Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best

Geldend van 19-11-2022 t/m heden

Intitulé

Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best

1. Aanleiding

De kwaliteit van het landelijk gebied is belangrijk voor een goed woon- en vestigingsklimaat en draagt bij aan de economische ontwikkeling. Door de dynamiek van ontwikkelingen ontstaat echter het gevaar dat de verschillen tussen woongebieden en het buitengebied en de diversiteit van natuur en landschap verloren gaan. De provincie heeft daarom in haar Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte (zie artikel 3.2) het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Ook in de gemeentelijke structuurvisie voor het buitengebied komt dit terug onder de noemer ‘voor wat, hoort wat’. Dit principe houdt in dat er enerzijds ontwikkelingsruimte wordt geboden, dit is immers een kans voor het behoud en de ontwikkeling van het landschap. Maar deze ontwikkeling moet wel bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

De doelstelling van voorliggende notitie is het vastleggen van een regeling voor kwaliteitsverbetering van het landschap bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied.

Op grond van de Verordening ruimte wordt de kwaliteitsverbetering van het landschap beschouwd als een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden. In artikel 3.2.3 van de Verordening staat opgenomen dat dit kan worden ingevuld door:

  • De landschappelijke inpassing van bebouwing

  • Het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen

  • Activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen

  • Het wegnemen van verharding

  • Het slopen van bebouwing

  • Een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones

  • Een financiële bijdrage in een landschapsfonds

Deze opsomming is niet limitatief. Ook andere maatregelen die objectief bijdragen aan de kwalitatieve verbetering van het landschap in het buitengebied zijn mogelijk.

De gemeente Best vindt het van belang dat een algemene werkwijze wordt vastgesteld voor de uitwerking van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit heeft als voordeel dat vooraf in het overgrote deel van de gevallen voor de initiatiefnemers duidelijk is welke bijdrage vanuit de ontwikkeling moet worden gedaan en dat hierover overeenstemming bestaat met de provincie. Daarmee worden onnodige planontwikkelingskosten voorkomen, omdat niet eerst sprake moet zijn van een volledig uitgewerkt plan voordat op dit onderdeel duidelijkheid ontstaat ten aanzien van de haalbaarheid.

In 2013 zijn eerder afspraken tussen de provincie en de gemeente Best vastgelegd in de ‘Landschapsinvesteringsregeling gemeente Best’ (hierna de LIR). In die regeling is aansluiting gezocht op de regeling zoals die voor de Kempengemeenten is opgesteld. De afgelopen jaren is praktijkervaring opgedaan met de regeling, waarbij naar voren is gekomen dat het beleid niet altijd eenduidig en makkelijk toepasbaar is. In voorliggende actualisatie wordt dit hersteld. Bovendien is het wenselijk om nieuw beleid te vertalen in de LIR. Het gaat dan bijvoorbeeld om de ‘Structuurvisie Buitengebied Vitaal vooruitzicht. Samen doen!’ en de Nota van Uitgangspunten die is vastgesteld voor de actualisatie van het bestemmingsplan voor het buitengebied.

Deze LIR is van toepassing op alle ontwikkelingen in het buitengebied die op basis van het geldende bestemmingsplan niet rechtstreeks zijn toegestaan, maar waaraan vanuit ruimtelijke overwegingen toch medewerking kan worden verleend. De verplichting om de kwaliteit te verbeteren komt bovenop de ‘basis’-verplichting om te zorgen voor de (handhaving) van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, zoals is opgenomen in artikel 3.1 van de Verordening Ruimte.

Toepassingsbereik

Het besluit om medewerking te verlenen aan ontwikkelingen in het buitengebied is afhankelijk van het

eigen ruimtelijk beleid dat door de gemeente wordt gevoerd. Dat betekent dat initiatieven in de eerste plaats aan dit beleid zullen worden getoetst, voordat wordt toegekomen aan het bepalen van de bijdrage aan de kwaliteit van het landschap en de wijze waarop deze bijdrage kan worden ingezet. Indien ontwikkelingen wél passen in het beleid en ook ruimtelijk/planologisch inpasbaar blijken, is deze notitie het handvat om inhoud te geven aan de gevraagde investering in de kwaliteit van het landschap. In de ruimtelijke onderbouwing voor de te doorlopen planologische procedure wordt een onderdeel opgenomen wat de kwaliteitsverbetering voor het initiatief is. Tevens wordt er tijdens de procedure gezorgd voor juridische borging van de kwaliteitsverbetering in het bestemmingsplan (bijv. voorwaardelijke verplichting) en een overeenkomst.

