Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Hellendoorn 2020

Geldend van 01-04-2020 t/m 11-11-2022

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Hellendoorn 2020

Nijverdal, 25 februari 2020 Nr. 2019-034256

Burgemeester en wethouders van Hellendoorn;

Overwegende dat het wenselijk is een aantal aspecten met betrekking tot de uitvoering van de bijzondere bijstand in beleidsregels te regelen;

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 15, 35, 48, 49, 50 en 51 van de Participatiewet;

B e s l u i t e n:

Vast te stellen de

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Hellendoorn 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de PW en de Awb.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      financiële draagkracht: het gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat de aanvrager geacht wordt aan te wenden om in de bijzondere noodzakelijke kosten te voorzien;

    • b.

      draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van de aanvrager wordt vastgesteld;

    • c.

      inkomen: het inkomen zoals bedoeld in de artikelen 32 en 33 PW;

    • d.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 PW;

    • e.

      dag van melding: de datum waarop de aanvrager aangeeft bijzondere bijstand te willen aanvragen;

    • f.

      sociaal minimum: de op de leef- en woonsituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm, zoals bedoeld in de artikelen 20 tot en met 24 PW, inclusief reservering vakantiegeld. Indien aan personen van 18 tot 21 jaar naast algemene bijstand ook bijzondere bijstand wordt verleend voor levensonderhoud, wordt onder het sociaal minimum verstaan de som van de algemene bijstand en de bijzondere bijstand;

    • g.

      verstrekkingenlijst: overzicht van kostensoorten met maximaal te verstrekken bedragen in het kader van deze beleidsregels;

    • h.

      PW: de Participatiewet;

    • i.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Algemeen

Artikel 2 Aard van de bijzondere bijstand

  • 1.

    Het gaat bij de verstrekking van bijzondere bijstand om kosten die:

    • -

      zich op het moment van de aanvraag daadwerkelijk voordoen;

    • -

      die in het individuele geval noodzakelijk zijn;

    • -

      die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden; en

    • -

      die niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan het sociaal minimum.

  • 2.

    In de verstrekkingenlijst zijn de meest voorkomende kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, opgenomen. Daarbij wordt vermeld op welke wijze met een aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze kosten wordt omgegaan.

Artikel 3 Draagkracht

Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand wordt de financiële draagkracht van de aanvrager en zijn gezin in aanmerking genomen.

Artikel 4 Vaststelling van de financiële draagkracht

  • 1.

    De financiële draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen, zoals bedoeld in paragraaf 3.4 van de PW, en de daarbij behorende draagkrachtpercentages overeenkomstig artikel 6, waarover de aanvrager in de draagkrachtperiode beschikt.

  • 2.

    De individuele inkomenstoeslag wordt voor de vaststelling van de financiële draagkracht niet in aanmerking genomen, tenzij de aanvraag ziet op de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen, zoals bedoeld in artikel 51 van de PW.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

  • 1.

    De financiële draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de verstrekking van de bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de draagkracht als bedoeld in het eerste lid wordt de draagkracht die is vastgesteld per maand toegerekend naar een periode van 12 maanden.

Artikel 6 Draagkrachtpercentages

  • 1.

    Voor de vaststelling van de financiële draagkracht uit inkomen wordt van de in aanmerking te nemen middelen het gedeelte van het inkomen dat meer bedraagt dan het sociaal minimum in aanmerking genomen en als draagkracht vastgesteld bij de verstrekking van bijzondere bijstand volgens de volgende systematiek:

    • a.

      voor het verschil tussen het inkomen en het sociaal minimum dat minder is dan of gelijk is aan 15% is het draagkrachtpercentage 15%;

    • b.

      voor het verschil tussen het inkomen en het sociaal minimum dat meer dan 15% bedraagt, is het draagkrachtpercentage 35%.

  • 2.

    De draagkracht uit inkomen wordt, in afwijking van het voorgaande, vastgesteld op 100% van het inkomen dat meer bedraagt dan het sociaal minimum, indien sprake is van één of meer van onderstaande kostensoorten:

    • a.

      uitvaart (begrafenis of crematie);

    • b.

      wonen (woonkostentoeslag);

    • c.

      duurzame gebruiksgoederen;

    • d.

      levensonderhoud personen 18 tot 21 jaar;

    • e.

      vaste lasten bij een tijdelijke opname in een inrichting.

  • 3.

    Voor de vaststelling van de financiële draagkracht uit vermogen wordt het in aanmerking te nemen vermogen, zoals bedoeld in artikel 34 van de PW, in zijn geheel in aanmerking genomen.

  • 4.

    Voor bijstand in de vorm van een collectieve zorgverzekering worden, in afwijking van het bepaalde in de vorige leden, uitsluitend inkomensgrenzen vastgesteld.

Artikel 7 Vaststellen maandinkomen

  • 1.

    Bij de vaststelling van het maandinkomen wordt ten aanzien van regelmatig ontvangen inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaande aan het tijdstip waarop de in artikel 5 aangegeven periode van 12 maanden aanvangt.

  • 2.

    Bij wisselende inkomsten wordt voor het vaststellen van het maandinkomen de som van deze inkomsten over de 6 maanden berekend voorafgaande aan het tijdstip waarop de in artikel 5 aangegeven periode van 12 maanden aanvangt, gedeeld door 6.

  • 3.

