Regeling vervallen per 01-01-2018

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

Geldend van 26-05-2004 t/m 31-12-2004 met terugwerkende kracht vanaf

nl

Provinciale Staten van Zeeland

Op het voorstel van gedeputeerde staten van 26 september 2000, nr. 51;

Gelet op de artikelen 125, tweede lid, en 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet en de artikelen 145 en 152 van de Provinciewet;

Overwegende:

  • -

    dat de provincies hebben besloten de regelingen inzake bezoldiging, verlof en overige onderdelen van de rechtspositie te harmoniseren en te vernieuwen, een en ander voor zover deze aangelegenheden met het oog op de bedrijfsvoering niet in elke provincie afzonderlijk zullen worden geregeld;

  • -

    dat de provincies daartoe in het SPA-akkoord 1997/1999 met de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn overeengekomen afspraken te maken over een uniforme, transparante en vereenvoudigde collectieve arbeidsvoorwaardenregeling op hoofdlijnen voor de provincies die ruimte biedt voor een eigen lokale inkleuring en waarin een nieuw evenwicht is te vinden tussen rechtsbescherming en rechtszekerheid enerzijds en flexibiliteit en slagvaardigheid van de organisatie anderzijds;

  • -

    dat in het kader van het SPA-akkoord per 1 januari 2000 overeenstemming is bereikt over de invoering op 1 oktober 2000 van een Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP), welke beantwoordt aan de hierboven geschetste kwalificaties, een en ander met inbegrip van in verband hiermee noodzakelijke overgangsvoorzieningen;

  • -

    dat in het SPA overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel wordt gevoerd over de invoering en wijziging van arbeidsvoorwaardenregelingen voor het provinciaal personeel en dat het lokaal overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel zich richt, meer algemeen, op de algemene gang van zaken in de provincie welke van belang is voor het provinciaal personeel en meer in het bijzonder op de spelregels en personele gevolgen van reorganisaties, de lokale werkgelegenheid, alsmede op de regeling van alle zaken die uitsluitend of hoofdzakelijk de rechtstoestand van het provinciaal personeel betreffen welke sociale partners in het SPA aan de sociale partners in de afzonderlijke provincies opdragen of overlaten;

  • -

    dat het overleg over regelingen die elke provincie afzonderlijk met het oog op de bedrijfsvoering treft zal worden gevoerd met de ondernemingsraad, met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden;

Besluiten de navolgende Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) vast te stellen.

Hoofdstuk A Algemene bepalingen

Artikel A.1 Definities

In deze verordening en in haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar: degene die door gedeputeerde staten is aangesteld om in openbare dienst van de provincie werkzaam te zijn;

  • b.

    functie: het samenstel van werkzaamheden dat de ambtenaar is opgedragen;

  • c.

    passende functie: een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • d.

    salaris: hetgeen aan de ambtenaar is verschuldigd krachtens artikel 1 onder b van het Bezoldigingsbesluit Zeeland 1984;

  • e.

    bezoldiging: hetgeen aan de ambtenaar is verschuldigd krachtens artikel 1 onder i van het Bezoldigingsbesluit Zeeland 1984 en eventuele andere aan de ambtenaar toegekende vaste toelagen die door gedeputeerde staten als bezoldiging zijn aangemerkt;

  • f.

    partner: de echtgenoot of echtgenote van de ambtenaar dan wel de persoon met wie de niet gehuwde ambtenaar samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, alsmede de geregistreerde partner;

  • g.

    reorganisatie: elke wijziging van de organisatiestructuur, van de omvang van de provinciale organisatie of van de taakinhoud van de provincie of een onderdeel daarvan - daaronder begrepen de overdracht van taken van en naar de provincie - waaraan personele consequenties zijn verbonden;

  • h.

    pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • i.

    FPU-uitkering: uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het pensioenreglement;

  • j.

    IWV: Interprovinciaal Werkgeversverband, zijnde de commissie, bedoeld in artikel 23 van de statuten van de vereniging het Interprovinciaal Overleg;

  • k.

    SPA: Sectoroverleg Provinciale Arbeidsvoorwaarden, zijnde het overleg tussen het IWV en de daarvoor aangewezen vakorganisaties van overheidspersoneel;

  • l.

    WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • m.

    arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO;

  • n.

    Arbo-dienst: Arbo-dienst als bedoeld in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

  • o.

    beroepsziekte: ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • p.

    dienstongeval: ongeval dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

  • q.

    UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • r.

    passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

  • s.

    gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO.

Artikel A.2 Wijziging

  • 1.

    Deze verordening wordt gewijzigd indien het IWV daartoe besluit op grond van in het SPA bereikte overeenstemming. Wijziging vindt plaats met inachtneming van het betreffende besluit.

  • 2.

    Vaststelling en wijziging van besluiten van algemene strekking ter uitvoering van deze verordening vindt slechts plaats in de gevallen waarin deze verordening dat uitdrukkelijk bepaalt en onder de daarbij aangegeven voorwaarden.

Artikel A.3 Bevoegdheid besluitvorming individuele gevallen

Waar in deze verordening en in haar uitvoeringsbesluiten besluitvorming in individuele gevallen is vereist zijn gedeputeerde staten daartoe bevoegd, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel A.4 Bijzondere voorziening

Indien zich gevallen voordoen waarvoor deze verordening geen voorziening biedt of waarin toepassing van deze verordening naar hun oordeel ernstige bezwaren zou opleveren kunnen gedeputeerde staten daarin, zo nodig onder afwijking van deze verordening, ten voordele van de individuele ambtenaar voorzien.

Artikel A.5 Goed werkgeverschap en goed werknemerschap

De provincie en de ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen.

Artikel A.6 Bekendmaking

Gedeputeerde staten dragen zorg dat de ambtenaar kennis kan nemen van alle door of vanwege het provinciebestuur vastgestelde algemene regels inzake de ambtelijke rechtspositie.

Hoofdstuk B Aanvang, wijziging en einde arbeid

Paragraaf 1 Aanvang arbeid

Artikel B.1 Aanstelling

  • 1.

    De ambtenaar wordt aangesteld in dienst van de provincie.

  • 2.

    De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 3.

    Aan een aanstelling voor onbepaalde tijd kan een aanstelling voor bepaalde tijd op proef, overeenkomstig artikel B.3, zesde lid, voorafgaan.

Artikel B.2 Aanstelling voor bepaalde tijd

  • 1.

    Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.

  • 2.

    Indien de aanstelling voor bepaalde tijd na het verstrijken van die tijd voortduurt wordt de ambtenaar geacht voor dezelfde tijd, doch ten hoogste voor een jaar, op dezelfde voorwaarden als daarvoor te zijn aangesteld.

  • 3.

    Vanaf de dag dat:

    • a.

      aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd;

    • b.

      meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 4.

    Het bepaalde in het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een aanstelling voor bepaalde tijd, aangegaan voor niet meer dan drie maanden, die onmiddellijk volgt op een aanstelling voor 36 maanden of langer.

  • 5.

    Voor de toepassing van het derde lid worden mede in aanmerking genomen dienstverbanden bij een werkgever waarvan de provincie ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moet worden de opvolger te zijn.

  • 6.

    Een aanstelling voor bepaalde tijd op proef wordt verleend voor ten hoogste een jaar, zo nodig met ten hoogste een jaar te verlengen. Zodra de omstandigheid, die leidde tot de aanstelling voor bepaalde tijd op proef, zich niet meer voordoet wordt een aanstelling voor onbepaalde tijd verleend, tenzij daartegen op andere gronden bezwaar bestaat.

Artikel B.3 Eisen van geschiktheid en bekwaamheid

  • 1.

    Voor aanstelling komt slechts in aanmerking degene die voldoet aan de gestelde eisen van bekwaamheid en geschiktheid.

  • 2.

    Ter beoordeling van die bekwaamheid en geschiktheid kan de kandidaat aan een psychologisch onderzoek en, met inachtneming van artikel E.2, aan een medische keuring worden onderworpen.

  • 3.

    Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat de kandidaat een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag overlegt. Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, een lijst van functies vaststellen waarvoor de in de eerste volzin bedoelde verklaring vereist is.

  • 4.

    Degene die geen Nederlander is, kan slechts worden aangesteld, indien hem verblijf is toegestaan op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet en de vergunning tot verblijf het verrichten van arbeid in loondienst niet uitsluit, of indien hem verblijf is toegestaan op grond van artikel 10 van de Vreemdelingenwet.

Artikel B.4 Informatie bij indiensttreding

De ambtenaar ontvangt vóór zijn indiensttreding schriftelijk bericht van zijn aanstelling. Daarin worden, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel II, tweede lid, onderdelen a tot en met i, van de Wet van 2 december 1993 (Staatsblad 1993, 635), in elk geval vermeld:

  • a.

    de geboorteplaats en geboortedatum van de ambtenaar;

  • b.

    indien de aanstelling voor bepaalde tijd geschiedt de reden van de aanstelling;

  • c.

    het organisatieonderdeel waarbij hij is geplaatst;

  • d.

    de periode van benoeming in de functie;

  • e.

    de salarisschaal en de toelagen die hem zijn toegekend;

  • f.

    zijn deelname aan de pensioenregeling.