2. Reikwijdte kwaliteitsverbetering van het landschap

Elke ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied moet op grond van de Verordening Ruimte gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap, ook wel de rood-met-groen koppeling.

Deze notitie is van toepassing voor alle ontwikkelingen in het buitengebied die niet rechtstreeks passen binnen de regels van het bestemmingsplan (zoals een wijzigingsplan,

uitwerkingsplan, bestemmingsplan, omgevingsvergunningen op basis van art. 2.12, 1e lid, onderdeel a, onder 1, 2 en 3 van de Wabo). Deze notitie gaat nadrukkelijk niet over ontwikkelingen die op grond van een geldend bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk zijn.

3. Categorieën

Niet alle ontwikkelingen hebben een even grote negatieve impact op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Bovendien is een onderscheid te maken tussen ontwikkelingen die thuishoren in het buitengebied en ontwikkelingen die dat minder doen, zoals wonen of niet-agrarische bedrijfsfuncties. De impact wordt onder meer bepaald door:

  • De omvang van de ontwikkeling (is daarvoor vergroting bestemmingsvlak of bouwvlak nodig)

  • De vraag of sprake is van nieuw ruimtebeslag of dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing

  • De aard van de locatie en de omgeving

  • De aard van de ontwikkeling en de mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende werking, geluid, milieucategorie)

  • De vraag of sprake is van een (traditioneel) gebiedseigen of gebiedsvreemde ontwikkeling

  • De ’gewenstheid‘ van een ontwikkeling vanuit een (sectorale) beleidswens

Rekening houdend met deze impact op de omgeving worden 3 categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden. De categorieën luiden:

Categorie 1.

Ruimtelijke ontwikkelingen die geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap vereisen.

Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen die geen wezenlijke ruimtelijke impact hebben. Tot deze categorie behoren ruimtelijke ontwikkelingen die geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap vereisen, omdat:

  • de ontwikkeling in zichzelf reeds een kwaliteitsverbetering is;

    voorbeelden zijn de aanleg van natuur- en landschapselementen, oprichting van voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik zoals wandelpaden en bankjes en woningsplitsing binnen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

  • de ontwikkeling een dusdanig geringe ruimtelijke invloed heeft, dat een substantiële extra kwaliteitsverbetering disproportioneel zou zijn; voorbeelden zijn:

    • ontwikkelingen binnen bestaande bebouwing of binnen vigerende planologische regeling passende bebouwing, zoals kleinschalige bedrijvigheid, een mantelzorgwoning, een meergeneratiewoning, en bed & breakfast en andere kleinschalige overnachtingsvoorzieningen.

    • beperkte afwijking van situerings- en maatvoeringseisen binnen een bestaand bouwvlak;

    • vergroting van oppervlakte aan bijgebouwen tot 150 m² (vergunningsvrij);

    • omschakeling van een bestaand niet-agrarisch bedrijf naar een ander soort niet-agrarisch bedrijf;

    • toestaan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

    • omschakeling van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning;

    • omschakeling van een (agrarische) bedrijfswoning naar burgerwoning mits er sprake is van afname bebouwing of verkleining bouwvlak;

Ook bij vergelijkbare ontwikkelingen, waar het bestemmingsplan niet een directe mogelijkheid voor bevat, maar die wel een vergelijkbare ruimtelijke kwaliteitswinst genereren of impact hebben, is geen tegenprestatie vereist.

Categorie 2:

Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordtvormgegeven door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Het gaat hierbij om ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en (traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd. Het ruimtelijk effect van deze categorie ontwikkelingen blijft veelal beperkt tot het eigen erf en heeft slechts in een aantal gevallen een beperkt visueel-ruimtelijk effect op de directe omgeving. De ontwikkelingen, die dit betreft zijn onder andere:

  • vormverandering van een agrarisch bouwvlak;

  • omschakeling naar grondgebonden melkveehouderij en schapenhouderij;

  • omschakeling van agrarisch bedrijf naar een paardenhouderij;

  • verbrede landbouw en overige ondergeschikte (buitenpandige) nevenactiviteiten;

  • de vestiging of uitbreiding van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking;

  • huisvesting seizoensarbeiders in woonunits;

  • paardenbakken (zonder gebouwen) direct aansluitend aan bouwvlak.

afbeelding binnen de regeling

Van deze ontwikkelingen wordt alleen verlangd dat deze op eigen terrein goed landschappelijk worden ingepast. Landschappelijke inpassing betekent een zodanige vormgeving en inpassing dat deze is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten zoals opgenomen in het Landschapsontwikkelingsplan. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of aansluitend aan het bouwblok/bestemmingsvlak. Als al sprake is van afdoende bestaande voorzieningen kan daarmee ook worden volstaan. Het gaat erom dat bij deze landschappelijke inpassing niet vooraf berekend wordt.

Aan deze vorm van kwaliteitsverbetering worden geen kwantitatieve normen gekoppeld waaraan voldaan moet worden, maar worden enkele kwalitatieve eisen gesteld:

  • De landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd op basis van een landschappelijk inrichtingsplan, waaruit duidelijk blijkt hoe en met welke (natuur- en landschaps)elementen de landschappelijke inrichting wordt vormgegeven.

  • Middels een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer wordt de realisatie van het landschappelijk inrichtingsplan financieel, juridisch en feitelijk verzekerd. Duurzame instandhouding, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing vormen ook aspecten die in deze overeenkomst worden vastgelegd.

  • Als de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt met een bestemmingsplan, wordt hierin een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de realisatie, instandhouding en het onderhoud van het landschappelijk inrichtingsplan verzekert.

  • De landschappelijke inpassing moet voldoen aan nadere eisen, bijvoorbeeld het toepassen van inheemse soorten, waarbij gedacht kan worden aan de soorten zoals opgenomen in de bijlage Beplantingslijst.

Bij de vormgeving en invulling van de landschappelijke inpassing wordt gekeken naar de algehele situering van bouwvlak/bestemmingsvlak en niet alleen naar wat er door de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling wordt toegevoegd of veranderd. Kortom, bij ontwikkelingen die tot deze categorie behoren zal een goede landschappelijke inpassing van het totale bouwvlak en/of bouwblok worden verlangd. Daarbij wordt gekeken naar de totale erfinrichting. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien deze eis niet in verhouding staat tot de aard van de ontwikkeling. In die gevallen zal een maatwerkoplossing worden gevonden.

Categorie 3:

Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering wordtvormgegeven door een goede landschappelijke inpassing en een extra bijdrage.

Dit zijn alle ontwikkelingen die niet passen in de categorieën 1 of 2. Daar waar ontwikkelingen omvangrijker zijn en/of meer ruimtelijke gevolgen hebben, wordt een basisinspanning-plus vereist. De investeringsverplichting betreft in alle gevallen in ieder geval een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd inrichtingsplan, zoals beschreven voor ontwikkelingen in categorie 2. Naast de landschappelijke inpassing wordt op basis van oppervlakten van een ontwikkeling een extra bijdrage vastgesteld.

In categorie 3 vallen veelal ontwikkelingen die wel ruimtelijk inpasbaar zijn, maar die een beduidende invloed hebben op de omgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ontwikkelingen waarbij vergroting van de vigerende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het vigerende bestemmingsvlak en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Dit betreft onder meer:

  • vergroting van het agrarisch bouwvlak;

  • toevoegen van een nieuwe bedrijfswoning;

  • uitbreiding van niet-agrarische en recreatie bedrijven;

  • het uitbreiden van de inhoud van een (bedrijfs)woning boven de 750 m³ (waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een sloopbonusregeling);

  • vergroting bijgebouwen bij een woning (waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een sloopbonusregeling);

  • omschakeling van een agrarisch bouwvlak naar een niet-agrarische bestemming;

  • omschakeling van een woonbestemming naar een (niet-)agrarische bestemming;

  • het realiseren van zonnevelden.

Buitencategorie

Niet elke ontwikkeling is bij voorbaat te vangen in één van bovenstaande categorieën. Initiatievenkunnen daarvoor te complex zijn, hebben door bijzondere omstandigheden minder financieel draagvlak of dragen op geheel andere wijze bij aan de kwaliteit van het landschap. Ook kan een project een zeer grote of juist vrijwel geen impact op de omgeving hebben. Dat maakt het noodzakelijk om de vrijheid te houden maatwerk te leveren. In elk geval zal dit zijn bij initiatieven die vallen onder de planmatige stedelijke ontwikkelingen en infrastructuur.

Daarnaast is het realiseren van een woning op basis van artikel 8.2 en artikel 9.2 Verordening ruimte (kwaliteitsverbeteringen in bebouwingsconcentraties binnen zoekgebied verstedelijking) slechts toegestaan bij een kwaliteitsverbetering die gelijkwaardig is met de aanschaf van een ruimte-voor-ruimte titel. De benodigde kwaliteitsverbetering wordt daarbij dus niet berekend op basis van bovenstaande categorieën. Ook bij de realisatie van woningen door middel van de aankoop van een ruimte-voor-ruimtetitel (artikel 6.8 en 7.8 Verordening ruimte) vindt de kwaliteitsverbetering elders plaats en wordt er niet berekend op basis van bovenstaande categorieën.

4. Methodiek bepalen tegenprestatie categorie 3 gevallen

Er is een methodiek opgesteld om voor de ruimtelijke ontwikkelingen behorend tot categorie 3 kwantitatief de minimale omvang te bepalen van de investering die gedaan moet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap, de zogenaamde basisinspanning. Allereerst moet er een kwalitatief goede landschappelijke inpassing worden gerealiseerd conform de uitgangspunten zoals opgenomen in de bijlage. Daarnaast wordt er een standaardbedrag per m² gerekend. De volgende bedragen worden gehanteerd:

  • -

    Uitbreiding bestemmingsvlak/ bouwvlak/ bebouwing: € 2,-/m2

  • -

    Uitbreiding bestemmingsvlak/ bouwvlak/ bebouwing niet-agrarisch bedrijf (niet zijnde recreatie, agrarisch-technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, maatschappelijke voorziening, statische opslag): € 5,-/m²

  • -

    Uitbreiding bestemmingsvlak (onbebouwd): € 1,-/m²

  • -

    Functiewijziging zonder uitbreiding bestemmingsvlak/ bouwvlak/ bebouwing: € 1,- /m² bestemmingsvlak

  • -

    Aanleg zonnevelden: € 1,-/m²

  • -

    Vergroting bijgebouwen bij woningen (boven de standaardmaat): €60,-/m²

De benodigde investering kan worden ingezet volgens de doelen zoals genoemd in het volgende hoofdstuk.

5. Investeren in kwaliteitsverbetering van het landschap

Nadat is bepaald welk bedrag in de kwaliteitsverbetering van het landschap moet worden geïnvesteerd, is de vraag waarin moet worden geïnvesteerd. Dat kan door te investeren in het landschap aansluitend op of in de nabijheid van het initiatief. Dit is juridisch ook het beste vast te leggen. Het is echter mogelijk dat investeringen niet in de nabijheid gerealiseerd kunnen worden (bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan grond). Het is daarom ook mogelijk om de verschuldigde bijdrage te storten in een speciaal daarvoor opgericht landschapsfonds. De gemeente zorgt dan voor kwaliteitsverbetering van het landschap. Een combinatie van plaatselijk compenseren en een bijdrage in het fonds is ook mogelijk. De keuze van een specifieke compensatiemaatregel wordt in overleg bepaald.

In de ‘Structuurvisie Buitengebied Vitaal vooruitzicht. Samen doen!’, de ‘Structuurvisie Groene Mantel met Rode Knopen’ en het ‘Landschapsontwikkelingsplan’ is opgenomen aan welke projecten de gelden in het landschapsfonds kunnen worden besteed.

Er kan op meerdere manieren een geïnvesteerd worden in kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit kan betreffen een:

  • a.

    Aanleg of herstel van natuur- en landschapselementen ter versterking van de landschapsstructuur

  • b.

    Aanleg recreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik (bankjes, wandelpaden, bebording, etc)

  • c.

    Fysieke inrichtingsmaatregelen gericht op behoud en herstel van cultuurhistorie en archeologie

  • d.

    Sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen/stallen/kassen en verwijderen verharding

  • e.

    Fysieke bijdrage aan realisering Natuurnetwerk Brabant (NNB) en ecologische verbindingszones (EVZ’s)

  • f.

    Maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie

a. Natuur- en landschapselementen

Met betrekking tot een investering in de aanleg van natuur- en landschapselementen kan gebruik worden gemaakt van het STIKA (Subsidieregeling Groen Blauw Stimuleringskader). Afhankelijk van de locatie waar de investering in het landschap zal landen kan mede aan de hand van STIKA bepaald worden welke ingreep gewenst is en wat de bijbehorende kosten zijn. Het is aan de initiatiefnemer om zorg te dragen voor financiering en realisatie van de gestelde oppervlakten en kwaliteiten. Indien de initiatiefnemer de aanleg goedkoper kan dan de richtbedragen in STIKA, is dit ten voordele van de initiatiefnemer.

b. Voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik

Ook een investering in de aanleg van recreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik wordt als onderdeel van kwaliteitsverbetering van het landschap gezien. Initiatieven die gericht zijn op het vestigen of uitbreiden van een recreatief bedrijf hebben voordeel bij het realiseren van recreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals openbaar te gebruiken bankjes of wandelpaden en fietspaden.

c. Cultuurhistorie en archeologie

Het is ook mogelijk om te investeren in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, elementen of terreinen in de omgeving. Voorbeelden zijn herstel en restauratie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, bestaande drinkpoelen, wegkruizen en groenelementen. Gedeeltelijk kan de systematiek van STIKA hiervoor gebruikt worden. Voor de investering in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zijn de specifieke restauratiekosten (onder aftrek van subsidies) een aanknopingspunt.

d. Sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen/stallen/kassen en verhardingen

Het verwijderen van overbodige, landschappelijk storende bebouwing en het verwijderen van verharding in het buitengebied vormt een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van het landelijke gebied. Alleen de kosten van de sloop van (bij)gebouwen die niet herbouwd worden, kunnen worden opgevoerd. Het kan ook gaan om sloop buiten de eigen locatie. Voor de sloop worden de volgende standaardbedragen gehanteerd:

  • -

    Gebouwen € 18,-/m²

  • -

    Betonkelders/betonvloeren € 10,-/m²

  • -

    Kassen € 5,-/m²

  • -

    Verharding € 5,-/m²

e. Fysieke bijdrage aan NNB en EVZ’s

De kwaliteitsverbetering kan betrekking hebben op het realiseren van delen van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) en van ecologische verbindingszones (EVZ). Hierbij wordt veelal agrarische cultuurgrond omgezet in een natuur- of bosbestemming. Er zijn voldoende praktijkgegevens bekend om de kosten gemoeid met aanleg en onderhoud van allerlei natuurdoeltypen te kunnen bepalen.

f. Maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie

Ook maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie kunnen leiden tot een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur en landschap. Er gelden de volgende voorwaarden bij het opvoeren van maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie:

  • Deze post mag uitsluitend worden opgevoerd als wordt onderbouwd hoe de maatregelen leiden tot een fysieke verbetering van bodem, water, natuur of landschap en dat het om die reden past binnen het criterium in artikel 3.2, lid 1 van de Verordening ruimte.

  • De kosten mogen niet opgevoerd worden voorzover hiervoor subsidie kan worden verkregen.

6. Controle en handhaving

Het is van belang dat de uitvoering van landschappelijke inrichtingsplannen en andere kwaliteitsverbeterende maatregelen, zoals sloop, wordt gecontroleerd en gehandhaafd. Dit ligt bij de afdeling uitvoering van de gemeente, die toezicht en handhaving verzorgt. De voorwaardelijke verplichtingen, voorwaarden en overeenkomsten worden achteraf getoetst en gecontroleerd. Eerst bij de vergunningverlening, de uitvoering van het bouwplan en het uitvoeren van het inrichtingsplan. Vervolgens ook een aantal jaren later, om de instandhouding van aangelegde beplantingen te kunnen beoordelen. Bij het niet nakomen van afspraken worden de bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke middelen ingezet om te zorgen dat afspraken ook na worden gekomen.

Bijlage

BEPLANTINGSLIJST

Soortkeuze passend in Landschapsinvesteringsregeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling