Regeling vervallen per 01-01-2022

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Westerkwartier 2020

Geldend van 25-01-2022 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Westerkwartier 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier;

gelet op artikel 35 van de Participatiewet;

B E S L U I T :

vast te stellen de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Westerkwartier 2020.

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen ten aanzien van de verlening van bijzondere bijstand

Inleiding:

Aan inwoners die te maken hebben met noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden kan op grond van artikel 35 Participatiewet, onder bepaalde voorwaarden, bijzondere bijstand worden verstrekt. In deze notitie zijn nadere (gemeentelijke) regels vastgelegd. Om uniformiteit in de werkwijze te bevorderen zijn enkele veel voorkomende kostensoorten en de mogelijkheden voor de verlening van bijzondere bijstand nader omschreven in deze notitie.

Artikel 1. Aard van de bijzondere bijstand/bijzondere omstandigheden.

Als gevolg van bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat in het individuele geval de uitkeringsnorm, het inkomen of het vermogen niet (volledig) toereikend zijn om te voorzien in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten. Er kan bijzondere bijstand worden verleend wanneer de belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening. Daarbij moeten de betreffende uitgaven (medisch of sociaal) noodzakelijk zijn en niet uit de eigen middelen kunnen worden voldaan.

Het maatwerkprincipe geldt daarbij, wat betekent dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweging gemaakt dient te worden, rekening houdend met de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Doelgroep: Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand is niet de bron van het inkomen bepalend maar de hoogte van het inkomen. Bijzondere bijstand kan zowel voor mensen met een inkomen uit dienstverband of een uitkering aan de orde zijn.

Artikel 2: Begripsbepalingen:

Alle in deze notitie opgenomen begrippen hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

Artikel 3: Verlenen van bijzondere bijstand.

Er kan alleen bijzondere bijstand worden verleend wanneer:

  • a.

    een voorliggende voorziening ontbreekt;

  • b.

    sprake is van noodzakelijke kosten als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden;

  • c.

    geen sprake is van financiële draagkracht uit inkomen en vermogen;

  • d.

    maatwerk is geboden in het individuele geval (maatwerkprincipe).

Bij de verstrekking van bijzondere bijstand worden kosten die voor iedereen algemeen gebruikelijk zijn in mindering gebracht.

Artikel 4: Draagkracht

  • 1. Onder draagkracht wordt verstaan:

    • a.

      dat deel van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen dat de belanghebbende zelf kan aanwenden voor de te maken bijzondere noodzakelijke kosten;

    • b.

      het in aanmerking te nemen inkomen bedraagt het inkomen van de belanghebbende, dat meer is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief eventuele verlagingen;

    • c.

      het in onderdeel a genoemde deel van het in aanmerking te nemen inkomen bedraagt 100% wanneer bijzondere bijstand wordt gevraagd voor kosten die gerekend moeten worden tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan (zoals woonkosten, verwervingskosten waar geen vergoeding voor wordt ontvangen, duurzame gebruiksgoederen);

    • d.

      het in onderdeel a genoemde deel van het in aanmerking te nemen inkomen bedraagt 35% wanneer bijzondere bijstand wordt gevraagd voor kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan behoren;

    • e.

      als draagkracht uit vermogen geldt 100% van het vermogen boven de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

    • f.

      (evenals bij de verlening van algemene bijstand aan de orde is) wordt de waarde van vervoermiddelen als vermogensbestanddeel bij de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking genomen op de volgende wijze:

      • -

        een eerste voertuig wordt voor een alleenstaande of een gezin als algemeen gebruikelijk gezien, voor zover deze een waarde heeft van minder dan € 4000,00, en daarmee niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van het vermogen;

      • -

        de waarde van het voertuig, voor zover het meer bedraagt dan € 4.000,00, wordt tot het vermogen gerekend;

      • -

        een eerste voertuig, ouder dan 10 jaar, wordt niet als vermogen in aanmerking genomen;

      • -

        in geval van een oldtimer kan op dit laatste een uitzondering worden gemaakt.

Artikel 5: Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt per periode van twaalf maanden vastgesteld. Wanneer de aard van de bijzondere bijstand of de inkomenssituatie daar aanleiding toe geeft kan de draagkrachtperiode voor een langere periode worden vastgesteld.

  • 2. Bovengenoemde periode wordt gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend, dan wel de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 3. Bij indiening van een nieuwe aanvraag binnen de reeds vastgestelde draagkrachtperiode blijft de vastgestelde draagkrachtperiode gelden.

  • 4. Wanneer binnen de draagkrachtperiode sprake is van een wijziging in het inkomen of vermogen, wordt de draagkracht opnieuw berekend.

Artikel 6: Draagkrachtberekening

  • 1. Indien er sprake is van draagkracht, wordt de bijzondere bijstand pas uitbetaald na het opsouperen van de draagkracht.

  • 2. Indien de draagkracht hoger is dan de bijzondere bijstand wordt een restdraagkracht in de vastgestelde draagkrachtperiode vastgesteld.

