Regeling vervallen per 01-01-2017

Uitvoeringsregeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid

Geldend van 01-01-2001 t/m 03-06-2003

nl

Gedeputeerde staten van Zeeland;

gelet op artikel B 16 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provin-cies;

besluiten:

vast te stellen de navolgende: Uitvoeringsregeling aanvullende voorzieningenbij werkloosheid

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder betrokkene de ambtenaar

    • a.

      aan wie op grond van artikel B. 15 van de CAP ontslag is verleend, alsmede degene die, nadat het voornemen tot zodanig ontslag is medegedeeld, ontslag op aanvraag op grond van artikel B.12 van de CAP is verleend;

    • b.

      aan wie op grond van artikel E.9 van de CAP ontslag is verleend wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en die ten tijde van het ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is overeenkomstig de WAO;

    • c.

      wiens aanstelling voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt en die uit hoofde van dat ontslag of die afloop van de aanstelling voor bepaalde tijd werkloos is in de zin van de Werkloosheidswet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      dagloon: dagloon in de zin van artikel 34 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (IWS) en de daarop gebaseerde dagloonregels IWS, zonder de maximum dagloongrens van artikel g van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

    • b.

      de berekeningsgrondslag: het dagloon van betrokkene, verminderd, voorzover van toepassing, met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering;

    • c.

      suppletie: uitkering ingevolge de Suppletieregeling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid;

    • d.

      diensttijd: tijd, doorgebracht als overheidswerknemer in de zin van artikel 2.3, onderdeel a, van het pensioenreglement welke in aanmerking komt als pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1 van het pensioenreglement, en tijd doorgebracht als werknemer in dienst van de overheid van lidstaten van de Europese Economische Ruimte, met uitzondering van tijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering terzake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid en met dien verstande dat van tijd die door ontslag onderbroken is geweest de tijd vóór de onderbreking slechts meetelt indien de onderbreking korter dan een jaar heeft geduurd;

    • e.

      CAP: de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies.

Hoofdstuk II Aanvullende uitkering

Artikel 2 Recht op aanvullende uitkering

  • 1.

    De betrokkene die recht heeft op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIA van de Werkloosheidswet heeft recht op een aanvullende uitkering overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 7 gedurende de uitkeringsduur, bedoeld in de artikelen 42 en 49 van de Werkloosheidswet, zulks met dien verstande dat de verloren arbeidsuren waarvoor hij geen betrokkene is geen aanspraak geven op een aanvullende uitkering.

  • 2.

    Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 5 wordt de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, onderscheidenlijk de Ziektewet steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten.

Artikel 3 Hoogte aanvullende uitkering

  • 1.

    De uitkering op grond van hoofdstuk II, A van de Werkloosheidswet wordt na ontslag gedurende de eerste 12 maanden per dag aangevuld tot 80% van de berekeningsgrondslag en tijdens het restant van de uitkeringsduur. bedoeld in artikel 2. eerste lid. tot 70% van de berekeningsgrondslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt het percentage 77 en 67 in plaats van achtereenvolgens 80 en 70 zolang de Wet van 20 december 1984, (Stb. 1984. 657) op betrokkene van toepassing is.

  • 3.

    Voor de berekening van de termijn van 12 maanden. bedoeld in het eerste lid. wordt een op grond van artikel 4 gegeven aanvulling per dag tot 80% van de berekeningsgrondslag mede in aanmerking genomen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid wordt de in artikel 49 van de Werkloosheidswet bedoelde vervolguitkering van twee jaar voor de betrokkene die niet in aanmerking komt voor een nawettelijke uitkering als bedoeld in artikel 8. na het eerste jaar aangevuld tot 100% van het voor hem geldende minimumloon in de zin van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Stb. 1968, 657).

Artikel 4 Aanvullende uitkering bij ziekte

  • 1.

    Betrokkene die binnen de in artikel 2, eerste lid, bedoelde uitkeringsduur waarin hij recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II A van de Werkloosheidswet wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten en deswege een uitkering krachtens de Ziektewet geniet, heeft recht op een aanvullende uitkering gedurende de termijn dat die uitkering krachtens de Ziektewet wordt genoten.

  • 2.

    De aanvulling van de uitkering krachtens de Ziektewet is gelijk aan die welke zou hebben gegolden indien artikel 3 van toepassing zou zijn.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt voor de betrokkene gedurende de termijn, dat zij een uitkering geniet krachtens artikel 29a van de Ziektewet, deze uitkering per dag aangevuld tot 100% van de berekeningsgrondslag.

  • 4.

    Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Aanvullende overlijdensuitkering

Bij overlijden van betrokkene die tot en met de dag van overlijden recht heeft op een aanvulling op grond van artikel 3 of artikel 4 wordt de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35 van de Ziektewet, per dag aangevuld tot 100% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 6

  • 1.

    Ten aanzien van de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 2, zijn afdeling 1 van hoofdstuk II A - met uitzondering van artikel 41 -alsmede de artikelen 43, 47, tweede en derde lid, 50, 75, 76 en 78 van de Werkloosheidswet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      in artikel 26, eerste lid, onder a, van die wet voor "eerste dag van werkloosheid" wordt gelezen: eerste dag van werkloosheid na ontslag;

    • b.

      in artikel 26, eerste lid. onder b, van die wet na "na het intreden van zijn werkloosheid" wordt ingevoegd: na ontslag.

  • 2.

    Ten aanzien van de aanvullende uitkering bedoeld in artikel 2, is het bepaalde bij en krachtens de artikelen 34, 35 en 35a van de Werkloosheidswet van overeenkomstige toepassing in die zin dat de daar bedoelde inkomsten in mindering komen op het totaal van de aanvullende uitkering en de uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

  • 3.

    Een sanctie wegens het niet nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 van de Werkloosheidswet zal niet worden gecompenseerd in de aanvullende uitkering.

  • 4.

    De betrokkene aan wie ontslag op aanvraag als bedoeld in artikel 1 , eerste lid, onder a, is verleend en aan wie in verband hiermee een sanctie krachtens de Werkloosheidswet in verband met verwijtbare werkloosheid is opgelegd heeft recht op een werkloosheidsuitkering die betrokkene gehad zou hebben indien er geen sanctie zou zijn opgelegd.

Artikel 7

Indien de aanvullende uitkering is toegekend uit hoofde van een ontslag terzake waarvan recht op suppletie bestaat komt de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 2, niet tot uitbetaling gedurende de periode dat betrokkene recht heeft op die suppletie.

Hoofdstuk III Nawettelijke uitkering

Artikel 8

De betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a. heeft na het verstrijken van de duur van de uitkering krachtens hoofdstuk II A van de Werkloosheidswet bij voortdurende werkloosheid recht op een nawettelijke uitkering indien de uitkeringsduur, berekend overeenkomstig artikel 9, tweede lid. langer is dan die, berekend overeenkomstig de artikelen 42 en 49 van genoemde wet, zulks met dien verstande dat de verloren arbeidsuren waarvoor hij geen betrokkene is geen aanspraak geven op een nawettelijke uitkering.

Artikel 9 Duur nawettelijke uitkering

  • 1.

    De duur van de nawettelijke uitkering is gelijk aan het verschil in uitkeringsduur, berekend overeenkomstig het tweede lid, en de uitkeringsduur, berekend overeenkomstig de artikelen 42 en 49 van de Werkloosheidswet.

  • 2.

    De duur van de aanvullende en nawettelijke uitkering tezamen is voor de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a: drie maanden, vermeerderd met een duur, gelijk aan 18% van de diensttijd als hij op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt; met een duur gelijk aan 19,5% van die diensttijd als hij op de dag van ontslag 21 jaar is en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmend met 1,5%, met dien verstande dat de duur voor de belanghebbende die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is gelijk is aan drie maanden, vermeerderd met een duur, gelijk aan 78% van de diensttijd. De aldus berekende uitkeringsduur wordt op een volle maand naar boven afgerond.

  • 3.

    De duur van de nawettelijke uitkering van betrokkene die ten tijde van het ontslag 55 jaar of ouder is wordt na afloop van de termijn waarover de nawettelijke uitkering is toegekend verlengd tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, indien hij direct voorafgaand aan het ontslag zonder onderbreking van langer dan twee maanden 5 jaar in dienst is geweest van een of meer provincies.

Artikel 10 Hoogte nawettelijke uitkering

  • 1.

    De nawettelijke uitkering bedraagt per dag 70% van de berekeningsgrondslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt het percentage 67 in plaats van 70 zolang de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) op betrokkene van toepassing is.

Artikel 11 Overlijdensuitkering

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden wordt de betrokkene die tot en met de dag van overlijden recht heeft op een nawettelijke uitkering, onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 van de Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend die per dag gelijk is aan 100% van de berekeningsgrondslag.

  • 2.

    Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van betrokkene terzake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen waarop betrokkene recht had.

Artikel 12

Ten aanzien van de nawettelijke uitkering is artikel 6, eerste lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat ziekte van betrokkene niet wordt geacht aan werkloosheid in de weg te staan en dat bij ziekte artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet niet van overeenkomstige toepassing is.

Hoofdstuk IV Overige bepalingen

Artikel 13 Indexering

De berekeningsgrondslag wordt telkens aangepast aan de in de provincies geldende algemene salariswijziging.

Artikel 14 Verhuiskostenvergoeding

Aan de betrokkene die elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen kan terzake van de kosten welke voor hem aan een daartoe noodzakelijke verhuizing zijn verbonden, een tegemoetkoming worden verleend tot ten hoogste het bedrag van een vergoeding volgens de daartoe geldende verhuiskostenregeling.

Artikel 15 Afkoop

Op verzoek van de betrokkene kan het recht op de aanvullende en nawettelijke uitkering geheel of ten dele worden afgekocht indien daarmee de werkloosheid geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven. Bij gehele, onderscheidenlijk gedeeltelijke afkoop als bedoeld in de eerste volzin eindigt het recht op de aanvullende en nawettelijke uitkering geheel, onderscheidenlijk voor het afgekochte deel.

Artikel 16 Verhoogde pensioenopbouw

  • 1.

    Indien met toepassing van artikel 16.1, derde lid, onderdeel b, van het pensioenreglement voor de betrokkene de tijd als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, van het pensioenregIement voor meer dan de helft meetelt komt de verschuldigde extra pensioenpremie gedurende de tijd dat betrokkene een aanvullende en nawettelijke uitkering geniet, voor rekening van de provincie, zulks gedurende de eerste drie jaren tot ten hoogste een verhoogde pensioenopbouw van 100% en daarna tot ten hoogste een verhoogde pensioenopbouw van 75%.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 4.8 van het pensioenreglement inzake verhaal van een deel van de pensioenpremie op de deelnemer is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Geen recht op een bijdrage van de provincie in de extra pensioenpremie overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid bestaat indien betrokkene 62 jaar of ouder is. Het recht op de in de vorige volzin bedoelde bijdrage eindigt in elk geval met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin betrokkene de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt.

Artikel 17 Uitkering bij ontslag in het belang van de dienst

De ambtenaar aan wie met toepassing van artikel B11, onderdeel o van de CAP ontslag is verleend heeft recht op een aanvullende en nawettelijke uitkering die naar het oordeel van gedeputeerde staten met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitkering is in geen geval minder dan die waarop aanspraak zou bestaan indien de ambtenaar ontslag zou zijn verleend als bedoeld in artikel 1 , eerste lid, onderdeel a.

Artikel 18 Eenmalige uitkering

  • 1.

    De ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond artikel B.11, onderdeel h van de CAP; of op grond van artikel B.11, onderdeel e, heeft recht op een eenmalige uitkering bij ontslag indien het ontslag in overwegende mate is toe te rekenen aan schuld van de provincie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten bepalen de hoogte van de eenmalige uitkering. gelet op de bijzondere omstandigheden van het concrete geval. Zij houden daarbij in ieder geval rekening met de mate van schuld van de provincie en de ambtenaar aan het ontslag, met de leeftijd van de ambtenaar en met de duur en de omvang van het dienstverband van de ambtenaar bij de provincie.

Artikel 19 Doorwerking wettelijke maatregelen

Tenzij in het SPA anders is overeengekomen werken algemene neerwaartse wijzigingen in duur en hoogte van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet -anders dan door wijzigingen als gevolg van individuele feiten en omstandigheden -vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreden van genoemde algemene neerwaartse wijzigingen door in de duur en hoogte van de aanvullende en nawettelijke uitkering. De in de eerste volzin bedoelde doorwerking vindt evenwel niet eerder plaats dan 6 maanden na de datum van publicatie van genoemde algemene neerwaartse wijzigingen in het Staatsblad dan wel, indien dat later is, voor de datum van afloop van het lopende akkoord over de arbeidsvoorwaarden in de sector provincies.

Hoofdstuk V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

  • 1.

    Het Wachtgeld- en uitkeringsbesluit Zeeland 1996,zoals laatstelijk vastgesteld bij besluit van 9 februari 1996, nr 18 en 19 (provinciaal blad nr 5 en 6 van 1996) vervalt met ingang van 1 januari 2003. Toegang tot dit besluit is met ingang van 1 januari 2001 niet meer mogelijk.

  • 2.

    De gewezen ambtenaar die uit hoofde van ontslag, einde van het dienstverband of werkloosheid recht heeft op wachtgeld of uitkering op grond van het in het eerste lid bedoelde besluit heeft uit dien hoofde geen aanspraken op grond van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid.

Artikel 21

  • 1.

    Op de gewezen ambtenaar aan wie op grond van het in artikel 20, eerste lid, bedoelde besluit een wachtgeld of uitkering is toegekend waarvan de duur doorloopt na 1 januari 2003, onderscheidenlijk welke na deze datum herleeft is de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid op 1 januari 2003, onderscheidenlijk het tijdstip van herleving, van toepassing voor de resterende duur van dit wachtgeld of die uitkering.

  • 2.

    Hoogte en duur van de aanvullende en nawettelijke uitkering worden voor de in het eerste lid bedoelde gewezen ambtenaar zodanig bepaald dat zij, in combinatie met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, niet minder zijn dan ingeval het in artikel 20. eerste lid, bedoelde besluit nog van toepassing zou zijn.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt behoudens het geval van algemene neerwaartse wijzigingen in de Werkloosheidswet als bedoeld in artikel 19 en behoudens wijzigingen als gevolg van individuele feiten en omstandigheden.

  • 4.

    Op de in het eerste lid bedoelde gewezen ambtenaar aan wie een bijdrage is verstrekt in de extra pensioenpremie ten behoeve van een verhoogde pensioenopbouw volgens de tot 1 april 1997 geldende bepalingen van het in artikel 20, eerste lid. bedoelde besluit, blijven die bepalingen van toepassing voor de resterende duur van dit wachtgeld of die uitkering.

Artikel 22 Overgangsvoorzieningen anti.cumulatieregeling

  • 1.

    De gewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 21, eerste lid, die in de periode van zes maanden voor afgaande aan 1 januari 2003 gedurende ten minste 12 weken inkomsten heeft genoten in de zin van artikel 8 en artikel.20 , tweede lid, van het in artikel 20, eerste lid, bedoelde wachtgeldbesluit heeft tijdens de resterende uitkeringsduur na 31 december 2002, indien en voor zolang hij op of na 1 januari 2003 zodanige inkomsten geniet, recht op een garantie-uitkering neveninkomsten overeenkomstig het bepaalde in het tweede en derde lid.

  • 2.

    Recht op een garantie-uitkering neveninkomsten bestaat indien en voor zolang, naar gelang van toepassing, hetzij de som van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering hetzij de nawettelijke uitkering minder is dan het bedrag van het wachtgeld, onderscheidenlijk de uitkering waarop krachtens het in artikel 20. eerste lid. bedoelde besluit, eventueel na korting van de in het eerste lid bedoelde inkomsten. aanspraak zou hebben bestaan.

  • 3.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste en tweede lid wordt de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering. onderscheidenlijk de nawettelijke uitkering per dag aangevuld tot het bedrag per dag van het wachtgeld, onderscheidenlijk de uitkering. bedoeld in het tweede lid.

Artikel 23 Inwerkingtreden en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking. na uitgifte van het provinciaal blad waarin zij is geplaatst. op 1 januari 2001.

Toelichting op de regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid

1. Inleiding

Vanaf 1 januari 2001 is het overheidspersoneel onder alle sociale verzekeringswetten gebracht. Dat betekent dat ook de provinciale ambtenaar vanaf die datum valt onder de werking van de ZW, WAO, Werkloosheidswet (WW), Toeslagenwet en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Wat betreft de wettelijke werkloosheidsvoorzieningen geldt het voorgaande tot 1 januari 2003 overigens alleen voor de 'nieuwe gevallen'. Vanaf 2003 komen pas de oude gevallen, dwz. degenen die op 1 januari 2001 al wachtgeld of een ontslag- uitkering op grond van de ambtelijke regelingen ontvingen, onder de wettelijke werkloosheidsregelingen.

Vóór 1 januari 2001 kon de provinciale ambtenaar ingeval van werkloosheid aanspraak doen gelden op wachtgeld of uitkering ingevolge de provinciale wachtgeld- of uitkeringsregeling. Deze ambtelijke regelingen zijn integrale regelingen. Dat houdt in dat daarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen aanspraken op WW-niveau en de aanspraken die daarboven uitgaan. De huidige integrale ambtelijke aanspraken moeten worden gesplitst in wettelijke en bovenwettelijke aanspraken. Daarbij zijn de wettelijke aanspraken neergelegd in de WW (en Toeslagenwet en IOAW). Dit betekent dat de wachtgeld- en uitkeringsregeling moet worden vervangen door een nieuwe bovenwettelijke regeling in aanvulling op de WW. De Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid voorziet daarin.

2. Uitgangspunten

Aan de nieuwe bovenwettelijke werkloosheidsregeling heeft een aantal uitgangspunten ten grondslag gelegen. Als zodanig kunnen worden genoemd:

een naadloze aansluiting op de WW-systematiek;

een eenvoudige regeling zowel qua regelgeving als qua uitvoering; een regeling die invulling geeft aan het volumebeleid;

een regeling waarbij zowel de bovenwettelijke voorzieningen in de marktsector als de huidige ambtelijke regelingen het referentiepunt zijn;

een duurzame regeling voor de middellange termijn.

Tussen de eerste twee uitgangspunten is een nauwe samenhang: zonder een goede aansluiting op de WW-systematiek is een eenvoudige regeling niet denkbaar. Een dergelijke regeling zou leiden tot hogere uitvoeringskosten dan strikt genomen noodzakelijk is. Naadloze aansluiting past in de filosofie dat de WW de bodemvoorziening is en de bovenwettelijke regeling een complementaire voorziening. Het derde uitgangspunt impliceert:

voor de werknemer dat de regeling voldoende prikkel moet bevatten om zo snel mogelijk weer in het arbeidsproces terug te keren;

voor de werkgever dat de regeling voldoende prikkel moet bevatten om zich tot het uiterste in te spannen alternatieven voor werkloosheid te vinden.

Volumebeleid is dan ook een belangrijke taak voor het uitvoeringsorgaan aan wie de uitvoering van de bovenwettelijke regeling zal zijn opgedragen. Met dit uitgangspunt is ook rekening gehouden bij de afspraken over met name hoogte en duur van de bovenwettelijke uitkering: deze mogen uiteraard niet de prikkel tot reïntegratie wegnemen.

3. Hoofdlijnen van de regeling

Één regeling

De huidige twee afzonderlijke regelingen (wachtgeld- en uitkeringsregeling) worden vervangen door één nieuwe bovenwettelijke regeling. Anders ook dan in de huidige regelingen is de aard van het dienstverband geen onderscheidend criterium meer voor de aanspraken.

Toegang tot de regeling

Voor toegang tot de regeling is vereist enerzijds dat aanspraak bestaat op een loongerelateerde WW- uitkering en anderzijds dat de ambtenaar ontslag uit provinciale dienst is verleend.

Het eerste vereiste vloeit voort uit het uitgangspunt dat de regeling naadloos moet aansluiten op de WW . Het betekent dat er geen plaats is voor een naastwettelijke werkloosheidsuitkering. In concreto houdt dit, gelet op de in de WW gestelde voorwaarden voor het ontstaan van het recht op een uitkering, het volgende in.

  • -

    Betrokkene moet werknemer zijn in de zin van de WW, dwz. de natuurlijke persoon. jonger dan 65 jaar die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

  • -

    Betrokkene moet werkloos zijn. Daartoe is ontslag geen noodzakelijke voorwaarde in de WW. Van werkloosheid is sprake bij verlies van ten minste 5 arbeidsuren per kalenderweek of van 50% van zijn arbeidsuren per kalenderweek alsmede van het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren en betrokkene beschikbaar is om arbeid te verrichten .

  • -

    Betrokkene moet voldoen aan de referte-eis voor een loongerelateerde WW-uitkering. Slechts als de werkloze in de 39 weken vóór zijn werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht en in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de werkloosheid ten minste gedurende 4 jaar als werknemer in een dienstbetrekking over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen bestaat aanspraak op een loongerelateerde WW-uitkering.

Het vereiste van ontslag is een voorwaarde die ook in de huidige wachtgeld- en uitkeringsregeling al voorkomt. Niet ieder ontslag leidt echter tot een recht op bovenwettelijke voorzieningen, ook al zou uit hoofde van dat ontslag recht op een WW-uitkering ontstaan. Van de regeling zijn uitgezonderd ambtenaren aan wie bijvoorbeeld ontslag op aanvraag is verleend, ontslag wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd, FPU-ontslag, strafontslag. ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid anders dan op grond van ziekte en ontslag na afloop van non-activiteit i.v.m. de vervulling van een politiek ambt.

Het recht op bovenwettelijke voorzieningen blijft beperkt tot die ambtenaren aan wie reorganisatieontslag is verleend, ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en ingeval van afloop van rechtswege van een dienstverband voor bepaalde tijd. Daarnaast zijn nog bijzondere voorzieningen getroffen in enkele andere gevallen van ontslag:

  • -

    ontslag in het belang van de dienst, bijvoorbeeld wegens onverenigbaarheid van karakters (artikel 17);

  • -

    ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid anders dan op grond van ziekte en ontslag na afloop van non-activiteit i.v.m. de vervulling van een politiek ambt (artikel 18).

Aanvullende en nawettelijke uitkering

De regeling voorziet in een aanvullende uitkering en een nawettelijke uitkering. Voor de aanvullende uitkering komen alle doelgroepen van de regeling in aanmerking als ze aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen. De aanvullende uitkering houdt in een aanvulling van de WW-uitkering. een aanvulling op de uitkering krachtens de ZW in de periode dat wegens ziekte geen recht op een WW-uitkering maar op een ZW-uitkering bestaat en - in voorkomende gevallen - een aanvulling op de overlijdensuitkering.

De aanvullende uitkering wordt toegekend gedurende de WW-uitkeringperiode. Zij eindigt dus op het moment dat de duur van zowel de WW-Ioondervinguitkering als de WW-vervolguitkering is afgelopen of zoveel eerder als die wettelijke uitkering eerder is afgelopen i.v.m. bijvoorbeeld het einde van de werkloosheid. De aanvulling bij ziekte wordt slechts toegekend zolang er uit hoofde daarvan aanspraak op een ZW-uitkering bestaat.

Een nawettelijke uitkering is een uitkering na afloop van de duur van zowel de WW-Ioondervinguitkering als de WW-vervolguitkering ingeval anders dan vanwege het verstrijken van de uitkeringsduur is voldaan aan de voorwaarden voor een WW-uitkering.

De nawettelijke uitkering blijft beperkt tot hen aan wie ontslag is verleend i.v.m. reorganisatie. Voor deze categorie wordt de totale duur van de aanvullende en nawettelijke uitkering berekend overeenkomstig het huidige leeftijd + diensttijdbeginsel als dat gunstiger is dan de WW-duur. De duur van de nawettelijke uitkering is dus gelijk aan het verschil tussen de aldus berekende totale (aanvullende en nawettelijke) uitkeringsduur en de WW-duur. Voor deze categorie verandert er dus inhoudelijk niets t.o.v. huidige uitkeringsduur. Daarop zijn enkele uitzonderingen:

De bijzondere verlenging vervalt. Het betreft de in de huidige regelingen voorkomende verlenging van wachtgeld of uitkering na afloop van de op grond van leeftijd en diensttijd berekende duur, voor wat betreft het wachtgeld tot de 65 -jarige leeftijd. Verlenging was mogelijk indien de diensttijd op de ontslagdatum ten minste 10 jaar is en de som van leeftijd en diensttijd op die datum 60 jaar of meer .

Indien betrokkene ten tijde van het ontslag 55 jaar of ouder is wordt de nawettelijke uitkering voortgezet tot de leeftijd van 65 jaar, indien hij direct voorafgaande aan het ontslag ten minste 5 jaar zonder wezenlijke onderbreking in dienst van een of meer provincies is geweest.

Hoogte van de aanvullende en nawettelijke uitkering

Grondslag voor de aanvullende en nawettelijke uitkering is het dagloon wat voor de WW wordt gehanteerd. Dat vloeit voort uit het uitgangspunt om naadloos op de WW aan te sluiten. Er zijn behoudens het navolgende geen substantiële verschillen tussen de huidige berekeningsgrondslag (de bezoldiging) en die in de WW (het dagloon).

Op deze berekeningsgrondslag zijn twee uitzonderingen gemaakt:

  • -

    de maximum dagloongrens wordt niet gehanteerd;

  • -

    de interim-uitkering ziektekosten wordt op het dagloon in mindering gebracht, aangezien deze ook geen deel uitmaakt van de bezoldiging en daarmee tevens een verschil in berekeningsgrondslag t.o.v. IZR-deelnemers, bij wie het werkgeversdeel in de IZR-premie evenmin tot de berekeninggrondslag behoort, wordt voorkomen; deze correctie heeft overigens maar beperkte betekenis omdat het merendeel van het provinciaal personeel onder de IZR valt.

De hoogte van de aanvullende uitkering is als volgt. In de eerste 12 maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 80%, daarna tot 70% van het gecorrigeerde dagloon. De aanvulling tot 70% heeft in de WW-Ioondervingfase feitelijk alleen betekenis voor hen wier bezoldiging uitkomt boven de maximumdagloongrens.

Sinds 1 maart 1995 is de duur van de WW-vervolguitkering verlengd van 1 naar 2 jaar. De aanvulling tot 70% van het gecorrigeerde dagloon geldt alleen voor het eerste van de twee jaar vervolguitkering en voor hen die in verband met de leeftijd op de eerste dag van werkloosheid (57 ,5 jaar of ouder) in aanmerking komen voor een vervolguitkering gedurende 3,5 jaar. De vervolguitkering van 2 jaar wordt na het eerste jaar aangevuld tot het minimumloon.

De hoogte van de nawettelijke uitkering is steeds 70% van het gecorrigeerde dagloon.

Aansluiting op de WW-systematiek

Zoals hierboven weergegeven is de naadloze aansluiting op de WW-systematiek een belangrijk uitgangspunt. Dit uitgangspunt is, zoals hierboven geschetst, onder meer vertaald in het (grotendeels) overnemen van het dagloonbegrip als berekeningsgrondslag en het vereiste dat de bovenwettelijke regeling alleen openstaat als er recht op WW bestaat.

Ook op andere onderdelen wordt in de bovenwettelijke regeling nauw bij de WW-systematiek aangesloten. Zo zijn de bepalingen in de WW inzake gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering (artikelen 19 en 20 WW), inzake herleving en verlenging van de uitkering (artikelen 21 en 43 WW), inzake verplichtingen en sancties (artikelen 24 t/m 28 WW), inzake anti-cumulatie (artikelen 34 en 35 WW) en inzake scholing (artikelen 75, 76 en 78 WW) van overeenkomstige toepassing. Een en ander is geregeld in de artikelen 6 en 12 van de regeling. De WW-systematiek wordt echter niet gevolgd ten aanzien van de indexering. Die blijft gekoppeld aan de algemene salarisontwikkeling in de sector provincies.

Pensioenopbouw

In het pensioenreglement van het ABP is geregeld, dat de pensioenopbouw voor gewezen ambtenaren met een werkloosheidsuitkering 50% bedraagt.

Het pensioenreglement biedt de individuele werkloze ambtenaar echter de mogelijkheid voor eigen rekening te kiezen voor een gunstiger pensioenopbouw. De bovenwettelijke regeling voorziet in het geval dat van de mogelijkheid van verhoogde pensioenopbouw gebruik gemaakt wordt tot de leeftijd van 62 jaar in een werkgeversbijdrage in de extra kosten aan pensioenpremie in de periode dat een aanvullende en nawettelijke uitkering wordt genoten.

Doorwerking van wettelijke maatregelen in het bovenwettelijke traject

Indien de wetgever een neerwaartse wijziging in de hoogte en duur van de WW-uitkering aanbrengt zal dit -tenzij in het sectoroverleg anders wordt overeengekomen -doorwerken naar het bovenwettelijke traject .Gelet op het systeem van de bovenwettelijke uitkering., een aanvulling op de wettelijke uitkering, zou een verlaging van het wettelijke uitkeringsniveau er automatisch toe leiden dat deze verlaging wordt gecompenseerd in de bovenwettelijke uitkering (bij een verlaging van de WW naar 65% bijvoorbeeld zou een aanvulling tot 78% immers niet een aanvulling van 8% maar van 13% zijn).

Hetzelfde verhaal geldt bij een duurvermindering in de WW. Dat zou automatisch tot een compensatie in de nawettelijke uitkering leiden doordat de nawettelijke uitkering zou worden verlengd met de periode waarmee de wettelijke uitkeringsduur is bekort. De doorwerkingclausule, zoals opgenomen in artikel 19 van de regeling, is gelijk aan die welke tussen de overheidssectorwerkgevers en centrales van overheidspersoneel is afgesproken in het model voor een bovenwettelijk invaliditeitspensioen, zij het dat hieraan is toegevoegd dat doorwerking in ieder geval niet plaatsvindt voor de afloop van het lopende SPA-akkoord over de arbeidsvoorwaarden.

Overgangsrecht

Op degenen die op 1 januari 2001 een wachtgeld of uitkering genieten op grond van de provinciale wachtgeld- of uitkeringsregeling (het Wachtgeld- en uitkeringsbesluit Zeeland 1996) blijven die regelingen tot 1 januari 2003 integraal van toepassing. Indien dit wachtgeld of die ontslaguitkering na 1 januari 2003 zou doorlopen vallen zij vanaf die datum direct onder de WW voor de resterende duur van recht op WW. Vanaf 1 januari 2003 vervallen de wachtgeld- en uitkeringsregeling. Voor nieuwe gevallen wordt de toegang tot de wachtgeld- en uitkeringsregeling vanaf 1 januari 2001 uitgesloten.

Degenen met een wachtgeld of uitkering direct vóór 1 januari 2001 welke doorloopt na 1 januari 2003 zullen op grond van artikel 21 van de regeling vanaf die datum ook onder de werkingssfeer van de nieuwe bovenwettelijke regeling vallen. Hoogte en duur van het oude wachtgeld of de oude uitkering worden daarbij gegarandeerd zodanig dat hoogte en duur van de aanvullende/nawettelijke uitkering tezamen met de wettelijke uitkering voor de resterende periode niet minder bedraagt dan het oude wachtgeld of de oude uitkering. De garantie van hoogte en duur geldt niet ingeval van algemene neerwaartse wijzigingen in hoogte en duur van de WW die voor alle verzekerden gelden. De garantie ziet ook niet op wijzigingen in de hoogte en duur die het gevolg zijn van wijzigingen in individuele feiten en omstandigheden die leiden tot bijvoorbeeld kortingen als gevolg van sancties of gedeeltelijke beëindiging wegens verminderde werkloosheid.

Wat betreft de anti-cumulatieregeling geldt voor de oude gevallen een afzonderlijk overgangsregime. In de ambtelijke wachtgeld- en uitkeringsregeling blijft bij aanvaarding van arbeid recht op wachtgeldluitkering bestaan. De inkomsten die betrokkene daarmee verwerft worden pas gekort als de nieuwe inkomsten te samen met het wachtgeld/de uitkering meer bedragen dan de laatstelijk genoten bezoldiging. De systematiek van de WW is anders. Aanvaarding van arbeid leidt tot beëindiging of vermindering van de werkloosheid en derhalve tot gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op een uitkering. Hetzelfde geldt voor de aanvullende en nawettelijke uitkering. De nieuwe inkomsten mag betrokkene houden. Deze andere systematiek kan in veel gevallen leiden tot een (soms aanmerkelijke) verslechtering t.o.v. de huidige ambtelijke regelingen.

Artikel 22 geeft een overgangsvoorziening voor hen die op 31 december 2000 wachtgeld of uitkering genieten welke na 1 januari 2003 voortduurt en die in de aan 1 januari 2003 voorafgaande 6 maanden ten minste 12 weken neveninkomsten hadden. De omvang van die neveninkomsten is daarbij niet van belang. Voor hen wordt tijdens de resterende uitkeringsduur de ambtelijke anti cumulatieregeling materieel gecontinueerd. Zij komen in aanmerking voor een garantie-uitkering die zodanig is dat neveninkomsten mogelijk zijn tot het oude niveau waarbij het meerdere volledig wordt gekort. De garantie-uitkering wordt per dag vastgesteld en is een aanvullende uitkering bovenop de wettelijke en aanvullende uitkering of bovenop de nawettelijke uitkering.

De uitvoering van de regeling

De sectoroverheidswerkgevers en centrales van overheidspersoneel hebben in een protocol vastgelegd dat de uitvoering van de bovenwettelijke regelingen bij werkloosheid zal worden uitbesteed aan de USZO. Tijdig zullen bevredigende afspraken tussen de overheidswerkgevers en de USZO over prijs en product worden gemaakt Aan de USZO zal de uitvoering van deze regeling worden gemandateerd. Ook de afhandeling van bezwaarschriften in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal aan de USZO worden gemandateerd.

De feitelijke uitvoering van de WW voor het overheidspersoneel wordt eveneens aan de USZO uitbesteed. Daarmee is gerealiseerd dat de uitvoering van wettelijke en bovenwettelijke werkloosheidsregelingen in één hand komt en dat de werkloze ambtenaar bij één loket terecht kan.

Een belangrijke taak van de USZO zal ook zijn de bevordering van de reïntegratie van werkloze ambtenaren in het arbeidsproces, een taak waarop de provincies tot heden in onvoldoende mate hun inspanning hebben kunnen richten.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het eerste lid geeft aan wie onder de werking van de regeling vallen. Arbeidsongeschikten komen alleen voor een bovenwettelijke uitkering in aanmerking als zij op de ontslagdatum gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, dit in navolging van de suppletieregeling.

In het tweede lid is onder d het diensttijdbeginsel vastgelegd. Het komt materieel overeen met het huidige ABP-diensttijdbegrip. Rekening is gehouden met de jurisprudentie inzake meetellen van overheidsdiensttijd bij lidstaten van de Europese Economische Ruimte. De diensttijd is van belang voor de berekening van de duur van de nawettelijke uitkering. Diensttijd die al in aanmerking is genomen voor de bepaling van de duur van een eerdere werkloosheidsuitkering ten laste van de overheid wordt niet op nieuw in beschouwing genomen.

Artikel 2

Geen recht op een aanvullende uitkering ontstaat indien geen recht ontstaat op een loongerelateerde WW-uitkering maar slechts op een kortdurende WW-uitkering op grond van hoofdstuk II B van de WW. Na ontslag heeft men slechts recht op een aanvullende uitkering voor zover men recht heeft op een (loongerelateerde) WW-uitkering i.v.m. arbeidsurenverlies ontstaan uit het ontslag bij de provincie. Het tweede lid geldt niet bij vermindering van WW wegens gedeeltelijke werkloosheid op grond van artikel 47, tweede lid, van de WW, maar enkel bij financiële korting of sanctie.

Artikel 3

Als het recht op WW-uitkering binnen de eerste 12 maanden na ontslag eindigt (bijvoorbeeld door einde van de werkloosheid) en later herleeft, herleeft ook het recht op de aanvullende uitkering. De herleefde WW-uitkering wordt gedurende de periode dat die 12 maanden niet zijn vol gemaakt aangevuld tot 80% en eerst daarna voor de resterende uitkeringsduur tot 70%.

Het tweede lid is noodzakelijk zolang die wet waarin een wettelijke toeslag van 3% is geregeld nog van toepassing is. In navolging van OCW zal worden verzocht deze wet in te trekken voor het provinciaal personeel.

Artikel 4

Bij ziekte eindigt de WW-uitkering. De aanvulling op de ZW-uitkering eindigt op het moment dat de ZW- uitkering eindigt, derhalve ten hoogste na 52 weken. De WW-uitkering kan herleven als geen nieuw recht op WW ontstaat. De tijd waarin de aanvulling van de ZW-uitkering tot 80% is gegeven telt mee voor de berekening van de duur van de 12 maanden waarin de WW-uitkering tot 80% wordt aangevuld. De aanvulling van de ZW-uitkering daalt van 80% naar 70% op het moment van verstrijken van die 12 maanden.

Bij ziekte in het tweede jaar WW-vervolguitkering wordt de ZW-uitkering op grond van het tweede lid, juncto artikel 3, vierde lid, alleen aangevuld indien en voor zoveel die minder is dan 100% van het voor betrokkene geldende minimumloon.

Artikel 5

Artikel 35 van de ZW voorziet in een eenmalige overlijdensuitkering. Die overlijdensuitkering wordt per dag aangevuld tot 100% van het ongemaximeerde dagloon.

Artikel 6

Hierin is bepaald dat een groot aantal bepalingen van de WW van overeenkomstige toepassing zijn. Het gaat daarbij om de bepalingen inzake het recht op WW, inzake (gehele of gedeeltelijke) beëindiging van het recht op WW, de bepalingen inzake verlenging en herleving van het recht op WW en inzake verplichtingen en sancties, anticumulatie en scholing.

Het tweede lid zorgt ervoor dat als gevolg van de overeenkomstige toepassing van de kortingsbepaling van andere inkomsten geen dubbele korting plaatsvindt: zowel op het wettelijke als het bovenwettelijke deel.

Het vierde lid regelt dat, indien een ontslag op eigen verzoek ingeval van een voorgenomen reorganisatieontslag zou leiden tot sancties de wettelijke uitkering omdat sprake zou zijn van verwijtbare werkloosheid de sanctie in het bovenwettelijk deel wordt gecompenseerd.

Het is uiteraard van groot belang dat de beslissingen en handelingen t.a.v. de wettelijke en aanvullende nawettelijke uitkering op elkaar zijn afgestemd. Voorkomen moet immers worden dat bijvoorbeeld eenzelfde nalatigheid tot verschillende sancties leidt. Die kans is overigens niet zo groot als de uitvoering van zowel het wettelijke als bovenwettelijke deel bij de USZO ligt. Met de USZO zullen op dit punt heldere afspraken worden gemaakt

Artikel 7

De suppletie schort derhalve het recht op de aanvullende uitkering niet op.

Artikel 8

Hierin is het recht op de nawettelijke uitkering geregeld. Zie ook de tweede volzin van de toelichting op artikel 2.

Artikel 9

In het tweede lid is de uitkeringsduur overeenkomstig het leeftijd+ diensttijdbeginsel geregeld.

Artikelen 10 t/m 12

In artikel 12 is artikel 19, eerste lid, onder a. WW waarin beëindiging bij ziekte is geregeld, niet overgenomen bij de nawettelijke uitkering omdat alsdan betrokkene niet meer onder de ZW valt en hij in dat geval op de bijstand zou zijn aangewezen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting op de hoofdlijnen van de regeling.

Artikel 13

De wettelijke indexering van het WW-dagloon conform de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden geldt niet voor de aanvullende en nawettelijke uitkering. De berekeningsgrondslag voor de aanvullende en nawettelijke uitkering wordt steeds aangepast op het tijdstip van de algemene salarismaatregelen in de sector provincies.

Artikelen 14 en 15

Het gaat hier om voorzieningen die ook in de huidige wachtgeldregeling al voorkomen. Zij kunnen een bijdrage leveren aan een spoedige reïntegratie in het arbeidsproces.

Artikel 16

De regeling van de werkgeversbijdrage in vrijwillige extra pensioenopbouw houdt het volgende in:

  • -

    de eerste drie jaar bovenwettelijke werkloosheidsuitkering vóór 62 jaar de normale werkgeversbijdrage tot 100% pensioenopbouw (een aanvullende werkgeversbijdrage in 50% extra pensioenopbouw);

  • -

    de resterende periode van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering tot 62 jaar de normale werkgeversbijdrage tot 75% pensioenopbouw (een werkgeversbijdrage in 25% extra pensioenopbouw) -vanaf 62 jaar geen werkgeversbijdrage in vrijwillige pensioenopbouw.

Artikel 17

Het gaat hier om een ontslag in het belang van de dienst zoals bedoeld in artikel B.11 , onderdeel 0. van de CAP. Gedacht moet worden met name aan ontslag ingeval van onverenigbaarheid van karakters. De voorziening sluit aan op die in de huidige rechtspositieregelingen.

Artikel 18

Hier bedoelde gewezen ambtenaren komen niet in aanmerking voor een aanvullende en nawettelijke uitkering. Wel bestaat recht op een eenmalige uitkering indien de werkgever voor 50% of meer schuld heeft aan het ontslag. Gelet op de Awb zal het bestuursorgaan een beslissing hierover slechts kunnen nemen na een zorgvuldig onderzoek, gehoord de betreffende ambtenaar. De bezwarencommissie provincie Zeeland (kamer voor personeelszaken) zal in het kader van de heroverwegingsprocedure op grond van de Awb het provinciaal bestuur adviseren over het ontslag, het recht en de hoogte van de eenmalige uitkering in hun onderlinge samenhang. De ambtenaar kan zich in alle fasen laten bijstaan door een raadsman (bijv. een vakbond als hij daarvan lid is).

Artikelen 19 t/m 22

Verwezen wordt naar de toelichting op de hoofdlijnen van de regeling.

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking op het moment waarop de nieuwe gevallen onder de WW gaan vallen, te weten 1 januari 2001.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 31 oktober 2000.

Gedeputeerde Staten voornoemd,

drs. W. T. VAN GELDER, voorzitter.

mr. drs. L.J.M. VERDULT, griffier.

Uitgegeven 5 december 2000.

De griffier der Staten,

mr. drs. L.J.M. VERDULT.