    Bij de toepassing van het eerste en tweede lid kan al rekening worden gehouden met een wijziging van omstandigheden die binnen de in artikel 5, eerste lid aangegeven periode van 12 maanden zal optreden.

  • 4.

    Indien de vakantietoeslag over het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, wordt de vakantietoeslag berekend met toepassing van artikel 11 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Artikel 8 De wijze en het tijdstip van aanvragen

  • 1.

    De bijstand wordt door gehuwden gezamenlijk aangevraagd, dan wel door één van hen met schriftelijke toestemming van de ander.

  • 2.

    Een aanvraag bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt.

  • 3.

    In afwijking van het derde lid komen kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking wanneer, voordat de kosten zich voordoen, een melding is gedaan van de te verwachten kosten en de aanvraag binnen een termijn van 10 werkdagen na de dag van melding is ingediend.

  • 4.

    Voor aanvragen bijzondere bijstand voor periodieke kosten wordt de bijstand, overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, eerste lid van de PW, toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de aanvrager zich heeft gemeld om deze bijstand aan te vragen.

Artikel 9 De hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt op individuele basis bepaald. Uitgangspunt is de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2.

    Wanneer de kosten zijn vermeld op de verstrekkingenlijst (bijlage 1), kan voor de hoogte van de bijzondere bijstand worden uitgegaan van de in de verstrekkingenlijst genoemde maximumbedragen.

  • 3.

    Een mogelijke besparing van kosten die algemeen gebruikelijk zijn, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht.

  • 4.

    De overeenkomstig artikel 4 vastgestelde draagkracht wordt in geval van incidentele bijzondere bijstand in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

  • 5.

    In geval van periodieke verlening van bijzondere bijstand wordt de financiële draagkracht in mindering gebracht op de eerste in aanmerking komende noodzakelijke kosten. Vervolgens worden de in aanmerking komende noodzakelijke kosten maandelijks verstrekt.

Artikel 10 Weigeringsgronden

  • 1.

    Er wordt geen bijzondere bijstand verleend als niet is voldaan aan het gestelde in deze beleidsregels.

  • 2.

    Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor kosten waarvoor een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, tenzij deze kosten staan vermeld op de verstrekkingenlijst (bijlage 1) en wordt voldaan aan de daarin genoemde voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Wijze van verstrekken en betalen, aflossing leenbijstand

Artikel 11 De wijze van verstrekken

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid en zoals genoemd in de verstrekkingenlijst (bijlage 1), wordt bijstand in principe verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht:

    • a.

      bij duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanvrager op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

    • c.

      voor noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • d.

      voor een door de aanvrager te betalen waarborgsom;

    • e.

      ter gedeeltelijke of volledige aflossing van schulden.

  • 3.

    Indien het college bijzondere bijstand verleent in de vorm van een borgstelling dan geldt deze borgstelling voor het bruto bedrag van de schuld.

  • 4.

    Indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, wordt de bijstand in natura verstrekt.

Artikel 12 De wijze van betalen

De betaling van de bijzondere bijstand vindt uitsluitend plaats op de volgende wijze:

  • -

    rechtstreeks aan de aanvrager: als deze in bezit is van de definitieve nota dan wel andere bewijsstukken; óf

  • -

    rechtstreeks aan de leverancier: op verzoek van de aanvrager op basis van een prijsopgave waarbij de aanvrager op basis van artikel 55 van de PW de verplichting heeft om achteraf het definitieve betalingsbewijs of andere bewijsstukken waaruit de betaling blijkt te verstrekken.

Artikel 13 De aflossing van leenbijstand

  • 1.

    De hoogte van het maandelijkse bedrag waarmee de leenbijstand wordt afgelost, bedraagt 5 procent van de bijstandsnorm bij het sociaal minimum inkomen en 100 procent van het inkomen boven het sociaal minimum inkomen.

  • 2.

    De aflossing van leenbijstand vindt gedurende maximaal 36 maanden plaats.

  • 3.

    Indien de bijzondere omstandigheden van de aanvrager daartoe aanleiding geven, zal de hoogte van de maandelijkse aflossing verder worden afgestemd op de specifieke omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de aanvrager. Dit gelet op het bepaalde in artikel 51, tweede lid van de PW.

  • 4.

    De hoogte van een eenmaal vastgesteld maandelijks aflossingsbedrag wijzigt bij inkomenswijzigingen en wijzigingen in de leefomstandigheden, waardoor de aanvrager gaat behoren tot een andere categorie zoals bedoeld in de paragrafen 3.2 en 3.3 van de PW.

  • 5.

    Indien er 36 maanden correct is voldaan aan de aflossingsverplichting en er resteert nog een openstaand bedrag aan leenbijstand, dan wordt dit restant omgezet in bijstand om niet.

Hoofdstuk 4 Categoriale bijzondere bijstand

Artikel 14 Collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Er is een collectieve zorgverzekering.

  • 2.

    In afwijking van hoofdstuk 2 van deze beleidsregels gelden afwijkende regels omtrent financiële draagkracht. Inwoners waarvan het inkomen lager is dan 120 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komen in aanmerking voor die collectieve zorgverzekering. Er is geen vermogenstoets. Bij het vaststellen van de norm wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm.

  • 3.

    Er kunnen voorwaarden aan de deelname worden gesteld.

  • 4.