  • 3. Indien bijzondere bijstand wordt gevraagd in periodieke kosten wordt rekening gehouden met de draagkracht (uit inkomen) over de maand waarop de kosten betrekking hebben. De vastgestelde ‘jaardraagkracht’ wordt dan verdeeld in maandelijkse porties en deze maandelijkse draagkracht’ wordt in mindering gebracht op de kosten.

  • 4. Voor belanghebbenden die een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen wordt de draagkracht op nihil gesteld en de draagkracht voor onbepaalde tijd vastgesteld zolang algemene bijstand wordt ontvangen.

Artikel 7: Inkomensbepalingen

  • 1. Bij een regelmatig inkomen wordt de draagkracht vastgesteld aan de hand van het maandinkomen voorafgaand van de maand van de aanvraag.

  • 2. Bij een onregelmatig inkomen wordt uitgegaan van de meest recente gegevens over de voorgaande drie maanden of (wanneer daar aanleiding toe is) een jaar (dit kan een boekhoudrapport zijn).

  • 3. Voor de vaststelling van het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen wordt uitgegaan van het middelenbegrip als bedoeld in artikel 31 en het inkomensbegrip van artikel 32 en 33 van de Participatiewet.

  • 4. Een eventueel toegekende individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag worden in het kader van de bijzondere bijstand voor het berekenen van de draagkracht buiten beschouwing gelaten.

Artikel 8: Vormen van bijzondere bijstand

  • 1. De bijzondere bijstand kan op grond van artikel 48 lid 2 Participatiewet worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht.

  • 2. Tenzij in het betreffende artikel van deze beleidsregels anders is vermeld, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van bijstand om niet.

  • 3. Wanneer de bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening, dient aflossing plaats te vinden:

    • a.

      In geval belanghebbende een inkomen heeft ter hoogte van de bijstandsnorm, vindt aflossing plaats door maandelijkse inhouding of betaling ter hoogte van 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Dit gedurende een periode van maximaal 36 maanden.

    • b.

      Wanneer na de vastgestelde aflossingsperiode nog een bedrag resteert dan kan dit bedrag worden kwijtgescholden. Dit kan alleen wanneer belanghebbende gedurende de vastgestelde aflossingsperiode volledig aan de betalingsverplichtingen heeft voldaan.

    • c.

      Wanneer het inkomen van belanghebbende hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt, in overleg met betrokkene, een maandelijks terugbetalingsbedrag vastgesteld, afgestemd op (financiële) situatie van betrokkene.

Artikel 9: Kruimelbedragen:

  • 1. Aanvragen voor bijzondere bijstand voor kosten onder de € 50, - worden (in principe) niet in behandeling genomen.

  • 2. Wanneer dit bedrag voor het einde van het kalenderjaar niet wordt overschreden, kan aan het einde van het kalenderjaar of uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar een aanvraag worden ingediend voor deze kosten.

Artikel 10: Moment van aanvragen.

  • 1. Een aanvraag bijzondere bijstand moet in principe worden ingediend vóór het moment waarop de kosten zijn gemaakt, met uitzondering van een aanvraag voor vergoeding van de kosten rechtsbijstand, bewindvoering en kosten waarvoor in een eerder kalenderjaar periodieke bijstand is verleend.

  • 2. Over onbetaald gebleven rekeningen wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 3. Voor kosten die vallen onder de kruimelbedragen en de in lid 1 genoemde kostensoorten wordt een uitzondering gemaakt. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden aangevraagd tot 1 februari van het kalenderjaar volgend op die waarin de kosten zijn gemaakt.

Artikel 11: Verlening van bijzondere bijstand aan mensen met een eigen woning.

In situaties dat er sprake is van een eigen woning en van overwaarde in de woning, hoger dan het op grond van artikel 34 lid 2 sub d Participatiewet maximaal vrij te laten bedrag, wordt het volgende beleid gehanteerd:

  • -

    indien over een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijzondere bijstand wordt verleend, de bijzondere bijstand minder bedraagt dan de bijstandsnorm geldend voor gehuwden, als genoemd in artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet (gehuwdennorm) kan bijzondere bijstand om niet worden verleend;

  • -

    dit uitgangspunt geldt voor alle bijzondere bijstand die op grond van artikel 35 Participatiewet in de genoemde periode wordt verstrekt;

  • -

    hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor bijzondere bijstand in de kosten van bewindvoering en wel op de volgende manier: zo lang en voor zover deze kosten (in de genoemde periode) de gehuwdennorm niet overschrijden wordt het in de woning gebonden vermogen niet in aanmerking genomen;

  • -

    voor het overige wordt het in de woning gebonden vermogen beschouwd als in aanmerking te nemen vermogen.

Hoofdstuk 2: Bijzondere bijstand en medische kosten

  • 2.1 Algemeen

  • a.

    Aanvullende verzekeringen en de collectieve zorgverzekering

De vergoeding op grond van de basisverzekering is een voorliggende voorziening ten opzichte van de Participatiewet. Het is ieders eigen verantwoordelijkheid om zich waar nodig aanvullend te verzekeren.

De gemeente Westerkwartier heeft, ten behoeve van de inwoners, een collectieve zorgverzekering afgesloten met Menzis.

In het kader van de verlening van bijzondere bijstand in medische kosten wordt van een ieder die een beroep wenst te doen verwacht dat deze in ieder geval een aanvullende zorgverzekering en een aanvullende tandverzekering naar de laagste categorie heeft afgesloten. De voorwaarde van het afsluiten van een aanvullende tandverzekering naar de laagste categorie geldt niet voor dragers van een volledige gebitsprothese. Er wordt van uit gegaan dat een ieder met een dergelijke vorm van (aanvullende) zorgverzekering de veel voorkomende noodzakelijke medische kosten kan voldoen. Men zou dan veelal geen beroep meer hoeven te doen op bijzondere bijstand in deze kosten.

  • b.

    Niet aanvullend verzekerd zijn in verband met schuldensituatie

In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld bij premieachterstand, kunnen verzekerden door hun zorgverzekeraar worden uitgesloten van deelname aan de aanvullende verzekering. In die situaties kan toch bijzondere bijstand worden verleend als ware aanvrager verzekerd op basis van een minimale aanvullende verzekering, mits aangetoond kan worden dat er structureel gewerkt wordt aan de schuldensituatie. In dat geval moet er een traject zijn opgestart via een erkende schuldhulpverleningsinstantie. Dit is vaak het geval wanneer er sprake is van WSNP of een minnelijke regeling.

  • c.

    Eerst declareren bij zorgverzekeraar

Bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten dienen de kosten eerst te worden gedeclareerd bij de zorgverzekeraar, tenzij op voorhand duidelijk is dat een dergelijke claim in geen geval door de zorgverzekeraar wordt gehonoreerd.

  • 2.2 Specifieke medische kosten

Inwoners kunnen met diverse medische kosten worden geconfronteerd. Om uniformiteit in de uitvoering te bevorderen zijn enkele veel voorkomende medische kosten en de mogelijkheid van de verlening van bijzondere bijstand hierna omschreven in deze notitie.

Het individualiseringsbeginsel van artikel 18 Participatiewet blijft daarbij uiteraard te allen tijde van toepassing.

De behandelend medewerker bekijkt daarnaast per situatie of het noodzakelijk is een extern medisch/sociaal advies op te vragen.

  • 2.3 Kosten van tandheelkundige hulp

Via de basisverzekering en aanvullende tandverzekeringen worden vergoedingen verstrekt voor tandheelkundige hulp.

In de voor eigen rekening blijvende kosten kan per kalenderjaar maximaal € 350,00 aan bijzondere bijstand worden verstrekt. De vergoeding geldt voor alle kosten van tandheelkundige hulp of zorg. De kosten kunnen binnen dit maximumbedrag voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Daarnaast kan in individuele situaties maatwerk aan de orde zijn.

  • 2.4 Kosten van maaltijdvoorziening en dieetkosten

De kosten van voeding behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarmee de verlening van bijzondere bijstand in principe niet aan de orde is. Alleen bij een aantoonbare (medische) indicatie die door belanghebbende moet worden aangetoond kunnen de eventuele meerkosten in geval van maaltijdvoorziening of dieetkosten worden vergoed.

Uitgangspunt voor de berekening van de bijzondere bijstand vormen de kosten van voeding zoals opgenomen in de NIBUD-lijst. De meerkosten boven de kosten van een ‘normale’ maaltijd of dieet komen voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2.5 Orthopedisch schoeisel, podotherapie en steunzolen

De zorgverzekering (basisverzekering en eventuele aanvullende verzekering) wordt in principe als voorliggend dan wel afdoende beschouwd. Daarbij dient in individuele situaties maatwerk te worden toegepast.

In dien dit maatwerk leidt tot een toekenning van bijzondere bijstand kan bij een eerste aanschaf in individuele situaties alle voor rekening van belanghebbende blijvende kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Bij een volgende aanschaf komen alleen de meerkosten (ten opzichte van algemeen gebruikelijk schoeisel) voor vergoeding in aanmerking.

  • 2.6 Kledingslijtage en bewassingskosten

Kosten van (de aanschaf van ) kleding en van bewassingskosten vallen onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Als gevolg van individuele bijzondere omstandigheden kan er sprake zijn van meerkosten en kan verlening van bijzondere bijstand aan de orde zijn. Wanneer de noodzaak, vaak zal deze medisch van aard zijn, is aangetoond kan bijzondere bijstand worden verleend. Dit overeenkomstig de bedragen zoals genoemd in de NIBUD-lijst.

  • 2.7 Stookkosten

Met stookkosten wordt een ieder geconfronteerd, waarmee de kosten algemeen gebruikelijk zijn. Alleen bij meerkosten als gevolg van medische belemmeringen kan bijzondere bijstand in deze meerkosten worden verleend. Dit op basis van de eindafrekening van de energieleverancier en rekening houdend met het standaardverbruik per woning zoals opgenomen in de NIBUD-lijst.

  • 2.8 Overige medische kosten

Voor wat betreft alle overige medische kosten, waarbij onder meer valt te denken aan de kosten van alternatieve geneeswijzen en alternatieve geneesmiddelen, brillen en lenzen, van geestelijke gezondheidszorg en fysiotherapie geldt dat de zorgverkering (basisverzekering en eventuele aanvullende verzekering) in principe als voorliggend dan wel afdoende wordt beschouwd. Daarbij dient in individuele situaties maatwerk te worden toegepast.