Artikel B.5 Algemene dienst

De ambtenaar wordt steeds voor een periode van in de regel ten minste drie jaar en maximaal vijf jaar in een functie benoemd, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Paragraaf 2 Wijziging arbeid

Artikel B.6 Andere functie of werkzaamheden

  • 1.

    De ambtenaar is verplicht na afloop van de periode van benoeming in een functie als bedoeld in artikel B.5, een hem aangeboden andere passende functie te aanvaarden. Bij het aanbieden van een andere passende functie wordt een aanzegtermijn van ten minste twee maanden in acht genomen. De ambtenaar kan na afloop van bedoelde periode ook opnieuw in dezelfde functie worden benoemd. Zolang er na afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode geen passende functie beschikbaar is en de ambtenaar niet overeenkomstig het vierde lid tijdelijk is belast met andere werkzaamheden dan wel met de waarneming van een andere functie, blijft hij zijn functie vervullen.

  • 2.

    Op zijn aanvraag wordt de ambtenaar in een andere functie benoemd dan wel tijdelijk met ander werk belast als hij voldoet aan de daaraan gestelde eisen van bekwaamheid en geschiktheid, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  • 3.

    De ambtenaar is verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden.

  • 4.

    De ambtenaar kan in het belang van de dienst worden verplicht om, al dan niet binnen de provinciale organisatie, tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen, mits deze tijdelijke werkzaamheden, onderscheidenlijk tijdelijke waarneming hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.

  • 5.

    Als belang van de dienst in de zin van het derde en vierde lid wordt voor de toepassing van die leden in elk geval aangemerkt de bevordering van de interne mobiliteit van het personeel.

  • 6.

    De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten, tenzij dat naar het oordeel van gedeputeerde staten met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst noodzakelijk is.

  • 7.

    Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van dit artikel en ter uitvoering van artikel B.5 nadere regels inzake de rechtspositie vast nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

Artikel B.7 Andere werkzaamheden in bijzondere omstandigheden

  • 1.

    De ambtenaar kan worden verplicht in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de provincie in die tijden heeft of zal krijgen dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 2.

    De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is te allen tijde verplicht de opleidingen te volgen en deel te nemen aan oefeningen die verband houden met zijn in dat lid bedoelde taak.

Artikel B.8 Procedure en flankerend beleid reorganisaties

Bij reorganisaties worden de procedures en de hoofdlijnen van het flankerend beleid in acht genomen die zijn vastgelegd in bijlage 1 van deze verordening, die er onderdeel van uitmaakt. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels vaststellen omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de personele gevolgen van reorganisaties.

Paragraaf 3 Einde arbeid

Artikel B.9 Ontslaggronden

De ambtenaar kan ontslag worden verleend:

  • a.

    op aanvraag, met inachtneming van het bepaalde in artikel B.10;

  • b.

    wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, met inachtneming van het bepaalde in artikel B.11;

  • c.

    met het oog op een FPU-uitkering, met inachtneming van het bepaalde in artikel B.12;

  • d.

    wegens reorganisatie, met inachtneming van het bepaalde in artikel B.13;

  • e.

    indien hij, naar het oordeel van gedeputeerde staten, na afloop van een periode waarin hij krachtens artikel 125c Ambtenarenwet tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn functie, niet in een passende functie herplaatst kan worden;

  • f.

    indien hij, naar het oordeel van gedeputeerde staten, na afloop van het hem krachtens artikel D.17 verleend langdurig buitengewoon verlof, niet in een passende functie herplaatst kan worden;

  • g.

    wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, met inachtneming van het bepaalde in artikel E.9;

  • h.

    wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder g;

  • i.

    wegens het verlies van een vereiste bij aanstelling, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt;

  • j.

    wegens staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • k.

    wegens toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • l.

    wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf of tot terbeschikkingstelling;

  • m.

    wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens bij of in verband met indiensttreding of keuring, zonder welke handelwijze niet tot aanstelling of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld;

  • n.

    als disciplinaire straf, met inachtneming van het bepaalde in artikel G.4;

  • o.

    wegens het niet meewerken aan reïntegratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten, met inachtneming van het bepaalde in artikel E.16;

  • p.

    op andere dan de in dit artikel genoemde gronden.

Artikel B.10 Ontslag op aanvraag

  • 1.

    Aan de ambtenaar wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.

  • 2.

    Het ontslag gaat niet eerder in dan één maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Met de ambtenaar kan in afwijking hiervan een ander tijdstip worden afgesproken waarop het ontslag ingaat.

Artikel B.11 Ontslag wegens pensionering

Aan de ambtenaar die de volgens artikel 6.1 van het pensioenreglement de voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd heeft bereikt, wordt met ingang van de dag waarop de bedoelde leeftijd is bereikt ontslag verleend.

Artikel B.12 Ontslag wegens FPU

  • 1.

    Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een FPU-uitkering wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op uitkering ontstaat.

  • 2.

    Op aanvraag van de ambtenaar kan het in het eerste lid genoemde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de omvang van de in de vorige volzin bedoelde arbeidsduur. Ontslag voor een gedeelte uit een dienstverhouding waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op een FPU-uitkering heeft plaatsgevonden bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidsduur.

  • 3.

    Gedeputeerde staten stellen algemeen verbindende voorschriften vast inzake voorzieningen bij deeltijdontslag en aansluitend volledig ontslag als bedoeld in het eerste en tweede lid, in aanvulling op de FPU-uitkering, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel B.13 Reorganisatie ontslag

  • 1.

    De ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie ontslag worden verleend indien het niet mogelijk is gebleken hem te benoemen in een passende functie.

  • 2.

    Aan de ambtenaar die in het kader van een reorganisatie is benoemd in een andere functie kan alsnog het ontslag, bedoeld in het eerste lid worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk een jaar te rekenen vanaf de datum waarop de functie hem is opgedragen, blijkt dat de desbetreffende functie niet passend is voor die ambtenaar en het niet mogelijk is om de ambtenaar binnen een redelijke termijn op een passende functie te benoemen.

  • 3.

    Bij ontslagverlening op grond van het eerste en tweede lid wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel B.14 Voorzieningen in aanvulling op de Werkloosheidswet

Gedeputeerde staten stellen algemeen verbindende voorschriften vast inzake voorzieningen bij werkloosheid in aanvulling op de Werkloosheidswet, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel B.15 Overlijden ambtenaar

  • 1.

    De aanstelling eindigt door het overlijden van de ambtenaar.

  • 2.

    Aan de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar wordt over de periode vanaf de dag na het overlijden tot en met de laatste dag van de derde maand na die waarin het overlijden plaatsvond een bedrag uitgekeerd gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging vermeerderd met een bedrag gelijk aan de vakantie-uitkering over die periode.

  • 3.

    De overlijdensuitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt verminderd met het bedrag van de uitkering dat aan de nagelaten betrekking ter zake van het overlijden van de ambtenaar toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering of zou zijn toegekomen indien daarop ten gevolge van het toedoen van de ambtenaar geen aanspraak bestaat.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de nabestaande partner, van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, of, bij ontbreken van deze, de minderjarige kinderen of, indien ook deze ontbreken, degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de ambtenaar.

Hoofdstuk C Bezoldiging

(gereserveerd)

Hoofdstuk D Arbeidsduur, werktijden en verlof

Paragraaf 1 Arbeidsduur en werktijden

Artikel D.1 Arbeidsduur

  • 1.

    Gedeputeerde staten bepalen de arbeidsduur voor de ambtenaar met inachtneming van de uitkomsten van het overleg met de organisaties van overheidspersoneel in het SPA.

  • 2.

    De arbeidsduur per jaar voor de ambtenaar met een volledige functie is daarbij gelijk aan het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, vermenigvuldigd met 7,2 uur per dag.

  • 3.

    Onder feestdagen worden verstaan de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag, waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en - eenmaal in de vijf jaar in lustrumjaren - 5 mei.

  • 4.

    De arbeidsduur per jaar voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt evenredig aan het deeltijdpercentage bepaald.

  • 5.

    Met de ambtenaar kan worden afgesproken dat gedurende een periode van minimaal 3 en maximaal 12 aaneengesloten maanden de arbeidsduur, in afwijking van het tweede lid, wordt bepaald op 40 uur per week. Met de betrokken ambtenaar kan worden afgesproken deze periode te verlengen met minimaal 3 en maximaal 12 aaneengesloten maanden. De afspraken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. Over de periode waarin de arbeidsduur 40 uur per week bedraagt worden de aanspraken bij of krachtens deze verordening, indien zij gerelateerd zijn aan de arbeidsduur, vastgesteld op 40/36 deel van de aanspraken in een volledige functie.

Artikel D.2 Werktijdenregelingen

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen een algemene werktijdenregeling vast nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen voor bepaalde onderdelen van de organisatie of voor bepaalde functies een bijzondere werktijdenregeling vaststellen nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen in afwijking van de in het eerste of tweede lid vastgestelde werktijdenregeling met de ambtenaar een individuele werktijdenregeling afspreken, daaronder begrepen een werktijdenregeling voor een langere periode dan één kalenderjaar, waarbij de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt berekend naar evenredigheid van de langere periode. De afgesproken individuele werktijdenregeling wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 4.