    Het college draagt gedeeltelijk bij in de kosten van de collectieve zorgverzekering. De bijzondere bijstand wordt rechtstreeks overgemaakt naar de zorgverzekeraar.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college handelt in overeenstemming met deze beleidsregels, tenzij dat voor één of meer aanvragers gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen uitgangspunten en doelen.

Artikel 16 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels bijzondere bijstand 2020”.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden per 1 april 2020 in werking.

Burgemeester en Wethouders van Hellendoorn,

de secretaris, de burgemeester,

Bijlage 1 Verstrekkingenlijst (behorend bij de Beleidsregels bijzondere bijstand 2020)

Algemeen

Deze verstrekkingenlijst vormt de context van specifieke kostensoorten en bevat richtlijnen die houvast geven bij de beslissing op een aanvraag bijzondere bijstand. Voor onderstaande (veel voorkomende) voorzieningen is aangegeven of hiervoor bijzondere bijstand kan worden verleend. Of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele bijzondere omstandigheden. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene voorwaarden voor de bijzondere bijstand en de voorwaarden bij de afzonderlijke voorzieningen.

De genoemde bedragen zijn maximumbedragen. Sommige bedragen zijn lokaal vastgesteld, maar veel bedragen ontlenen we aan de Nibud Prijzengids. De Nibud Prijzengids wordt twee maal per jaar op grond van de indexering / prijsontwikkeling aangepast. De bedragen zijn richtinggevend. De prijzengids gaat uit van gemiddelde bedragen en is een hulpmiddel om te toetsen of de vraag van de klant reëel is. In individuele gevallen kan daarvan worden afgeweken.

Bijzondere bijstand is een individuele zaak. Niettemin is er voor de uitvoeringspraktijk en uit een oogpunt van rechtsgelijkheid behoefte aan richtlijnen. Daarbij is het bepaalde in de Participatiewet en de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Hellendoorn 2020 (hierna: Beleidsregels) leidend voor de algemeen geldende regels.

Tevens worden de volgende aandachtspunten nog expliciet vermeld:

  • -

    In aanloop naar het volgende kalenderjaar kunnen belanghebbenden extra gewezen worden op de mogelijkheid tot het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering voor medische kosten.

  • -

    Bij de beoordeling van bijzondere bijstand kan worden afgewogen in hoeverre de kosten voorkomen konden worden doordat er de mogelijkheid bestaat om een aanvullende zorgverzekering af te sluiten. Deze vraag is relevant voor de beoordeling of iemand voldoende besef van verantwoordelijkheid heeft getoond.

  • -

    Bij aanvragen voor medische kosten dient te allen tijde een bewijsstuk van declaratie bij de zorgverzekeraar overgelegd te worden. Niet in alle gevallen worden facturen namelijk door de zorgverlener rechtstreeks naar de zorgverzekeraar gestuurd.

1. Reiskosten

Reiskosten zijn in principe kosten die niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, omdat ze aangemerkt worden als kosten die uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm bekostigd kunnen worden. Uitzondering hierop zijn de kosten die samenhangen met een als gevolg van bijzondere omstandigheden, tijdelijk optredende, extra vervoersbehoefte.

Bijstandsgerechtigden en andere minima die noodzakelijkerwijs dienen te reizen naar de hieronder genoemde doelen kunnen, indien de enkele reisafstand minimaal 10 kilometer of meer bedraagt, in aanmerking komen voor een vergoeding van de reiskosten. Dit betekent dat de eerste 10 kilometer voor rekening van de bijstandsgerechtigde komen. Voorbeeld: bij een enkele reis van 12 kilometer worden dus enkel de kosten van 2 kilometer in aanmerking genomen voor bijzondere bijstand.

Voor de volgende doelen kunnen de reiskosten als bijzonder noodzakelijk worden beschouwd:

  • -

    Reiskosten naar medisch specialisten en medisch noodzakelijke consulten/controles. Hiervoor is het inleveren van een bewijsstuk van het nakomen van de betreffende afspraak noodzakelijk;

  • -

    Reiskosten in verband met verslavingszorg;

  • -

    Reiskosten in verband met scholing komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand, omdat deze kosten kunnen worden vergoed vanuit een door de gemeente toegekend re-integratietraject. Voor personen die inkomen uit de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) ontvangen, kan wel recht op bijzondere bijstand voor reiskosten scholing bestaan;

  • -

    Reiskosten voor kinderen naar het voortgezet onderwijs en reiskosten voor statushouders naar de internationale schakelklas worden niet meer bij voorbaat als bijzonder noodzakelijk beschouwd. Uitgangspunt is dat er per fiets gereisd kan worden. Indien men er zelf voor kiest om te reizen met openbaar vervoer of een vervoermiddel dat kosten met zich mee brengt, dan is dit een eigen keuze en komen de kosten voor rekening van de aanvrager zelf. Indien door bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld op medische gronden) niet per fiets gereisd kan worden, kan (tijdelijk) bijzondere bijstand worden verleend.

Voor het berekenen van de reiskosten wordt uitgegaan van het volgende:

  • -

    De vergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer. Voor het berekenen van de route wordt gebruik gemaakt van de kortste route van de ANWB-routeplanner.

  • -

    Wanneer het niet mogelijk is om reiskosten op basis van een kilometervergoeding te berekenen (bijvoorbeeld omdat er geen auto is), wordt uitgegaan van de goedkoopste wijze van reizen met openbaar vervoer. Deze wordt bepaald aan de hand van de reisplanner ov9292. Vereist is dat bij de aanvraag bewijsstukken van de gemaakte reiskosten van het vervoer waarmee is gereisd, worden bijgevoegd.