Hoofdstuk 3: Toeslagen voor levensonderhoud

  • 3.1 Toeslagen voor jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting

Jongeren van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijven hebben geen recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 sub a Participatiewet). Eventuele bijstand zal worden verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand naar de normen van artikel 23 Participatiewet.

  • 3.2 Toeslagen voor jongeren van 18 tot 21 jaar

Algemeen

Jongeren van 18, 19 of 20 jaar die niet in een inrichting verblijven kunnen recht hebben op algemene bijstand. Aangezien deze jongeren geacht worden een beroep te kunnen doen op hun ouders zijn de zogenaamde jongerennormen van artikel 20 Participatiewet afgestemd op de bedragen van de Algemene Kinderbijslagwet.

Onderhoudsplicht ouders

Jongeren van 18, 19 of 20 jaar voor wie de jongerennorm onvoldoende is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien zullen in eerste instantie een beroep moeten doen op hun ouders. Ten aanzien van kinderen van 18, 19 of 20 jaar zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie (de onderhoudsplicht van artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek).

Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat jongeren voor hun bestaanskosten altijd en volledig een beroep op hun ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet).

De behandelend medewerker neemt voorafgaand aan de besluitvorming over de verlening van bijzondere bijstand (zo mogelijk) contact op met de ouders omtrent hun onderhoudsplicht. Wanneer zij daar aan willen en kunnen voldoen is er geen reden voor de verlening van bijzondere bijstand.

Recht op bijzondere bijstand

Onder bepaalde voorwaarden kan op grond van artikel 12 Participatiewet bijzondere bijstand worden verleend voor (1) de kosten van levensonderhoud voor zover de jongerennorm daarin niet voorziet en (2) bijzondere kosten (= de reguliere bijzondere bijstand). Artikel 12 Participatiewet verwijst naar ‘een persoon van 18, 19 of 20 jaar’ en is daarmee van toepassing op alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden van wie één of beide partners 18, 19 of 20 jaar zijn.

De voorwaarden voor de verlening van de bijzondere bijstand zijn beschreven in artikel 12 Participatiewet. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm en hij of zij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:

  • 1.

    de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • 2.

    hij of zij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens ouders niet te gelde kan maken.

Voorbeelden waarin toepassing kan worden gegeven aar artikel 12 Participatiewet zijn:

  • -

    de ouders bevinden zich in het (verre) buitenland en zijn daar onbereikbaar;

  • -

    de ouders zijn overleden;

  • -

    de relatie tussen de jongere en de ouders is ernstig verstoord.

Hoogte bijzondere bijstand

De verstrekking van aanvullende bijzondere bijstand aan jongeren van 18, 19 of 20 jaar leidt ertoe dat de jongere twee uitkeringen krijgt: de algemene bijstand en een aanvullend deel bijzondere bijstand. In totaal maximaal tot de norm geldend voor mensen van 21 jaar of ouder en jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd (artikel 21 Participatiewet). De uiteindelijke hoogte van de bijzondere bijstand zal daarbij afgestemd moeten worden op de individuele omstandigheden van de jongere.

  • 3.3 Overbruggingsuitkeringen

Er kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt wanneer er sprake is van een onvoorzienbare en ernstige terugval in het inkomen. In het algemeen worden ‘normale’ overgangen van salaris naar uitkering en van uitkering naar uitkering niet als zodanige terugval aangemerkt. Wanneer belanghebbende bij aanvang van de algemene bijstand over onvoldoende middelen beschikt om de eerste maand in eigen levensonderhoud te voorzien (platzaksituatie), kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt. Dit doet zich voornamelijk voor bij mensen uit een voormalig asielzoekerscentrum en mensen die vanuit een inrichting naar zelfstandige huisvesting gaan.

De hoogte van de overbruggingsuitkering is de toepasselijke bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag en minus alle middelen en reeds betaalde lasten.

Hoofdstuk 4: Woonkosten

Woonkosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Uitgangspunt daarbij is dat het reguliere inkomen voorziet in de woonkosten. Er zijn echter andere situaties denkbaar waarbij de verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag aan de orde kan zijn.

  • 4.1 Woonkosten huurwoning

Normaliter kunnen huurders van woningen een beroep doen op huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag en daarmee in de woonkosten voorzien. In bepaalde situaties kan dit anders zijn, onder andere bij (1) huur hoger dan de huurtoeslaggrens en (1) huur die pas na de eerste dag van de maand ingaat, waarmee er (op grond van de regelgeving van de Belastingdienst) pas vanaf de eerste dag van de volgende maand recht is op huurtoeslag.

(1) Wanneer de huur van een woning hoger is dan de maximale huur voor huurtoeslag, bestaat er geen recht op huurtoeslag. In dat geval kan zolang als noodzakelijk, maar maximaal voor de duur van één jaar een woonkostentoeslag worden verstrekt. Men is daarbij verplicht actief en aantoonbaar stappen te ondernemen om te zorgen dat er woonruimte wordt verkregen die past bij de inkomenssituatie (bijvoorbeeld inschrijving bij diverse woningstichtingen en op de particuliere markt). Aan woonkostentoeslag wordt maximaal verstrekt: een bedrag gelijk aan de maximum huurtoeslag, vermeerderd met 100% van de resterende huur boven de huurtoeslaggrens.

(2) Wanneer de huur niet de volledige maand betreft kan er recht op bijzondere bijstand worden toegekend over die ‘gebroken periode’ (eerste maand). Het bedrag van de woonkostentoeslag wordt daarbij afgestemd op de huurtoeslag (naar rato).

  • 4.2 Woonkosten eigen woning

Bewoners van een eigen woning kunnen ook in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag. Daarmee wordt bereikt dat zij, nu er voor deze categorie geen recht bestaat op huurtoeslag, hetzelfde deel van hun inkomen aan woonkosten voldoen als huurders.

In eerste instantie dienen daarbij de woonkosten te worden vastgesteld. Bij de voor eigen rekening blijven hypotheekrente (nadat de teruggave van de Belastingdienst in aanmerking is genomen) worden de kosten die verband houden met de eigendom van de woning opgeteld. Hierbij wordt voor de bepaling van de laatstgenoemde kosten per maand uitgegaan van het (eerder door het NIBUD gehanteerde) bedrag van € 1,36 vermenigvuldigd met iedere € 1.000,00 aan WOZ-waarde van de woning.

Nadat de woonkosten op deze wijze zijn vastgesteld wordt de woonkostentoeslag afgestemd op de berekeningswijze van de huurtoeslag. Aan woonkostentoeslag wordt maximaal verstrekt een bedrag gelijk aan de maximum huurtoeslag, vermeerderd met 100% van de resterende woonkosten boven de huurtoeslaggrens.

De woonkostentoeslag wordt bij te hoge woonkosten, boven de huurtoeslaggrens, zolang als noodzakelijk, maar in principe maximaal voor de duur van één jaar verstrekt. Voorwaarde daarbij is dat men vanaf het begin omziet naar goedkopere huisvesting waarvan de kosten minder bedragen dan de huurtoeslaggrens.

Verlenging van de woonkostentoeslag is mogelijk, indien de betrokkene aan kan tonen dat men in redelijkheid geen goedkopere woonruimte heeft kunnen verkrijgen of wanneer één van de onderstaande situaties aan de orde is:

  • -

    de woning is voor betrokkene aangepast via de WMO of een andere regeling van de overheid;

  • -

    de medische noodzaak is vastgesteld middels een deskundigenrapport.

  • 4.3 Doorbetaling vaste lasten

De kosten van het aanhouden van een woning bij tijdelijk verblijf in een inrichting kunnen bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan opleveren. Onder voorwaarden kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verleend.

Gedurende een opname in een inrichting kan het noodzakelijk zijn dat men woonruimte aanhoudt. Bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten van de woning is mogelijk. Voorwaarde daarbij is dat de opname in de inrichting tijdelijk van aard is en de belanghebbende voornemens en in staat is na de opname terug te keren naar de betreffende woning. Gelet op de domiciliebepalingen van de Participatiewet dient, zodra duidelijk is dat terugkeer naar de woning niet aan de orde kan zijn, de bijzondere bijstand te worden stopgezet.

Indien de belanghebbende op het moment van opname in de inrichting algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt wordt in het algemeen de oorspronkelijk vastgestelde bijstandsnorm gehandhaafd tot en met de laatste dag van de tweede maand volgend op die waarin de opname in de inrichting plaatsvond. Vanzelfsprekend wordt hiermee bij de berekening van de bijzondere bijstand in de vaste lasten rekening gehouden.

De bijstand volgend op deze twee maanden wordt als volgt vastgesteld: (1) de van toepassing inrichtingsnorm (artikel 23 Participatiewet) wordt uitbetaald in de vorm van algemene bijstand en er wordt (2) bijzondere bijstand verstrekt in de vaste lasten. Op deze regel bestaat een grote uitzondering: bij een gedwongen opname in een inrichting wordt de te verstrekken bijstand verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand.

De verlening van bijzondere bijstand in de vaste lasten is in beginsel mogelijk indien de opnameperiode niet langer is dan één jaar. Staat vooraf vast dat de opname langer dan één jaar zal gaan duren, dan kan eventueel bijstand worden verleend gedurende de periode van huuropzegging. Bij een eigen woning voor de termijn van verkoop met een maximum van één jaar.

NB: Onder vaste lasten worden in deze paragraaf verstaan: huur of netto-hypotheekrente en energielasten. Afhankelijk van de individuele omstandigheden kunnen andere kosten in aanmerking worden genomen.

Hoofdstuk 5: Duurzame gebruiksgoederen / inrichtingskosten

  • 5.1 Inrichtingskosten

De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek, dan wel incidenteel, voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval die ertoe leiden dat de kosten niet uit (het inkomen ter hoogte van) de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht uit vermogen kunnen worden voldaan.

Wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen / inrichtingskosten zal doorverwijzing naar de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) voor het aangaan van een lening moeten plaatsvinden. Hierbij kan verlening van bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht, als genoemd in artikel 51 Participatiewet, aan de orde zijn.

Alleen voor mensen die als ‘nieuwkomer’ of ‘statushouder’ zijn aan te merken geldt een andere regeling. Zij worden voor het aangaan van een lening niet verwezen naar de GKB maar kunnen ten behoeve van de door hen te maken inrichtingskosten in aanmerking komen voor een lening van de gemeente.

Voor de maximale hoogte van de noodzakelijke kosten van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen wordt voor de volledige kosten van woninginrichting, zowel voor de leningen van de GKB als de door de gemeente te verstrekken leningen, uitgegaan van eigen normen. Met de in deze normen genoemde bedragen wordt men geacht een woning, met de noodzakelijk geachte duurzame gebruiksgoederen, te kunnen inrichten.

Te hanteren normen:

Alleenstaande € 3.000,00

Alleenstaande ouder € 3.750,00

Gehuwden (twee personen) € 3.750,00

Gehuwden (met meer dan twee personen) € 4.500,00

Bij meer dan drie ten laste komende kinderen, per kind € 250,00.

De looptijd van de geldleningen is maximaal 36 maanden. De geldlening dient gedurende de looptijd te worden afgelost met 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Indien en voor zover er gedurende 36 maanden regelmatig en volledig is voldaan en er sprake is van een restbedrag van de lening, wordt voor dit restbedrag kwijtschelding verleend.

  • 5.2 Witgoedregeling

Huishoudens die langdurig, langer dan drie jaren, zijn aangewezen op een inkomen op bijstandsniveau vormen vaak een financieel kwetsbare groep. Derhalve is besloten om deze groep in bepaalde kosten tegemoet te komen. Onder voorwaarden kunnen deze huishoudens in aanmerking komen voor bijzondere bijstand om niet voor de vervanging van een wasmachine, koelkast of gasfornuis.

Naast het drie-jaars-criterium gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    de aanvraag dient vooraf te worden ingediend onder overlegging van een prijsopgave;

  • -

    er dient geen sprake te zijn van een eerste aanschaf van het goed, maar van vervanging in verband met een defect;

  • -

    de aanschaf dient noodzakelijk te zijn;

  • -

    er dient daadwerkelijk tot aanschaf te worden overgegaan;

  • -

    voor een apparaat kan slechts één keer per acht jaar bijzondere bijstand op grond van deze regeling om niet worden verstrekt (gemiddelde levensduur).

Voor de vaststelling van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand dient aangesloten te worden bij de prijzenlijst van NIBUD. Voor de koelkast gaat het om de kosten van een exemplaar met een vriesvak en voor het gasfornuis om een 4-pits exemplaar met gasoven.

  • 5.3 Verhuiskosten

De kosten van een verhuizing behoren in beginsel tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor in principe geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Men wordt geacht voor dergelijke kosten te reserveren, dan wel een betalingsregeling te treffen. Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden waaruit de noodzakelijke kosten voortvloeien, kan bijzondere bijstand worden verleend. Het niet kunnen reserveren in verband met schulden levert op zich geen bijzondere omstandigheid op.

Indien er sprake is van noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden èn er onvoldoende reserveringsmogelijkheden zijn (geweest), dan kan bijzondere bijstand in de verhuiskosten worden verstrekt. Hierbij kan gedacht worden aan niet-voorzienbare verhuizingen.

Met betrekking tot medisch geïndiceerde verhuizingen geldt de WMO als voorliggende voorziening.

Indien en voor zover verlening van bijzondere bijstand aan de orde is bedraagt deze maximaal € 1.000,00.

Hoofdstuk 6: Overige kosten

  • 1.1 Kosten van een babyuitzet

De kosten van een babyuitzet worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend, die men geacht wordt uit het eigen inkomen te voldoen door middel van reservering vooraf dan wel achteraf (lening). Bijstandverlening in deze kosten is daarom in beginsel niet mogelijk.

Op grond van artikel 35 Participatiewet kan bijzondere bijstand worden verstrekt als de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In principe wordt de bijzondere bijstand in de kosten van een babyuitzet, wanneer de individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, éénmalig en om niet verstrekt.

De totale vergoeding is vastgesteld op (maximaal) het bedrag van het basispakket voor babyartikelen, zoals opgenomen in de NIBUD-lijst. Met dit totaalbedrag wordt men geacht alle noodzakelijke goederen te kunnen aanschaffen.

  • 1.2 Kosten kinderopvang op sociale en/of medische gronden

Kosten van kinderopvang die noodzakelijk worden geacht op medische en/of sociale gronden kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Dit zijn kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dat kan aan de orde zijn wanneer er sprake is van een partner die de dagelijkse zorg van de kinderen niet op zich kan nemen, de Belastingdienst geen kinderopvangtoeslag verstrekt en de situatie niet op een andere manier kan worden opgelost. Dit zijn zeer uitzonderlijke situaties die moeten worden aangetoond door recente deskundigenrapportages.

Voor de hoogte van de kosten van de kinderopvang wordt aangesloten bij de regels van de Belastingdienst. Tevens wordt aansluiting gezocht bij de ‘regeling aanvullende vergoeding kosten kinderopvang gemeente Westerkwartier 2019’.

Bij de berekening van de draagkracht wordt, in afwijking van de draagkrachtbepalingen zoals opgenomen in hoofdstuk 1, een andere berekening toegepast. Het uitgangspunt bij de berekening van de draagkracht is dat de aanvrager niet nadeliger uit is dan wanneer in een vergelijkbare situatie wel recht zou hebben bestaan op kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.

  • 1.3 Computer (laptop) voor minima

Scholen gaan er in de praktijk vanuit dat hun leerlingen thuis de beschikking hebben over een computer (laptop). Soms zijn ouders om financiële redenen niet in staat om een computer (laptop) te kopen. Om deze groep tegemoet te komen en om te zorgen dat deze kinderen kunnen meedoen op school is er de zogenaamde pc-regeling.

Doelgroep: minima met kinderen in groep 8 van het basisonderwijs of het eerste jaar van het voortgezet onderwijs;

Inkomen: het inkomen van de ouders mag niet hoger zijn dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

Vermogen: de vermogensgrens van artikel 34 Participatiewet is van toepassing;

Hoogte vergoeding: maximaal € 500,00 voor een computer (laptop) en printer (all-in-one);

Overig: wordt in principe eenmalig per gezin verstrekt, tenzij bijzondere omstandigheden aanwezig zijn.

NB: Bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden kan rekening gehouden worden met de eisen die de school stelt aan het gebruik van leermiddelen en de eventuele mogelijkheden die de school wat dit betreft aanbiedt (gebruik om niet, lening, etc).

  • 1.4 Reiskosten

De kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waar een betrokkene in beginsel zelf in dient te voorzien. Als gevolg van bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat deze kosten als bijzonder noodzakelijk moeten worden bestempeld en in principe voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • a.

    Reiskosten, medisch

Reiskosten in verband met geneeskundige behandelingen (verminderd met de eventuele vergoeding van een zorgverzekeraar) komen in principe in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Reiskosten in verband met bezoek aan een gezinslid die in het ziekenhuis of verpleeginrichting verblijft komen in principe voor bijzondere bijstand in aanmerking. Er wordt daarbij uitgegaan van de opgave van het aantal bezoeken van belanghebbende, met een maximum van één bezoek per dag.

De vergoeding wordt gebaseerd op de hoogte van het bedrag dat de Belastingdienst hanteert bij gebruik eigen auto (€ 0,19 per kilometer) of de kosten van openbaar vervoer. Daarnaast worden parkeerkosten vergoed tot maximaal € 5,00 per bezoek.

  • b.

    Reiskosten bezoek aan gedetineerden

Voor deze kosten, gemaakt door gezinsleden, kan bijzondere bijstand worden verleend voor de tot het gezin van de gedetineerde behorende familieleden (partner, kind en ouders die hetzelfde hoofdverblijf hebben). Er wordt daarbij uitgegaan van maximaal twee bezoeken per maand van naaste familieleden, waarmee de (familie-)band met de gedetineerde kan worden onderhouden.

De vergoeding wordt gebaseerd op de hoogte van het bedrag dat de Belastingdienst hanteert bij gebruik eigen auto (€ 0,19 per kilometer) of de kosten van openbaar vervoer. Daarnaast worden parkeerkosten vergoed tot maximaal € 5,00 per bezoek.

  • c.

    Reiskosten studerende kinderen jonger dan 18 jaar

In reiskosten in verband met studie (met name MBO) of het volgen van voortgezet onderwijs op grote afstand van de woonplaats (met name ISK) kan bijzondere bijstand worden verleend tot maximaal 100% van de kosten van het openbaar vervoer. Dit kan aan de orde zijn wanneer er geen recht is op een voorziening van DUO (OV) of de Stichting Provinciaal Studiefonds. Of wanneer door omstandigheden de reiskosten dusdanig hoog zijn, dat niet gevraagd kan worden, dat deze kosten uit het inkomen worden betaald.

  • 1.5 Kosten rechtshulp en griffierecht

De eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en de bijbehorende griffierechten worden tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Wanneer op grond van een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand rechtshulp is verleend kan de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp worden aangenomen en kan voor de eigen bijdrage en de bijbehorende griffierechten bijzondere bijstand worden verleend.

Normaliter kan iemand voor rechtsbijstand in eerste instantie contact opnemen met het juridisch loket. Bij dit loket kan men worden verwezen naar een advocaat. Hierbij geeft het juridisch loket een verwijsbrief (diagnosedocument) af. In dit document staat waarom de jurist van het juridisch loket vindt dat de ondersteuning door een advocaat nodig is. Met dit document krijgt men hoogstwaarschijnlijk een korting van € 55,00 op de eigen bijdrage. Ook wanneer er voor wordt gekozen om niet eerst het juridisch loket te raadplegen wordt het bedrag van de bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand verlaagd met een bedrag van € 55,00.

Kosten die samenhangen met een veroordeling van de bijstandsaanvrager in de proceskosten van de wederpartij komen niet voor bijstandverlening in aanmerking.

Wanneer de aanvrager niet in aanmerking komt voor een toevoeging dient een afweging te worden gemaakt over de noodzaak van de kosten.

  • 1.6 Kosten van beschermingsbewind, mentorschap en curatele

In geval van beschermingsbewind brengt de bewindvoerder normaliter voor de werkzaamheden een vergoeding in rekening. De in rekening te brengen vergoeding bedraagt maximaal de landelijk vastgestelde tarieven van het LOK.

Normaliter heeft een bewindvoerder alleen recht op een beloning wanneer de rechter aangeeft dat de beloning anders wordt geregeld dan in artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bijzondere bijstand kan alleen worden toegekend wanneer uit een uitspraak van de rechter naar voren komt dat de kosten overeenkomstig de normen van het LOK in rekening mogen worden gebracht.

Voor de tarieven wordt verwezen naar de regeling ‘Beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’.

Voor de kosten van intake en de overige aangetoonde kosten kan eveneens bijzondere bijstand worden verleend.

  • 1.7 Eigen bijdragen CAK

Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een uniform tarief van € 19,00 euro per maand voor de eigen bijdrage aan Wmo-voorzieningen. Het zogenaamde 'abonnementstarief' van € 19,00 euro per maand geldt voor iedereen die een beroep doet op de voorzieningen (algemeen gebruikelijk). Daarmee is er vanaf 1 januari 2020 geen sprake van bijzondere noodzakelijke kosten en is verlening van bijzondere bijstand niet aan de orde.

  • 1.8 Naturalisatie en verlengen verblijfsvergunning

Voor legeskosten wordt in principe geen bijzondere bijstand verleend aangezien het gaat om kosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan bijstand worden verleend.

Voor verlening van bijzondere bijstand komen de kosten voor een eerste aanvraag of verlenging van een verblijfsvergunning in aanmerking. Wanneer bijzondere bijstand wordt verstrekt worden de voor een Nederlands identiteitsbewijs geldende kosten in mindering gebracht. Die kosten worden namelijk door iedere Nederlander gemaakt (algemeen gebruikelijk).

De kosten die zijn verbonden aan naturalisatie komen in principe niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking. Het gaat in deze immers om kosten die gepaard gaan met een vrijwillige keuze.

  • 1.9 Kosten boekhoudverslagen zelfstandigen

Bij aanvragen en bij heronderzoeken in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 dient door zelfstandigen veelal een boekhoudverslag te worden aangeleverd. Vanwege liquiditeitsproblemen is men regelmatig niet in staat de boekhouder te betalen en de vereiste boekhouding aan te leveren. In die gevallen dient een aanvraag te worden afgewezen of kan het inkomen en daarmee het recht op bijstand van de zelfstandige (achteraf) niet worden vastgesteld.

Om dit probleem te ondervangen kan voor de kosten van een boekhoudverslag bijzondere bijstand worden verstrekt. Hierbij wordt uitgegaan van een richtprijs van € 600,00 voor het opstellen van een boekhoudverslag over één jaar.

De bijzondere bijstand in deze kosten wordt in eerste instantie in de vorm van leenbijstand verstrekt. Wanneer naderhand blijkt dat het inkomen minimaal is geweest kan de bijzondere bijstand omgezet worden in om niet. Blijkt achteraf dat er sprake is geweest van draagkracht dan kan de verstrekte bijzondere bijstand geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 1.10 Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Het kan voor een zelfstandige noodzakelijk zijn om gedurende de uitkeringsperiode een reeds afgesloten arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te houden. Dit mede om te voorkomen dat deze na beëindiging van de uitkering wordt geconfronteerd met acceptatieproblemen of ongunstige voorwaarden.

De kosten die aan zelfstandige moet maken voor een verzekering tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid zijn aan te merken als bijzonder noodzakelijke kosten en kunnen daarom voor bijstandverlening in aanmerking komen.

  • 1.11 Begrafenis- of crematiekosten

De noodzakelijk te achten kosten van begrafenis of crematie behoren voor de overledene tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten dienen te worden bestreden uit de voorliggende voorzieningen, zoals de nalatenschap, een uitvaartverzekering of een overlijdensuitkering. Wanneer deze kosten hieruit niet bestreden kunnen worden, komen ze voor rekening van degene die opdracht geeft tot de begrafenis of crematie.

De eventuele erfgenamen zijn gehouden uit de nalatenschap de schulden, waaronder de kosten van de uitvaart, te voldoen.

Wanneer er geen erfgenamen zijn of wanneer deze weigeren de begrafenis of crematie te verzorgen, dan is de gemeente op grond van de Wet op de lijkbezorging verplicht te zorgen voor de lijkbezorging. Deze wet wordt uitgevoerd door het team inwonerszaken. Wanneer de Wet op de lijkbezorging is toegepast, is bijzondere bijstand in deze kosten niet meer mogelijk aangezien er in de kosten in voorzien.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van het college van de gemeente Westerkwartier,

d.d. 4 mei 2020.

A. Van der Tuuk, burgemeester

A. Schulting, secretaris