    De werktijdenregelingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden zodanig vastgesteld, dat een goede bedrijfsvoering is gewaarborgd en dat, zo mogelijk, wordt rekening gehouden met de individuele wensen en arbeidsomstandigheden van de ambtenaar.

  • 5.

    De ambtenaar kan in het belang van de dienst worden verplicht:

    • a.

      tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem geldende werktijden;

    • b.

      zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden.

Artikel D.3 Aanwijzing collectieve roostervrije dagen

Gedeputeerde staten kunnen, nadat met inachtneming van de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, elk jaar maximaal 7 werkdagen aanwijzen als collectieve roostervrije dagen.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is 5 mei een collectieve roostervrije dag in jaren, dat deze op een werkdag valt en niet op grond van artikel D.1, derde lid, als feestdag wordt aangemerkt.

Artikel D.4 Werktijdvermindering oudere ambtenaren1)

Gereserveerd voor de regelingen van werktijdvermindering voor oudere werknemers, niet zijnde de FPU-plusregeling provincies, waarover in het SPA-akkoord 2000/2001 afspraken zijn gemaakt en welke zijn opgenomen in de regeling ter uitvoering van artikel B.12, derde lid.

Paragraaf 2 Algemeen verlof

Artikel D.5 Aanspraak op algemeen verlof

  • 1.

    De ambtenaar heeft per kalenderjaar aanspraak op 180 uren algemeen verlof met behoud van de volle bezoldiging. Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt deze aanspraak bepaald evenredig aan het deeltijdpercentage.

  • 2.

    Bij aanvang of einde van het dienstverband in de loop van het kalenderjaar wordt de aanspraak op algemeen verlof vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat jaar.

  • 3.

    Indien de arbeidsduur van de ambtenaar wordt gewijzigd wordt de aanspraak op algemeen verlof over het eventueel resterende deel van het kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur.

Artikel D.6 Verminderde aanspraak op algemeen verlof

  • 1.

    Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling geen arbeid, onderscheidenlijk gedeeltelijk arbeid verricht heeft hij geen aanspraak op algemeen verlof, onderscheidenlijk aanspraak op algemeen verlof naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop de arbeid volgens de werktijdregeling is verricht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien geheel of gedeeltelijk geen arbeid wordt verricht wegens:

    • a.

      genoten algemeen verlof;

    • b.

      ziekte, voor zolang de verhindering om arbeid te verrichten korter duurt dan 26 weken, waarbij werkhervatting van 4 weken of minder geen nieuwe periode van 26 weken inluidt;

    • c.

      zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel D.11.;

    • d.

      buitengewoon verlof van korte duur op grond van de artikelen D.12 en D.13 en op grond van de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel D.7 Opnemen van het algemeen verlof

  • 1.

    De ambtenaar kan het algemeen verlof waarop hij aanspraak heeft opnemen, tenzij hem daarvoor om redenen van dienstbelang geen toestemming is verleend. De ambtenaar meldt het voornemen om algemeen verlof op te nemen tijdig.

  • 2.

    De ambtenaar neemt als regel in ieder kalenderjaar het algemeen verlof zodanig op dat hij in ieder geval 2 weken aaneengesloten vrij van dienst is.

  • 3.

    De ambtenaar wordt, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, in de gelegenheid gesteld algemeen verlof op te nemen op officiële feestdagen die samenhangen met zijn geloof en/of culturele achtergrond, anders dan de dagen genoemd in artikel D.1, derde lid, bij het huwelijk en geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad, bij verhuizing en bij overlijden van bloed- en aanverwanten in de derde en vierde graad van de ambtenaar of diens partner.

  • 4.

    Het algemeen verlof wordt als regel opgenomen in het kalenderjaar waarop het betrekking heeft. Algemeen verlof dat in enig kalenderjaar niet is opgenomen wordt in het volgend kalenderjaar opgenomen. Voor zoveel het in enig kalenderjaar niet opgenomen algemeen verlof meer is dan de helft van het jaarlijks algemeen verlof vervalt dit, tenzij het niet is opgenomen:

    • a.

      om redenen van dienstbelang;

    • b.

      wegens niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar te wijten ziekte van 6 weken of langer aaneengesloten , zulks tot ten hoogstehet aantal uren algemeen verlof, dat in die ziekteperiode is opgebouwd en/of is verleend op dagen, gelegen in die ziekteperiode;

    • c.

      wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel D.11;

    • d.

      wegens toepassing van artikel D.10;

  • 5.

    Wanneer zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen dat noodzakelijk maken kan de aan de ambtenaar verleende toestemming om algemeen verlof op te nemen, worden ingetrokken, zowel vóór als tijdens het algemeen verlof. Indien de ambtenaar ten gevolge van het intrekken van de toestemming om algemeen verlof op te nemen geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

Artikel D.8 Algemeen verlof en ziekte

Indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, indien aan hem geen toestemming zou zijn verleend om algemeen verlof op te nemen, wegens ziekte op uren van het algemeen verlof verhinderd zou zijn geweest zijn arbeid te verrichten, worden die uren als niet opgenomen algemeen verlof aangemerkt.

Artikel D.9 Algemeen verlof en einde dienstverband

  • 1.

    Voor ieder uur algemeen verlof dat de ambtenaar niet heeft kunnen opnemen op de dag dat het dienstverband anders dan door overlijden eindigt wordt hem een vergoeding toegekend voor zoveel het algemeen verlof betreft dat wegens redenen, genoemd in artikel D.7, vierde lid, derde volzin, onderdelen a tot en met d, niet kan vervallen.

  • 2.

    Voor ieder uur algemeen verlof dat de ambtenaar op de dag van overlijden niet heeft kunnen opnemen wordt aan de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel B.15, vierde lid, een vergoeding toegekend.

  • 3.

    De vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, is voor ieder van die uren algemeen verlof gelijk aan het salaris per uur van de ambtenaar tot ten hoogste het aantal uren aan jaarlijks algemeen verlof.

  • 4.

    Indien op de dag dat het dienstverband eindigt blijkt dat de ambtenaar teveel algemeen verlof heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten algemeen verlof een bedrag verschuldigd ten bedrage van het salaris per uur.

Artikel D.10 Sparen van verlof

Aan de ambtenaar kan op zijn aanvraag onder nader te stellen voorwaarden toestemming worden verleend gedurende een vooraf vast te stellen periode algemeen verlof op te sparen zodanig dat hij gedurende een minimale periode van 2 maanden en een maximale periode van 6 maanden aaneengesloten verlof kan opnemen. De afspraken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

Paragraaf 3 Buitengewoon verlof

Artikel D.11 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

  • 1.

    De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 2.

    Het recht op zwangerschapsverlof bestaat vanaf 6 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een aan de provincie overlegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk 4 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

  • 3.

    Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en bedraagt 10 aaneengesloten weken of zoveel meer als het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof minder dan 6 weken heeft bedragen.

  • 4.

    Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke ambtenaar op grond van artikel 29a, tweede lid, van de Ziektewet ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op zwangerschapsverlof, maar dat verlof nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij zwangerschapsverlof heeft genoten.

  • 5.

    Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behoudt de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraak op bezoldiging. Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop zij gedurende het zwangerschaps- bevallingsverlof recht heeft of gehad zou hebben als zij tijdig een aanvraag voor die uitkering zou hebben gedaan.

Artikel D.12 Buitengewoon verlof

  • 1.

    De ambtenaar heeft, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, recht op verlof van korte duur met behoud van de volle bezoldiging:

    • a.

      wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens de uitoefening van het actief kiesrecht;

    • b.

      wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens een door de wet of overheid, zonder geldende vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;

    • c.

      bij overlijden van de partner, ouders, stiefouders, kinderen, pleeg-, stief- en aangetrouwde kinderen van de ambtenaar of diens partner: 4 dagen; bij overlijden van bloed- en aanverwanten in de tweede graad van de ambtenaar of diens partner: 2 dagen, tenzij de ambtenaar is belast met de regeling van de begrafenis en/of nalatenschap, in welk geval verlof voor ten hoogste 4 dagen wordt verleend;

    • d.

      bij ernstige ziekte van de partner, ouders, stiefouders, kinderen, pleeg-, stief- en aangetrouwde kinderen van de ambtenaar of diens partner;

    • e.

      bij huwelijk en geregistreerd partnerschap van de ambtenaar voor 1 dag;

    • f.

      bij bevalling van de partner voor 2 dagen.

  • 2.

    De ambtenaar behoudt het recht op bezoldiging voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd wanneer hij tengevolge van andere dan de in het eerste lid genoemde zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, die aangemerkt kunnen worden als een calamiteit, verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten. Desgevraagd dient de ambtenaar aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk sprake was van een calamiteit.

  • 3.

    De ambtenaar aan wie op grond van artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg in verband met de adoptie van een kind of de opname van een pleegkind als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onderdeel d, van die wet, verlof is verleend behoudt over die verlofperiode zijn aanspraak op bezoldiging. Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop hij gedurende de verlofperiode recht heeft of gehad zou hebben als tijdig een aanvraag voor die uitkering zou zijn gedaan.

Artikel D.13 Buitengewoon verlof voor activiteiten van vakorganisaties

  • 1.

    Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten worden per kalenderjaar ten hoogste 108 uren buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel en van centrale organisaties en internationale ambtenarenorganisaties, waarbij deze vakorganisaties zijn aangesloten, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a.

      voor zover het betreft vergaderingen van vakorganisaties van overheidspersoneel, als bestuurslid van die vakorganisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b.

      voor zover het betreft vergaderingen van centrale organisaties, waarbij de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel;

    • c.

      voor zover het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie, waarbij de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn aangesloten, als bestuurslid van deze internationale ambtenarenorganisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel.

  • 2.

    Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt per kalenderjaar tot ten hoogste 187,2 uren buitengewoon verlof met be¬houd van de volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar die door een van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel is aangewezen om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn vakorganisatie dan wel binnen het provinciaal apparaat. De door de ambtenaar te verrichten activiteiten dienen de doelstellingen van zijn vakorganisatie van overheidspersoneel te ondersteunen.

  • 3.

    Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar voor het - op uitnodiging van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel - als cursist deelnemen aan een cursus, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 50,4 uren per 2 kalenderjaren bedraagt.

  • 4.

    Het verlof, verleend op grond van het eerste, tweede en derde lid, bedraagt tezamen ten hoogste 216 uren per kalenderjaar, met dien verstande dat ten hoogste 288 uren verlof per kalenderjaar worden verleend aan een lid van het hoofdbestuur van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel of van een centrale organisatie waarbij die vakorganisatie is aangesloten.

  • 5.

    Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt het verlof, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, bepaald evenredig aan het deeltijdpercentage.

  • 6.

    Het verlof, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, wordt slechts verleend aan de ambtenaar die lid is van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel.

  • 7.

    Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend voor deelname aan het in artikel I.1 bedoelde overleg als vertegenwoordiger van de vakorganisatie van overheidspersoneel en aan het daartoe noodzakelijke vooroverleg van de vakorganisaties van overheidspersoneel.

Artikel D.14 Non-activiteit

  • 1.

    Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging en de vakantie-uitkering.

  • 2.

    Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, van de Ambtenarenwet aanspraak heeft op inkomsten - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als inkomsten over de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

Artikel D.15 Betaald ouderschapsverlof

  • 1.

    De ambtenaar die ten minste een jaar in dienst is, een gemiddelde arbeidsduur heeft van ten minste 14,4 uur per week en als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot een kind, onderscheidenlijk blijkens verklaringen uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich heeft genomen, heeft recht op ouderschapsverlof. Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind recht op ouderschapsverlof. Geen recht op ouderschapsverlof bestaat over de periode gelegen na de datum waarop het kind de leeftijd van 8 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het ouderschapsverlof bedraagt een aaneengesloten periode van ten minste 1 maand en ten hoogste 6 maanden over ten hoogste de helft van de voor de ambtenaar geldende gemiddelde arbeidsduur per week, met een minimum van 7,2 uur. Tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet wordt het de ambtenaar op zijn aanvraag toegestaan het ouderschapsverlof waarop hij ingevolge het bepaalde in de eerste volzin recht heeft, op een andere wijze aaneengesloten te genieten mits de aaneengesloten periode van ouderschapsverlof niet korter is dan 1 maand en niet langer dan 12 maanden.

  • 3.

    Over de uren van het ouderschapsverlof behoudt de ambtenaar 75% van zijn bezoldiging als hij wordt bezoldigd volgens salarisschaal 4 of hoger en achtereenvolgens 90%, 85% en 80% van zijn bezoldiging als hij wordt bezoldigd volgens achtereenvolgens salarisschaal 1, 2 en 3. Gedurende het ouderschapsverlof vindt de opbouw van de vakantie-uitkering plaats op basis van de bezoldiging die de ambtenaar ingevolge de eerste volzin geniet.

  • 4.

    De ambtenaar meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen ten minste 2 maanden vóór de door hem gewenste ingangsdatum. Indien het dienstbelang de gewenste spreiding van uren over de week niet toelaat, wordt na overleg met de ambtenaar een afwijkende regeling getroffen.

  • 5.

    Indien de ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten vindt geen opschorting van het ouderschapsverlof plaats. In dat geval blijft de voor de ambtenaar tijdens het ouderschapsverlof geldende bezoldiging de eerste 10 aaneengesloten werkdagen ongewijzigd en wordt vanaf de elfde werkdag de korting ingevolge het derde lid beëindigd.

  • 6.

    De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten uren van het ouderschapsverlof wanneer hem tijdens het ouderschapsverlof of binnen 6 maanden na afloop daarvan op zijn aanvraag of op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden ontslag is verleend. Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar ontheffing van de terugbetalingsplicht verlenen.

Artikel D.16 Wet financiering loopbaanonderbreking

  • 1.

    Indien de ambtenaar verlof geniet met behoud van volle of gedeeltelijke bezoldiging en in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg, geschiedt de doorbetaling van de bezoldiging slechts voor zover het deze financiële tegemoetkoming te boven gaat.

  • 2.

    De ambtenaar is wanneer hij verlof met behoud van volle of gedeeltelijke bezoldiging opneemt, verplicht eraan mee te werken dat hij in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming krachtens hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg. De financiële tegemoetkoming zal worden uitbetaald via de provincie.

Artikel D.17 Kapstokbepaling buitengewoon verlof

Gedeputeerde staten kunnen, indien daartoe naar hun oordeel termen bestaan, de ambtenaar op zijn aanvraag buitengewoon verlof verlenen voor bepaalde of onbepaalde tijd, al dan niet met behoud van volle of gedeeltelijke bezoldiging en op door hen te bepalen wijze.

Hoofdstuk E Gezondheid en arbeidsomstandigheden

Artikel E.1 Algemene bepalingen

  • 1.

    Gedeputeerde staten sluiten een overeenkomst met een Arbo-dienst.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen, nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen inzake ziek- en hersteldmelding daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel E.2 Keuring bij aanstelling of functiewijziging

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen, nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, een lijst vast met functies, waarvoor op grond van bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid een medische keuring bij aanstelling of functiewijziging is vereist.

  • 2.

    Ten aanzien van de medische keuring, bedoeld in het eerste lid is tevens van toepassing het Protocol Aanstellingskeuringen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.

Artikel E.3 Verplichte periodieke functiegerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken

Een ambtenaar die is belast met een functie, vermeld op de lijst, bedoeld in het eerste lid van artikel E.2, ondergaat periodiek een gericht arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

Artikel E.4 Individueel gerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken

Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar verplichten een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

  • a.

    indien naar hun oordeel gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

  • b.

    indien zij gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de volledige geschiktheid van de ambtenaar voor het verrichten van zijn arbeid, teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn en, zo ja, of de ambtenaar geschikt kan worden geacht voor de vervulling van een andere functie;

  • c.

    indien de ambtenaar in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken een nominatieve aangifteplicht geldt;

  • d.

    ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht;

  • e.

    om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b van artikel E.9;

  • f.

    om te beoordelen of een ambtenaar die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten zijn arbeid mag hervatten.

Artikel E.5 Medisch advies, hernieuwd onderzoek

  • 1.

    De Arbo-dienst brengt naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in de artikelen E.3 en E.4 een medisch advies uit aan gedeputeerde staten. De ambtenaar ontvangt zo spoedig mogelijk een afschrift van het medisch advies.

  • 2.

    Indien de ambtenaar het niet eens is met het medisch advies kan hij schriftelijk binnen een periode van twee weken een hernieuwd onderzoek aanvragen.

  • 3.

    Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag, maar uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek plaats door een commissie van drie artsen.

  • 4.

    De leden van de commissie worden door gedeputeerde staten aangewezen. De arts, die het medisch advies heeft uitgebracht, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft in de commissie geen zitting.

  • 5.

    Op aanvraag van de ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld om, binnen een termijn van twee weken na zijn aanvraag, zijn mening schriftelijk aan de commissie kenbaar te maken.

  • 6.

    De commissie deelt haar oordeel schriftelijk mee aan de ambtenaar, gedeputeerde staten en de behandelend arts, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7.

    De kosten van een hernieuwd onderzoek komen voor rekening van de provincie. De ambtenaar krijgt zijn reis- en verblijfkosten vergoed volgens de geldende provinciale regeling.

  • 8.

    Het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid is niet van toepassing indien de ambtenaar het UWV kan verzoeken terzake een oordeel te geven als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen e, f en g van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel E.6 Buitendienststelling

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar op advies van de Arbo-dienst buiten dienst stellen, indien na een onderzoek als bedoeld in de artikelen E.3 en E.4 blijkt, dat de ambtenaar lichamelijk of geestelijk in een zodanige toestand verkeert, dat hij zijn eigen belangen, de belangen van de dienst of van derden die bij het verrichten van de arbeid zijn betrokken, schaadt door zijn arbeid te blijven verrichten.

  • 2.

    De ambtenaar die overeenkomstig het eerste lid buiten dienst wordt gesteld, wordt geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van arbeid, in welk geval het bepaalde in en krachtens de artikelen E.7, E.8 en E.9 van toepassing is.

Artikel E.7 Andere functie

  • 1.