2. Bewindvoering

Kosten voor bewindvoering worden in beginsel als bijzonder en noodzakelijk beschouwd wanneer de bewindvoering is uitgesproken door de rechtbank.

Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor deze kosten van bewindvoering, dient de beschikking van de rechtbank als bewijsstuk te worden overgelegd. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van het tarief zoals wordt genoemd in de beschikking van de rechtbank.

De rechtbank stelt de beloning vast zoals is vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Hierin staan de verschillende tarieven die gelden voor niet professionele bewindvoerders en professionele bewindvoerders. Daarnaast zijn er aparte tarieven voor de vaste, eenmalige extra werkzaamheden en schuldsituaties. Die tarieven worden jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant.

3. Eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht

De Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is een aan de Participatiewet voorliggende voorziening. De Wrb regelt de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. De uitvoering hiervan is opgedragen aan de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand beoordeelt onder andere de verzoeken om toevoeging van een rechtsbijstandverlener en regelt de betaling van de advocaat.

In het geval van een toevoeging worden de kosten (exclusief de eigen bijdrage en het griffiegeld) van een advocaat vergoed op grond van de Wrb. De Wrb moet in beginsel dan ook worden aangemerkt als een passende voorliggende voorziening voor de kosten van rechtsbijstand.

De Wrb heeft echter geen betrekking op te betalen griffiegelden. Bovendien kent de Wrb een eigen bijdrage. Beide kostensoorten kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

Het college moet in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp aannemen, indien op grond van een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand rechtsbijstand wordt verleend (conform jurisprudentie).

Moment indienen aanvraag voor kosten rechtsbijstand en griffierecht

Op grond van de jurisprudentie moet bijzondere bijstand voor een bij een toevoeging vastgestelde eigen bijdrage, uiterlijk worden aangevraagd op de dag dat de rechtsbijstandverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen.

De kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand komen namelijk daadwerkelijk op, op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen.

Overigens kan de aanvrager al redelijkerwijs weten dat er kosten opkomen op het moment dat men de toevoeging aanvraagt. Op grond van artikel 8, derde en vierde lid van de Beleidsregels moet de aanvrager zich daarom melden wanneer hij een aanvraag voor een toevoeging bij de Raad voor de Rechtsbijstand doet. De daadwerkelijke aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand moet dan binnen 10 werkdagen na ontvangst van het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand worden ingediend.

Voor de beoordeling van de aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht geldt als tijdstip van het opkomen van de kosten de datum waarop de aanvrager een beroepschrift indient bij de rechter.

De factuurdatum van de advocaat of van het griffierecht is dus niet de datum waarop de kosten zich voordoen/datum waarop de kosten opkomen.

Uitzondering

Voor het aanvragen van bijzondere bijstand voor griffiekosten voor een aanvraag bewindvoering geldt een uitzondering. Bij de beoordeling van deze aanvraag voor bijzondere bijstand geldt als tijdstip voor het opkomen van de griffiekosten niet de datum van het verzoek tot het instellen van bewind bij de rechtbank, maar de datum van de uitspraak van de rechter. De daadwerkelijke aanvraag voor bijzondere bijstand voor de griffiekosten voor het aanvragen van bewindvoering moet dan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de uitspraak tot instellen van bewindvoering worden ingediend.

Verlaging eigen bijdrage rechtsbijstand

Wanneer aan de aanvrager een toevoeging is verleend, is verder van belang of de aanvrager aanspraak maakt op verlaging van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage wordt verlaagd met € 55,- (2020) wanneer de aanvrager eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket alvorens een advocaat te raadplegen. In beginsel is hiervoor vereist dat het Juridisch Loket de aanvrager in persoon rechtshulp heeft verleend en dit heeft geleid tot een diagnosedocument (‘doorverwijzing’).

Wanneer de aanvrager niet eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket en als gevolg daarvan wordt geconfronteerd met een hogere eigen bijdrage, dan zijn de kosten waarmee de eigen bijdrage zou zijn verlaagd als de aanvrager rechtshulp had gevraagd aan het Juridisch Loket geen noodzakelijke kosten (conform jurisprudentie).

Bij een eigen bijdrage voor een lichte adviestoevoeging geldt overigens geen verlaging van de eigen bijdrage in verband met rechtsbijstand die pas tot stand is gekomen na advies van het Juridisch Loket.

4. Inrichtingskosten

De kosten van woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die, behoudens bijzondere omstandigheden, bestreden moeten worden uit de bijstandsnorm of het daarmee vergelijkbare inkomen, hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Deze regel brengt met zich mee dat in beginsel voor dergelijke kosten geen bijstand wordt verleend.

Toch kunnen er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die afwijking van de algemene regel rechtvaardigen. Het moet dan gaan om een verhuizing die niet uitstelbaar is. De verhuizing is dan medisch en/of sociaal geïndiceerd.

Een voorbeeld van een noodzakelijke verhuizing is de eerste verhuizing na het verlaten van het AZC. Ook een verhuisplicht aan de bijstandsverlening (woonkostentoeslag) kan reden zijn om de noodzaak aanwezig te achten.

Als de noodzaak is vastgesteld, dient beoordeeld te worden of er reserveringsruimte aanwezig is geweest. De hoogte en de vorm van bijstand worden afgestemd op het betoonde besef van verantwoordelijkheid.

