Regionale Huisvestingsverordening Waterland 2020

Geldend van 29-12-2023 t/m heden

Intitulé

Regionale Huisvestingsverordening Waterland 2020

De raad van de gemeente Waterland,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van ;

overwegende dat in de Stadsregio Amsterdam als sinds een groot aantal jaren sprake is van schaarste;

gelet op de Huisvestingswet 2014

BESLUIT

Vast te stellen de navolgende Regionale Huisvestingsverordening Waterland 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanbodinstrument: een aanbodinstrument als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, waarop door corporaties woonruimte, aangewezen in artikel 2.1.1 te huur wordt aangeboden;

  • b.

    Basisadministratie: de basisadministratie bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen;

  • c.

    Bezettingsnormen: de in artikel 2.3.5 vastgestelde voorrangsregels;

  • d.

    Bindingscriterium: bindingscriterium op grond van artikel 2.4.5 gesteld aan woningzoekenden, om in aanmerking te komen voor voorrang bij de verlening van een huisvestingsvergunning;

  • e.

    Burgemeester en wethouders: het College van burgemeester en wethouders;

  • f.

    Complex: een aaneengesloten groep woonruimten die door burgemeester en wethouders is aangewezen;

  • g.

    COA-voorziening: als bedoeld in artikel 2 van de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers;

  • h.

    Corporaties: toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70, eerste lid van de Woningwet die werkzaam zijn in één of meer gemeenten van de Stadsregio Amsterdam;

  • i.

    DAEB-norm: het in artikel 4, eerste lid aanhef en onder a, van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting genoemde bedrag, of, als Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (kamerstuk dossiernummer 32769) in werking is getreden: de inkomensgrens bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Woningwet;

  • j.

    Directe bemiddeling: het rechtstreeks aan een woningzoekende aanbieden van woonruimte zonder dat die woonruimte via het aanbodinstrument te huur is aangeboden;

  • k.

    Huishouden: een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;

  • l.

    Huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet;

  • m.

    Huurprijs: de prijs die bij huur of verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte of standplaats voor een woonwagen, uitgedrukt in een bedrag per maand berekend volgens het woningwaarderingstelsel behorende bij het Besluit huurprijzen woonruimte;

  • n.

    Indicatie: een beoordeling van de mate van zelfredzaamheid van een woningzoekende, gemaakt door burgemeester en wethouders of een door hen aan te wijzen adviseur, ter voorbereiding van een door hen te nemen beslissing op een aanvraag om een huisvestingsvergunning;

  • o.

    Inkomen: rekeninkomen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i van de Wet op de huurtoeslag;

  • p.

    Inschrijfduur: de inschrijfduur bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid;

  • q.

    Inschrijving: het ingeschreven staan als woningzoekende;

  • r.

    instelling voor maatschappelijke opvang: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • s.

    liberalisatiegrens: het huurbedrag genoemd in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de huurtoeslag;

  • t.

    mantelzorg: mantelzorg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel b van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • u.

    Onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet;

  • v.

    Ontvangende regiogemeente: de regiogemeente waarnaar een houder van een urgentieverklaring wil verhuizen, als bedoeld in artikel 2.6.4, derde lid;

  • w.

    Onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en toilet.

  • x.

    passende woonruimte: woonruimte die voldoet aan het in artikel 2.6.3, eerste lid, bedoelde zoekprofiel;

  • y.

    passendheidscriterium: passendheidscriterium op grond van artikel 2.3.4, tweede lid of vierde lid gesteld aan woningzoekenden, om in aanmerking te komen voor voorrang bij de verlening van een huisvestingsvergunning;

  • z.

    peildatum: de door burgemeester en wethouders vast te stellen datum, bedoeld in artikel 2.6.8, tweede lid;

  • aa.

    Platform: het Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad.

  • bb.

    rangordecriterium: een rangordecriterium als bedoeld in artikel 2.3.8;

  • cc.

    regiogemeenten: de gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio;

  • dd.

    Regioraad: het algemeen bestuur van de Stadsregio Amsterdam.

  • ee.

    Rekenhuur: de prijs die bij huur en verhuur per maand is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte zoals omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

  • ff.

    Student: studenten als bedoeld in artikel 7:274 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek alsmede voltijdspromovendi bij binnen het gebied van de woningmarktregio gevestigde universiteiten;

  • gg.

    Studentenwoning: woonruimte krachtens de daarop betrekking hebbende huurovereenkomst bestemd voor studenten indien:

    • i.

      in de huurovereenkomst is bepaald dat de woonruimte na beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een student zal worden verhuurd; en,

    • ii.

      die woonruimte door het college van burgemeester en wethouders in de regiogemeente waarin de woonruimte is gelegen na overleg met de eigenaar is erkend als studentenwoning;

  • hh.

    Stuurgroep Wonen: het overleg bestaande uit een vertegenwoordiging van burgemeester en wethouders van de regiogemeenten en de binnen de woningmarktregio actieve corporaties;

  • ii.

    SV-urgentieverklaring: een urgentieverklaring waarmee een woningzoekende is ingedeeld in de in artikel 2.6.8, eerste lid aanhef en onder c bedoelde urgentiecategorie;

  • jj.

    Toeristische verhuur: het bieden van (kleinschalige) kortstondige overnachtings-, verblijfs-, vakantie-, recreatieverhuur van (delen van) objecten, zoals woningen, gebouwen en woonboten, met een planologische niet voor vakantieverhuur bedoelde functie, zoals een woonfunctie.

  • kk.

    Traditionele doelgroep: de groep (degenen) die volgens de bepalingen in artikel 18 van de voormalige Woonwagenwet voor een bewonersverklaring in aanmerking kon (konden) komen;

  • ll.

    urgentieverklaring: de beschikking, verleend door burgemeester en wethouders van een tot de woningmarktregio behorende gemeente, waarmee een woningzoekenden in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet wordt ingedeeld;

  • mm.

    vergunninghouders: de vergunninghouders als bedoeld in artikel 28 van de Huisvestingswet 2014;

  • nn.

    voorliggende voorziening: een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn;

  • oo.

    Wet: de Huisvestingswet 2014;

  • pp.

    Woningmarktregio: de woningmarktregio gevormd door de gemeenten Amsterdam die bestaat uit de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang.

  • qq.

    Woning: zelfstandige woonruimte;

  • rr.

    Woningruil: ruil waarbij twee of meer huishoudens zich daadwerkelijk vestigen in elkaars woning;

  • ss.

    Woningtype: de ingevolge het bepaalde in artikel 2.6.3, tweede lid, in het zoekprofiel van een urgentieverklaring op te nemen categorie woonruimte;

  • tt.

    Woongroep: een samenlevingsverband bestaande uit tenminste drie personen tussen wie geen familierechtelijke relatie bestaat.

  • uu.

    Woonoppervlak: het gezamenlijk oppervlak van de vertrekken zoals dat wordt berekend volgens het Besluit huurprijzen woonruimte.

  • vv.

    Woonpunten: het totaal van punten dat door een woningzoekende wordt opgebouwd, bestaande uit maximaal vier soorten punten: wachtpunten, zoekpunten, situatiepunten en startpunten;

  • ww.

    Woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

  • xx.

    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • yy.

    Zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte;

  • zz.

    zelfredzaamheid: het naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zelfstandig redzaam zijn om zelfstandig te kunnen wonen;

  • aaa.

    Zelfstandige huurwoning: zelfstandige woonruimte, welke verhuurd wordt;

  • bbb.

    Zoekgebied: het zoekgebied als bedoeld in artikel 2.6.3, derde lid en artikel 2.6.4;

  • ccc.

    Zoekprofiel: het zoekprofiel als bedoeld in artikel 2.6.3, eerste lid.

Hoofdstuk 2 Verdeling van woonruimte

AFDELING I WOONRUIMTEVERDELING

Paragraaf 1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Werkingsgebied

  • 1. Het bepaalde in deze afdeling is van toepassing in de gemeente Waterland.

  • 2. In het gebied bedoeld in het eerste lid worden als woonruimten als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de wet aangewezen alle zelfstandige huurwoningen met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is het bepaalde in deze afdeling niet van toepassing op:

    • a.

      onzelfstandige woonruimte en woonruimte gebruikt voor inwoning;

    • b.

      Woonschepen;

    • c.

      Woonruimte als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder a tot en met c, van de Leegstandwet;

    • d.

      studentenwoningen.

    • e.

Artikel 2.1.2 Reikwijdte vergunningplicht

  • 1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 2.1.1 voor bewoning in gebruik te nemen zonder huisvestingsvergunning.

  • 2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 2.1.1 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Paragraaf 2 Toelating tot het aangewezen deel van de woningmarkt

Artikel 2.2.1 Toelatingscriteria

Om in aanmerking te komen voor een huisvestingsvergunning dient de woningzoekende te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    tenminste één van de leden van het huishouden van de woningzoekende is niet minderjarig als bedoeld in artikel 1:233 van het Burgerlijk Wetboek;

  • b.

    de leden van het huishouden van de woningzoekende bezitten de Nederlandse nationaliteit of worden op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander behandeld of zijn vreemdeling en verblijven rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, a t/m e en l van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 2.2.2 Aanvullend toelatingscriterium particuliere huurvoorraad

  • 1. In aanvulling op de voorwaarden genoemd in artikel 2.2.1 geldt om toegelaten te worden tot de woonruimten waarop het bepaalde in paragraaf 4 van toepassing is de volgende voorwaarde: het inkomen van het huishouden bedraagt maximaal € 43.000.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt bij aanvang van het kalenderjaar 2016 en elk daarop volgende kalenderjaar geacht te zijn verhoogd met het percentage waarmee in het daaraan voorafgaande kalenderjaar het Europees geharmoniseerde prijsindexcijfer voor consumentenprijzen is gestegen.

Artikel 2.2.3 Aanbieden van woonruimte

  • 1. Corporaties bieden hun voor verhuur beschikbare woonruimten eenduidig en transparant te huur aan via een aanbodinstrument of via meerdere aanbodinstrumenten.

  • 2. Bij het aanbieden van woonruimte wordt vermeld aan welke eisen de woningzoekende moet voldoen om in aanmerking te komen voor de aangeboden woonruimte.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op directe bemiddeling.

Artikel 2.2.4 Woningzoekenden en inschrijving

  • 1. Personen van 18 jaar en ouder kunnen zich als woningzoekende inschrijven in één of meerdere aanbodinstrumenten in de woningmarktregio. De inschrijving in het in de woningmarktregio gebruikte aanbodinstrument geldt als inschrijving in elk in de regio gebruikt aanbodinstrument.

  • 2. De inschrijfduur is gelijk aan de periode dat men als woningzoekende ingeschreven staat.

  • 3. De inschrijving eindigt nadat een woningzoekende als huurder woonruimte aangewezen in artikel 2.1.1 in gebruik heeft genomen, waarbij alle aan de inschrijving verbonden woonpunten vervallen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid eindigt een inschrijving niet, en blijven de opgebouwde wachtpunten behouden:

    • a.

      indien een jongere een jongerenwoning in gebruik heeft genomen met een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 274c van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b.

      indien een huurder na 1 juli 2016 een woonruimte in gebruik heeft genomen met een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 271, eerste lid, tweede volzin, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en,

  • 5. Na beëindiging van een inschrijving als bedoeld in het tweede lid kan een woningzoekende zich opnieuw inschrijven in een in de regio gebruikt aanbodinstrument.

Artikel 2.2.5 Voorwaarden aan inschrijving via het aanbodinstrument

Door of namens de corporatie die verantwoordelijk is voor een aanbodinstrument kunnen voorwaarden aan de in het eerste lid bedoelde inschrijving worden verbonden. De voorwaarden zijn openbaar en te raadplegen via de website van het aanbodinstrument.

Artikel 2.2.6 Aanvraag vergunning en in te dienen bescheiden

  • 1. Op een aanvraag om een huisvestingsvergunning beslissen burgemeester en wethouders.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      meest recente inkomensgegevens van de woningzoekende, verstrekt door diens werkgever, uitkeringsinstantie of pensioeninstantie dan wel de meest recente aanslag inkomstenbelasting of een accountantsverklaring indien aanvrager zelfstandig werkzaam is;

    • b.

      een uittreksel uit de basisadministratie van de woonplaats van aanvrager; en,

    • c.

      een kopie van een geldig verblijfsdocument indien de woningzoekende en de overige leden van het huishouden waarop de aanvraag betrekking heeft niet de Nederlandse nationaliteit bezitten.

  • 3. De aanvrager kan gevraagd worden een geldig identiteitsbewijs van alle leden van het huishouden waarop de aanvraag betrekking heeft, te tonen.

  • 4. Indien aanvrager een huisvestingsvergunning aanvraagt voor woonruimte als bedoeld in artikel 2.4.4, tweede lid, eerste kolom, derde rij, dient de aanvraag tevens vergezeld te gaan van een indicatie op basis waarvan beoordeeld kan worden of de specifieke eigenschappen van de woonruimte tegemoetkomen aan de verminderde zelfredzaamheid van één of meerdere leden van het huishouden.

  • 5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere gegevens te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen.

Artikel 2.2.7 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na datum van indiening op de aanvraag voor een huisvestingsvergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beslistermijn eenmalig te verlengen met vier weken.

Artikel 2.2.8 Gegevens op vergunning

  • 1. De beschikking op de aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      de persoonsgegevens van de aanvrager;

    • b.

      de samenstelling van het huishouden dat de woonruimte wil betrekken;

    • c.

      het adres van de woonruimte waar de aanvraag betrekking op heeft;

    • d.

      het voorschrift houdende dat binnen vier weken na verlening van de vergunning de woonruimte in gebruik wordt genomen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in de beschikking tevens opnemen dat de vergunning slechts geldig is indien het gehele huishouden waarvoor de vergunning is verleend, de woonruimte betrekt.

Paragraaf 3 Toewijzing en vergunningverlening corporatiewoningen

Artikel 2.3.1 Reikwijdte paragraaf 3

Het bepaalde in deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op ingevolge artikel 2.1.1 aangewezen woonruimte die eigendom is van een corporatie.

Artikel 2.3.2 Weigeringsgronden van de huisvestingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de huisvestingsvergunning indien:

    • a.

      het huishouden niet voldoet aan de toelatingscriteria genoemd in artikel 2.2.1;

    • b.

      het huishouden al in het bezit is van een huisvestingsvergunning;

    • c.

      het huishouden op grond van het bepaalde in artikel 2.4.6 niet voor de huisvestingsvergunning in aanmerking komt;

    • d.

      het niet aannemelijk is dat het huishouden de woonruimte in gebruik zal nemen; of,

    • e.

      de corporatie, gelet op haar taak als toegelaten instelling of haar belang als verhuurder, daaronder mede begrepen haar verantwoordelijkheid voor de bescherming van de belangen van de overige huurders en voor de waarborging van het woongenot, redelijkerwijs het sluiten van een huurovereenkomst met aanvrager heeft kunnen weigeren.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning indien geen van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden zich voordoen.

Artikel 2.3.3 Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    het huishouden de in de vergunning vermelde woonruimte niet binnen de genoemde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de houder van de vergunning verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 2.3.4 Passendheidscriteria: voorrang gelet op de aard, grootte en prijs van woonruimte

  • 1. Als categorieën woonruimte als bedoeld in artikel 11 van de wet worden aangewezen de categorieën woonruimte beschreven in kolom 1 van de in het tweede lid opgenomen tabel.

  • 2. Bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor woonruimte die behoort tot een in kolom 1 genoemde categorie woonruimte wordt voorrang gegeven aan de categorieën woningzoekenden genoemd in kolom 2 achter de desbetreffende categorie woonruimte.

    Kolom 1: Categorie woonruimte (labels)

    Kolom 2: Categorie woningzoekenden (voorrangsgroepen)

    Woonruimte in het bijzonder

    geschikt voor de huisvesting van

    senioren

    huishoudens waarvan één lid tenminste

    de leeftijd van 55 jaar of ouder

    heeft bereikt. Indien er geen huishouden

    dat voldoet aan het in de eerste zin

    bepaalde voor de woonruimte in

    aanmerking komt, wordt voorrang gegeven

    aan het huishouden met een lid dat de

    leeftijd van 55 jaar het dichtst benadert.

    Woonruimte in het bijzonder

    geschikt voor de huisvesting van

    jongeren

    huishoudens bestaande uit één

    persoon, zijnde een jongere

    met een leeftijd tot 28 jaar die geen

    student is.

    Woonruimte in het bijzonder

    geschikt voor de huisvesting van

    personen met verminderde

    zelfredzaamheid

    huishoudens in het bezit van een indicatie

    waaruit blijkt dat de specifieke

    eigenschappen van de woonruimte tegemoetkomen aan de verminderde zelfredzaamheid van één of meerdere

    leden van het huishouden

    Woonruimte gelet op de

    huurprijs in het bijzonder geschikt voor

    de huisvesting van huishoudens met

    een laag inkomen

    Huishoudens met een laag inkomen als

    bedoeld in lid 3.

    Woonruimte gelet op de

    huurprijs in het bijzonder geschikt voor

    de huisvesting van huishoudens met

    een hoger inkomen

    Huishoudens met een hoger inkomen

    als bedoeld in lid 3

  • 3. Huishoudens met een laag inkomen zijn huishoudens met een inkomen tot een nader, bij het te huur aanbieden van woonruimte, door burgemeester en wethouders te bepalen hoogte. Huishoudens met een hoog inkomen zijn huishoudens met een inkomen boven een nader, bij het te huur aanbieden van woonruimte, door burgemeester en wethouders te bepalen hoogte.

  • 4. Als categorie woonruimte als bedoeld in artikel 11 van de wet wordt voorts aangewezen: woonruimte in het bijzonder geschikt voor de huisvesting van grote huishoudens.

  • 5. Voorts is bij het verlenen het bepaalde in Bijlage 2 van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Een minderjarig kind behoort voor de toepassing van dit artikel tot het huishouden van woningzoekende als het als ingezetene op het woonadres van woningzoekende staat ingeschreven in de basisregistratie personen of, in geval van co-ouderschap, aantoonbaar tenminste drie hele dagen per week bij woningzoekende woont.

Artikel 2.3.5 Voorrang (mede) vanwege lokale binding

  • 1. Bij de verlening van huisvestingsvergunningen komen alle zelfstandige huurwoningen met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens in eigendom van corporaties of woonruimten als bedoeld in artikel 2.1.1 in aanmerking voor voorrang voor woningzoekenden met lokale binding voor ten hoogste de in het derde lid gestelde limiet.

  • 2. Onder woningzoekenden met lokale binding wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan:

    • a.

      woningzoekenden met maatschappelijke binding: indien de woningzoekende de afgelopen zes jaar onafgebroken ingezetene is van de gemeente waar de woonruimte is gelegen dan wel daar gedurende de afgelopen tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene van is geweest ;

    • b.

      woningzoekenden met economische binding: indien de woningzoekende werkt bij een bedrijf in de gemeente en een arbeidscontract heeft voor minimaal 1 jaar en voor tenminste 18 uur per week;

    • c.

      lokale starters: indien de woningzoekenden geen zelfstandige huur- of koopwoning leeg achterlaten en de afgelopen zes jaar ingezetene is van de gemeente waar de woonruimte is gelegen dan wel daar gedurende de afgelopen tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente is geweest of werkt bij een bedrijf in de gemeente en een arbeidscontract heeft voor minimaal 1 jaar en voor tenminste 18 uur per week;

    • d.

      lokale doorstromers: indien de woningzoekende een zelfstandige huur- of koopwoning leeg achter laat in de gemeente;

    • e.

      doorstromers: huishoudens die een voor verhuur bestemde zelfstandige huurwoning die eigendom is van een corporatie achterlaten om te verhuizen naar een beter passende woning, met als uitgangspunt van groot naar beter.

    • f.

      jongeren: huishoudens waarvan alle volwassen personen een leeftijd hebben van ten minste 18 en ten hoogste 27 jaar die de afgelopen zes jaar ingezetene is van de gemeente waar de woonruimte is gelegen dan wel daar gedurende de afgelopen tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente is geweest of werkt bij een bedrijf in de gemeente en een arbeidscontract heeft voor minimaal 1 jaar en voor tenminste 18 uur per week;

    • g.

      woningzoekenden die werken in de gemeente (zoals politieagenten, onderwijzend personeel, verpleegkundigen en brandweerlieden) die bijdragen aan de versterking van de economische structuur en de duurzame ontwikkeling van deze regio.

  • 3. De verlening van huisvestingsvergunningen met toepassing van voorrang op grond van regionale en lokale binding wordt toegepast binnen de limieten als bepaald in artikel 14, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 6s van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de toepassing van het tweede lid.

Artikel 2.3.6 Algemene volgordebepaling

  • 1. Indien woonruimte te huur wordt aangeboden via een aanbodinstrument wordt de volgorde waarin de woningzoekenden die op het aanbod gereageerd hebben in aanmerking komen voor een huisvestingsvergunning bepaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.4.6 tot en met 2.4.8.

  • 2. Voor een huisvestingsvergunning komen achtereenvolgens de volgende groepen woningzoekenden in aanmerking:

    • a.

      de woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke passendheids- en bindingscriteria;

    • b.

      de woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke passendheidscriteria;

    • c.

      de woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke bindingscriteria;

    • d.

      de overige woningzoekenden.

  • 3. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing als op de te huur aangeboden woonruimte het in artikel 2.4.4, vierde lid, opgenomen passendheidscriterium van toepassing is.

Artikel 2.3.6a Bijzondere volgordebepaling

  • 1. Het bepaalde in dit artikel is van toepassing als op te huur aangeboden woonruimte het in artikel 2.3.4, vierde lid, opgenomen passendheidscriterium van toepassing is.

  • 2. Voor een huisvestingsvergunning komen achtereenvolgens de volgende groepen woningzoekenden in aanmerking:

    • a.

      woningzoekende in bezit van een urgentieverklaring wegens stadsvernieuwing;

    • b.

      woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke bindingscriteria en wier huishouden mede bestaat uit drie of meer inwonende kinderen jonger dan 18 jaar;

    • c.

      woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke bindingscriteria en wier huishouden mede bestaat uit tenminste één inwonend kind jonger dan 18 jaar;

    • d.

      woningzoekenden wier huishouden mede bestaat uit drie of meer inwonende kinderen jonger dan 18 jaar;

    • e.

      woningzoekenden wier huishouden mede bestaat uit tenminste één inwonend kind jonger dan 18 jaar;

    • f.

      overige woningzoekenden.

Artikel 2.3.7 Bijzondere volgorde in geval van loting

  • 1. In afwijking van artikel 2.3.6a kan de volgorde van woningzoekenden die op het aanbod hebben gereageerd worden bepaald door loting.

  • 2. De loting wordt door de corporatie op elektronische of andere geschikte wijze geregeld. Daarbij heeft elk deelnemende woningzoekende een gelijke kans op elke plek in de totale rangorde.

  • 3. Per kalenderjaar wordt in de gehele regio ten hoogste 15 % van de door corporaties aangeboden woonruimten aangewezen als categorie waarop het rangordecriterium loting van toepassing is en per gemeente op ten hoogste 20 procent.

Artikel 2.3.8 Directe bemiddeling

  • 1. Houders van een urgentieverklaring als bedoeld in paragraaf 6, met uitzondering van houders van een urgentieverklaring wegens stadsvernieuwing als bedoeld in artikel 2.6.8, tweede lid, krijgen een woning via directe bemiddeling.

  • 2. De houders van een urgentieverklaring, verleend ter indeling in één van de in artikel 2.6.6 genoemde gronden, worden geacht te voldoen aan de bindingscriteria.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de procedure bij directe bemiddeling.

Artikel 2.3.9 Bijzondere gevallen

Op verzoek van corporaties kan bij de huisvesting van huishoudens in bijzondere gevallen die voldoen aan de volgende voorwaarden, direct bemiddeld worden:

  • a.

    het betreft de huisvesting van huishoudens wier specifieke situatie vraagt om een oplossing op maat, welke niet kan worden geboden met toepassing van het bepaalde in deze verordening;

  • b.

    het aantal huisvestingen op grond van dit artikel bedraagt per regiogemeente per kalenderjaar ten hoogste vijf procent van de met toepassing van het bepaalde in deze verordening te verhuren woonruimte;

  • c.

    de huisvestingen op grond van dit artikel worden geregistreerd en jaarlijks gerapporteerd aan de Stuurgroep Wonen. Daarbij wordt de Stuurgroep Wonen in ieder geval medegedeeld hoeveel gevallen het per regiogemeente betrof.

Paragraaf 4 Toewijzing op basis van punten

Artikel 2.4.1 Toewijzing woonruimte op basis van punten

  • 1. Vanaf de datum van inschrijving bij een eerste aanbodinstrument als bedoeld in artikel 2.2.4 bouwt een woningzoekende woonpunten op die relevant zijn voor de volgorde van toewijzing van woonruimte.

  • 2. Woonpunten worden opgebouwd in de volgende categorieën:

    Type punt en opbouw

    Voorwaarden voor opbouwen inzet punten

    Wachtpunten: opbouw één punt per jaar, bij

    deel van een jaar naar rato berekend.

    Er geldt geen maximum aantal punten.

    Woningzoekende heeft een geldige inschrijving

    bij een aanbodinstrument.

    Zoekpunten: opbouw één punt per kalender-

    maand met een maximum van dertig

    punten. Een woningzoekende kan ingevolge

    artikel 2.4.8 punten opbouwen en verliezen.

    Woningzoekende reageert in een kalender-

    maand tenminste vier keer op een conform

    artikel 2.8.1 passende woonruimte.

    Situatiepunten: opbouw één punt per

    verstreken maand vanaf de datum

    toekenning verklaring, met een maximum

    van twaalf punten. Situatiepunten zijn

    maximaal drie jaar geldig, tenzij verlenging

    is toegekend.

    Woningzoekende heeft een geldige verklaring

    ‘opbouw situatiepunten’. Situatiepunten

    kunnen worden ingezet bij 50% van de jaarlijks aangeboden woonruimten.

    Situatiepunten voor jongeren: opbouw

    één punt per verstreken maand vanaf de

    datum toekenning verklaring, met een

    maximum van twaalf punten. Situatiepun-

    ten zijn maximaal drie jaar geldig, tenzij

    verlenging is toegekend.

    Woningzoekende heeft een geldige verklaring

    ‘opbouw situatiepunten voor jongeren’.

    Situatiepunten voor jongeren kunnen worden

    ingezet bij 50% van de jaarlijks aangeboden

    woonruimten.

    Startpunten voor jongeren: 10 startpunten.

    Startpunten zijn maximaal 2,5 jaar geldig.

    Woningzoekende heeft een geldige verklaring startpunten. Startpunten kunnen alleen

    worden ingezet voor woonruimte in de eigen

    gemeente.

Artikel 2.4.2 Opbouw en afname van zoekpunten

  • 1. Zoekpunten worden opgebouwd met één punt per kalendermaand indien een woningzoekende in de betreffende kalendermaand ten minste vier keer op een conform artikel 2.4.4 passende woonruimte heeft gereageerd, tot een maximum van dertig zoekpunten.

  • 2. Op opgebouwde zoekpunten komen zoekpunten in mindering als volgt:

    • a.

      Voor iedere maand waarin een woningzoekende niet reageert op passende woonruimte volgt één punt aftrek;

    • b.

      Bij weigering van of niet reageren op een uitnodiging voor bezichtiging van een woonruimte waarop een woningzoekende heeft gereageerd volgt één punt aftrek;

    • c.

      Bij afmelding van een afgesproken bezichtiging vóór het tijdstip van de bezichtiging, volgt één punt aftrek;

    • d.

      Bij weigering van of niet reageren op een aangeboden woning door een woningzoekende volgt één punt aftrek;

    • e.

      Bij niet op komen dagen bij een bezichtiging na aanvaarding van een uitnodiging door een woningzoekende trekken burgemeester en wethouders alle zoekpunten in;

    • f.

      Bij de tweede weigering van een aangeboden woning door een woningzoekende trekken burgemeester en wethouders alle zoekpunten in.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt een zoekpuntensaldo niet lager dan nihil.

  • 4. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels over de toepassing dit artikel.

Artikel 2.4.3. Nadere regels en hardheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin regels en besluiten met betrekking tot woonpunten naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken.

Artikel 2.4.4 Aanvraag om een verklaring opbouw situatiepunten

  • 1. Een verklaring opbouw situatiepunten wordt aangevraagd bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Zij kunnen deze termijn eenmaal verlengen met ten hoogste vier weken en maken hun besluit daartoe bekend binnen de in de vorige zin genoemde termijn.

  • 3. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.4.5 Toelatingscriteria opbouw situatiepunten

  • 1. Een woningzoekende kan in aanmerking komen voor een verklaring opbouw situatiepunten indien hij verkeert in een van de volgende situaties:

    • a.

      hij woont met zijn huishouden sinds ten minste een jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag, in bij een persoon die rechthebbende is op de woning en die geen deel uitmaakt van het huishouden van woningzoekende, of

    • b.

      hij verkeert in een situatie van echtscheiding of relatiebreuk en kan niet in de voormalig gezamenlijke woning blijven wonen en kan niet over zelfstandige woonruimte beschikken.

  • 2. De woningzoekende die verkeert in een situatie als bedoeld in het eerste lid onder a. dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de woningzoekende is in de twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken woonachtig geweest in de woningmarktregio, en

    • b.

      de woningzoekende vormt een huishouden met ten minste één minderjarig kind, en,

    • c.

      de woningzoekende staat sinds ten minste twee jaar, voorafgaand aan de datum van aanvraag, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van de persoon bij wie hij inwoont.

  • 3. De woningzoekende die verkeert in een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de woningzoekende is in de twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken woonachtig geweest in de woningmarktregio blijkend uit een inschrijving op een adres in de regio in de basisregistratie personen;

    • b.

      de woningzoekende heeft in de drie jaren voorafgaand aan de datum van de aanvraag, ten minste twee jaar aaneensluitend ingeschreven gestaan in de basisregistratie personen op het adres van de gezamenlijke woning, en

    • c.

      de woningzoekende heeft (mede)gezag over en de zorg voor ten minste 1 dag per week voor ten minste één minderjarig kind.

Artikel 2.4.6 Opbouw en intrekking van situatiepunten

  • 1. Situatiepunten worden opgebouwd met één punt per verstreken maand vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum toekenning verklaring opbouw situatiepunten, met een maximum van twaalf situatiepunten.

  • 2. Burgemeester en wethouders trekken opgebouwde situatiepunten in de volgende gevallen in:

    • a.

      bij niet op komen dagen bij een bezichtiging na aanvaarding van een uitnodiging door een woningzoekende, of,

    • b.

      bij de tweede weigering van een aangeboden woning.

Artikel 2.4.7 Geldigheidsduur en verlenging situatiepunten

  • 1. De verklaring opbouw situatiepunten heeft een geldigheidsduur van drie jaar vanaf de datum waarop deze is afgegeven.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot verlenging van de verklaring situatiepunten opbouw voor een tweede termijn van drie jaar indien de aanvrager nog steeds aan de criteria voldoet op grond waarvan de verklaring opbouw situatiepunten is verleend.

  • 3. Een aanvraag tot verlenging kan worden ingediend voordat de geldigheidstermijn van de verklaring is verstreken maar niet eerder dan twee jaar en zes maanden nadat de verklaring is verleend.

Artikel 2.4.8 Algemene weigeringsgronden verklaring opbouw situatiepunten 

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de verklaring opbouw situatiepunten indien naar hun oordeel de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 2.4.5 genoemde eisen.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels over de toepassing van deze paragraaf.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin toepassing van deze paragraaf naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van de bepalingen in deze paragraaf.

Paragraaf 5 Opbouw situatiepunten voor jongeren

Artikel 2.5.1 Van overeenkomstige toepassingverklaring

Op een aanvraag om een verklaring opbouw situatiepunten voor jongeren zijn de artikelen 2.4.4, 2.4.6 en 2.4.7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.5.2 Toelatingscriteria opbouw situatiepunten voor jongeren

Om in aanmerking te komen voor een verklaring opbouw situatiepunten voor jongeren dient de woningzoekende te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De woningzoekende verkeert in een van de volgende situaties:

    • a.

      hij is opgenomen in een pleeggezin of gezinshuis, of

    • b.

      Hij ontvangt Wmo ondersteuning voor ambulante zorg sinds een jaar of langer en de Wmo ondersteuning loopt nog door voor een totale duur van ten minste twee jaar,

  • 2.

    De woningzoekende is op de datum van aanvraag meerderjarig maar heeft nog niet de leeftijd van vijfendertig jaar bereikt, en

  • 3.

    De woningzoekende staat ten minste twee jaar, voorafgaand aan de datum van aanvraag, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van de ouder, pleegouder of het gezinshuis; en

  • 4.

    De woningzoekende is in de twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken woonachtig geweest in de woningmarktregio blijkend uit een inschrijving op een adres in de regio in de basisregistratie personen, en

  • 5.

    Een verklaring opbouw situatiepunten voor jongeren wordt niet verstrekt naast een verklaring opbouw situatiepunten als bedoeld in artikel 2.4.5.

Artikel 2.5.3 Opbouw en intrekking van situatiepunten voor jongeren

  • 1. Situatiepunten voor jongeren kunnen worden opgebouwd tot de datum dat de woningzoekende de leeftijd van vijfendertig jaar bereikt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de verklaring situatiepunten en de opgebouwde situatiepunten voor jongeren intrekken als de woningzoekende niet langer voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 2.5.2.

Artikel 2.5.4 Algemene weigeringsgronden verklaring opbouw situatiepunten voor jongeren

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de verklaring opbouw situatiepunten indien naar hun oordeel de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 2.5.2 genoemde eisen.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels over de toepassing van deze paragraaf.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin toepassing van deze paragraaf naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van de bepalingen in deze paragraaf.

Paragraaf 6 Urgentie

Artikel 2.6.1 Bevoegdheid tot beslissen op een aanvraag om een urgentieverklaring

Op een aanvraag om een urgentieverklaring beslissen burgemeester en wethouders bij wie de aanvraag ingevolge artikel 2.6.2, eerste lid, aangevraagd moet worden.

Artikel 2.6.2 Aanvraag om een urgentieverklaring

  • 1. Een urgentieverklaring wordt aangevraagd:

    • a.

      bij burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar de aanvrager blijkens diens inschrijving in de basisregistratie zijn woonadres heeft; of,

    • b.

      bij burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar de aanvrager wil gaan wonen, als de aanvrager niet in de woningmarktregio woont.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Zij kunnen deze termijn eenmaal verlengen met ten hoogste vier weken en maken hun besluit daartoe bekend binnen de in de vorige zin genoemde termijn.

  • 3. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      stukken waaruit blijkt dat de aanvrager als woningzoekende is ingeschreven in een aanbodinstrument;

    • b.

      informatie over de aard en de oorsprong van het huisvestingsprobleem dat aan de aanvraag ten grondslag ligt; en

    • c.

      informatie over het inkomen en het vermogen van het huishouden van aanvrager.

  • 4. Het bepaalde in het vorige lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een aanvraag die een verzoek om indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 2.6.6 inhoudt.

Artikel 2.6.3 Inhoud van de urgentieverklaring

  • 1. De urgentieverklaring bevat een zoekprofiel voor woonruimte.

  • 2. Het zoekprofiel bevat het qua ligging, grootte, en aard meest sobere woningtype of de meest sobere woningtypen, naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk voor het oplossen van het huisvestingsprobleem.

  • 3. Het zoekprofiel bevat voorts het zoekgebied waarvoor de urgentieverklaring geldig is.

  • 4. De urgentieverklaring bevat verder de volgende informatie:

    • a.

      de naam, het adres en de woonplaats van aanvrager;

    • b.

      de geboortedatum van aanvrager;

    • c.

      het dossiernummer van de aanvraag;

    • d.

      de termijn gedurende welke de urgentieverklaring geldig is.

Artikel 2.6.4 Het zoekgebied

  • 1. Het zoekgebied omvat de gemeente van burgemeester en wethouders die de urgentieverklaring hebben verleend.

  • 2. Het bepaalde in de volgende leden is uitsluitend van toepassing op een urgentieverklaring waarmee de woningzoekende is ingedeeld in een in artikel 2.6.8 genoemde urgentiecategorie.

  • 3. Indien de houder van de urgentieverklaring wil verhuizen naar een andere regiogemeente dan die waar de urgentieverklaring is afgegeven, kunnen burgemeester en wethouders van de ontvangende regiogemeente:

    • a.

      het zoekgebied wijzigen zodat het hun gemeente omvat. Met de wijziging van het zoekgebied komt een eerder in het zoekprofiel opgenomen zoekgebied te vervallen; en,

    • b.

      de in het zoekprofiel opgenomen woningtypen wijzigen in het voor de ontvangende gemeente, gelet op de toepasselijke urgentiecategorie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.6.3, tweede lid, gangbare woningtype of woningtypen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid bedoelde wijziging van het zoekgebied weigeren indien naar hun oordeel de onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte daartoe nopen.

  • 5. Burgemeester en wethouders beslissen binnen een termijn van vier weken op een verzoek om wijziging van het zoekgebied, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      het huishouden van de aanvrager voldoet niet aan de in artikel 2.2.1 genoemde eisen;

    • b.

      er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;

    • c.

      de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;

    • d.

      het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;

    • e.

      het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden;

    • f.

      het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar zelfstandige woonruimte of andere zelfstandige woonruimte;

    • g.

      de aanvraag is ingediend binnen twee jaar nadat een eerder aan aanvrager of een lid van zijn huishouden verleende urgentieverklaring is ingetrokken met toepassing van artikel 2.6.10, eerste lid, aanhef en onder a en d;

    • h.

      de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien;

    • i.

      de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was;

    • j.

      het huishoudinkomen de DAEB-norm overschrijdt.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op indeling in een urgentiecategorie bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders vervolgens het aangevraagde weigeren indien de aanvrager gedurende de in het vorige lid, onder i, bedoelde termijn niet heeft gewoond in een zelfstandige en krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening voor permanente bewoning bestemde woonruimte.

  • 3. Burgemeester en wethouders weigeren vervolgens het aangevraagde indien de aanvrager niet valt onder één van de in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 opgenomen urgentiecategorieën.

Artikel 2.6.6 Wettelijke urgentiecategorieën

  • 1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h en j genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

    • a.

      woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en waarvan de uitstroom uit die voorziening aanstaande is, indien de behoefte aan in de desbetreffende regiogemeente gelegen woonruimte als gevolg van die uitstroom naar het oordeel van burgemeester en wethouders dringend noodzakelijk is;

    • b.

      woningzoekenden waarvan de voorziening in de behoefte aan woonruimte als gevolg van het verlenen of ontvangen van mantelzorg naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor aanvrager dringend noodzakelijk is.

  • 2. Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een vergunninghouder die, gelet op de in artikel 28 van de wet genoemde taakstelling, gehuisvest moet worden door het college van burgemeester en wethouders waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de woningzoekende is niet door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers als bedoeld in artikel 2 van de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers bij een andere gemeente voorgedragen voor huisvesting; en,

    • b.

      de woningzoekende heeft niet eerder aangeboden woonruimte geweigerd.

Artikel 2.6.7 Regionale urgentiecategorie: uitstroom

  • 1. Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een woningzoekende die moet omzien naar woonruimte aansluitend op verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang, een psychiatrische instelling of een erkende hulp- of dienstverleningsinstelling, indien:

    • a.

      de aanvrager tenminste twee van de drie jaren direct voorafgaand aan het verblijf in de instelling blijkens de inschrijving in de basisadministratie woonachtig was in de woningmarktregio;

    • b.

      geen van de in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, c, d, f, h of j genoemde omstandigheden zich voordoet; en,

    • c.

      de aanvrager, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zelfredzaam is.

  • 2. Indien een urgentieverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt aangevraagd door een woningzoekende die verblijft in een in de woningmarktregio gelegen instelling als bedoeld in het eerste lid, zijn de volgende leden van toepassing.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.6.1. en artikel 2.6.2, eerste lid, wordt op een aanvraag om een urgentieverklaring waarmee een woningzoekende wordt ingedeeld in een urgentiecategorie als bedoeld in het vorige lid, besloten door burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar de locatie van de opvanginstelling waar de woningzoekende verblijft resideert.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.6.4, eerste lid, omvat het in de urgentieverklaring op te nemen zoekgebied e regiogemeente waarin aanvrager tenminste twee van de drie jaren direct voorafgaand aan het verblijf in de instelling blijkens de inschrijving in de basisadministratie woonachtig was, tenzij burgemeester en wethouders gelet op de problematiek van aanvrager een andere regiogemeente in het zoekgebied opnemen.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders van de regiogemeente die tot het in de urgentieverklaring opgenomen zoekgebied behoort, stelt het in de urgentieverklaring op te nemen woningtype vast, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.6.3, tweede lid.

Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën

  • 1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

    • a.

      woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren;

    • b.

      woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;

    • c.

      woningzoekenden waarvan de huidige woonruimte behoort tot een door burgemeester en wethouders op grond van het tweede lid aangewezen complex.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen complexen aanwijzen waarvan de bewoners in verband met sloop of ingrijpende renovatie of herstructurering van het gebied waarin de complexen zijn gelegen, redelijkerwijs binnen twee jaar niet meer in hun huidige woonruimte kunnen blijven wonen. Burgemeester en wethouders stellen daarbij een datum vast met ingang waarvan de bewoners van de aangewezen complexen een SV-urgentieverklaring kunnen aanvragen.

  • 3. Op de urgentiecategorieën bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a en c, is het bepaalde in artikel 2.6.5, eerste lid aanhef en onder j en het bepaalde in artikel 2.6.3, tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 2.6.9 Geldigheid van de urgentieverklaring

  • 1. Het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder b, en in het derde en vierde lid van dit artikel is niet van toepassing op de SV-urgentieverklaring en de urgentieverklaringen waarmee een woningzoekende is ingedeeld in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 2.6.6, tweede lid, of artikel 2.6.7, eerste lid.

  • 2. De urgentieverklaring vervalt:

    • a.

      nadat de houder ervan niet meer behoort tot de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring; of,

    • b.

      na verloop van een termijn van 26 weken na verlening van de urgentieverklaring.

  • 3. Burgemeester en wethouders van de gemeente die tot het in de urgentieverklaring vermelde zoekgebied behoort kunnen besluiten dat de urgentieverklaring een langere termijn dan die bedoeld in het tweede lid geldig blijft indien:

    • a.

      de omstandigheden bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, zich niet voordoen;

    • b.

      de houder van de urgentieverklaring nog steeds valt in de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring.

  • 4. Met inbegrip van de in het vorige lid bedoelde verlenging vervalt een urgentieverklaring na het verstrijken van een periode van 52 weken na het moment waarop zij verleend is.

Artikel 2.6.10 Wijzigen en intrekken van de urgentieverklaring

  • 1. Burgemeester en wethouders trekken de urgentieverklaring in indien:

    • a.

      bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en er, indien juiste of volledige gegevens verstrekt zouden zijn geweest, de urgentieverklaring zou zijn geweigerd;

    • b.

      de houder van de urgentieverklaring niet meer behoort tot de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring of zich één of meer toepasselijke, in artikel 2.6.5, eerste lid, opgenomen en op de desbetreffende urgentiecategorie toepasselijke weigeringsgronden voordoen;

    • c.

      de houder van de urgentieverklaring daartoe verzoekt; of,

    • d.

      de houder van de urgentieverklaring passende woonruimte heeft geweigerd of zich anderszins onvoldoende heeft ingespannen om zijn huisvestingsprobleem op te lossen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de urgentieverklaring wijzigen indien:

    • a.

      bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en er, indien juiste of volledige gegevens verstrekt zouden zijn geweest, de urgentieverklaring niet zou zijn geweigerd maar anders op de aanvraag zou zijn besloten; of

    • b.

      de houder van de urgentieverklaring behoort tot een andere urgentiecategorie dan die welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring.

  • 3. Ter voorbereiding van een besluit tot intrekking of wijziging van de urgentieverklaring kunnen burgemeester en wethouders zich laten adviseren door een ter zake deskundig persoon.

  • 4. Indien burgemeester en wethouders een voorwaarde aan de urgentieverklaring hebben verbonden, treedt de urgentieverklaring pas in werking als aan de voorwaarde is voldaan.

Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

    • a.

      weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

    • b.

      sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders registreren de gevallen waarin met toepassing van het in het eerste lid bepaalde een urgentieverklaring wordt verleend. De registratie bevat tenminste de datum waarop de urgentieverklaring wordt verleend en de specifieke omstandigheden van het geval die leiden tot de verlening van de urgentieverklaring. De registraties worden tenminste eenmaal per jaar besproken in de Stuurgroep Wonen.

Artikel 2.6.12 Overgangsrecht urgentieverklaringen

Urgentieverklaringen die zijn verleend op grond van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 zoals deze luidt onmiddellijk vóór 1 januari 2016 of daarmee gelijkgesteld is, worden gelijkgesteld met de op grond van artikel 2.6.1 van deze verordening te verlenen urgentieverklaringen.

Paragraaf 7 Experimenten woonruimteverdeling

Artikel 2.7.1 Algemeen

  • 1. Bij een experiment worden de effecten onderzocht van een wijze van in gebruik geven van woonruimte, welke niet in of op grond van deze verordening is geregeld maar wel in een op grond van de Huisvestingswet 2014 vast te stellen verordening geregeld zou kunnen worden.

  • 2. De wijze van in gebruik geven van woonruimte als bedoeld in het eerste lid staat ten dienste van een rechtvaardige, doelmatige, evenwichtige en transparante verdeling van woonruimte.

Artikel 2.7.2 Experimenten met woonruimten van corporaties

  • 1. Corporaties en één of meer regiogemeenten kunnen een experiment organiseren. Zij stellen daartoe de opzet van het experiment vast, welke tenminste het volgende bevat:

    • a.

      een beschrijving van het doel en de inhoud van het experiment, en

    • b.

      het toepassingsbereik van het experiment, en

    • c.

      de tijdsduur van het experiment, en

    • d.

      de wijze van begeleiding van het experiment gedurende de duur van het experiment, en

    • e.

      de wijze en punten waarop het experiment geëvalueerd wordt.

  • 2. Een experiment heeft een maximale duur van twee jaar en betreft per jaar maximaal tien procent van de in dat jaar toe te wijzen woonruimten van de corporaties die bij het experiment betrokken zijn.

  • 3. Een experiment vangt pas aan nadat de Stuurgroep Wonen de experimentenopzet heeft goedgekeurd. Bij zijn beslissing tot goed- dan wel afkeuring van de experimentenovereenkomst neemt de Stuurgroep Wonen de belangen van een evenwichtige, rechtvaardige, doelmatige en transparante verdeling van woonruimte in acht.

Artikel 2.7.3 Experiment met overige aangewezen woonruimten

  • 1. Andere verhuurders dan corporaties kunnen in samenwerking met één of meer regiogemeenten een experiment organiseren. Het bepaalde in artikel 2.7.2, eerste lid, is hierop van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Een experiment heeft een maximale duur van twee jaar en vangt pas aan nadat burgemeester en wethouders, na raadpleging van de Stuurgroep Wonen, de experimentenopzet hebben goedgekeurd. Bij hun beslissing omtrent goedkeuring nemen zij de belangen van een evenwichtige, rechtvaardige, doelmatige en transparante verdeling van woonruimte in acht.

Paragraaf 8 Werkingsgebied

Artikel 2.8.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten die zijn gelegen in de gemeente Waterland.

Artikel 2.8.2 Toeristische verhuur van woonruimte – reikwijdte

Het bepaalde in deze paragraaf is van toepassing op alle vormen van toeristische verhuur.

Artikel 2.8.3 Registratieplicht toeristische verhuur- verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden om zonder registratie woonruimte, of een deel daarvan, aan te bieden voor toeristische verhuur van woonruimte zonder het registratienummer van die woonruimte te vermelden bij iedere aanbieding van woonruimte.

  • 2. Een registratienummer als bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd door middel van de website www.toeristischeverhuur.nl.

  • 3. Een registratienummer als bedoeld in het tweede lid wordt aangevraagd door degene die een woonruimte of een deel daarvan aanbiedt voor toeristische verhuur.

Artikel 2.8.4 Jaarverbod toeristische verhuur

  • 1. Als een toezichthouder een overtreding van artikel 2.8.3 of 2.8.5 constateert en aan de betrok-ken aanbieder binnen het tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de constatering tweemaal of vaker een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van een van die artikelen, kunnen burgemeester en wethouders de aanbieder een verbod opleggen tot het in gebruik geven van een woonruimte voor toeristische verhuur gedurende hoogstens een jaar.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in dat geval tevens een aanwijzing geven aan iemand die een dienst verleent gericht op het publiceren van aanbiedingen voor toeristisch verhuur van woonruimte, om aanbiedingen voor toeristische verhuur van de betrokken aanbieder te blokkeren voor de periode waarvoor het verbod van het eerste lid geldt.

Artikel 2.8.5 Zorgplicht aanbieder

De aanbieder die een woonruimte toeristisch heeft verhuurd, zorgt ervoor dat door gedragingen in of vanuit de verhuurde woonruimte, het bijbehorende erf of de onmiddellijke nabijheid van de woonruimte geen ernstige of herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt door toedoen van de huurders of hun bezoekers.

Paragraaf 9 Procedure aanvraag registratie

Artikel 2.9.1 Aanvraag registratienummer

  • 1. Het registratienummer, bedoeld in artikel 2.8.3, kan uitsluitend via elektronische weg worden aangevraagd.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de inrichting van het systeem ten behoeve van het afgeven van het registratienummer, bedoeld in artikel 2.8.3, en voor de verwerking van persoonsgegevens in dit systeem.

  • 3. De persoonsgegevens die verwerkt worden in het kader van de aanvraag van het registratie-nummer, bedoeld in artikel 2.8.3, kunnen ook verwerkt worden voor:

    • a.

      het toezicht op de naleving van de krachtens artikel 2 van de Woningwet (of indien artikel 4.3 van de Omgevingswet in werking treedt of is getreden, de krachtens artikel 4.3 van de Omgevingswet) gegeven voorschriften vanuit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid van de woonruimte, en

    • b.

      de heffing en invordering van de toeristenbelasting, bedoeld in artikel 224 van de Gemeentewet.

AFDELING III VERDELING VAN STANDPLAATSEN WOONWAGENS

Paragraaf 10 Standplaatsen voor woonwagens

Artikel 2.10.1 Randvoorwaarden en uitgangspunten

  • 1. Iedereen mag zich inschrijven op de wachtlijst voor een woonwagen of standplaats op de Kloosterdijk in Monnickendam.

  • 2. Bij de toewijzing van woonwagens en standplaatsen aan de Kloosterdijk in Monnickendam hebben woningzoekenden die behoren tot de ‘oorspronkelijke’ woonwagengemeenschap altijd voorrang op andere woningzoekenden die ingeschreven staan voor een woonwagen/ standplaats.

  • 3. De woningzoekenden zullen ingedeeld worden in drie categorieën:

    • a.

      woningzoekenden waarvan minimaal één ouder of grootouder behorende tot de oorspronkelijke doelgroep woonachtig is op het woonwagenkamp aan de Kloosterdijk in Monnickendam;

    • b.

      andere woningzoekenden die behoren tot de oorspronkelijke doelgroep;

    • c.

      overige woningzoekenden.

  • 4. Om de rangorde te bepalen wordt gebruikt gemaakt van een puntensysteem.

  • 5. Bij de toewijzing binnen een categorie is het puntenaantal leidend voor de toewijzing.

Artikel 2.10.2 Puntensysteem voor bepalen rangorde

  • 1. Voor iedere maand dat men op de wachtlijst staat ontvangt men 1 punt.

  • 2. Kinderen van huidige bewoners krijgen 350 extra punten. Deze behoren tot categorie 1.

  • 3. Kleinkinderen van huidige bewoners krijgen 340 extra punten. Deze behoren ook tot categorie 1.

  • 4. Woningzoekenden die behoren tot de oorspronkelijke doelgroep en tot in de 2e graad (broer of zus) familie zijn van één van de huidige woonwagenbewoners krijgen 100 extra punten. Deze behoren tot categorie 2.

  • 5. Woningzoekenden die behoren tot de oorspronkelijke doelgroep en tot de 3e graad (oom of tante) of 4e graad (neef of nicht) familie zijn van één van de huidige woonwagenbewoners krijgen 50 extra punten. Deze behoren tot categorie 2.

  • 6. De situatie op het moment van inschrijving is bepalend voor de toekenning van punten.

Artikel 2.10.3 Toewijzing

  • 1. Op basis van de opgebouwde punten wordt een woonwagen of standplaats toegewezen.

    Bij de toewijzing zal altijd eerst gekeken worden naar de woningzoekenden in categorie 1 voordat de woningzoekenden uit categorie 2 in aanmerking komen. Als laatste kunnen de overige woningzoekenden in aanmerking komen.

  • 2. Indien één of meerdere personen hetzelfde aantal punten hebben, dan is de inschrijvingsdatum op de wachtlijst leidend.

  • 3. Indien ook de inschrijvingsdatum gelijk is zal toewijzing op basis van loting plaats vinden.

    Woningzoekenden op de wachtlijst mogen een aangeboden woonwagen of standplaats weigeren zonder dat dit invloed op positie op de wachtlijst.

  • 4. Indien men drie keer achter elkaar een woonwagen geweigerd heeft wordt de woningzoekende bij de vierde toewijzing eenmalig overgeslagen. Daarna komt men wel weer in aanmerking voor een vrijkomende woonwagen of standplaats en begint het tellen van weigeringen weer opnieuw.

Artikel 2.10.4 Toewijzing bij overlijden hoofdhuurder

  • 1. Indien de hoofdhuurder komt te overlijden dan gaat de huurovereenkomst van de woonwagen of standplaats over naar de partner.

  • 2. Indien er geen partner is dan hebben inwonende kinderen of kleinkinderen recht op de woonwagen of standplaats. Deze moeten wel minimaal twee jaar woonachtig zijn op het betreffende adres. Dit zal getoetst worden aan de hand van de inschrijving bij de gemeente.

Artikel 2.10.5 Urgentie

Indien er sprake is van een urgent huisvestingsprobleem dan kan buiten de wachtlijst om toewijzing van een woonwagen of standplaats plaatsvinden. De urgentie loopt altijd via de bewonerscommissie die een onderbouwd advies geeft aan Wooncompagnie om de woonwagen of standplaats met voorrang aan de betreffende persoon toe te wijzen. Bij dit advies is instemming van minimaal 70% van de bewoners toegevoegd.

Artikel 2.10.6 Toetsing doelgroep

Voor de toetsing of woningzoekenden tot de ‘oorspronkelijke’ woonwagenbewoners behoren en daarmee tot categorie 1 of 2 gerekend moeten worden, zal de bewonerscommissie gevraagd worden om dit te bevestigen.

Artikel 2.10.7 Woningruil

Woningruil op het woonwagenkamp aan de Kloosterdijk in Monnickendam is alleen mogelijk voor bewoners die beiden woonachtig zijn op het woonwagenkamp. Indien een uitzondering gewenst is, kan dit alleen met instemming en op voordracht van de bewonerscommissie.

Artikel 2.10.8 Bewonerscommissie

  • 1. De bewoners van het woonwagenkamp aan de Kloosterdijk in Monnickendam hebben een bewonerscommissie gevormd die namens de bewoners gesprekken met Wooncompagnie en/of gemeente voeren.

  • 2. Ieder adres vertegenwoordigd één stem.

  • 3. De bewoners is gevraagd om in te stemmen met de vertegenwoordiging door de bewonerscommissie, waarbij minimaal 70% van de bewoners ingestemd heeft.

  • 4. Bij belangrijke besluiten mag Wooncompagnie toetsten of daadwerkelijk 70% van de bewoners instemt met het betreffende voorstel of een advies van de bewonerscommissie

Hoofdstuk 4 Verdere bepalingen

Paragraaf 1 Wijzigingen

Artikel 4.1.1 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening plegen burgemeester en wethouders overleg met burgemeester en wethouders van de andere regiogemeenten, met de in de woningmarktregio werkzame corpora ties en met andere daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de woningmarktregio werkzaam zijn op het gebied van de volkshuisvesting.

Paragraaf 2 Verslaglegging en monitoring

Artikel 4.2.1 Verstrekken van inlichtingen

Burgemeester en wethouders verstrekken het portefeuillehoudersoverleg de inlichtingen, die nodig zijn voor een juiste afstemrning over de wijze waarop burgemeester en wethouders deze verordening uitvoeren.

Paragraaf 3 Handhaving en toezicht

Artikel 4.3.1 Handelen zonder of in strijd met een vergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en 21 of 22 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 24 van de wet.

  • 2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:

    • a.

      voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid overeenkomstig kolom A van de in het derde lid opgenomen Tabel bestuurlijke boete;

    • b.

      voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid binnen 3 jaar na de eerste overtreding overeenkomstig kolom B van de in het derde lid opgenomen Tabel bestuurlijke boete.

  • 3. De tabel bestuurlijke boete, zoals genoemd in het tweede lid, luidt als volgt:

afbeelding binnen de regeling

Artikel 4.3.2 Handelen in strijd met toeristische verhuur

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij handelen in strijd met artikel 2.8.3 en 2.8.5.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 2.8.3 € 1500,- bij een eerste overtreding en € 3000,- bij de tweede en volgende overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete voor overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 2.8.5: € 410,- voor een natuurlijk persoon en € 2250,- voor een rechtspersoon.

Paragraaf 4 Restbepalingen

Artikel 4.4.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepalingen beschikkingen

  • 1. Vergunningen, toestemmingen, urgentieverklaringen, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige verordening verleend, gelden als vergunningen, toestemmingen, urgentieverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 januari 2020 blijft van toepassing op een huisvestingsvergunning, een onttrekkingsvergunning of een splitsingsvergunning of een beschikking tot weigering, wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 3. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 januari 2020 blijft van toepassing op een beschikking tot toepassing van een bestuurlijke sanctie, genomen wegens de overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Huisvestingswet, of een beschikking tot weigering, wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 4. De voor inwerkingtreding van deze verordening vastgestelde beleidsregels blijven onverkort van toepassing indien ze door de inwerkingtreding van deze verordening niet worden gewijzigd.

Artikel 5.2 Overgangsbepalingen en coulanceregeling omzetten woonduur naar inschrijfduur

  • 1. Indien een woningzoekende zich in de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2019 als zodanig inschrijft, wordt de woonduur die hij heeft opgebouwd onmiddellijk voorafgaand aan 31 december 2015, omgezet naar inschrijfduur indien de woningzoekende bij of na die inschrijving bij de beheerder van het aanbodinstrument of bij een corporatie aangegeven heeft dat bedoelde woonduur omgezet moet worden naar inschrijfduur.

  • 2. De in het eerste en tweede lid bedoelde omzetting van woonduur naar inschrijfduur vindt plaats in een verhouding van 1:1.

  • 3. De inschrijfduur die met toepassing van de vorige leden is ontstaan door omzetting van woonduur vervalt op 1 juli 2030.

Artikel 5.2A Overgangsbepalingen beschikkingen Overgangsbepalingen omzetten inschrijfduur naar wachtpunten

Overgangsbepalingen omzetten inschrijfduur naar wachtpunten

  • 1. De inschrijfduur van een woningzoekende als bedoeld in artikel 2.2.4 tweede lid wordt bij de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening omgezet naar wachtpunten in de verhouding 1:1.

  • 2. Wachtpunten als gevolg van omgezette woonduur gelden uitsluitend als de kandidaat nog woont in de woonruimte waar de woonduur is opgebouwd en deze leeg oplevert bij verhuizing.

  • 3. De wachtpunten die zijn ontstaan door in inschrijfduur omgezette woonduur vervallen op 1 juli 2030.

  • 4. De voor inwerkingtreding van deze verordening vastgestelde beleidsregels blijven onverkort van toepassing indien ze door de inwerkingtreding van deze verordening niet worden gewijzigd.

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Regionale Huisvestingsverordening Waterland 2020.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking ervan.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland,

gehouden op 12 maart 2020

De raad voornoemd,

drs. E.G.H. Dijk MPM

griffier

drs. K.S. Heldoorn

voorzitter

Ondertekening