zo spoedig mogelijk. Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur of tot plaatsvervangend lid geeft het betrokken college binnen acht dagen kennis aan de West- Brabantse Vergadering.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste twee maal en voorts zo dikwijls de voorzitter of het strategisch beraad dit nodig oordeelt, of als tenminste een vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur, onder opgaaf van redenen, hier schriftelijk om verzoekt.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur hebben elk twee stemmen van gelijk gewicht, uitgezonderd de leden van de gemeente Breda, die elk één stem hebben. Besluiten met betrekking tot de begroting en de jaarrekening worden genomen met tenminste de helft plus 1 van het aantal stemmen voor, welke stemmen tenminste de helft van het aantal inwoners van het gebied plus 1 vertegenwoordigen.

  • 3.

    Onder het aantal inwoners van het gebied wordt verstaan het aantal inwoners dat gold per 1 januari van het jaar waarin de meest recente reguliere verkiezing van de leden van de gemeenteraad plaatsvond. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

Artikel 8

het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Dit reglement wordt medegedeeld aan de deelnemende gemeenten.

Artikel 9 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    Alle taken en bevoegdheden van de regeling berusten bij het algemeen bestuur, tenzij deze bij het strategisch beraad of een bestuurscommissie zijn neergelegd.

  • 2.

    De bevoegdheid tot het vaststellen van de begroting en de jaarrekening kunnen niet worden overgedragen aan het strategisch beraad of een bestuurscommissie.

  • 3.

    De input van de gemeenschappelijke regeling voor de economische ambities wordt minimaal elke vier jaar vastgesteld door het algemeen bestuur. Het voorstel aan het algemeen bestuur wordt minimaal twaalf weken voordat over het voorstel wordt besloten in het algemeen bestuur, aan de leden van het algemeen bestuur toegezonden.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt het uitvoeringsprogramma over de opgaven van de gemeenschappelijke regeling uit de economische ambities jaarlijks vast bij de begroting.

  • 5.

    In de tweede Bestuursrapportage van ieder jaar rapporteert het algemeen bestuur over de voortgang van de realisering van het uitvoeringsprogramma.

Paragraaf 3.2 Het Dagelijks Bestuur

Artikel 10 Samenstelling

Het strategisch beraad bestaat uit;

  • a.

    de voorzitter van het algemeen bestuur;

  • b.

    maximaal zes door het algemeen bestuur uit haar midden aan te wijzen leden, die in ieder geval de economische topsectoren vertegenwoordigen en waarbij er sprake is van voldoende geografische spreiding;

  • c.

    de voorzitters van de vaste commissies van advies Economische Zaken, Ruimtelijke Ontwikkeling, Arbeidsmarktbeleid en Mobiliteit als bedoeld in artikel 16 van deze regeling.

Artikel 11 Zittingsduur

  • 1. het algemeen bestuur wijst in de eerste vergadering van elke zittingsperiode de leden van het strategisch beraad aan.

  • 2. De artikelen 40, 46 en 47 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De leden van het strategisch beraad treden als lid van dat bestuur af op de dag, waarop de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur afloopt. Zij blijven hun functie waarnemen totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 4. Het lidmaatschap van het strategisch beraad eindigt van rechtswege zodra men de kwaliteit verliest zoals vermeld in artikel 5, lid 2 of artikel 5, lid 4.

  • 5. Een lid van het strategisch beraad kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het Dagelijks Bestuur, het algemeen bestuur en aan het college dat hem heeft aangewezen. Hij blijft niettemin in functie totdat in zijn opvolging is voorzien.

  • 6. Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur vacant komt, wijst het algemeen bestuur een nieuw lid aan.

Artikel 12 Werkwijze

  • 1. Het strategisch beraad vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden van het strategisch beraad dit nodig oordelen.

  • 2. De artikelen 28, 56, 58 en 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het strategisch beraad kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen, dat aan het algemeen bestuur wordt medegedeeld.

  • 4. In de eerste vergadering van elke zittingsperiode regelen de leden van het strategisch beraad onderling de werkzaamheden.

Artikel 13 Bevoegdheden

Het strategisch beraad is belast met het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam. Hiertoe behoort in ieder geval het dagelijks bestuur van de belangen die zijn genoemd in artikel 4, eerste en tweede lid

Paragraaf 3.3 De Voorzitter

Artikel 14 Aanwijzing

  • 1.

    De burgemeester van de gemeente Breda wordt door het algemeen bestuur aangewezen als voorzitter van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Uit de andere leden als bedoeld in artikel 10 onder b, wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het bepaalde in artikel 11, tweede tot en met vijfde lid, is op de voorzitter van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het strategisch beraad.

  • 2. Hij draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken. Alle stukken, die van het algemeen bestuur en van het strategisch beraad uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 3. In geschillen tussen het openbaar lichaam en de gemeente, waarvan de voorzitter lid van het bestuur is, wordt hij vervangen door een lid van het strategisch beraad dat geen lid van het bestuur van de betreffende gemeente is.

Paragraaf 3.4 Adviescommissies en bestuurscommissies

Artikel 16 Adviescommissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 24 van de Wgr, commissies van advies instellen.

  • 2. Vaste commissies van advies aan het strategisch beraad en de voorzitter worden door het algemeen bestuur op voorstel van het strategisch beraad dan wel de voorzitter ingesteld. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze.

  • 3. De vaste commissies van advies als bedoeld in het tweede lid, hebben onder meer tot taak het strategisch beraad van advies te dienen.

  • 4. De vergaderingen van de vaste commissies zijn openbaar, behoudens de mogelijkheid tot het vergaderen achter gesloten deuren, een en ander volgens nader door et algemeen bestuur vast te stellen regels.

  • 5. Een vaste commissie van advies wordt in elk geval ingesteld voor de navolgende beleidsterreinen:

    • a.

      Economische Zaken;

    • b.

      Mobiliteit;

    • c.

      Ruimtelijke Ontwikkeling;

    • d.

      Arbeidsmarktbeleid.

Artikel 17 Bestuurscommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur is bevoegd bestuurscommissie in te stellen als bedoeld in artikel 25 Wgr.

  • 2.

    Er wordt een bestuurscommissie ingesteld voor de behartiging van aangelegenheden inzake het regelen van het Kleinschalig Collectief Vervoer (KCV).

  • 3.

    Leden van de bestuurscommissies als bedoeld in het eerste lid zijn in ieder geval de leden van de colleges van burgemeester en wethouders, tot wiens portefeuille de belangen behoren.

HOOFDSTUK 4 INLICHTINGEN EN VERANTWOORDING

Artikel 18 strategisch beraad / het algemeen bestuur

  • 1. Als één of meer leden, in een vergadering van het algemeen bestuur of schriftelijk, vragen om inlichtingen, worden deze door het strategisch beraad, of door één of meer leden daarvan verstrekt.

  • 2. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen 30 dagen nadat het verzoek om inlichtingen bij het strategisch beraad is ingediend, in een vergadering van het algemeen bestuur of schriftelijk verstrekt.

  • 3. Nadat de inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, kan het algemeen bestuur het strategisch beraad of een of meer leden daarvan ter verantwoording roepen.

  • 4. het algemeen bestuur kan een lid van het strategisch beraad, indien dit lid het vertrouwen van de West-Brabantse Vergadering niet meer bezit, ontslag verlenen. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Openbaar Lichaam / gemeenteraden

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de leden van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen.

  • 2. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 30 dagen nadat het verzoek om inlichtingen bij het openbaar lichaam is ingediend, schriftelijk verstrekt en wel door het strategisch beraad, tenzij de inlichtingen uitdrukkelijk van het algemeen bestuur of de voorzitter worden verlangd.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in lid 1, informeert het algemeen bestuur de raden van de deelnemende gemeenten schriftelijk over onderwerpen van strategisch belang.

  • 4. Minimaal twee maal per jaar organiseert het bestuur een informatiebijeenkomst voor de raadsleden van alle deelnemende gemeenten.

Artikel 20 Lid West-Brabantse Vergadering / college

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan het college dat hem heeft aangewezen de door een of meer leden van dat college in een vergadering van dat college of schriftelijke gevraagde inlichtingen.

  • 2. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 30 dagen nadat het verzoek om inlichtingen bij het lid van het algemeen bestuur is ingediend, in een vergadering van dat college of schriftelijk verstrekt.

  • 3. Nadat de inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, kan het college het lid ter verantwoording roepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 4. Het college kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur, indien dit lid het vertrouwen van het college niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 Lid West-Brabantse Vergadering / gemeenteraden

  • 1. Een lid van de West-Brabantse Vergadering verstrekt aan de raad van de deelnemende gemeente waarin hij lid is van het college dat hem heeft aangewezen de door een of meer leden van de raad in een vergadering van de raad of schriftelijke gevraagde inlichtingen.

  • 2. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 30 dagen nadat het verzoek om inlichtingen bij het lid van de West-Brabantse Vergadering is ingediend, in een vergadering van die raad of schriftelijk verstrekt.

  • 3. Nadat de inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, kan de raad het lid van het algemeen bestuur ter verantwoording roepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

HOOFDSTUK 5 PERSONEEL EN ORGANISATIE

Artikel 22 Ambtelijke Regiegroep

  • 1. De secretarissen van de deelnemende gemeenten vormen gezamenlijk de Ambtelijke Regiegroep.

  • 2. De Ambtelijke Regiegroep kiest uit haar midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, waarbij de voorzitter van de Ambtelijke Regiegroep niet in dezelfde gemeente werkzaam mag zijn als de voorzitter van het algemeen bestuur.

  • 3. De Ambtelijke Regiegroep draagt er zorg voor dat het algemeen bestuur, het strategisch beraad, de adviescommissies en de bestuurscommissies bij de uitvoering van haar taken over voldoende ambtelijke kennis en kwaliteit en capaciteit beschikt, voor zover daarvoor een beroep wordt gedaan op bijdragen vanuit de gemeenten.

  • 4. [vervallen]

  • 5. [vervallen]

  • 6. [vervallen]

Artikel 23 Taak directeur-secretaris

  • 1.

    De directeur-secretaris wordt door het strategisch beraad benoemd op voordracht van het algemeen bestuur.

  • 2.

    De directeur-secretaris staat het algemeen bestuur, het strategisch beraad, de voorzitter en de commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde. De directeur-secretaris is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het strategisch beraad aanwezig; in de vergaderingen van het strategisch beraad en het algemeen bestuur heeft hij een adviserende stem.

  • 3.

    Alle stukken die van het algemeen bestuur en van het strategisch beraad uitgaan, worden door de directeur-secretaris mede ondertekend.

  • 4.

    De directeur-secretaris is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken in het kader van deze regeling door de ambtelijke ondersteuning die wordt geleverd door personeel in dienst van het openbaar lichaam Regio West-Brabant dan wel door personeel in dienst bij de deelnemende gemeenten.

  • 5.

    Het strategisch beraad stelt, op voorstel van de directeur-secretaris, voor de directeur-secretaris een instructie vast.

Artikel 24 Schorsing en ontslag directeur-secretaris

  • 1.

    Het strategisch beraad kan in spoedeisende gevallen tot schorsing van de directeur-secretaris overgaan.

  • 2.

    Het strategisch beraad doet van een besluit als bedoeld in het vorige lid onmiddellijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het besluit tot schorsing vervalt wanneer het algemeen bestuur het niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

  • 4.

    Het strategisch beraad beslist over het ontslag van de directeur-secretaris gehoord het algemeen bestuur.

Artikel 25 Ambtelijke organisatie

  • 1. Het openbaar lichaam heeft voor de uitvoering van de hem opgedragen taken een ambtelijk apparaat, aan het hoofd waarvan de directeur-secretaris staat.

  • 2. Het strategisch beraad regelt de organisatie, de omvang en de werkwijze van het ambtelijk apparaat.

  • 3. Het strategisch beraad stelt de arbeidsvoorwaardenregeling voor de directeur-secretaris en het overige personeel vast.

  • 4. Het strategisch beraad is verantwoordelijk voor het benoemen, schorsen en ontslaan van het personeel dat tot het ambtelijk apparaat behoort.

Artikel 26 Algemeen-Directeur

[vervallen]

HOOFDSTUK 6 FINANCIELE BEPALINGEN

Artikel 27 Financiële verordening

het algemeen bestuur stelt een financiële verordening vast waarin de planning en controlcyclus is opgenomen en financiële verhouding tussen de West-Brabantse Vergadering en de bestuurscommissies is vastgelegd.

Artikel 28 Meerjarenbeleidsplan, kaderbrief, begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt vierjaarlijks, bij de aanvang van een nieuwe bestuursperiode, een meerjarenbeleidsplan vast waarin de financiële en inhoudelijke vooruitzichten worden uiteengezet. De jaarlijkse begroting dient te passen binnen deze kaders.

  • 2.

    De elementen die in het meerjarenbeleidsplan naar voren dienen te komen zijn:

    • a.

      de doelen die de gemeenschappelijke regeling zal nastreven en/of prestaties die de gemeenschappelijke regeling de deelnemende gemeenten zal leveren;

    • b.

      de kosten die daaraan voor de gemeenten gezamenlijk en voor elke gemeente afzonderlijk verbonden zullen zijn;

    • c.

      een overzicht van de risico’s van de gemeenschappelijke regeling en een uiteenzetting over de wijze waarop deze risico’s worden beheerst.

  • 3.

    Jaarlijks vóór 1 februari, zendt het strategisch beraad aan de raden van de deelnemende gemeenten een brief met daarin de algemene financiële en beleidsmatige kaders. In deze brief zijn de door de deelnemende gemeenten gegeven richtlijnen verwerkt. Daarnaast bevat de kaderbrief kort de belangrijkste opgaven voor het komende jaar. Voorstellen voor nieuw beleid, die niet door de deelnemende gemeenten zijn opgenomen in de richtlijnen, worden in deze kaderbrief gedaan en expliciet vermeld als nieuw beleid.

  • 4.

    Jaarlijks uiterlijk 15 april, zendt het strategisch beraad de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar, vergezeld van een toelichting, aan de leden van het algemeen bestuur en de raden van de deelnemende gemeenten met het verzoek aan de raden om hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren te brengen.

  • 5.

    De begroting bestaat uit een algemeen deel, waarin de kosten die samenhangen met het algemeen bestuur, het strategisch beraad en de economische ambitie en daarop gebaseerde uitvoeringsprogramma’s zijn opgenomen en deelbegrotingen per bestuurscommissie. Daarnaast wordt ook de bijdrage van de NV Rewin in de begroting verwerkt.

  • 6.

    In de begroting wordt in het algemene deel aangegeven de door elke deelnemer voor het jaar, waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage.

    Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:

    • a.

      Economische Zaken;

    • b.

      Mobiliteit;

    • c.

      Ruimtelijke Ontwikkeling;

    • d.

      Arbeidsmarktbeleid;

    • e.

      Collectieve taken;

    • f.

      Facultatieve taken;

    • g.

      Uitvoeringstaken.

  • 7.

    Voor de berekening van de in het vorige lid bedoelde bijdrage, wordt voor het algemeen deel uitgegaan van het inwoneraantal op 1 januari van het jaar, voorafgaand aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd is. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers. Naast het algemene deel, is de verschuldigde bijdrage van de deelnemende gemeenten afhankelijk van de activiteiten waaraan wordt deelgenomen.

  • 8.

    Gelet op de bijzondere positie van de gemeente Tholen, wordt de bijdrage voor het algemene deel van deze gemeente gebaseerd op een door het algemeen bestuur en de gemeente Tholen vast te stellen grondslag.

  • 9.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen tot 1 juli van ieder jaar bij het strategisch beraad hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

Artikel 29 Begrotingswijziging

  • 1. Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in artikel 28 voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor wijzigingen van de begroting, die door hun karakter niet leiden tot een wijziging van de bijdrage van de deelnemende gemeenten, alsmede geen afwijking inhouden van het door het algemeen bestuur vastgestelde beleid is artikel 28 niet van toepassing.

Artikel 30 Betaling

De deelnemers betalen jaarlijks voor 1 februari van het betreffende jaar de verschuldigde bijdrage. Bij niet tijdige betaling is de wettelijke interest verschuldigd.

Artikel 31 Jaarrekening

  • 1.

    Het strategisch beraad zendt jaarlijks vóór 15 april de voorlopige jaarrekening en de bij deze jaarrekening behorende accountantsverklaring aan het algemeen bestuur en aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het resultaat van de jaarrekening vloeit terug naar de deelnemende gemeenten. Het algemeen bestuur kan van dit standpunt afwijken. Dit dient dan expliciet via een voorstel tot resultaatsbestemming aan het algemeen bestuur te worden voorgelegd.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt de rekening vast. Van de vaststelling van de jaarrekening doet het strategisch beraad mededeling aan de raden van de gemeente.

HOOFDSTUK 7 ARCHIEF

Artikel 32

  • 1. Het strategisch beraad is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van het openbaar lichaam en zijn organen, overeenkomstig de door het algemeen bestuur met inachtneming van de Archiefwet 1995 vast te stellen regelen.

  • 2. De archiefbescheiden welke ingevolge de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht, komen te berusten in een door het Algemeen Bestuur te bepalen locatie.

HOOFDSTUK 8 INFORMATIEPLICHT

Artikel 33 Inlichtingen en gegevens

  • 1.

    De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten en van het openbaar lichaam verstrekken elkaar desgevraagd inlichtingen en gegevens welke zij nodig achten voor de uitoefening van hun taak, voor zoveel zij daarover beschikken.

  • 2.

     Het openbaar lichaam geeft aan de rekenkamercommissie(s) van de deelnemende gemeenten afzonderlijk en in samenwerking alle informatie die voor de wettelijke taakuitoefening nodig is.

Artikel 34

  • 1. De bestuursorganen van de deelnemende gemeenten doen het strategisch beraad mededeling van bij hen in voorbereiding zijnde maatregelen en plannen die voor de behartiging van de belangen als bedoeld in artikel 3 voor het openbaar lichaam van belang zijn.

  • 2. De bestuursorganen van de deelnemers kunnen bij de in het eerste lid bedoelde mededeling het gevoelen vragen van het strategisch beraad. Ook ongevraagd kan het Dagelijks Bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan een gemeentebestuur kenbaar maken.

HOOFDSTUK 9 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 35 Toetreding

  • 1.

    Toetreding kan plaatsvinden op verzoek daartoe bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente.

  • 2.

    Alle deelnemende colleges moeten hier mee instemmen en voor die instemming hebben zij de toestemming van hun raad nodig. De toetreding gaat in op de eerste dag na bekendmaking in de Staatscourant.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan aan de toetreding nadere voorwaarden verbinden.

  • 4.

    Het college van de toegetreden gemeente gaat zo spoedig mogelijk over tot het aanwijzen van (plaatsvervangende) vertegenwoordigers in het algemeen bestuur.

Artikel 36 Uittreding

  • 1. Een deelnemende gemeente kan uittreden uit de regeling door toezending aan het algemeen bestuurg van daartoe strekkende besluiten van haar college van Burgemeester en Wethouders. De uittreding vindt, behoudens een door het algemeen bestuur geaccepteerde afwijking, plaats op 1 januari van het tweede jaar, volgend op dat waarin het besluit tot uittreding in de Staatscourant is bekend gemaakt.

  • 2. het algemeen bestuur regelt na overleg met de betrokken gemeente, onder mededeling aan Gedeputeerde Staten, de financiële verplichtingen, alsmede de overige gevolgen van de uittreding. Daarbij brengt de West-Brabantse Vergadering in elk geval de financiële consequenties van de uittreding in beeld en draagt zij er zorg voor dat het openbaar lichaam een redelijke periode krijgt om haar begroting en formatie in overeenstemming te brengen met het nieuwe aantal deelnemers. Verplichtingen die specifiek voor de uittredende gemeente zijn aangegaan zullen daarbij in principe ook door die gemeente nagekomen dienen te worden.

Artikel 37 Wijziging

De regeling kan worden gewijzigd bij eensluidende besluiten van de colleges van de deelnemende gemeenten.

Artikel 38 Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij eensluidende besluiten van de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 2. In geval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur, de colleges van de deelnemende gemeenten gehoord, een liquidatieplan vast. Het liquidatieplan voorziet in ieder geval in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing, alsmede in een regeling ten aanzien van het personeel.

  • 3. De liquidatie heeft plaats door het als dan fungerende strategisch beraad, dat, zo nodig, na het tijdstip van de opheffing van de regeling in functie blijft, totdat de liquidatie is voltooid.

  • 4. Na opheffing gaan de archiefbescheiden naar de deelnemende gemeente die het betreft.

HOOFDSTUK 10 GESCHILLENBESLECHTING

Artikel 39

Geschillen omtrent de toepassing van de regeling, in de ruimste zin, tussen besturen van de deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het Openbaar Lichaam worden, overeenkomstig artikel 28 van de Wgr, beslist door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant.

HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 40 Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking op 1 januari 2011 en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 41 Evaluatie

De regeling wordt om de 4 jaren geëvalueerd. De eerste evaluatie dient uiterlijk in januari 2014 gereed te zijn. De evaluatie heeft met name betrekking op de vraag of de samenwerking de doelen die zij zich heeft gesteld ook heeft bereikt tegen de kosten die daarvoor waren uitgetrokken. Ook de manier waarop de samenwerking heeft gefunctioneerd is onderdeel van de evaluatie.

Artikel 42 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Gemeenschappelijke regeling Regio West-Brabant”.

Ondertekening

Etten-Leur, 3 januari 2011

Aldus besloten door:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg,

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam,

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau,

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem

De secretaris,

de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert

De secretaris,

de burgemeester,

TOELICHTING BIJ DE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WEST-BRABANT

Inleiding

In West-Brabant werken de lokale overheden al lange tijd op allerlei terreinen en in allerlei vormen samen. Variërend van eenmalige acties tot gemeenschappelijke regelingen. De laatste jaren heeft het Convenant West-Brabant overduidelijk aangetoond dat een overkoepelende strategische samenwerking de effectiviteit voor alle deelnemers vergroot. De samenwerking op strategische onderwerpen en de samenwerking op de uitvoering van de strategische agenda geeft een nieuwe dimensie aan het eigen lokale bestuur. Het gezamenlijke optreden richting Den Haag, Den Bosch, Brussel en Rotterdam maakt dat het eigen lokale beleid en de eigen lokale mogelijkheden sterker over het voetlicht komen. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkelingen van Maintanance Valley en West-Brabant als logistiek kenniscentrum. Naar de toekomst toe wordt het hebben van een strategische samenwerking nog meer van belang om als regio de belangen in het krachtenveld van de Rijn-Schelde-Maas-Delta te borgen. Met name voor de strategische opgaven is het wenselijk om het Convenant West-Brabant, na de pioniersfase, om te zetten in een nieuwe vorm: deze nieuwe gemeenschappelijke regeling. Het gaat daarbij om verlengd lokaal bestuur. Er worden geen nieuwe bevoegdheden overgedragen naar het samenwerkingsverband.

Deze nieuwe gemeenschappelijke regeling beoogt niet om, naast de bestaande samenwerkingsverbanden, nog een extra regeling te creëren. Het beoogt meer structuur en stroomlijning te brengen in de bestaande samenwerking. Het wordt als het ware een parapluregeling waarbinnen de taken van de huidige regelingen onderdak vinden. De bestaande regelingen kunnen vervolgens opgeheven worden. Er worden geen nieuwe taken of bevoegdheden overgedragen. Het aantal regeling neemt hierdoor sterk af. Bij de vormgeving van deze regeling is de nota verbonden partijen, zoals deze in de gemeenteraden is vastgesteld, leidend geweest.

Door de Bestuurlijke Regie Groep (de BRG) zijn de volgende uitgangspunten voor de regeling vastgesteld:

  • Algemeen Bestuur bestaat uit collegeleden van de deelnemende gemeenten en is met name verantwoordelijk voor het strategisch beleid;

  • Er worden louter collegebevoegdheden bij de regeling ondergebracht; hierdoor zal het een collegeregeling zijn;

  • De taken en bevoegdheden die bij de bestaande regelingen en het Convenant zijn overgedragen gaan over naar de nieuwe structuur. Daarnaast worden geen andere taken of bevoegdheden overgedragen;

  • Ieder college legt via haar eigen kanalen verantwoording af aan de eigen raad;

  • Invloed van gemeenteraden op de strategische agenda. De raad wordt over de concept strategische agenda vooraf geconsulteerd en kan haar zienswijze inbrengen. Of de raden gezamenlijk een ruimere betrokkenheid wensen tijdens de voorbereiding en de uitvoering, is aan hen. Indien behoefte bij raden bestaat voor een gezamenlijke ruimere betrokkenheid is het aan de raden om daarvoor een werkwijze te bepalen. In elk geval worden twee maal per jaar bijeenkomsten georganiseerd waarvoor alle raadsleden van de 19 gemeenten worden uitgenodigd;

  • De portefeuillehoudersoverleggen zijn en blijven verantwoordelijk voor beleid en uitvoering van de verschillende onderdelen; zij kregen een groot deel van de bevoegdheden van het bestuur overgedragen in de vorm van bestuurscommissies. De voorzitters hiervan nemen deel aan de beraadslagingen van het Algemeen Bestuur, zonder dat dit invloed heeft op de stemverhouding (elke deelnemende gemeente 1 stem);

  • Andere decentrale besturen zoals de provincie Noord-Brabant kunnen op vergelijkbare wijze als nu deelnemen;

  • Verschillende vormen van samenwerking moeten flexibel vorm kunnen krijgen;

  • De regeling maakt het voor de deelnemers mogelijk om zelf te bepalen aan welke onderdelen, naast het algemeen bestuur, wordt deelgenomen; de financiële bijdrage is daarvan afhankelijk. Voorshands wordt aangenomen dat de gemeenten in de nieuwe structuur deel zullen blijven nemen aan die taken waaraan ze nu ook al deelnemen;

  • De voorzitter van de Ambtelijke regiegroep is secretaris van de regeling. De Ambtelijke Regiegroep is, naast de zorg voor een optimale inzet van de gezamenlijke ambtelijke capaciteit, ook belast met de algemene ambtelijke regie over de samenwerking;.

  • Bundeling van de ambtelijke ondersteuning van de bestaande regelingen waardoor grotere slagkracht en efficiencywinst ontstaat;

  • De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd,er vindt elke 4 jaren een evaluatie plaats, voor het eerst in 2015;

  • De regeling wordt opgesteld conform de uitgangspunten van de Nota Verbonden Partijen.

  • De regeling is met inachtneming van deze uitgangspunten opgesteld.

Hoofdstuk 1Algemene bepalingen

In het eerste hoofdstuk staan twee algemene bepalingen. In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen waarin de betekenis van een aantal begrippen die in de regeling voorkomen worden gedefinieerd. In artikel 2 wordt het Openbare Lichaam dat met deze regeling wordt ingesteld benoemd. Met de instelling hiervan verkrijgt het regeling rechtspersoonlijkheid. De vestigingsplaats en het grondgebied van waar de regeling voor geldt, staan hier beschreven.

Hoofdstuk 2 Doel, taken en bevoegdheden

In het tweede hoofdstuk staan het doel van de regeling, de taken van de regeling en de bevoegdheden die de regeling daarbij heeft beschreven. De beschrijvingen zijn hier beperkt tot de hoofdlijnen. De taken hier uitgebreid beschrijven zou veel erg veel worden. De taken worden bovendien uitgevoerd door de bestuurscommissies. Daarom kan hier worden volstaan met de hoofdlijnen. De nadere uitwerking wordt beschreven in de instellingsverordeningen van de verschillende bestuurscommissies zodat er wel een duidelijke taakbeschrijving zal zijn.

Artikel 3

In dit artikel wordt het doel van de regeling beschreven. In het eerste lid staat het strategische doel zoals dit oorspronkelijk in het Bestuursconvenant West-Brabant is opgenomen. In het tweede lid staan de beleidsterreinen genoemd van de bestaande portefeuillehoudersoverleggen, die de onderwerpen van de Strategische Agenda inhoudelijk behandelen. Dit zijn tevens toekomstige bestuurscommissies.

Artikel 4

In dit artikel worden de taken en bevoegdheden op hoofdlijnen neergezet. De taken die op dit moment in de diverse regelingen zijn opgenomen worden in de voorgestelde nieuwe structuur uitgevoerd door bestuurscommissies die samenvallen met de bestaande portefeuillehoudersoverleggen. De uitgebreidere beschrijving van taken en bevoegdheden komt daarom terug in de instellingsverordeningen van de betreffende bestuurscommissies. Het Algemeen Bestuur van de regeling houdt zich bezig met de strategische visie en de strategische agenda.

Tot de taken en bevoegdheden die de regeling ter beschikking staat om de belangen te behartigen die haar in artikel 3 lid zijn toevertrouwd worden in het eerste lid met name coördinatie, planning, uitvoering, advies en overleg, lobbyactiviteiten, vertegenwoordiging en het bevorderen van verdere bestuurlijke samenwerking genoemd. Concrete wettelijke bevoegdheden worden niet overgedragen. Deze blijven bij de gemeenten. Indien dit in enig geval toch wenselijk wordt gevonden zal de betreffende bevoegdheid alsnog overgedragen dienen te worden. Behalve coördinatie en overleg tussen de deelnemende gemeenten onderling heeft de samenwerking zeker ook meerwaarde in vertegenwoordiging namens de regio in bijvoorbeeld Den Haag, Brussel, Den Bosch enzovoorts. Om die reden zijn lobbyactiviteiten en vertegenwoordiging bij de taken en bevoegdheden opgenomen.

In het tweede lid is bovendien bepaald dat de regeling, naast de behartiging van de belangen die haar toevertrouwd zijn ook diensten uit kan voeren en taken kan verrichten in opdracht van een of meer deelnemers. Deze taken en opdrachten dienen wel direct samen te hangen met het doel van de regeling. Een voorbeeld hiervan is te vinden bij het Kleinschalig Collectief Vervoer. Tegelijkertijd biedt deze algemene bepaling de ruimte om ook op andere terreinen desgewenst opdrachten aannemen en diensten uitvoeren of taken verrichten. Het is wel van belang dat, als voor de uitoefening van die taken, bevoegdheden van de betreffende deelnemende gemeenten nodig zijn die nog niet zijn overgedragen deze bevoegdheden op dat moment wel worden overgedragen.

Het derde lid van artikel 4 bepaalt dat deelnemende gemeenten deze bevoegdheden ook daadwerkelijk mogen overdragen aan het openbaar lichaam. zonder dat daarvoor een wijziging van de regeling noodzakelijk is. Dit is een bepaling omtrent de wijze waarop verandering kan worden gebracht in de overgedragen bevoegdheden, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wgr. Uiteraard dienen hierbij ook de mandaat- en delegatiebepalingen uit de Awb in acht genomen worden. Om te voorkomen dat er bevoegdheden worden overgedragen die niet bijdragen aan het doel van de gemeenschappelijke regeling is bepaalt dat vooraf overeenstemming moet zijn bereikt met de partij die de bevoegdheid overgedragen krijgt. Hierbij kunnen ook afspraken gemaakt worden over de eventuele kosten die hiermee samenhangen.

Hoofdstuk 3 Het Bestuur

Het derde hoofdstuk bevat de bepalingen die betrekking hebben op het bestuur van de regeling. Dit bestuur bestaat op grond van de Wgr uit een Algemeen Bestuur, een Dagelijks Bestuur en een Voorzitter. De WGR kent geen dualisering zoals de gemeentewet die inmiddels wel kent. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit leden van het Algemeen Bestuur. De Voorzitter zit zowel het AB als het DB voor. De rolverdeling tussen het AB en het DB is nog de klassieke rolverdeling zoals die onder de oude Gemeentewet gold tussen de raad en het college. Daarbij komen, in beginsel, alle bevoegdheden toe aan het AB. Het DB heeft dan als taak het voeren van het dagelijks bestuur en het voorbereiden en uitvoeren van besluiten van het AB. Het AB kan haar bevoegdheden wel overdragen. Het is de bedoeling dat het Algemeen Bestuur zich voornamelijk zal bezig houden met de strategische visie en de strategische agenda zoals op dit moment de West-Brabantse Vergadering dat ook doet. Deze bevoegdheden kan zij om die reden niet overdragen aan een ander bestuursorgaan.

Naast deze verplichte onderdelen van het bestuur kunnen ook commissies worden ingesteld. Dit kunnen zowel adviescommissies zijn als bestuurscommissies. Adviescommissies hebben geen bevoegdheden overgedragen gekregen, maar adviseren het bestuur voor het bestuur een besluit neemt. Bestuurscommissies hebben wel bevoegdheden overgedragen gekregen van het bestuur en voert daarmee zelfstandig een bepaalde taak uit. Voor deze bestuurscommissies is in de opzet van deze regeling een grote rol weggelegd. Het Algemeen Bestuur zal zich, zoals gezegd, concentreren op de strategische visie en de strategische agenda. Alle andere taken zullen bij verschillende bestuurscommissies worden weggelegd die deze op vergelijkbare wijze kunnen uitvoeren als in de bestaande situatie. Zie hiervoor ook paragraaf 3.4 en de toelichting daarop.

Paragraaf 3.1 Het Algemeen Bestuur: De West-Brabantse Vergadering

In deze paragraaf staat het Algemeen Bestuur van de regeling beschreven. In de opzet van de regeling zal het Algemeen Bestuur zich met name met de strategische agenda bezighouden, vergelijkbaar met de rol die de West-Brabantse Vergadering op basis van het Bestuursconvenant heeft. Om die reden wordt voorgesteld om de naam “De West-Brabantse Vergadering” te handhaven voor het Algemeen Bestuur.

Doordat de regeling wordt aangegaan door de Colleges van Burgemeester en Wethouders bestaat het Algemeen Bestuur, overeenkomstig de Nota Verbonden Partijen, alleen uit leden van die colleges. Een begrijpelijke keus gezien de rolverdeling tussen raad en college sinds de dualisering. Een raadslid moet niet in de positie komen dat hij als gedelegeerd bestuurder verantwoording aan zichzelf verschuldigd is. De zittingsduur is wel gelijkgesteld aan de raadsperiode. Dat geldt immers voor de colleges hetzelfde. De West-Brabantse Vergadering kan waarnemers, zonder stemrecht, toelaten. Hierbij kan bijvoorbeeld aan een vertegenwoordiging van de Provincie Noord-Brabant of Zeeland worden gedacht.

Indien de nieuwe regeling aangegaan zou worden door de gemeenteraden, bepaalt de WGR dat de raden het Algemeen Bestuur kiezen “uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders”. De regeling kan niet uitsluiten dat de raden dan raadsleden kunnen benoemen in het DB. Mede gezien de Nota Verbonden Partijen is dat niet wenselijk.

Voorgesteld wordt om de voorzitters van verplichte bestuurscommissies (de huidige portefeuillehoudersoverleggen, zie ook artikel 17, tweede lid) ook deel te laten nemen aan de vergaderingen van het Algemeen Bestuur. De samenhang tussen de verschillende portefeuilles wordt daarmee versterkt en de invloed van de bestuurscommissies op de Strategische Agenda krijgt daarmee een extra gewicht. Deze voorzitters worden overigens geen lid van West-Brabantse Vergadering maar worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergadering.

Voor wat betreft de stemverhouding weegt elke stem op zichzelf even zwaar (one man one vote). Zeker bij de strategische agenda en de strategische visie heeft elke gemeente een gelijk belang. Te overwegen valt wel om voor de besluiten met betrekking tot de begroting en de jaarrekening te werken met een soort “gekwalificeerde meerderheid” in die zin dat tenminste 10 leden van het Algemeen Bestuur voor een voorstel moeten stemmen en dat (cumulatief) die 10 stemmen tezamen tenminste de helft plus 1 van het aantal inwoners van het totale gebied vertegenwoordigen. Op deze manier wordt voorkomen dat alleen de grote gemeenten een besluit kunnen forceren (er zijn immers tenminste 10 stemmen nodig) maar ook dat alleen de kleine gemeenten een besluit kunnen forceren (tenminste de helft van het aantal inwoners moet immers vertegenwoordigd worden). Evenwichtige besluitvorming wordt daarmee gewaarborgd. De voorzitter van de West-Brabantse Vergadering heeft geen stem. Hierdoor is hij in staat om zich volledig te richten op een goed verloop van de vergadering. Omdat in artikel 5 al bepaald is dat de deelnemende gemeente die de voorzitter levert een tweede lid van de West-Brabantse Vergadering aanwijst is geborgd dat elke gemeente één stem heeft. De West-Brabantse vergadering kan besluiten om, naast de voorzitters van de bestuurscommissies, ook andere personen toe te laten als waarnemer of als adviseur zonder stemrecht. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vertegenwoordigers van de provincie of van het Waterschap.

In beginsel komen alle bevoegdheden van de Regeling aan het Algemeen Bestuur toe. Deze bevoegdheden kan zij wel overdragen aan het Dagelijks Bestuur of aan Bestuurscommissies. In artikel 9 is die mogelijkheid begrensd in zoverre dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de strategische agenda of strategische visie niet kan worden overgedragen, evenmin als het vaststellen van de begroting of de rekening.

De strategische agenda of de strategische visie moet minimaal elke 4 jaar worden vastgesteld. Hierdoor blijft de strategische agenda of visie altijd actueel. Om die invloed van gemeenteraden te borgen is bovendien bepaald dat het AB de strategische agenda of de strategische visie niet mag vaststellen dan nadat zij de raden van de deelnemende gemeente de gelegenheid hebben gegeven hun zienswijze over de betreffende strategische agenda of visie kenbaar te maken. Het is vanzelfsprekend aan de raden of zij van die gelegenheid gebruik maken. Als de raden, of een deel daarvan, hier geen gebruik van maken is het AB wel bevoegd om de strategische agenda of visie vast te stellen. Overigens worden er geen bevoegdheden van de raad overgedragen aan de West-Brabantse Vergadering. Ook niet als het gaat om het vaststellen van de strategische visie. Als die visie vertaling behoeft in het gemeentelijke beleid zullen de deelnemende gemeenten dat elk voor zich nog moeten doen. Deze bepaling vormt een extra borging voor de invloed van de gemeenteraden op de strategische visie en de strategische agenda. De raden hebben als kaderstellend orgaan van de deelnemende gemeente een rol bij de strategische agenda en visie. Los van de zienswijze op de concepten zijn er voor de gemeenteraden nog meerdere momenten en mogelijkheden om invloed uit te oefenen. Zo worden er bijvoorbeeld raadsledenbijeenkomsten gehouden waarbij de gewenste koers voor de strategische visie of strategische agenda wordt besproken. Mede op basis daarvan wordt een eerste concept opgesteld waarover de raden vervolgens weer hun zienswijze kunnen geven. Daarnaast kan elke raad het gesprek over de strategische agenda of visie aangaan met zijn eigen college en de afvaardiging daarvan in het Algemeen Bestuur. Ook op die wijze kan de raad haar invloed uitoefenen. De raden worden bovendien goed geïnformeerd over de ontwikkelingen binnen de regio. Dat gebeurt natuurlijk primair door de eigen colleges, maar ook via het Regionaal Informatie en Communicatie Model dat in januari 2011 beschikbaar zal zijn. De deelnemende gemeenten, ook de gemeenteraden, worden daarmee actief voorzien van informatie door de regio.

Paragraaf 3.2 Het Dagelijks Bestuur

In deze paragraaf wordt het Dagelijks Bestuur geregeld. De leden van het DB zijn gekozen uit de leden van de West-Brabantse Vergadering. Zo staat het nog in de Wgr opgenomen. Er is op dit punt derhalve geen sprake van een duale constructie zoals bij de gemeenteraad en B&W.

Voor wat betreft de omvang wordt voorgesteld om het DB te laten bestaan uit de Voorzitter en zes leden (artikel 10). Dit lijkt een redelijke vertegenwoordiging uit het AB. De zittingsduur is gelijkgesteld met de zittingsduur van het AB waaruit het DB is samengesteld. Bij de samenstelling verdient het de voorkeur om rekening te houden met de geografische spreiding en de verhouding klein-groot van de deelnemende gemeenten. Voorgesteld wordt in het DB drie vertegenwoordigers op te nemen uit de groep grotere gemeenten ( Bergen op Zoom, Breda, Etten-Leur, Oosterhout, Moerdijk en Roosendaal) en drie vertegenwoordigers uit de kleinere gemeenten ( dit zijn alle behalve de hierboven genoemde 6 gemeenten ). Daarbij is bovendien de beperking aangebracht dat geen enkele gemeente met meer dan één lid in het Dagelijks Bestuur vertegenwoordigd mag. Omdat elke deelnemende gemeente slechts één vertegenwoordiger in het Algemeen Bestuur heeft lijkt dit vanzelf al niet mogelijk. Een uitzondering is er in het Algemeen Bestuur echter voor de deelnemende gemeente die de voorzitter levert. Deze wijst een tweede lid van het Algemeen bestuur aan. Deze tweede vertegenwoordiger kan derhalve geen lid van het Dagelijks Bestuur worden. De voorzitter is dat immers automatisch al. Op grond van artikel 40 van de Gemeentewet, dat van overeenkomstige toepassing is verklaard, dient de door het AB aangewezen lid de benoeming binnen 10 dagen te aanvaarden. De in artikel 12 genoemde artikelen van de Gemeentewet hebben allen betrekking op de vergaderorde binnen het Dagelijks Bestuur. Om zeker te stellen dat het Dagelijks Bestuur ook daadwerkelijk met 6 leden kan functioneren is in artikel 11, tweede lid, bepaald dat voor elk lid door de West-Brabantse Vergadering eveneens een plaatsvervangend lid wordt aangewezen die de taak van het oorspronkelijke lid volledig overneemt bij diens ontstentenis. Dit betekent dat voor de leden van het DB uit de grotere gemeenten eveneens eens plaatsvervanger uit een grotere gemeente aangewezen dient te worden en voor de leden van de kleinere gemeenten uit plaatsvervangend lid uit een andere kleinere gemeenten. De samenstelling blijft zo voldoen aan het bepaalde in artikel 10.

De eigen bevoegdheden van het DB staan beschreven in artikel 13. Het DB is belast met de dagelijkse leiding. Zij bereidt de besluiten van de West-Brabantse Vergadering voor en zorgt voor de uitvoering. Naast de eigen bevoegdheden is het denkbaar dat het AB nog andere bevoegdheden delegeert aan het DB.

Paragraaf 3.3 De Voorzitter

Deze paragraaf regelt de aanwijzing en de taken en bevoegdheden van de voorzitter. De voorzitter is, op basis van de Wgr, zowel voorzitter van het Algemeen Bestuur als van het Dagelijks Bestuur. Het Algemeen Bestuur wijst hem uit zijn midden aan. De deelnemer wiens vertegenwoordiger als voorzitter wordt aangewezen mag een tweede lid van het Algemeen Bestuur aanwijzen (artikel 5, vijfde lid). De plaatsvervangend voorzitter wordt door het Dagelijks Bestuur uit zijn midden aangewezen.

De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van zowel het AB als het DB. Hij ondertekent alle stukken en vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.

Paragraaf 3.4 Adviescommissies en bestuurscommissies

Naast het AB, het DB en de Voorzitter zijn er nog een aantal manieren om het bestuur vorm te geven. Analoog aan de gemeentewet is het ook in de Wgr mogelijk om adviescommissies en bestuurscommissies in te stellen. In deze paragraaf is die mogelijkheid opgenomen. Met name de bestuurscommissies krijgen een sterke rol bij deze regeling. Voor beide soorten commissies geldt dat het algemeen bestuur de samenstelling kan regelen. Die samenstelling hoeft zich niet te beperken tot vertegenwoordigers van de deelnemende gemeenten. Ook anderen, zoals bijvoorbeeld vertegenwoordigers van de provincie, kunnen hiervan deel uitmaken.

Adviescommissies hebben geen andere bevoegdheid dan adviseren aan het AB of het DB. Artikel 16 heeft hierop betrekking. Dit kan een waardevolle manier zijn om zeker te stellen dat bepaalde functies hebben meegedacht over voorstellen, alvorens het besluit wordt genomen.

Artikel 17 bevat de bepalingen met betrekking tot bestuurscommissies. Bestuurscommissies kunnen bevoegdheden overgedragen krijgen van het AB of het DB. Hierdoor is het mogelijk om de taken en bevoegdheden die nu in aparte regelingen zijn opgenomen op een vergelijkbare manier uit te blijven oefenen, maar dan onder de paraplu van de regeling. Denk bijvoorbeeld aan de SES, het KCV, MARB/DUO etc. Om te waarborgen dat dit ook werkelijk gebeurt is in de regeling voor het AB de verplichting opgenomen om een aantal bestuurscommissie in te stellen. De voorgestelde bestuurscommissies zijn gelijk aan de op dit moment bestaande portefeuillehouders overleggen op de terreinen die nu in de strategische agenda zijn benoemd. De leden van de bestuurscommissies behoeven geen lid te zijn van het AB. Het Algemeen Bestuur regelt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de bestuurscommissies. Hierin kan bijvoorbeeld ook de provincie worden benoemd. Een bestuurscommissie kan ook de bevoegdheid krijgen om een deel van haar taak weer door een andere commissie uit laten voeren die zij zelf ingesteld heeft. Zo kan onder auspiciën van de bestuurscommissie Sociaal Economische Zaken een aantal overlegvormen functioneren zoals dat nu bij de SES ook gebeurt.

De in artikel 17, tweede lid, van de regeling verplicht gestelde bestuurscommissies worden primair bemand door de portefeuillehouders van de deelnemers op het betreffende terrein. Hierdoor krijgt het portefeuillehoudersoverleg ( = bestuurscommissie ) een sterke stem bij de uitoefening van de bestuursbevoegdheden op hun eigen terrein. Voor elke bestuurscommissie dient nog een instellingsverordening gemaakt worden waarin hun taken en bevoegdheden beschreven staan. Hierin zal de nadere uitwerking plaatsvinden van de globaal beschreven taken en bevoegdheden in de artikelen 3 en 4 van deze regeling.

Naast de in artikel 17, tweede lid, van de regeling verplicht gestelde bestuurscommissies is het zeer wel denkbaar dat door het Algemeen Bestuur nog meer bestuurscommissies worden ingesteld voor specifieke onderwerpen. Een goed voorbeeld hiervan is een bestuurscommissie voor het Kleinschalig Collectief Vervoer (KCV). Dit betreft een heel specifiek onderwerp waar meerdere portefeuilles bij zijn betrokken en die zelfstandig aanbestedingen uitvoert, contracten aangaat en beheert. Voortzetting van de huidige werkwijze rechtvaardigt een aparte bestuurscommissie. Voortzetting van de huidige werkwijze rechtvaardigt een aparte bestuurscommissie. Daarom is er voor gekozen deze bestuurscommissie gelijktijdig met het ingaan van de regeling in te stellen ( lid 4 ).

Op basis van artikel 25, tweede lid, van de Wgr is voor het instellen van bestuurscommissies wel toestemming nodig van de raden van de deelnemende gemeente. Deze toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Het terrein waarop de verschillende commissies zich bewegen kan zowel inhoudelijk als territoriaal worden afgebakend. Met andere woorden kunnen commissies niet alleen voor een bepaalde taak worden ingesteld maar ook voor een bepaald gebied. In voorkomende gevallen kunnen deelnemende gemeenten daarbij bovendien bevoegdheden aan de betreffende commissies overdragen aan de bestuurscommissie. In artikel 4, derde lid , van de regeling is het mogelijk gemaakt dat deelnemende gemeenten bevoegdheden overdragen aan het bestuur van het openbaar lichaam, zonder dat hiervoor de regeling aangepast hoeft te worden. Het bestuur legt de uitoefening van deze bevoegdheid vervolgens neer bij de betreffende bestuurscommissie. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de uitvoering van het Besluit Woninggebonden Subsidies voor een aantal gemeenten. Het resultaat zal zijn dat het Algemeen Bestuur zich bezighoudt met de strategische visie en de strategische agenda, zoals de West-Brabantse Vergadering dat nu ook doet, en de bestuurscommissies de afstemming, coördinatie en uitvoering, zoals de verschillende regelingen dat nu ook doen.

De bestuurscommissies worden ook verantwoordelijk voor de opstelling en uitvoering van hun eigen begroting, zoals de bestaande regelingen dat nu ook zijn (zie hiervoor ook hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 4 Inlichtingen en verantwoording

Voor het goed functioneren van de regeling is het van belang dat op een adequate wijze inlichtingen verstrekt worden en verantwoording afgelegd wordt aan de deelnemende gemeenten. De Wgr bepaalt dan ook in de artikelen 16 en volgende dat de regeling daarover bepalingen dient te bevatten.

De Notitie Verbonden Partijen speelt hierbij ook een rol evenals de notitie van de raadsgriffiers van 2008

De voorgestelde regeling is een zogenaamde collegeregeling. In tegenstelling tot bij raadsregelingen worden, de leden van het algemeen bestuur bij collegeregelingen aangewezen door en uit het college van burgemeester en wethouders. De raden hebben geen formele rol bij de aanwijzing. Natuurlijk kunnen de raden via de normale gemeentelijke politieke mogelijkheden het college wel proberen te sturen. De regeling gaat echter uitsluitend over bevoegdheden van het college, waardoor de primaire verantwoordelijkheid voor het samenwerkingsverband ook bij het college ligt.

De leden van het algemeen bestuur vertegenwoordigen het college. Zij leggen daarom ook verantwoording af aan het college (art. 18 jo. art. 16 lid 3 Wgr). Eén of meer leden van het betreffende college kunnen hun lid in het algemeen bestuur alle informatie vragen die zij nodig hebben. Dit lid van het algemeen bestuur moet die informatie dan verschaffen op een in de gemeenschappelijke regeling bepaalde wijze (art. 18 jo. art. 16 lid 1 Wgr). Wanneer het lid van het algemeen bestuur het vertrouwen van zijn college verliest, dan kan het college hem ontslaan (art. 18 jo. art. 16 lid 5 Wgr). De gemeenschappelijke regeling moet hieromtrent (nadere) regels bevatten. Deze regels hebben natuurlijk een andere betekenis dan bij raadsregelingen. Een college zal niet snel beslissen één van zijn eigen leden terug te trekken. Het betreffende lid zit er immers vaak als portefeuillehouder en bij ontslag zal dit leiden tot een crisis binnen het college en mogelijk zelfs tot de val van het gehele college.

De leden van het algemeen bestuur bij een collegeregeling zijn ook verantwoording schuldig aan de raden van hun gemeente (art. 19 lid 1 jo. art. 16 lid 3 Wgr) en moeten alle door één of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen verschaffen (art. 19 lid 1 jo. art. 16 lid 3 Wgr). Een (rechtstreeks) ontslagrecht heeft de raad niet. Toch kan de raad wel degelijk iets doen bij gebrek aan vertrouwen. De leden van het college zijn immers gezamenlijk en ieder afzonderlijk verantwoording schuldig aan de raad over het door het college gevoerde bestuur (art. 169 Gemw). Onder dat 'bestuur' valt ook het handelen bij een gemeenschappelijke regeling. Ook het enquêterecht van de raad (art. 155a Gemw) is van toepassing op het functioneren van de wethouders en burgemeester bij het samenwerkingsverband. Raden kunnen daarnaast de gemeentelijke rekenkamer vragen een onderzoek in te stellen naar het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 182 lid 2 jo. art. 184 Gemw). Wanneer de betreffende wethouder of de burgemeester het vertrouwen van de raad verliest, dan kan de raad hem ontslaan (art. 49 Gemw) respectievelijk een aanbeveling tot ontslag doen (art. 61b lid 2 Gemw). Dit ontslag leidt automatisch tot het ontslag als lid van het algemeen bestuur van een samenwerkingsverband (art. 13 lid 6 jo. art. 13 lid 2 Wgr).

Wanneer raden de mogelijkheden als hierboven toch niet genoeg vinden, dan kunnen ze via de kaderstellende rol die ze hebben het college trachten te bewegen tot het maken van afspraken omtrent de deelname van raden. Zij kunnen anders toestemming onthouden, waardoor het college geen regeling kan treffen (art. 1 lid 2 Wgr). Zo kan de raad verzoeken dat door het algemeen bestuur een adviescommissie wordt ingesteld die bestaat uit raadsleden. De adviescommissie, of zo men wil de raadgevende vergadering, heeft formeel geen bevoegdheden, maar de leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur zullen, gelet op de politieke verantwoordelijkheid zoals die op gemeentelijk niveau blijft gelden, deze adviezen niet zomaar in de wind kunnen slaan. Raadsleden krijgen zo dus een formele positie bij het samenwerkingsverband, hetgeen controle makkelijker kan maken.

Er is in artikel 19, derde lid, een actieve informatieplicht voor het openbaar lichaam opgenomen als het gaat om onderwerpen van strategisch belang. Bovendien is opgenomen dat het bestuur van de regeling tenminste 2 keer per jaar een informatiebijeenkomst voor raadsleden organiseert. Hierdoor blijven de raadsleden goed geïnformeerd over de regionale ontwikkelingen (Artikel 19, vierde lid).

Hoofdstuk 5 Personeel en Organisatie

Het bestuur van de Regeling heeft ook een secretaris nodig. Overeenkomstig de door de BRG geformuleerde uitgangspunten is de voorzitter van de Ambtelijke Regiegroep (ARG) secretaris van de regeling. De ambtelijke betrokkenheid van de deelnemende gemeenten is cruciaal voor het welslagen van de regeling. De secretarissen gaan daarover. Het karakter van verlengd lokaal bestuur wordt hiermee nog eens extra benadrukt.

De ARG bestaat uit de secretarissen van de deelnemende gemeenten. Zij moeten het mogelijk maken dat de besluiten van het bestuur worden voorbereid en uitgevoerd en zullen derhalve daarover ook de regie voeren. Die regie richt zich vooral op het sturen van de processen. De eigen ambtelijke ondersteuning van de regeling zal een kleine kern zijn, vergelijkbaar met de hoeveelheid medewerkers die op dit moment al bij de diverse regelingen in dienst zijn. Voor veel werkzaamheden zal inzet van medewerkers van de deelnemende gemeenten gevraagd worden, zoals dat nu ook gebeurd. De ARG moet dit mogelijk maken. De voorzitter van de ARG wordt benoemd als secretaris van de regeling. Zo heeft de ARG ook een adviserende stem in het DB en een vertegenwoordiging bij de West-Brabantse Vergadering. Hierop is wel de beperking aangebracht van de voorzitter van de ARG niet in dezelfde gemeente werkzaam mag zijn als de voorzitter van de West-Brabantse vergadering. Zo wordt voorkomen dat zowel de voorzitter als de secretaris van de regeling uit dezelfde gemeente afkomstig is.

De voorzitter van de ARG dient nog wel benoemd te worden door de West-Brabantse Vergadering en kan zonodig ook geschorst worden. Hierdoor blijft de West-Brabantse Vergadering invloed hebben op wie haar secretaris wordt. De West-Brabantse Vergadering zal wel erg zwaarwegende argumenten moeten hebben om niet de voorzitter van de ARG te benoemen. Hetzelfde geldt voor zijn plaatsvervanger. Het mogelijke nadeel dat de secretaris in een belangenconflict kan komen door mogelijk strijdige belangen tussen zijn eigen gemeente enerzijds en de regeling anderzijds weegt niet op tegen de voordelen van de directie betrokkenheid van de ARG bij het bestuur van de regeling. Voor het geval een degelijk conflict zich toch voordoet kan de secretaris vervangen worden door de plaatsvervangend voorzitter van de Ambtelijke Regiegroep. Een vergelijkbare regeling als die ook voor de Voorzitter van de het bestuur geldt.

De regeling zal zelf ook over een bescheiden ambtelijk apparaat beschikken. Dit betreft in eerste instantie de medewerkers die nu ook al in dienst zijn, of werken voor, één van de onderliggende regelingen. Door de samenvoeging kunnen zij efficiënter ingezet worden. Aan het hoofd van deze medewerkers staat formeel de secretaris. Het ligt echter wel voor de hand om een Algemeen-Directeur aan te stellen voor de dagelijkse aansturing. Hij is er, in goed overleg met de secretaris, voor om te zorgen dat alle besluiten ook goed uitgevoerd worden en draagt zorg voor de ondersteuning van de bestuurscommissies.

Het Dagelijks Bestuur regelt de organisatie, de omvang en de werkwijze van het ambtelijk apparaat (artikel 25, tweede lid). Het ambtelijk apparaat komt in dienst van de gemeenschappelijk regeling. Om die reden is ook bepaald dat het Dagelijks Bestuur voor de Algemeen-Directeur en het ambtelijk personeel een rechtspositieregeling dient vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Financiële bepalingen

Dit hoofdstuk bevat de financiële bepalingen. Bij de uitwerking hiervan wordt aangesloten bij de uitgangspunten die in de Notitie Verbonden Partijen zijn geformuleerd. Het Algemeen Bestuur dient een financiële verordening vast te stellen waarin de planning en controlcyclus wordt vastgelegd, evenals de verhouding tussen het Algemeen Bestuur en Bestuurscommissies, voor zover dit al niet in de instellingsverordeningen van de bestuurscommissies is geregeld.

De bijdragen die de deelnemende gemeenten zijn verschuldigd bestaat uit een algemeen deel en deelbegrotingen per bestuurscommissie.

Het algemene deel is afhankelijk van het inwoneraantal van de betreffende gemeente en geldt voor iedereen. Dit gaat dan om de kosten die samenhangen met het functioneren van het Algemeen en Dagelijks bestuur. In het vijfde lid van artikel 28 wordt een uitzondering gemaakt voor de gemeente Tholen als het gaat om de bijdrage aan het algemene deel. De achtergrond hiervan is dat Tholen behoort tot de provincie Zeeland en om die reden niet op alle punten op gelijke voet met de West-Brabantse gemeenten kan meedoen. Het bijzondere deel is afhankelijk van de activiteiten waaraan de betreffende gemeente deelneemt en kan dus variëren per deelnemende gemeente. Dit betreft met name de kosten die samenhangen met de bestuurscommissies.

Hoewel het hier een collegeregeling betreft wordt de ontwerp-begroting, op basis van artikel 35 Wgr, rechtstreeks aan de raden toegezonden. De raden kunnen hun zienswijze over de ontwerp-begroting geven. De bijdrage per deelnemer, gesplitst in het algemene deel en het bijzondere deel, staat in de ontwerp-begroting duidelijk opgenomen. Na de vaststelling van de begroting wordt dit medegedeeld aan de raden, dit overeenkomstig artikel 35, vierde lid, van de WGR. Als de vastgestelde begroting afwijkt van de ontwerp-begroting wordt de vastgestelde begroting eveneens toegezonden. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze de ingediende zienswijzen zijn beoordeeld en in de besluitvorming zijn betrokken. De deelnemende gemeenten dienen de voor hen vastgestelde bijdrage vervolgens in hun eigen gemeentebegroting verwerken. De bijdragen dienen voor 1 februari van het betreffende jaar voldaan te zijn.

Onderdeel van de begroting zijn de onderdelen per bestuurscommissie. De bestuurscommissies zijn verantwoordelijk voor de opstelling en uitvoering van hun eigen begroting. Zij dienen het ontwerp tijdig aan te leveren bij het Dagelijks Bestuur om zo het Dagelijks Bestuur in stelt te stellen tijdig de ontwerp-begroting aan te bieden aan de deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk 7 Archief

De Regeling valt ook onder de Archiefwet en zal de nodige archiefbescheiden moeten bewaren. De West-Brabantse Vergadering dient hiervoor regels vast te stellen. Het Dagelijks Bestuur is vervolgens belast met de uitvoering hiervan. Waar de archiefbewaarplaats komt is nog niet bekend. Bij het opheffen van de bestaande regelingen moet zorgvuldig bekeken worden wat met die bestaande archieven moet gebeuren. Omdat de regeling een voortzetting van deze regelingen betreft is het raadzaam om delen van die archieven ook bij de regeling onder te brengen.

Hoofdstuk 8 Informatieplicht

Het betreft hier niet de informatieplicht en de verantwoording zoals in hoofdstuk 4 opgenomen, maar een informatieplicht tussen de deelnemende gemeenten en het bestuur van de regeling, over en weer, om elkaar te informeren over ontwikkelingen die voor de andere van de belang kunnen zijn. In praktijk zal dit voor een groot deel plaatsvinden in het bestuurscommissies/portefeuillehoudersoverleg.

Hoofdstuk 9 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

In dit hoofdstuk staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op wijzigingen van deelnemers (toetreding en uittreding), wijziging van de regeling zelf en opheffing van de regeling. Hiermee wordt voldaan aan artikel 9, eerste lid, van de Wgr.

Indien een gemeente later wil toetreden kan dit in beginsel. Het college van die gemeente dient dan een besluit daartoe te nemen. Vervolgens besluit het Algemeen Bestuur van de regeling of de nieuwe gemeente inderdaad toegelaten kan worden en onder welke voorwaarden.

Het besluit om uit te treden kan elke deelnemende gemeente voor zich nemen. De financiële consequenties bij uittreden zijn niet vooraf hard vast te leggen. Een aantal uitgangspunten daarbij wel. Het Algemeen Bestuur bepaalt de voorwaarden waaronder uitgetreden kan worden en de financiële consequenties daarvan voor de uittredende gemeente. Zij doet dit niet dan na overleg met de betrokken gemeente. Zij brengt daarbij de financiële consequenties in beeld. Bijvoorbeeld het verschil in inkomsten terwijl de kosten gelijk blijven, of pas over een langere periode afgebouwd kunnen worden (denk aan personeel en doorlopende contracten). Het openbaar lichaam zal een redelijke periode moeten krijgen om haar begroting en formatie in overeenstemming te brengen met het nieuwe aantal deelnemers. Indien er specifieke verplichtingen voor de uittredende gemeente zijn aangegaan, bijvoorbeeld in projecten, zullen die verplichtingen in beginsel ook door die gemeente nagekomen dienen te worden.

Wijziging van de regeling gedurende de looptijd kan alleen als alle colleges van de deelnemende gemeenten een eensluidend besluit daartoe nemen. Hetzelfde geldt voor de opheffing van de regeling.

Omdat de consequenties van de verschillende gebeurtenissen vooraf nauwelijks te overzien zijn is in deze bepalingen vooral geregeld wie op het moment dat het zich voor doet de betreffende besluiten moet nemen. Het betreft dan altijd het Algemeen Bestuur en de desbetreffende deelnemende gemeente.

Hoofdstuk 10 Geschillenbeslechting

Op geschillen omtrent de toepassing van de regeling worden, overeenkomstig artikel 28 van de Wgr, beslist door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant.

Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen

De regeling is voor onbepaalde tijd aangegaan. Door ook een evaluatiebepaling op te nemen kan periodiek worden bepaald of er nadere afspraken over het vervolg van de samenwerking moeten worden gemaakt. De evaluatie zal met name gaan over de vraag of de samenwerking de doelen die zij zich heeft gesteld ook heeft bereikt tegen de kosten die daarvoor waren uitgetrokken. Ook de manier waarop de samenwerking heeft gefunctioneerd is onderdeel van de evaluatie. Op basis daarvan kan desgewenst de regeling en haar doelstellingen worden aangepast. De verantwoording over de activiteiten van de regeling wordt langs de normale Plannings- en Controlcycli opgesteld en ter beschikking gesteld van de gemeenten. Op deze wijze wordt tussentijds rekening en verantwoording afgelegd. De eerste evaluatie dient uiterlijk in januari 2014 gereed te zijn zodat deze uitgevoerd wordt in de huidige zittingsperiode van de gemeenteraden.

Indien besloten wordt om de regeling niet voort te zetten zal de regeling opgeheven moeten worden. Overeenkomstig het artikel 38 is het Algemeen Bestuur belast met het vaststellen van een liquidatieplan en het Dagelijks Bestuur met de uitvoering van dat plan. Het Dagelijks Bestuur blijft in functie tot het liquidatieplan is uitgevoerd, ook na het opheffen van de regeling.