Ten slotte moet worden bezien of er een voorliggende voorziening aanwezig is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de WMO. De regeling duurzame gebruiksgoederen is tevens een voorliggende voorziening.

De kosten van vervanging van goederen als gevolg van normale slijtage of op grond van esthetische overwegingen vallen daar niet onder. De redelijkheid van de gemaakte kosten kan getoetst worden aan algemene gangbare prijzen. Niet alles hoeft nieuw te worden aangeschaft, sommige goederen kunnen tweedehands worden gekocht. Denk ook aan overnamekosten.

Voor het volledig inrichten van kamers en zelfstandige woningen wordt 50% van de NIBUD Richtprijs gehanteerd. Van deze bedragen dienen de volgende kosten te worden voldaan:

  • meubilair woonkamer;

  • meubilair slaapkamer;

  • stoffering;

  • linnengoed;

  • servies en glas;

  • bestek;

  • keukeninventaris;

  • was-, werk en strijkmaterialen;

  • diverse huishoudelijke artikelen;

  • huishoudelijke apparatuur.

Met nadruk wordt gesteld dat het gaat om maximumbedragen. De vast te stellen kosten kunnen dus ook lager uitvallen. Er moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van persoon en gezin en het betoonde besef van verantwoordelijkheid. Indien geen volledige inrichting noodzakelijk is, maar slechts bepaalde goederen of stoffering, dan kan per goed een maximumÉbedrag worden bepaald, uitgaande van 50% van de NIBUD Richtprijs.

De aanvrager zal door middel van aankoopbewijzen moeten aantonen dat de gelden zijn besteed voor de noodzakelijke aankopen. Voor niet noodzakelijke aankopen wordt geen bijstand verleend (ook niet in de vorm van een borgstelling) en komen de kosten voor eigen rekening.

Vorm van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten

De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een borgtocht, leenbijstand of om niet. Bij de keuze van de vorm van bijstand gelden de volgende uitgangspunten.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Met overige inrichtingskosten worden de kosten van inrichting bedoeld die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf, behang en vloerbedekking. Het onderscheid is van belang voor de vorm waarin de bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48, eerste lid van de Participatiewet en artikel 11 van de Beleidsregels). In afwijking hiervan bepaalt artikel 51, eerste lid van de Participatiewet en artikel 11, tweede lid van de Beleidsregels dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen ook kan worden gegeven in de vorm van een geldlening of borgtocht. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende volgorde bij de wijze van verstrekken:

  • -

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • -

    leenbijstand;

  • -

    bijstand om niet.

Bijzondere bijstand voor overige inrichtingskosten (inrichtingskosten die niet zien op duurzame gebruiksgoederen) dient in beginsel volgens de hoofdregel van artikel 48, eerste lid van de Participatiewet en artikel 11 eerste lid van de Beleidsregels om niet te worden verleend. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien zich ten aanzien van de aanvrager omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de Participatiewet en artikel 11, tweede lid van de Beleidsregels.

5. Borgtocht/borgstelling

Als betrokkene een lening kan afsluiten bij de Stadsbank Oost Nederland (hierna SON) of een andere kredietverlenende instantie dan wordt de bijzondere bijstand zonodig verleend in de vorm van een borgtocht. De hoogte van de maximale lening wordt afgestemd op de betalingscapaciteit van de aanvrager, zodat de lening in 3 jaar kan worden afgelost. De bruto lening is derhalve 36 maanden à 6% van de bijstandsnorm. Als er behoefte is aan een hogere lening dan wordt voor het meerdere leenbijstand verstrekt. De maximale hoogte van de totale bijstand (lening via SON en de eventuele leenbijstand) is overeenkomstig het bovenstaande.

De aflossing van de leenbijstand wordt in het algemeen gedurende de aflossingstermijn van de lening bij SON op nihil gesteld.

Ontstaat er tijdens de aflossingstermijn van de lening bij de SON draagkracht (bijvoorbeeld door werkaanvaarding) dan wordt deze als regel niet aangewend voor de betaling van de aflossing van de leenbijstand. Het voordeel van een dergelijke constructie is dat voor verhuis- en inrichtingskosten geen suppletie meer verstrekt hoeft te worden. Verder hoeft de cliënt gedurende de aflossingstermijn bij SON niet gevolgd te worden: SON zal zonodig invorderingsacties ondernemen.

Als de lening bij de SON na drie jaar is afgelost, wordt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, de (resterende) leenbijstand omgezet in bijstand om niet. Bijzondere omstandigheden zijn aan de orde als de betrokkene zijn betalingsverplichtingen (jegens SON) niet is nagekomen. Ook in het geval er sprake is van een onvoldoende besef van verantwoordelijkheid kan sprake zijn van afwijking van de regel.

6. Maaltijdvoorziening

Iedereen in Nederland maakt kosten voor voeding en het bereiden van hoofdmaaltijden. Deze kosten moeten dan ook bestreden worden uit het eigen inkomen. Een inkomen op bijstandsniveau wordt voldoende geacht om deze kosten te betalen.

In bepaalde situaties kan het voorkomen dat iemand niet meer of onvoldoende in staat is om zelf een warme maaltijd te bereiden. Dan is men aangewezen op een andere maaltijdvoorziening.

Wanneer er gebruik gemaakt moet worden van een maaltijdvoorziening kan in voorkomende gevallen een beroep gedaan worden op organisaties die een warme maaltijdvoorziening dagelijks aan huis brengen, diepvriesmaaltijden voor een bepaalde periode afleveren of kan gebruik gemaakt worden van het aanbod van kant en klare maaltijden van slagers of de supermarkten.

Bijzondere bijstand voor een maaltijdvoorziening kan worden verstrekt wanneer hiervoor een medische en/of sociale indicatie aanwezig is. Wanneer iemand vanwege medische en/of sociale omstandigheden is aangewezen op de warme maaltijdvoorziening, kan voor de meerkosten van een warme maaltijdvoorziening bijzondere bijstand worden verstrekt. Meerkosten zijn de kosten die men meer kwijt is aan maaltijden dan wanneer men de maaltijden zelf zou bereiden. De meerkosten voor een maaltijdvoorziening worden vastgesteld op maximaal € 4,00 per maaltijd. De meerkosten voor een maaltijdvoorziening zijn het verschil tussen het vastgestelde bedrag voor een maaltijdvoorziening en de Nibud normen voor een zelfbereide warme maaltijd. Het vastgestelde bedrag voor een maaltijdvoorziening is het gemiddelde van de kosten voor een hoofdmaaltijd van maaltijdserviceorganisaties, slagers en supermarkten in en rond Hellendoorn.

Uitbetaling vindt plaats na inlevering van de nota’s.

Toelichting bij de Beleidsregels bijzondere bijstand 2020

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de PW. Het college dient de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.

Het college kan voor de diverse uitvoeringsaspecten van de bijstandsverlening specifieke beleidsregels opstellen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand die wordt verstrekt als door individuele bijzondere omstandigheden noodzakelijke kosten worden gemaakt die niet uit de middelen, het sociaal minimum, kunnen worden voldaan. Met deze beleidsregels wordt op het uitvoeringstechnische vlak aangegeven hoe de te verlenen bijstand in concrete situaties wordt vastgesteld. Hiermee wordt eenheid in de uitvoering beoogd.

In aanvulling op deze beleidsregels is een verstrekkingenlijst (bijlage 1) vastgesteld. Deze verstrekkingenlijst vormt de context van specifieke kostensoorten en bevat richtlijnen die houvast geven bij de beslissing op een aanvraag bijzondere bijstand. Hiermee wordt tevens eenheid in de uitvoering beoogd. Hierbij moet sprake zijn van maatwerk. In artikel 18, eerste lid van de PW is vastgelegd dat de bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de aanvrager. Bij elke aanvraag moet daarom de vraag gesteld worden of de situatie aanleiding is een positieve uitzondering te maken op de regels.

Artikel 1 Begripsomschrijving

Begrippen die in de PW voorkomen en zijn gedefinieerd, hebben in deze beleidsregels dezelfde betekenis. Ten aanzien van een aantal begrippen wordt in deze beleidsregels een specifieke definitie gegeven.

Artikel 2 Aard van de bijzondere bijstand

Door bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat in het individuele geval het inkomen op bijstandsniveau niet (volledig) toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten. Voor zover de aanvrager geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en de betreffende uitgaven noodzakelijk zijn en evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan bijzondere bijstand worden verleend.

Het maatwerkprincipe brengt met zich mee dat uit de bijzondere individuele omstandigheden de noodzaak van de kosten moet blijken en dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweging gemaakt dient te worden, rekening houdend met de individuele omstandigheden en mogelijkheden van de aanvrager.

Voor de beoordeling is een vaste volgorde van vragen:

  • 1.

    Doen de kosten zich daadwerkelijk voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Om uniformiteit in de werkwijze te bevorderen, zijn de meest voorkomende kostensoorten nader omschreven in de verstrekkingenlijst (bijlage 1).

Artikel 3 Draagkracht

Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men een bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvangt. Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen.

Bepalend is de financiële draagkracht van de aanvrager en zijn gezin. Is er sprake van geen of slechts een beperkte draagkracht, dan kan aanspraak op bijzondere bijstand bestaan voor specifieke kosten, die niet uit het reguliere inkomen of uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan.

De bijzondere noodzakelijke kosten moeten de draagkracht te boven gaan.

Artikel 4 Vaststelling van de financiële draagkracht

Tot de aanwezige draagkracht worden gerekend de middelen (inkomen en vermogen) zoals genoemd in de artikelen 31 tot en met 34 van de PW waarover de aanvrager beschikt in de draagkrachtperiode. De draagkrachtperiode wordt bepaald aan de hand van artikel 5. Deze middelen worden in aanmerking genomen overeenkomstig de draagkrachtpercentages van artikel 6.

Een uitzondering wordt gemaakt voor de individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag wordt alleen tot de draagkracht gerekend als het gaat om de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals genoemd in artikel 51 van de PW. De individuele inkomenstoeslag is namelijk in het leven geroepen voor huishoudens die al meerdere jaren moeten rondkomen van een minimuminkomen en daardoor moeilijk kunnen reserveren voor onverwachte uitgaven, zoals duurzame gebruiksgoederen. Daarom is het college van mening dat de individuele inkomenstoeslag ingezet kan worden voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Het college maakt hierbij gebruik van de beleidsruimte die artikel 35 van de PW biedt.

In het geval de aanvrager geen beroep kan doen op een individuele inkomenstoeslag, voorziet artikel 51 PW in de regelgeving met betrekking tot de verlening van bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand wordt de financiële draagkracht op basis van twaalf maanden berekend. Voor de bepaling van het draagkrachtjaar wordt gerekend vanaf de eerste kalenderdag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Dit geldt zowel voor de berekening van de draagkracht op basis van het inkomen als het vermogen.

De berekende draagkracht wordt vervolgens in mindering gebracht op de noodzakelijke kosten.

Gedurende een draagkrachtjaar kunnen zich wijzigingen voordoen, zoals de gezinssamenstelling, het vermogen en/of het inkomen. Dergelijke wijzigingen kunnen leiden tot een nieuwe vaststelling (besluit) van de financiële draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode.

Voor de aanvrager die een bijstandsuitkering ontvangt, is het duidelijk dat de draagkracht nihil is. Er zal dan ook geen draagkrachtberekening plaats hoeven te vinden.

Bij huishoudens met een ander (laag) inkomen wordt het inkomen afgezet tegen de van toepassing zijnde draagkrachtpercentages.

Artikel 6 Draagkrachtpercentages

In het eerste lid is bepaald dat, voor zover het inkomen meer bedraagt dan het sociaal minimum, het verschil voor een deel aangewend dient te worden voor de betaling van de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit de aanwezige draagkracht, bestaat aanspraak op bijzondere bijstand.

Het volgende draagkrachtsysteem wordt gehanteerd:

  • voor het verschil tussen het inkomen en het van toepassing zijnde sociaal minimum dat minder is dan of gelijk is aan 15% bedraagt het draagkrachtpercentage 15%;

  • voor het verschil tussen het inkomen en het van toepassing zijnde sociaal minimum dat meer dan 15% bedraagt, bedraagt het draagkrachtpercentage 35%.

In het tweede lid is (in afwijking van het eerste lid) bepaald dat voor een aantal kostensoorten de volledige draagkrachtruimte boven het van toepassing zijnde sociaal minimum (100%) moet worden aangewend. Dit betreffen:

  • a.

    de kosten van uitvaart (begrafenis of crematie);

  • b.

    de kosten van wonen (woonkostentoeslag);

  • c.

    de kosten van duurzame gebruiksgoederen;

  • d.

    de kosten van levensonderhoud van personen van 18 tot 21 jaar;

  • e.

    vaste lasten tijdens de opname in een inrichting.

Op grond van het derde lid wordt het vermogen in zijn geheel in aanmerking genomen. Het vermogen wordt vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 34 van de PW.

Artikel 7 Vaststellen maandinkomen

Indien ten tijde van de aanvraag vaststaat dat de financiële omstandigheden van de aanvrager binnen de draagkrachtperiode van 12 maanden aanmerkelijk zullen veranderen, kan daar bij de vaststelling van het maandinkomen rekening mee worden gehouden. De aanvrager zal door het overleggen van bewijsstukken moeten aantonen in hoeverre de draagkracht zal verminderen of toenemen door de gewijzigde omstandigheden.

Artikel 8 De wijze en het tijdstip van aanvragen

Het college stelt het recht op bijzondere bijstand op schriftelijke aanvraag vast.

Bijzondere bijstand moet in principe worden aangevraagd voordat de kosten worden gemaakt. Het is namelijk wenselijk dat het college in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte wordt gesteld van bijstandsbehoeftigheid. Dit biedt het college de mogelijkheid om de bijstand af te stemmen om de mogelijkheden van de aanvrager. Alternatieven kunnen worden onderzocht. Zo kan maatwerk worden verleend en kan de bijstand activerend zijn.

In de praktijk komt het voor dat de aanvrager wel voor het opkomen van de kosten meldt dat hij in aanmerking wil komen voor bijzondere bijstand, maar niet voor het opkomen van de kosten een aanvraag indient. Voor die situaties geldt dat er, in afwijking van het bepaalde in het derde lid, toch bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, mits in deze melding de te verwachten kosten zijn gemeld en de aanvraag na opkomst van de kosten binnen maximaal 10 werkdagen is ingediend.

Het tijdstip waarop de kosten gemaakt zijn, wordt niet bepaald door de facturatiedatum (het tijdstip waarop de rekening gepresenteerd wordt) maar door het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen (bijvoorbeeld behandeldatum medische behandeling).

Voor periodieke bijzondere bijstand kan de dag van melding van belang zijn. Bijzondere bijstand wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, eerste lid van de PW, niet eerder verstrekt dan vanaf de dag van melding.

Artikel 9 De hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. De individuele omstandigheden zijn bepalend en niet de aard van de kosten. Het gaat om kosten die buiten het op minimumniveau gangbare bestedingsniveau vallen, waarbij wordt gedacht aan hogere bestaanskosten die het gevolg zijn van een handicap, ziekte of bijzondere sociale omstandigheden. De beoordeling is bij uitstek maatwerk.

In de verstrekkingenlijst (bijlage 1) worden kostensoorten genoemd die voor de aanvrager met een laag inkomen bijzonder noodzakelijk kunnen zijn. Bijzondere bijstand voor deze kosten kan voor maximaal de in de verstrekkingenlijst genoemde bedragen worden toegekend.

Uitgangspunt voor de verlening van bijzondere bijstand zijn de kosten van de goedkoopst, nog toereikende voorziening. In beginsel sluit het college bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand aan bij de vastgestelde prijzen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Het Nibud is een onafhankelijke stichting die adviseert en informeert over financiën van huishoudens. De gebruikelijke prijzen van een groot aantal kostensoorten worden jaarlijks gepubliceerd in de prijzengids Nibud. Voor een aantal kostensoorten worden afwijkende bedragen gehanteerd, omdat de door Nibud gehanteerde bedragen niet in verhouding staan tot de PW als bestaansminimum of omdat deze kostensoorten ontbreken in de prijzengids.

Het gedeelte van de kosten wat als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht. Het wordt billijk geacht dat de aanvrager het algemeen gebruikelijke gedeelte van de kosten zelf betaalt.

De berekende financiële draagkracht wordt in één keer in mindering gebracht op de berekende noodzakelijke kosten van het bestaan.

Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor periodieke bijzondere bijstand wordt de berekende financiële draagkracht op jaarbasis volledig toegerekend aan de eerst opkomende kosten. Nadat de financiële draagkracht is gebruikt, wordt overgegaan tot bijstandsverlening.

Na een jaar vindt er een volledige herbeoordeling van de draagkracht plaats.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, geacht wordt toereikend en passend te zijn, kan volgens artikel 15 van de PW geen bijzondere bijstand worden verleend. Betrokkene moet dan worden doorverwezen naar deze voorliggende voorziening, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet.

Eigen bijdragen van kostensoorten die slechts gedeeltelijk door bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet worden vergoed, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Sommige medische kosten, zoals bijvoorbeeld kosten van alternatieve geneeswijzen, zijn uitgesloten van vergoeding op grond van de Zorgverzekeringswet en daarmee ook uitgesloten voor bijzondere bijstand. Soms is het voor inwoners mogelijk om voor deze kosten een aanvullende of collectieve verzekering af te sluiten.

Ook de eigen bijdrage Wmo wordt niet aangemerkt als een eigen bijdrage waarvoor bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Deze eigen bijdrage is al afgestemd op de financiële draagkracht van de aanvrager.

Geen bijstand wordt verleend voor kosten voor medische behandelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde of zodanige medische behandelingen en verrichtingen die buiten Nederland plaatsvinden.

De PW bepaalt in welke gevallen en binnen welke grenzen het college bevoegd is bijstand te verlenen. Het is echter wenselijk om, in het kader van het te voeren armoedebeleid, voor bepaalde kostensoorten en vergoedingen bijzondere bijstand te verlenen. Door een en ander vast te leggen in een verstrekkingenlijst wordt een eenduidige uitvoering geborgd en wordt willekeur voorkomen.

Artikel 11 De wijze van verstrekken

De bijzondere bijstand, wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48, eerste lid PW). Andere vormen van bijzondere bijstandsverlening zijn geldlening/borgstelling of een verstrekking in natura.

In de verstrekkingenlijst (bijlage 1) en in het tweede lid wordt aangeven in welke gevallen de bijstand in principe wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht.

Er is sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als de aanvrager onvoldoende heeft gereserveerd, terwijl hiervoor wel financiële ruimte is geweest. De reserveringsruimte bedraagt in ieder geval vijf procent van de op de situatie afgestemde bijstandsnorm. De reserveringsperiode wordt individueel bepaald.

Borgstelling is alleen geïndiceerd als de kredietverlenende instantie niet bereid is een lening te verstrekken zonder borgstelling.

Het vierde lid regelt de mogelijkheid bijzondere bijstand te verstrekken in natura.

In het besluit wordt altijd aangegeven in welke vorm de bijstand wordt verleend.

Artikel 12 De wijze van betalen

Bijstand wordt als regel betaald aan de aanvrager. Op verzoek kan de bijstand aan een derde worden betaald. Om praktische redenen is het handig om een bewijsstuk voor handen te hebben, waarmee vastgesteld kan worden dat het gevraagde inderdaad is aangeschaft.

Artikel 13 De aflossing van leenbijstand

Als besloten is tot bijstand in de vorm van een lening, dan wordt direct het aflossingsbedrag vastgesteld.

De aflossing bedraagt, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, 5 procent van de bijstandsnorm bij een inkomen op het sociaal minimum en 100 procent van het inkomen daarboven.

Op grond van artikel 51, tweede lid van de PW moet het college de afstemmingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de aanvrager. Dit artikel ziet op de verstrekking van bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. Het is echter aannemelijk dat deze afstemming moet plaatsvinden bij alle vormen van leenbijstand. Door bij de aflossing als uitgangspunt de beslagvrije voet van 5% te nemen, zal in de meeste gevallen de aflossing voldoende zijn afgestemd op de specifieke omstandigheden van de aanvrager. Mocht een aanvrager van mening zijn dat er – gelet op zijn bijzondere omstandigheden – toch onvoldoende afstemming heeft plaatsgevonden, dan zal de aanvrager gemotiveerd moeten aangeven waarom in zijn situatie verdere afstemming van de aflossing noodzakelijk is.

Artikel 14 Collectieve zorgverzekering

De PW biedt de mogelijkheid om categoriale bijstand te verstrekken in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering zonder dat wordt nagegaan of die kosten noodzakelijk zijn. Het college kan in dit kader zelf bepalen welk deel van het inkomen en vermogen in aanmerking wordt genomen. In dit artikel wordt van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Jaarlijks stelt het college aanvullende regels over de hoogte van de gemeentelijke bijdrage en de doelgroep vast.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting