Regeling vervallen per 01-01-2018

Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Geldend van 07-04-2004 t/m 31-12-2004

nl

Gedeputeerde staten van Zeeland;

gelet op artikel E8, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;

besluiten:

vast te stellen de navolgende:

Uitvoeringsregeling rechten en plichten

bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Artikelen

Paragraaf 1: Definities

Artikel 1 Definities

In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    CAP: de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;

  • b.

    herplaatsingtoelage: een herplaatsingtoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het pensioenreglement;

  • c.

    invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het pensioenreglement;

  • d.

    ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet;

  • e.

    WW-uitkering: een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

  • f.

    aanvullende werkloosheidsuitkering: een aanvullende uitkering krachtens de artikelen 2 en 4 van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid;

  • g.

    zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de Ziektewet.

Paragraaf 2: Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid

Artikel 2 Aanspraak van de ambtenaar

  • 1.

    De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging.

  • 2.

    De ambtenaar die na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft op een WAO-uitkering, heeft aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3.

    De bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt:

    • a.

      Tot een tijdvak van 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in artikel 6, eerste lid het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering; en

    • b.

      daarna het verschil tussen 80% van zijn bezoldiging en de WAO-uitkering.

  • 4.

    De ambtenaar geniet ook na 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering, onderscheidenlijk zijn bezoldiging indien de periode, bedoeld in het eerste lid, op grond van het vijfde lid is verlengd, zulks voor de resterende duur van de verlengde periode:

    • a.

      voor zolang hij zijn arbeid voor tenminste 45% verricht; dan wel

    • b.

      indien hij in het belang van zijn genezing door de Arbo-dienst wenselijk geachte andere arbeid verricht voor tenminste 45% van de voor hem geldende arbeidsduur; dan wel

    • c.

      indien de ziekte. uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

  • 5.

    De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd met de duur van:

    • a.

      de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;

    • b.

      de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd;

    • c.

      het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.

  • 6.

    Bij verlenging op grond van het vijfde lid bedraagt het in het eerste lid bedoelde tijdvak niet meer dan 104 weken. In geval van verlenging als bedoeld in de eerste volzin bestaat tot 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging en daarna voor het resterende deel van het verlengde tijdvak recht op doorbetaling van 80% van zijn bezoldiging.

  • 7.

    De ambtenaar die op grond van artikel E.7 van de CAP in een andere functie is benoemd voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel E.9, eerste lid, onderdeel a, van de CAP, is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn bezoldiging als gevolg van die benoeming vermindering ondergaat. ter grootte van het verschil tussen:

    • a.

      het bedrag waarop de ambtenaar op grond van dit artikel recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan voor dezelfde arbeidsduur zijn eigen functie; en

    • b.

      zijn bezoldiging na die benoeming, in voorkomend geval vermeerderd met een uit zijn arbeidsongeschiktheid voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, een invaliditeitspensioen of een herplaatsingtoelage.

  • 8.

    De ambtenaar die in een andere functie is benoemd op grond van artikel E.7, van de CAP heeft tevens aanspraak op een aanvullende uitkering nadat de termijn van twee jaar is verstreken, indien de ziekte, uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen:

    • a.

      een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, zoals die zou zijn op de dag vóór die benoeming indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken; en

    • b.

      zijn bezoldiging na die benoeming, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke functie voortvloeiend recht op een WAO-uitkering. invaliditeitspensioen en een herplaatsingtoelage.

  • 9.

    Het percentage. bedoeld in het achtste lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    • -

      80% of meer: 65 tot 80%:

    • -

      55 tot 65%: 54,01%;

    • -

      45 tot 55%: 45,01%;

    • -

      35 tot 45%: 36,01%;

    • -

      25 tot 35%: 27,01%;

    • -

      15 tot 25%: 18,00%.

Artikel 3 Aanspraak van de gewezen ambtenaar

  • 1.

    De gewezen ambtenaar, die wegens ziekte ontstaan vóór het tijdstip van ingang van zijn ontslag na zijn ontslag anders dan op grond van artikel E.9, artikel E.16 en artikel G.4, eerste lid, onderdeel e, van de CAP nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft:

    • a.

      zolang hij ongeschikt is tot werken wegens ziekte, doch niet langer dan de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging; en

    • b.

      indien hij na de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft opeen WAO-uitkering, zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, maar niet langer dan tot het einde van een tijdvak van 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn laatstelijk genoten bezoldiging en de WAO-uitkering.

  • 2.

    De gewezen ambtenaar, die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag als bedoeld in het eerste lid wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft zolang betrokkene ongeschikt is tot werken wegens ziekte, maar niet langer dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan het ontslag voorafgaande in dienst is geweest.

  • 3.

    Het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verlengd met de duur van:

    • a.

      de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;

    • b.

      de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd;

    • c.

      het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.

  • 4.

    Bij verlenging op grond van het derde lid bedraagt het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak niet meer dan 104 weken. In geval van verlenging als bedoeld in de eerste volzin bestaat tot 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging en daarna voor het resterende deel van het verlengde tijdvak recht op doorbetaling van 80% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging. Is de arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte dan bestaat ook na bedoelde periode van 78 weken voor het resterende deel van het verlengde tijdvak recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging

  • 5.

    De gewezen ambtenaar, die aanspraak heeft op een WAO-uitkering terzake van de dienstbetrekking die hij vóór zijn ontslag vervulde, heeft aanspraak op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

  • 6.

    De in het vijfde lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen:

    • a.

      een percentage van de laatstelijk genoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag en

    • b.

      de aan de ambtenaar toegekende WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen en een toegekende herplaatsingtoelage.

  • 7.

    Het percentage. bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    • -

      80% of meer: 90,02%;

    • -

      65 tot 80%: 65,26%;

    • -

      55 tot 65%: 54,01%;

    • -

      45 tot 55%: 45.01%;

    • -

      35 tot 45%: 36,01%;

    • -

      25 tot 35%: 27,01%;

    • -

      15 tot 25%: 18,00%.

  • 8.

    De gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van artikel B.14 van de CAP heeft slechts aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voorzover deze te samen met de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, en de suppletie op grond van de FPU-plusregeling provincies, de laatstgenoten bezoldiging niet overschrijdt.

Artikel 4 Aanspraak van de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement

  • 1.

    De ambtenaar en de gewezen ambtenaar hebben geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging, een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering of een aanvullende uitkering, als bedoeld in de artikelen 2 en 3, indien zij geen deelnemer zijn in de zin van het pensioenreglement.

  • 2.

    De ambtenaar, die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement, heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte tijdens de duur van zijn dienstverband recht op:

    • a.

      doorbetaling van zijn bezoldiging gedurende de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO ;

    • b.

      daarna tot een tijdvak van 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, een aanvulling tot zijn volle bezoldiging op een eventueel toegekende WAO-uitkering en

    • c.

      daarna een aanvulling tot 80% van zijn volle bezoldiging op een hem eventueel toegekende WAO-uitkering.

  • 3.

    Het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt verlengd met de duur van:

    • a.

      De vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;

    • b.

      De verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd;

    • c.

      het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.

  • 4.

    Bij verlenging op grond van het derde lid bedraagt het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak niet meer dan 104 weken. In geval van verlenging als bedoeld in de eerste volzin bestaat tot 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging en daarna voor het resterende deel van het verlengde tijdvak recht op doorbetaling van 80% van zijn bezoldiging.

  • 5.

    Indien de ambtenaar, die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement, geen ZW- uitkering of WAO-uitkering kan worden toegekend ten gevolge van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar, wordt bedoelde uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 6.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar, die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 5 Geen aanspraak

  • 1.

    De ambtenaar en de gewezen ambtenaar hebben geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging of een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering:

    • a.

      indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;

    • b.

      indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c.

      indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de keuring, bedoeld in artikel E.2 van de CAP, en blijkt dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid de aan de desbetreffende functie verbonden werkzaamheden te verrichten, ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2.

    De gewezen ambtenaar heeft geen aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op grond van een aanvaarde andere functie aanspraak kan maken op doorbetaling van zijn loon of bezoldiging dan wel op een ZW-uitkering.

Artikel 6 Begin en einde van de tijdvakken in de artikelen 2, 3 en 4

  • 1.

    Het tijdvak gedurende welke de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak hebben op doorbetaling van hun bezoldiging vangt aan op de eerste dag waarop:

    • a.

      wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is gewerkt;

    • b.

      het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is gestaakt wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet zou zijn gewerkt;

    • c.

      het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zou zijn gestaakt.

  • 2.

    Het tijdvak gedurende welke de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak hebben op doorbetaling van hun bezoldiging eindigt na afloop van de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO. Voor het bepalen van het einde van deze periode worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn of haar arbeid wegens ziekte samengeteld indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan 4 weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van 4 weken blijven perioden buiten beschouwing waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel D.11 van de CAP wordt genoten.

  • 3.

    Het tijdvak gedurende welke de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak hebben op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering vangt aan op de dag nadat het tijdvak bedoeld in het tweede lid is geëindigd. Het tijdvak eindigt na 78 weken, te berekenen vanaf de eerste dag als bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met de tijdvakken waarin de ambtenaar, gerekend vanaf de eerste ziektedag

    • a.

      zijn arbeid voor ten minste 45% heeft verricht;

    • b.

      in het belang van zijn genezing door de Arbo-dienst wenselijk geachte andere arbeid heeft verricht voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidsduur.

  • 4.

    Bij buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging vangt het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, aan op de dag volgende op die waarop het buitengewoon verlof is geëindigd.

  • 5.

    Het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt verlengd met de duur van:

    • a.

      de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;

    • b.

      de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd;

    • c.

      het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.

  • 6.

    Bij verlenging op grond van het vijfde lid bedraagt het tijdvak waarin de bezoldiging van de ambtenaar, onderscheidenlijk de laatstelijk genoten bezoldiging van de gewezen ambtenaar volledig en eventueel aansluitend voor 80% wordt doorbetaald, niet meer dan 104 weken.

Artikel 7 Einde van de uitkering

  • 1.

    De doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met vierde lid, eindigen na afloop van de uitkeringsduur, maar in elk geval:

    • a.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel E.7 van de CAP in een andere functie is benoemd of

    • b.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend of

    • c.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of

    • d.

      met ingang van de dag, volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 2.

    De doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 2, zevende en achtste lid, eindigen na afloop van de uitkeringsduur, maar in elk geval:

    • a.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden of

    • b.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend. waaronder het ontslag op grond van artikel E.9 en artikel E.16 van de CAP of

    • c.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of

    • d.

      met ingang van de dag, volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 3.

    De doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, eindigen na afloop van de uitkeringsduur, maar in elk geval:

    • a.

      met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar in een andere functie is benoemd overeenkomstig artikel E.7 van de CAP;

    • b.

      met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of

    • c.

      met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.

  • 4.

    De aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 3, vijfde en zesde lid, eindigt

    • a.

      met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden of

    • b.

      met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of

    • c.

      met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.

  • 5.

    De aanvulling tot zijn bezoldiging. bedoeld in artikel 4, tweede lid, eindigt na afloop van de uitkeringsduur, maar in elk geval:

    • a.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden of

    • b.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel E.7 van de CAP wordt benoemd in een andere functie of

    • c.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend of

    • d.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of

    • e.

      met ingang van de dag, volgende op die waarop de ambtenaar of gewezen ambtenaar is overleden.

Paragraaf 3: Verplichtingen en sancties

Artikel 8 Verplichtingen en sancties gedurende de wachttijd van de WAO

  • 1.

    De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van deze uitvoeringsregeling gedurende het tijdvak als bedoeld in artikel 6, tweede lid, zoals eventueel verlengd op grond van artikel 6, vijfde lid, vervallen, indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:

    • a.

      niet binnen redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept;

    • b.

      zich niet gedurende het hele verloop van de ziekte onder gezondheidskundige behandeling blijft stellen;

    • c.

      de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

    • d.

      zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd;

    • e.

      verzuimt de Arbo-dienst op eerste aanvraag mee te delen om welke reden hij ongeschikt is tot werken;

    • f.

      zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de Arbo-dienst om te verschijnen;

    • g.

      er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de Arbo-dienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

    • h.

      niet binnen twee dagen na de aanvang van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte dit heeft gemeld bij zijn werkgever;

    • i.

      zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen;

    • j.

      zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;

    • k.

      zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • l.

      weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, voor zover redelijkerwijs nodig voor de uitvoering van wetten;

    • m.

      tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht tenzij dit door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • n.

      nalaat, zo mogelijk vóór de betaling van zijn bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;

    • o.

      niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    • p.

      zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de Arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door de Arbo-dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de Arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • q.

      zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van deze uitvoeringsregeling;

    • r.

      zonder deugdelijk grond weigert gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften dan wel weigert mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen, die erop zijn gericht de ambtenaar in staat te stellen passende arbeid te verrichten;

    • s.

      zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO.

  • 2.

    De aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard in het geval de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de regels heeft overtreden die terzake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.

  • 3.

    De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen op grond van bijzondere omstandigheden bepalen dat de aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vervalt maar geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 5.

    Voor zover gedeputeerde staten van de bevoegdheid. bedoeld in het vierde lid, geen gebruik hebben gemaakt kunnen zij de niet uitbetaalde bezoldiging of bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering alsnog aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar uitbetalen.

Artikel 9 Verplichtingen en sancties na afloop van de wachttijd van de WAO

  • 1.

    De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van deze uitvoeringsregeling na de periode, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef, kunnen geheel of gedeeltelijk komen te vervallen, indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:

    • a.

      zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van deze uitvoeringsregeling;

    • b.

      zonder deugdelijke grond weigert passende of gangbare arbeid te verrichten, waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen;

    • c.

      zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;

    • d.

      geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering in verband met de toepassing van artikel 25 of 28, onderdeel a of b, van de WAO.

  • 2.

    De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.

  • 3.

    Na de periode, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef, is op de aanspraak die de ambtenaar en de gewezen ambtenaar hebben op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Indien ten aanzien van de WAO-uitkering die de ambtenaar geniet een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, leggen gedeputeerde staten zoveel mogelijk dezelfde verplichting op dan wel passen zij zoveel mogelijk een overeenkomende sanctie toe op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de ambtenaar aanspraak heeft.

  • 5.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de WAO- uitkering vermindering ondergaat dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de WAO-uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Paragraaf 4: Bijzondere situaties

Artikel 10 Samenloop met andere inkomsten

  • 1.

    Bij samenloop van een aanspraak krachtens deze uitvoeringsregeling met een ZW-uitkering, of een aanvullende werkloosheiduitkering wordt deze aanspraak verminderd met het bedrag van deze uitkeringen.

  • 2.

    Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering of de WW-uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de ZW-uitkering of de WW-uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 3.

    Indien ten aanzien van de ZW-uitkering, die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geniet, een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast leggen gedeputeerde staten zoveel mogelijk dezelfde verplichting op dan wel passen zij zoveel mogelijk een overeenkomstigesanctietoeopdeaanspraken krachtens deze uitvoeringsregeling waarop de ZW-uitkering in mindering is gebracht.

  • 4.

    Indien de ambtenaar of gewezen ambtenaar tevens een ZW-uitkering of een WAO-uitkering ontvangt uit een andere dienstbetrekking dan die terzake waarvan aanspraak krachtens deze uitvoeringsregeling bestaat wordt voor de toepassing van deze uitvoeringsregeling slechts rekening gehouden met de ZW-uitkering of de WAO-uitkering uit de dienstbetrekking terzake waarvan aanspraak krachtens deze uitvoeringsregeling bestaat.

  • 5.

    De inkomsten, die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geniet in verband met het verrichten van in het belang van zijn genezing door de Arbo-dienst wenselijk geachte arbeid, worden op de aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht. voor zover deze te samen met de aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging of de WAO-uitkering, vermeerderd met de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, de bezoldiging te boven gaan.

  • 6.

    Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op het bedrag, waarop de gewezen ambtenaar ingevolge deze uitvoeringsregeling recht heeft, in mindering gebracht. tenzij:

    • a.

      de gewezen ambtenaar deze inkomsten reeds vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte genoot en

    • b.

      de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

Artikel 11 Bevalling na ontslag

  • 1.

    De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die:

    • a.

      aanvangt op de 41e dag. voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling en

    • b.

      eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft. plaatsgevonden.

  • 2.

    De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd tot 16 weken. indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft, bedragen.

  • 3.

    De gewezen ambtenaar wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die termijn bevalt, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die:

    • a.

      aanvangt op de datum van bevalling en

    • b.

      eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop de gewezen vrouwelijke ambtenaar gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft of gehad zou hebben als zij tijdig een aanvraag voor die uitkering zou hebben gedaan.

  • 5.

    Voor zolang de gewezen ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge het eerste of het derde lid toekomende uitkering nog wegens ziekte ongeschikt is tot werken, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot werken, heeft zij gedurende de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO recht op doorbetaling van de bezoldiging overeenkomstig artikel 3. Deze termijn wordt geacht aan te vangen op de eerste dag na de bevalling.

  • 6.

    Ongeschikt tot werken, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de vrouwelijke gewezen ambtenaar, die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke functie als zij vervulde te vervullen.

Paragraaf 5: Overige bepalingen

Artikel 12 Aanpassing bedrag I begrip bezoldiging en bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering

  • 1.

    Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 11, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging voor het personeel in provinciale dienst.

  • 2.

    Indien onderdelen van de bezoldiging niet in een vast bedrag per maand zijn of kunnen worden uitgedrukt, wordt voor die onderdelen gerekend met het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend in de drie kalendermaanden, voorafgaande aan de maand waarin:

    • a.

      de ambtenaar ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • b.

      de gewezen ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen van een langere periode dan de in de vorige volzin genoemde drie kalendermaanden uitgaan, indien toepassing van het bepaalde in de vorige volzin tot onredelijke uitkomsten leidt.

  • 4.

    Voor zover de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geen drie kalendermaanden in dienst is geweest, wordt voor de toepassing van het tweede lid gerekend met het bedrag, dat hem gemiddeld aan bezoldiging per maand is toegekend over het tijdvak, waarin hij in dienst is geweest vóór het ontstaan van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid respectievelijk tot het vervullen van een naar aard en omvang soortgelijke functie.

  • 5.

    De aanspraak van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt zoveel mogelijk op gelijke wijze gewijzigd als een hem toegekende WAO-uitkering.

  • 6.

    Het vierde lid vindt geen toepassing, indien de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak op een WAO-uitkering hebben wegens de ongeschiktheid tot werken voor een functie die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar heeft vervuld naast zijn functie terzake waarvan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar op een uitkering krachtens deze uitvoeringsregeling aanspraak heeft, voorzover de WAO-uitkering naar de inkomsten uit die andere functie wordt berekend of geacht kan worden te zijn berekend.

Artikel 13 Vakantie-uitkering

  • 1.

    De ambtenaar die aanspraak heeft op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft aanspraak op een vakantie-uitkering ter grootte van 8% van de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2.

    De artikelen 1 inzake de vakantie-uitkering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Overlijdensuitkering gewezen ambtenaar

Na het overlijden van de gewezen ambtenaar. die op de dag van zijn overlijden op grond van artikel 3 in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, is artikel B.15 van de CAP van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Aanvullende uitkering bij overlijden wegens dienstongeval I beroepsziekte

  • 1.

    Indien het overlijden van de ambtenaar is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van het resultaat van de vermenigvuldiging van:

    • a.

      indien het gaat om de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het pensioenreglement, vijf zevende deel van 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van genoemd pensioenreglement en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van dit pensioenreglement;

    • b.

      indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.7. eerste lid, aanhef, onderdeel a, van het onder a genoemde pensioenreglement, een zevende deel van 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van genoemd pensioenreglement, en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van dit pensioenreglement;

    • c.

      indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van het onder a genoemde pensioenreglement, twee zevende deel van 1.75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van genoemd pensioenreglement, en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van dit pensioenreglement.

  • 2.

    De uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt dan wel indien de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het in het eerste lid bedoelde pensioenreglement. aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt met ingang van de maand, volgende op de datum van het hertrouwen.

  • 3.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie artikel 3, derde lid, toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat artikel.

Artikel 16: Overgangsbepalingen

Tot het tijdstip, waarop de Werkloosheidswet van toepassing zal zijn op de ambtenaren, gelden ten aanzien van artikelen 2 en 3 de volgende afwijkende regelen:

  • 1.

    Aan artikel 2, tweede lid, wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende:

  • 2.

    De ambtenaar heeft, ingeval op grond van artikel 19, vierde lid, van de WAO geen recht op een WAO-uitkering uit hoofde van zijn dienstbetrekking bestaat, indien en voor zolang de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte na het in het eerste lid bedoelde tijdvak van 52 weken voortduurt, aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens dit artikel, waarbij wordt uitgegaan van een WAO-uitkering van nihil.

  • 3.

    In artikel 2, zevende lid, wordt de zinsnede "15 tot 25%: 18,00%" vervangen door: minder dan 25%: 18.00%.

  • 4.

    In artikel 3, vijfde lid, wordt de zinsnede "15 tot 25%: 18.00%" vervangen door: minder dan 25%: 18.00%.

  • 5.

    Aan artikel 3 wordt een zevende lid toegevoegd, luidende:

  • 6.

    Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, en derde en vierde lid, is het bepaalde in artikel 2, tweede lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Datum inwerkingtreding uitvoeringsregeling

Deze uitvoeringsregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 18 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als : "Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid".

Toelichting op uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Algemeen

In deze uitvoeringsregeling van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) zijn de rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid neergelegd. Op hoofdlijnen ziet het stelsel er als volgt uit.

In de normale situatie betaalt de werkgever bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte de bezoldiging gedurende de wachttijd van de WAO van 52 weken voor 100% door. Na 52 weken komt de ambtenaar in aanmerking voor een WAO-uitkering. Afhankelijk van de positie van de ambtenaar ontvangt hij al dan niet een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Met de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt overigens uitsluitend gedoeld op het verschil tussen de aanspraak van de ambtenaar op een WAO-uitkering en de aanspraak op 100% of 80% van zijn bezoldiging. De bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering vult de WAO-uitkering gedurende 26 weken aan tot 100% van de bezoldiging en vervolgens tot het einde van de arbeidsverhouding tot 80% van de bezoldiging. Daarnaast bestaat aanspraak op een aanvullende uitkering o.a. bij dienstongevallen en beroepsziekten. Wat onder beroepsziekte en dienstongeval wordt verstaan is geregeld in artikel A.1 van de CAP (onderdelen o en p), welke ook van toepassing zijn op diens uitvoeringsregelingen. Het betreft een ziekte die, onderscheidenlijk een ongeval dat in overwegende mate haar c.q. zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

Als gevolg van de Wet verbetering poortwachter is er een gedifferentieerde wachttijd voor de WAO. De wachttijd van 52 weken kan worden verlengd tot maximaal 104 weken op gezamenlijk verzoek van de werkgever en de werknemer en als sanctie voor de werkgever i.v.m. onvoldoende reïntegratie-inspanningen of vanwege een te late ziekmelding bij het UWV (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen). In deze drie gevallen geldt eenzelfde wettelijke loondoorbetalingplicht voor de werkgever als in de voorliggende 52 weken: te weten minimaal 70%. De bepalingen inzake doorbetaling van bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn in de Uitvoeringsregeling afgestemd op de gedifferentieerde wachttijd van de WAO. Als de wachttijd voor de WAO is verlengd betaalt de werkgever in totaal maximaal 78 weken (bij een verlenging van die wachttijd met ten minste 26 weken) 100% van de bezoldiging en daarna tot het einde van de verlengde wachttijd (dus nog maximaal 26 weken) 80% van de bezoldiging. Ingeval van verlenging van de wachttijd voor de WAO wordt de WAO-uitkering aangevuld tot 100% van de bezoldiging voor zolang de totale wachttijd minder is dan 78 weken en daarna tot 80%. (tenzij, zoals hierboven al is gemeld, er sprake is van o.a. een dienstongeval of een beroepsziekte). Dit betekent dus dat ingeval de wachttijd voor de WAO is verlengd tot 78 of meer weken (en maximaal dus tot 104 weken) de WAO-uitkering vanaf het eerste moment slechts wordt aangevuld tot 80% van de bezoldiging. Het verschil met de situatie waarin de wachttijd voor de WAO niet is verlengd is dat de werkgever niet meer de WAO op de 100% c.q. 80% doorbetaling van de bezoldiging in mindering kan brengen.

De aanspraken op een invaliditeitspensioen en een herplaatsingtoelage zijn niet in deze uitvoeringsregeling geregeld, maar in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. De aanspraak op een suppletie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid na ontslag is geregeld in de Suppletieregeling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Schematisch weergegeven komen de aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, onderverdeeld naar eerste 52 weken en daarna, op het volgende neer:

De ambtenaar die ongeschikt is tot werken wegens ziekte (artikel 2)

De gewezen ambtenaar die v��r ontslag ongeschikt is tot werken wegens ziekte en dit nadien nog steeds is (artikel 3, lid 1)

De gewezen ambtenaar die binnen een maand na ontslag ongeschikt is geworden tot werken wegens ziekte(artikel 3, lid 2)

-

-

Gedurende 52 weken en, bij verlenging van de wachttijd voor de WAO, gedurende maximaal 78 weken 100% van zijn bezoldiging. Een eventuele ZW-uitkering wordt in mindering gebracht.

Gedurende 52 weken en, bij verlenging van de wachttijd voor de WAO, gedurende maximaal 78 weken 100% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging. Een eventuele ZW-uitkering wordt in mindering gebracht.

Gedurende 52 weken100% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging. Een eventuele ZW-uitkering wordt in mindering gebracht.

-

-

Na die 52 weken gedurende 26 weken en, bij verlenging van de wachttijd voor de WAO met minder dan 26 weken, na afloop van de verlengde wachttijd tot het einde van die 26 weken:

- WAO-uitkering

- Aanvulling tot 100% van zijn bezoldiging

Na die 52 weken gedurende 26 weken en, bij verlenging van de wachttijd voor de WAO met minder dan 26 weken, na afloop van de verlengde wachttijd tot het einde van die 26 weken:

- WAO-uitkering

- Aanvulling tot 100% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging

Na die 52 weken gedurende zijn ongeschiktheid tot werken:

- WAO-uitkering

- Soms vermeerderd met een aanvullende uitkering

- evt. vermeerderd met invaliditeitspensioen en herplaatsingtoelage

-

-

Na 78 weken, tenzij de totale wachttijd voor de WAO langer dan 78 weken is:

- WAO-uitkering

- Aanvulling tot 80% van de bezoldiging- Evt. herplaatsingtoelage

- Soms vermeerderd met aanvullende uitkering

Na 78 weken, tenzij de totale wachttijd voor de WAO langer dan 78 weken is:

- WAO-uitkering

- evt. vermeerderd met invaliditeitspensioen en herplaatsingtoelage

- soms vermeerderd met aanvullende uitkering

-

-

-

Na 78 weken, indien de totale wachttijd voor de WAO langer is dan 78 weken:

- Tot het einde van de wachttijd (maximaal 26 weken) 80% door betaling van bezoldiging

- Daarna WAO-uitkering, aangevuld tot 80% van de bezoldiging

- Evt. herplaatsingtoelage

- Soms vermeerderd met aanvullende uitkering

Na 78 weken, indien de totale wachttijd voor de WAO langer is dan 78 weken:

- Tot het einde van de wachttijd (maximaal 26 weken) 80% doorbetaling van bezoldiging

- Daarna WAO-uitkering

- evt. vermeerderd met invaliditeitspensioen en herplaatsingtoelage

- soms vermeerderd met aanvullende uitkering

-

-

-

Artikelgewijze toelichting

Artikel 4

Voor een beperkte groep ambtenaren gelden bijzondere regels ten aanzien van de aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het betreft de groep ambtenaren die geen deelnemer zijn in de ABP-pensioenregeling. Wie dat zijn is geregeld in de Wet privatisering ABP, het pensioenreglement ABP en de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP. Het gaat daarbij, voor de provincies, vooral om mensen die in het kader van een werkgelegenheidsmaatregel in tijdelijke provinciale dienst zijn genomen en om personen die incidenteel en voor een beperkte periode als seizoenkracht in dienst zijn genomen. Voor deze beperkte groep geldt artikel 4.

Artikel 6

De bepaling van de eerste ziektedag in het eerste lid is conform het bepaalde bij en krachtens de Ziektewet. Dat is bij aanvang van de ziekte tijdens het werk de dag waarop de arbeid is gestaakt (onderdeel b) en ingeval betrokkene wegens ziekte de werkdag niet heeft aangevangen, die werkdag (onderdeel a). De onderdelen c en d zien op het ontstaan van ziekte tijdens algemeen en bijzonder verlof. Bij de bepaling van het einde van de tijdvakken bedoeld in de artikelen 2 t/m 4 is rekening gehouden met de gedifferentieerde wachttijd voor de WAO.

Artikel 8, eerste lid, onderdelen n en o

De verplichting van onderdeel n is van belang, omdat de inkomsten uit in het belang van de genezing verrichte arbeid worden gekort (artikel 10, vijfde lid). Dan moeten die inkomsten vanzelfsprekend (zo mogelijk) vóór de betaling bekend zijn.

Onderdeel o bevat een in meer algemene termen vervatte mededelingsplicht, waaronder in beginsel ook die van onderdeel n is te vatten. Gezien het specifieke karakter van de in onderdeel n bedoelde situatie, met een verbijzondering van het tijdstip van melding is omwille van de helderheid en analoog aan de ZW gekozen voor een afzonderlijke meldingsplicht als geregeld in onderdeel n.

Artikel 9

Artikel 9 regelt het verplichtingen- en sanctieregime in de periode na de (gedifferentieerde) wachttijd voor de WAO. Daarbij geldt dat het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO van overeenkomstige toepassing is op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Evenals voorheen gaat het bij de sancties om zowel de maatregelen, bedoeld in artikel 29 WAO (bij overtreding van de artikelen 25 en 28 WAO), als de boete, bedoeld in artikel 29a (bij overtreding van de inlichtingenverplichting van artikel 80 WAO). De bepalingen ter uitwerking van de boeten en maatregelen bij en krachtens de WAO zijn ook van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

Hierin is geregeld dat de aanspraken op grond van de ZW, de WW of de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid in mindering worden gebracht op de aanspraken krachtens de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het tweede en derde lid voorzien in gevallen waarin de ZW-uitkering of de WW-uitkering een vermindering ondergaan. Om te voorkomen dat de vermindering in de uitkering ongedaan wordt gemaakt doordat de aanspraken op doorbetaling van bezoldiging of op aanvulling van de WAO-uitkering onverminderd worden uitbetaald, dient op de eerste plaats de ZW- of WW-uitkering als onverminderd genoten te worden beschouwd als deze een vermindering ondergaan of geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Dit wordt geregeld in het tweede lid. Op de tweede plaats moet een aan de ambtenaar opgelegde sanctie op grond van de ZW of de WW evenzo worden toegepast op de aanspraken ingevolge de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Dat is in het derde lid bepaald. Deze twee bepalingen zijn analoog aan artikel 9, vierde en vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid dat betrekking heeft op de aanvulling op de WAO.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 31 oktober 2000.

Gedeputeerde Staten voornoemd,

drs. W. T. VAN GELDER, voorzitter.

mr. drs. L.J.M. VERDULT, griffier.

Uitgegeven 5 december 2000.

De griffier der Staten,

mr. drs. L.J.M. VERDULT.