    Gedeputeerde staten zijn verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de provinciale organisatie geen andere passende arbeid voorhanden is, bevorderen gedeputeerde staten de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.

  • 2.

    Uit hoofde van zijn verplichting als bedoeld in het eerste lid, stellen gedeputeerde staten in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 3.

    De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:

  • 4.

    gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in het eerste lid;

  • 5.

    zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in het tweede lid.

  • 6.

    Gedurende de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO dat de ambtenaar in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is hij verplicht passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen.

  • 7.

    De ambtenaar die na de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht passende en gangbare arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen.

  • 8.

    Het bepaalde in het vierde en vijfde lid is op overeenkomstige wijze van toepassing, indien aan de ambtenaar de eigen functie wordt opgedragen onder andere voorwaarden.

  • 9.

    De periode, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt verlengd met de duur van:

  • 10.

    de vertraging indien de werkgever de aangifte als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;

  • 11.

    de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd;

  • 12.

    het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.

  • 13.

    Bij verlenging op grond van het zevende lid bedraagt de in het vierde en vijfde lid bedoelde periode niet meer dan 104 weken.

Artikel E.8 Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen algemeen verbindende voorschriften vast met betrekking tot de aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, de daarbij in acht te nemen verplichtingen en de sancties bij het niet nakomen van die verplichtingen, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken, algemeen verbindende voorschriften vast inzake het recht op een suppletie aan de ambtenaar die deelnemer is in de zin van het pensioenreglement aan wie wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontslag op grond van artikel E.9 is verleend. Zij regelen daarin de daarbij in acht te nemen verplichtingen en de sancties bij het niet nakomen van die verplichtingen.

Artikel E.9 Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

  • 1.

    De ambtenaar kan ontslag worden verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:

    • a.

      er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar;

    • b.

      herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar is te verwachten en

    • c.

      het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de organisatie van de provincie andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.

  • 2.

    Onder arbeid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt gedurende de periode, bedoeld in artikel E.7, vierde en zevende lid, dat de ambtenaar in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten verstaan passende arbeid en gedurende de periode daarna passende of gangbare arbeid.

    .

  • 3.

    Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

  • 4.

    Voor het bepalen van het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld:

    • a.

      indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    • b.

      indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof; of

    • c.

      indien een in onderdeel b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

  • 5.

    Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, vragen gedeputeerde staten het oordeel van een daartoe door het UWV, die de WAO uitvoert ten aanzien van de ambtenaar, aangewezen arts.

  • 6.

    De in het vijfde lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door gedeputeerde staten aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door hem aangewezen arts.

  • 7.

    Gedeputeerde staten stellen de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het vijfde lid, wordt ingesteld. Daarbij wijzen zij de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.

  • 8.

    De kennisgeving, bedoeld in het zevende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van achttien maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vierde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 9.

    De in het vijfde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan gedeputeerde staten. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de ambtenaar.

  • 10.

    Indien benoeming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, plaatsvindt in een functie voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.

Artikel E.10 Infectieziekten

  • 1.

    Een ambtenaar, die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen tenzij de Arbo-dienst daartoe toestemming heeft verleend.

  • 2.

    De ambtenaar, die verkeert in de in het eerste lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste mededeling te doen aan de Arbo-dienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege de Arbo-dienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

  • 3.

    De ambtenaar geniet over de tijd gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

Artikel E.11 IZR- deelnemerschap

  • 1.

    De ambtenaar die is aangesteld voor langer dan zes maanden, uit hoofde van dit dienstverband deelnemer is in de zin van het pensioenreglement en wiens arbeidsduur ten minste 50% bedraagt van de volledige arbeidsduur, neemt verplicht deel aan de ziektekostenverzekering IZR, tenzij hij daarvan door gedeputeerde staten op zijn aanvraag is ontheven op grond van gemoedsbezwaren tegen elke vorm van verzekering.

  • 2.

    De ambtenaar die niet verplicht deelneemt aan de ziektekostenverzekering IZR uitsluitend omdat zijn arbeidsduur minder dan 50% van de volledige arbeidsduur bedraagt, wordt op zijn aanvraag deelnemer aan de ziektekostenverzekering IZR.

  • 3.

    De door de ambtenaar verschuldigde IZR-premie wordt op zijn bezoldiging ingehouden.

Artikel E.12 P.M. 1%-regeling

Indien de naar het oordeel van gedeputeerde staten in redelijkheid gedane uitgaven voor geneeskundige verzorging de ambtenaar, die aan de ziektekostenverzekering IZR deelneemt krachtens die ziektekostenverzekering gedeeltelijk worden vergoed en het voor zijn rekening blijvende gedeelte van deze uitgaven in enige periode van twaalf opeenvolgende maanden een bedrag van 1% van het inkomen over die periode te boven gaat, wordt het meerdere hem vergoed.

Onder het inkomen in de zin van het eerste lid wordt verstaan het inkomen, bedoeld in artikel 3.1 van het pensioenreglement, vermeerderd met de uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen inkomsten van hemzelf en zijn krachtens de ziektekostenverzekering IZR meeverzekerde gezinsleden, alsmede het ouderdomspensioen en de vakantie-uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet die het gezinslid geniet. Tot de inkomsten van de gezinsleden worden niet gerekend :

  • -

    het werkgeversaandeel in sociale en pensioenverzekeringen;

  • -

    inkomsten, die strekken tot vergoeding van kosten, vergoedingen voor studiekosten daaronder begrepen;

  • -

    vacatie- en presentiegelden;

  • -

    kinderbijslag;

  • -

    gratificaties en tantièmes;

  • -

    uitkeringen bij bijzondere gelegenheden of bijzondere omstandigheden die betrekking hebben op dat gezinslid.

Voor de toepassing van het eerste lid blijven buiten beschouwing :

  • -

    de door de ambtenaar voor zich en zijn gezinsleden verschuldigde IZR-premie;

  • -

    uitgaven die betrekking hebben op vormen van geneeskundige verzorging, die niet zijn aangegeven in de bijlage van de Verordening IZR 2000;

  • -

    uitgaven, indien en voor zover deze de bedragen te boven gaan, die krachtens de ziektekostenverzekering IZR als uitgangspunt voor de vergoedingen worden gehanteerd;

  • -

    uitgaven, indien en voor zover geen vergoeding plaatsvindt op grond van de artikelen 21,22,25, 26 of 27 van de Verordening IZR 2000;

  • -

    uitgaven indien en voor zover deze betrekking hebben op ziekenhuisverpleging of klinisch-specialistische hulp;

  • -

    uitgaven, waarin vergoeding plaatsvindt op grond van artikel 28 van de Verordening IZR 2000;

  • -

    uitgaven, indien en voor zover daar besparingen of andere geldelijke voordelen tegenover staan.

De vergoeding, bedoeld in het eerste lid dient te worden aangevraagd binnen 24 maanden na afloop van de periode, waarop deze betrekking heeft.

Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen, indien de noodzakelijke kosten, verband houdende met ziekte, die de in het eerste lid bedoelde ambtenaar voor zich en zijn krachtens de ziektekostenverzekering IZR meeverzekerde gezinsleden heeft gemaakt, een bedrag overschrijden, dat redelijkerwijze te zijnen laste kan komen, in die kosten een tegemoetkoming toekennen.

Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar, die aan de ziektekostenverzekering IZR deelneemt en hen die krachtens deze ziektekostenverzekering worden aangemerkt als nagelaten betrekkingen van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar.

Artikel E.13 Bijzondere tegemoetkoming ziektekostenverzekering

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen een tegemoetkoming verlenen in de premie van een gesloten ziektekostenverzekering aan de ambtenaar die niet aan de ziektekostenverzekering IZR deelneemt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in artikel E.11, tweede lid, die geen deelname aan de ziektekostenverzekering IZR aanvraagt.

Artikel E.14 Ziektekosten bij dienstongeval of beroepsziekte

In geval van dienstongevallen of beroepsziekten worden de ambtenaar vergoed te zijnen laste blijvende naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

Artikel E.15 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar die een borstkind heeft wordt de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel E.16 Ontslag wegens niet meewerken aan reïntegratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten

  • 1.

    Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten kan ontslag worden verleend indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

    • a.

      gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten;

    • b.

      passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen;

    • c.

      gangbare arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem na de periode, bedoeld in artikel E.7, vierde en zevende lid, in de gelegenheid stellen;

    • d.

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO.

  • 2.

    Alvorens een besluit tot ontslag op grond van het eerste lid te nemen wordt het UWV verzocht een oordeel te geven als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen f en g, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Hoofdstuk F Overige rechten en plichten

Artikel F.1 Integriteit

  • 1.

    De ambtenaar is verplicht aan gedeputeerde staten opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken. De gedane opgaven worden door gedeputeerde staten geregistreerd.

  • 2.

    Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 3.

    De ambtenaar die in opdracht van gedeputeerde staten nevenwerkzaamheden verricht die verband houden met de vervulling van zijn functie, is verplicht de voor die werkzaamheden anders dan uit de provinciale kas ontvangen vergoeding in de provinciale kas te storten, tenzij gedeputeerde staten uitdrukkelijk anders hebben bepaald.

  • 4.

    Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen of leveringen ten behoeve van de provincie, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor hem is bepaald omtrent aannemingen of leveringen ten behoeve van anderen.

  • 5.

    Het is de ambtenaar verboden in verband met zijn functie enige bevoordeling te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend. Het aannemen van steekpenningen is onvoorwaardelijk verboden.

  • 6.

    Het is de ambtenaar verboden ten eigen bate of ten bate van derden:

    • -

      diensten te laten verrichten door personen in dienst van de provincie;

    • -

      aan de provincie toebehorende eigendommen te gebruiken;

    • -

      gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn functie ter kennis is gekomen;

    tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend.

  • 7.

    Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, voorschriften vaststellen inzake het afleggen van een eed of belofte, alsmede nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in het eerste tot en met het zesde lid.

  • 8.

    Gedeputeerde staten stellen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken een procedure vast voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de provinciale organisatie en de bescherming van de ambtenaar tijdens en na het volgen van die procedure.

Artikel F.2 Dienstkleding en onderscheidingstekens

De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding en onderscheidingstekens te dragen en zich te houden aan de ter zake vastgestelde voorschriften.

Artikel F.3 Schadevergoeding

  • 1.

    De ambtenaar die bij de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden schade toebrengt aan de provincie of aan een derde jegens wie de provincie tot vergoeding van schade gehouden is, is hiervoor niet jegens de provincie aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de hem opgedragen werkzaamheden, anders voortvloeien dan in de eerste volzin is bepaald.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen naar billijkheid de ambtenaar schade vergoeden aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden.

  • 3.

    Aan de ambtenaar kan naar billijkheid schade worden vergoed aan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij lijdt ten gevolge van de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden, tenzij

    • a.

      de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar; of

    • b.

      de ambtenaar dienstreizen met bedoeld motorrijtuig maakt over een totale afstand van 10.000 of meer kilometers gemiddeld per jaar en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer; of

    • c.

      hem geen toestemming is verleend voor het gebruik van bedoeld motorrijtuig.

Artikel F.4 Kostenvergoedingen

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen regels inzake vergoeding van reis- en verblijfkosten wegens dienstreizen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen regels inzake vergoeding van verhuiskosten en pensionkosten met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, regels vaststellen inzake vergoeding van kosten voor dienstkleding en onderscheidingstekens.

  • 4.

    Aan de ambtenaar die in verband met zijn functievervulling andere dan in het eerste, tweede en derde lid bedoelde kosten heeft moeten maken, kan vergoeding in die kosten worden verleend met inachtneming van door gedeputeerde staten te stellen regels waarover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

P.M. Voorzieningen woon/werk

Artikel F.5 Woonplaats

De ambtenaar kan worden verplicht te gaan of te blijven wonen nabij de plaats van tewerkstelling, indien dit naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van de functie.

Artikel F.6 Dienstwoning

  • 1.

    Indien dit voor de goede vervulling van de functie nodig is kan de ambtenaar worden verplicht te gaan wonen in de dienstwoning die hem is aangewezen. De ambtenaar dient zich te gedragen naar de voorschriften die ter zake van de bewoning en het gebruik zijn gesteld.

  • 2.

    Hij draagt de onderhoudskosten van de dienstwoning die volgens de wet en het plaatselijk gebruik normaal voor rekening van de huurder zijn, tenzij met hem andere afspraken zijn gemaakt.

  • 3.

    Opzegging van de dienstwoning geschiedt ten minste drie maanden tevoren. Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen hiervan afwijken.

Artikel F.7 Jaargesprekken

Met de ambtenaar wordt periodiek een planningsgesprek, een voortgangsgesprek en een evaluatie- en beoordelingsgesprek gehouden. Gedeputeerde Staten stellen daartoe algemeen verbindende voorschriften vast met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel F.8 Aanzuivering tekorten

  • 1.

    De ambtenaar, die ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Comptabiliteitswet is belast met de in dat lid vermelde taken, is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, indien hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

  • 2.

    De ambtenaar, die ingevolge artikel 19, vierde lid, van de Comptabiliteitswet is aangewezen om beheer te voeren, als bedoeld in het derde lid van dat artikel, is verplicht schade te vergoeden, indien hem ter zake van die schade een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel F.9 Opleiding

  • 1.

    De ambtenaar is verplicht de opleidingen te volgen die gedeputeerde staten voor hem noodzakelijk achten in het belang van de dienst.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen voor ambtenaren die verplicht of op aanvraag een opleiding volgen een studiefaciliteitenregeling vast, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel F.10 Opleiding en ontwikkeling

  • 1.

    Ten minste een keer per drie jaren maken de leidinggevende en de ambtenaar in het planningsgesprek, bedoeld in artikel F.7, afspraken over de loopbaanontwikkeling, de daartoe benodigde competenties en de in dat kader te volgen opleidingen en te ondernemen andere activiteiten. De afspraken worden vastgelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan.

  • 2.

    De afspraken in het persoonlijk ontwikkelingsplan moeten passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire en andere voorwaarden van het provinciaal opleidingsbeleid en het op basis daarvan voor het betrokken provinciaal personeel vastgestelde algemene opleidingsplan.

  • 3.

    Gedeputeerde staten vergoeden de kosten van de opleiding en andere activiteiten die de ambtenaar maakt ter uitvoering van het persoonlijk ontwikkelingsplan.

  • 4.

    In het persoonlijk ontwikkelingsplan leggen de leidinggevende en de ambtenaar afspraken vast over de voorzieningen, daaronder begrepen de eventuele toekenning van verlof, die de ambtenaar in staat moeten stellen uitvoering te geven aan het ontwikkelingsplan.

  • 5.

    In het persoonlijk ontwikkelingsplan leggen de leidinggevende en de ambtenaar ook afspraken vast met betrekking tot in ieder geval een of meer van de volgende onderwerpen:

    • a.

      de keuze van opleidingsvorm of instituut en de redelijkerwijs te maken kosten;

    • b.

      de studieperiode;

    • c.

      de minimaal te behalen resultaten en de te maken voortgang;

    • d.

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie, onderscheidenlijk bij het verlaten van de provinciale dienst binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;

    • e.

      andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van het ontwikkelingsplan.

Artikel F.11 Bescherming

Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat de ambtenaar die activiteiten vervult waarvoor hij op grond van het bepaalde in artikel D.13 als lid van één van de vakorganisaties van overheidspersoneel buitengewoon verlof kan genieten, niet wegens zijn lidmaatschap van of activiteiten voor die vakorganisaties wordt benadeeld in zijn positie in de provinciale organisatie.

Artikel F.12 Spaarloonregeling

Gedeputeerde staten kunnen een spaarloonregeling vaststellen nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

Artikel F.13 Kinderopvang

Met inachtneming van het in het SPA overeengekomen kader stellen gedeputeerde staten een regeling vast met betrekking tot kinderopvangvoorzieningen. Voor zover niet reeds inhoudelijk geregeld in het in de eerste volzin bedoelde kader behoeft de regeling de instemming van de ondernemingsraad.

Artikel F.14 Individuele keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken, algemeen verbindende voorschriften vast waarin de ambtenaar met een aanstelling voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een resterende looptijd van ten minste 12 maanden, de mogelijkheid wordt geboden onder voorwaarden bepaalde arbeidsvoorwaarden naar eigen keuze in te vullen door van arbeidsvoorwaarden, bedoeld in het tweede lid, die zijn aangemerkt als bronnen, geheel of gedeeltelijk af te zien ter verkrijging van andere arbeidsvoorwaarden, bedoeld in het derde lid, die zijn aangemerkt als doelen.

  • 2.

    Als bronnen in de zin van het eerste lid komen in aanmerking:

    • a.

      het salaris;

    • b.

      de vakantie-uitkering;

    • c.

      de structurele eindejaarsuitkering;

    • d.

      de aanspraak op algemeen verlof.

  • 3.

    Als doelen in de zin van het eerste lid komen in aanmerking:

    • a.

      minder werken;

    • b.

      een fiets en daarmee samenhangende zaken ten behoeve van het woon-werkverkeer;

    • c.

      een nieuwe personal computer en/of bijbehorende randapparatuur dan wel besturingssoftware mede voor zakelijk gebruik thuis;

    • d.

      vergoeding van de voor eigen rekening blijvende reiskosten met het openbaar vervoer;

    • e.

      P.M. (gereserveerd voor vergoeding van vakbondscontributie);

    • f.

      uitbetaling van algemeen verlof.

Hoofdstuk G Orde- en strafmaatregelen

Artikel G.1 Maatregelen van orde

  • 1.

    De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in dienstlokalen, dienstgebouwen of op het werk zijn vastgesteld.

  • 2.

    Aan de ambtenaar kan de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

Artikel G.2 Schorsing

  • 1.

    De ambtenaar kan voor bepaalde tijd worden geschorst, indien:

    • a.

      een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf tegen hem wordt ingesteld;

    • b.

      hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd;

    • c.

      tegen hem volgens de ter zake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd of

    • d.

      het belang van de dienst dit verlangt.

  • 2.

    Behoudens bij schorsing op grond van het eerste lid, onderdeel d, kan tijdens de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

  • 3.

    Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald.

Artikel G.3 Plichtsverzuim

De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair gestraft worden.

Artikel G.4 Disciplinaire straffen

  • 1.

    De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn

    • a.

      schriftelijke berisping;

    • b.

      vermindering van het algemeen verlof met ten hoogste 1/3 van het aantal uren, waarop in het desbetreffende jaar aanspraak bestaat;

    • c.

      geldboete tot ten hoogste 10% van twaalf maal het bedrag van zijn salaris;

    • d.

      benoeming in een andere functie;

    • e.

      ontslag.

  • 2.

    Bij het opleggen van de straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.

Artikel G.5 Tenuitvoerlegging

Het besluit tot strafoplegging wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.

Hoofdstuk H Dienstverband op arbeidsovereenkomst

Artikel H.1 Definities

  • 1.

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de in dit hoofdstuk aangehaalde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek wordt verstaan onder:

    • a.

      werknemer: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht door gedeputeerde staten in dienst van de provincie is genomen;

    • b.

      oproepkracht: de werknemer die in dienst is genomen voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard of omvang wisselend karakter.

  • 2.

    Namens de provincie treden gedeputeerde staten op als werkgever voor de toepassing van dit hoofdstuk en de in dit hoofdstuk aangehaalde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel H.2 Gronden voor indienstneming op arbeidsovereenkomst

Indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan slechts plaatsvinden:

  • a.

    voor tijdelijke aanpassing van het personeelsbestand aan een wisselende behoefte;

  • b.

    indien betrokkene blijkens de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst hoofdzakelijk in dienst is genomen ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

  • c.

    voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen;

  • d.

    voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard of omvang wisselend karakter;

  • e.

    ingeval aanstelling als ambtenaar tot gevolg zou hebben dat betrokkene uit dien hoofde niet verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, mits hij niet uit andere hoofde verplicht verzekerd is tegen ziektekosten en hij niet aan de ziektekostenverzekering IZR kan deelnemen.

Artikel H.3 Vaststelling arbeidsovereenkomst

De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

Artikel H.4 Duur arbeidsovereenkomst

  • 1.

    Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel a of b, wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor ten hoogste 6 maanden.

  • 2.

    Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel c, wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor ten hoogste de tijd dat de in dat onderdeel bedoelde regeling op de werknemer van toepassing is.

Artikel H.5 Loon

  • 1.

    De werkgever bepaalt volgens welke van de hierna genoemde regelingen de loonbetaling zal plaatshebben:

    • a.

      volgens de bezoldigingsregeling voor de ambtenaren; of

    • b.

      volgens de loonregeling voor de groep waarvan de werknemer deel uitmaakt, die de werkgever heeft vastgesteld nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden; of

    • c.

      op een bedrag, voor elk geval of voor elke te verrichten dienst afzonderlijk vast te stellen.

  • 2.

    Toepasselijkheid hoofdstuk C : P.M.

Artikel H.6 Toepasselijkheid bepalingen Burgerlijk Wetboek

De bepalingen van Boek 7, Titel 10, afdelingen 1 tot en met 9, van het Burgerlijk Wetboek zijn, voorzover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, van toepassing op de arbeidsovereenkomst.

Artikel H.7 Toepasselijkheid bepalingen in en krachtens deze verordening

  • 1.

    In aanvulling op artikel H.6 is het bepaalde ten aanzien van ambtenaren in en krachtens de artikelen A.4, A.6, B.3, B.6, derde tot en met zesde lid, B.7, B.15, tweede, derde en vierde lid, hoofdstuk D, de artikelen E.1 tot en met E.8, E.10 tot en met E.12 en E.15, alsmede de hoofdstukken F - met uitzondering van artikel F.3, eerste en tweede lid - en G voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst.

  • 2.

    Ten aanzien van de werknemer die deelnemer is in de zin van het pensioenreglement is het bepaalde in en krachtens de artikelen B.12, derde lid, B.14 en E.9 voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst.

Artikel H.8 Einde arbeidsovereenkomst bij verlies verblijfstitel vreemdelingen

De arbeidsovereenkomst van de werknemer die geen Nederlander is kan te allen tijde zonder opzeggingstermijn worden beëindigd indien hij niet langer in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 of de provincie voor hem niet langer beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

Artikel H.9 Oproepkrachten

  • 1.

    De werkgever is verplicht, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden.

  • 2.

    De oproepkracht is in beginsel verplicht de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten.

  • 3.

    Een oproep tot arbeid kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd tot uiterlijk twaalf uur vóór de aanvang van de feitelijke werkzaamheden. In geval van niet tijdige afzegging door de werkgever bestaat aanspraak op loon als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld.

Artikel H.10 Doorwerking wijzigingen

Een wijziging van het bepaalde bij of krachtens deze verordening geldt, voorzover het tegendeel niet is bepaald, ook voor de werknemer die bij het in werking treden van die wijziging al op arbeidsovereenkomst in dienst van de provincie is.

Hoofdstuk I Overleg

Artikel I.1 Overleg met vakorganisaties van overheidspersoneel

  • 1.

    Met vakorganisaties van overheidspersoneel wordt overleg gevoerd over de onderwerpen die zijn genoemd in artikel I.2.

  • 2.

    Het overleg, bedoeld in het eerste lid, wordt gevoerd tussen een door gedeputeerde staten aangewezen delegatie en vertegenwoordigers van:

    • a.

      ABVAKABO FNV/NOVON;

    • b.

      CNV Publieke Zaak en

    • c.

      andere vakorganisaties van overheidspersoneel, indien gedeputeerde staten hen, onder meer gelet op het aantal ambtenaren dat zij in de provincie vertegenwoordigen, als representatief voor de provincie hebben aangemerkt.

Artikel I.2 Onderwerpen van overleg

  • 1.

    Overleg vindt plaats over:

    • a.

      de regeling van de rechtstoestand van de ambtenaar waar dat overleg in de onderscheiden hoofdstukken van deze verordening is voorgeschreven en overigens, als het overleg daarover niet is voorbehouden aan het SPA, indien en voorzover dat in het SPA is overeengekomen;

    • b.

      de vaststelling van regels omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de personele gevolgen van reorganisaties als bedoeld in artikel B.8, daaronder begrepen de vaststelling van sociale beleidskaders;

    • c.

      werkgelegenheid, voor zover daarover geen overleg plaatsvindt in het SPA;

    • d.

      de nadere uitwerking van in het SPA gemaakte afspraken, indien dat in het SPA is overeengekomen.

  • 2.

    In geval van een reorganisatie waarbij de positie van minder dan 10 personen is betrokken kan overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel achterwege blijven.

  • 3.

    Ten minste eenmaal per jaar vindt overleg plaats over de algemene gang van zaken in de provincie welke van belang is voor de ambtenaren.

Artikel I.3 Wijze van overleg

  • 1.

    Het overleg wordt voorgezeten door de portefeuillehouder voor personeelsaangelegenheden uit het midden van gedeputeerde staten. Hij wordt ondersteund door een door hem aan te wijzen secretaris.

  • 2.

    De door gedeputeerde staten aangewezen delegatie en de vertegenwoordigers van de vakorganisaties van overheidspersoneel kunnen zich in het overleg laten bijstaan door deskundigen.

  • 3.

    Het overleg vindt plaats indien de door gedeputeerde staten aangewezen delegatie dan wel één of meer van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel dat noodzakelijk achten.

  • 4.

    De uitnodiging voor het overleg gaat uit van de secretaris. Deze stelt de vakorganisaties van overheidspersoneel tevoren in de gelegenheid om hun wensen met betrekking tot de te bespreken onderwerpen kenbaar te maken.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen met de vakorganisaties van overheidspersoneel nadere afspraken maken over de wijze van overleg, daaronder begrepen afspraken over beslechting van geschillen.

Artikel I.4 Overeenstemmingvereiste

  • 1.

    Indien het overleg betrekking heeft op de invoering, wijziging of intrekking van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren moet hierover overeenstemming worden bereikt met een meerderheid van de in dat overleg vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel. Elk van de vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel brengt daarbij zoveel stemmen uit als deze leden heeft in de provincie, met dien verstande dat het aantal stemmen van één vakorganisatie van overheidspersoneel nooit meer kan zijn dan het aantal stemmen van de overige vakorganisatie(s) van overheidspersoneel tezamen.

  • 2.

    Indien overeenstemming is bereikt met niet de meerderheid van de vakorganisaties van overheidspersoneel worden de voorstellen alleen doorgevoerd als de voorzitter van het overleg heeft geconstateerd dat hiervoor voldoende draagvlak is. Een zodanig draagvlak is in elk geval niet aanwezig als het aantal uitgebrachte stemmen van de vakorganisatie(s) waarmee overeenstemming is bereikt, minder is dan de helft van het totaal aantal uitgebrachte stemmen.

  • 3.

    Indien en zolang de in het eerste lid bedoelde overeenstemming niet wordt bereikt blijft de invoering, wijziging of intrekking van de daar bedoelde regelingen achterwege. In dat geval worden ad hoc nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop verder zal worden gehandeld.

Hoofdstuk J Slotbepaling

Artikel J.1 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies.

Bijlage 1

Bedoeld in artikel B.8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

Spelregels en flankerend beleid bij reorganisaties

  • A.

    Procedurele kaders bij reorganisaties

    • 1.

      De provincie maakt met de vakorganisaties van overheidspersoneel afspraken over de spelregels die bij reorganisaties in acht genomen moeten worden. Voorzover die afspraken betrekking hebben op de rol van de ondernemingsraad worden zij niet gemaakt dan nadat hierover overleg met die ondernemingsraad heeft plaatsgevonden.

    • 2.

      Bij de afweging of tot reorganisatie moet worden overgegaan en bij de afweging omtrent de omvang (ingrijpendheid) van de reorganisatie spelen de personele aspecten een volwaardige rol naast organisatorische, financiële en andere overwegingen.

    • 3.

      Voorafgaande aan elke reorganisatie moet helder zijn wie de opdrachtgever is, wie bevoegd is (zijn) de terzake noodzakelijke besluiten te nemen en wie overigens verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering.

    • 4.

      De spelregels bij reorganisaties bevatten afspraken over de te onderscheiden fasen in het reorganisatieproces en een (globale) opsomming van de te ondernemen activiteiten in elk van die fasen. Het aantal fasen en de daarin te onderscheiden activiteiten kunnen variëren naar gelang de omvang en de consequenties van die reorganisatie.

    • 5.

      De spelregels bij reorganisaties bevatten afspraken over de algemene personele en rechtspositionele randvoorwaarden die bij reorganisaties in acht genomen moeten worden.

    • 6.

      De spelregels bij reorganisaties geven aan wat de (wettelijke) taken en bevoegdheden van de ondernemingsraad en die van de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn in de verschillende fasen van het reorganisatieproces. Globaal geldt daarbij de volgende taakafbakening. De ondernemingsraad overlegt en adviseert, met inachtneming van het in artikel 46d, onderdeel b, van de WOR geformuleerde politiek primaat, over reorganisaties als zodanig op basis van met name artikel 25, eerste lid, onderdelen c, d, e en m, van de WOR. Met de vakorganisaties van overheidspersoneel worden afspraken gemaakt over de personele, in het bijzonder de rechtspositionele randvoorwaarden die bij de reorganisatie in acht genomen worden.

    • 7.

      De ondernemingsraad en de vakorganisaties van overheidspersoneel zullen om hun taken goed te kunnen vervullen steeds tijdig en adequaat worden geïnformeerd. Voor de ondernemingsraad zijn daarbij in het bijzonder de artikelen 31 en 31a van de WOR van belang. Het voornemen tot reorganisatie wordt de ondernemingsraad en de vakorganisaties van overheidspersoneel tijdig gemeld.

    • 8.

      In de spelregels bij reorganisaties wordt vastgelegd op welke wijze het personeel wordt betrokken bij de reorganisatie en wie daarvoor verantwoordelijk is. Daarbij gaat het in elk geval om:

      • -

        tijdige en adequate informatie over de reorganisatie en de personele gevolgen daarvan;

      • -

        de mogelijkheden om te participeren in het reorganisatieproces.

  • B.

    Gemeenschappelijk kader flankerend beleid provincies

    • 1.

      Hoofddoel van het flankerend beleid is onvrijwillige werkloosheid te voorkomen. Hoge prioriteit ligt hier bij werknemers met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt.

    • 2.

      Daartoe leveren de provincie en de werknemers wier functie wordt bedreigd een gezamenlijke en actieve inspanning tot herplaatsing. Als provinciale taken aan een andere of nieuwe werkgever worden uitbesteed of overgedragen worden daartoe afspraken gemaakt over overname van werknemers en over de condities van overgang van deze werknemers. Bij herplaatsing geldt het beginsel dat de werknemer, waar mogelijk, zijn taak volgt.

    • 3.

      Waar nodig treft de provincie aanvullende voorzieningen die de herplaatsingmogelijkheden vergroten of belemmeringen wegnemen.

    • 4.

      De werknemer is verplicht ander passend werk te aanvaarden en zijn medewerking te verlenen aan maatregelen ter bevordering van zijn herplaatsingmogelijkheden. Het begrip "passend" moet in het licht van de inspanning onvrijwillige werkloosheid te voorkomen ruim gedefinieerd worden.

    • 5.

      De provincie spant zich in om werknemers die niet kunnen worden herplaatst elders in de omgeving aan het werk te krijgen.

    • 6.

      Een goed sociaal vangnet voor hen die onvrijwillig werkloos worden is van groot belang. Daartoe zijn in het SPA afspraken gemaakt in de vorm van een voor alle provincies gelijke bovenwettelijke werkloosheidsregeling.

    • 7.

      Waar onvrijwillige werkloosheid onvermijdelijk is bepaalt de provincie in overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel de ontslagvolgorde. Zij houdt daarbij rekening met de arbeidsmarktpositie van betrokkenen en de voor hen geldende wettelijke en bovenwettelijke werkloosheidsvoorzieningen. Anderzijds moeten de ontslagen ook een zekere afspiegeling van het personeelsbestand vormen. De geschiktheid van ambtenaren kan aanleiding zijn in een concrete situatie af te wijken van de ontslagvolgorde. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin de ambtenaar op grond van bijzondere kennis of bekwaamheden bezwaarlijk kan worden gemist of om ambtenaren in sleutelfuncties die van zodanig belang zijn voor de provinciale organisatie dat voor de vervulling van die functies de kwaliteit van de ambtenaar een zwaarwegende rol moet spelen.

    • 8.

      De provincie bevordert in geval van gedwongen ontslagen een spoedige reïntegratie in het arbeidsproces. Zij treft voorzieningen die de arbeidsmobiliteit bevorderen en belemmeringen wegnemen.

  • C.

    Instrumenten flankerend beleid

Hieronder is een opsomming gegeven van instrumenten van een flankerend beleid, gericht op behoud of herstel van werk.

  • 1.

    Instrumenten t.b.v. interne herplaatsing

    • a.

      Gerichte, individuele loopbaanbegeleiding op basis van bekwaamheden, belangstelling en aanbod van functies in de toekomst.

    • b.

      Toepassen van beloningsdifferentiatie bij positieve horizontale of neerwaartse herplaatsing.

    • c.

      Om-, her- en bijscholing.

    • d.

      Wegnemen c.q. vermindering van financiële belemmeringen voor herplaatsing, zoals garanties t.a.v. salaris(schaal), afbouw van wegvallende of teruglopende (secundaire) emolumenten en tegemoetkomingen in extra kosten (bijv. verhuiskosten, extra reiskosten woon/werk).

    • e.

      Stimulering van interne mobiliteit via bijv. mobiliteitspremies, detacheringen, proefplaatsingen en/of spijtoptantenregelingen.

    • f.

      Verlening van een voorkeurspositie bij interne vacaturevervulling.

    • g.

      Tijdelijke plaatsing boven de formatie (in het concrete vooruitzicht van een definitieve herplaatsing).

    • h.

      Sollicitatiemogelijkheden als interne kandidaat tijdens de werkloosheidsuitkering.

  • 2.

    Instrumenten ter bevordering van de (externe) arbeidsmobiliteit

    • a.

      Tijdelijke arbeidsbemiddeling (bijv. via outplacement)

    • b.

      Begeleiding en ondersteuning bij sollicitaties (sollicitatiecursus, beroepskeuzetests, voorlichting over vacatures e.d.).

    • c.

      Afspraken met overheden en relevante instellingen in de omgeving en buurprovincies over bijv. vacature-uitwisseling, sollicitatiemogelijkheden als interne kandidaat, detacheringen en andere vormen van collegiale doorlening.

    • d.

      Vertrekpremies en/of loonsuppletieregelingen ter bevordering van de arbeidsmobiliteit.

    • e.

      Faciliteiten bij de opbouw van een eigen bedrijf (bijv. via afkoop van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, tijdelijke non-activiteit met terugkeermogelijkheid).

    • f.

      Om-, her- en bijscholing.

Wegnemen van belemmeringen van de arbeidsmobiliteit (sollicitatieverlof, flexibele opzegtermijn, ontheffing terugbetalingsplicht studie- en verhuiskosten, verhuiskostenvergoeding e.d.).

Toelichting bij Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

Toelichting bij Hoofdstuk A

1. Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

  • a.

    Formele basis

    In de aanhef is aangegeven dat deze verordening een getrapte formele basis heeft. De wettelijke basis zijn de artikelen 125, tweede lid, en 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet. In het overlegprotocol dat het Interprovinciaal Werkgeversverband (IWV) en de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn overeengekomen is vastgelegd dat er over de arbeidsvoorwaarden voor de provinciale ambtenaren overeenstemming moet zijn bereikt in het Sectoroverleg Provinciale Arbeidsvoorwaarden (SPA). Het IWV treedt op voor de provinciebesturen. Zijn bevoegdheid daartoe dient gebaseerd te worden op de artikelen 9, eerste lid, en 23 van de statuten van de vereniging het Interprovinciaal Overleg.

    De bevoegdheid houdt niet in het zelf vaststellen van de arbeidsvoorwaarden. Zij beperkt zich tot de mogelijkheid voor het IWV om de provincies, en dus niet de provinciale ambtenaren, te binden en wel jegens de vakorganisaties van overheidspersoneel. De provinciale ambtenaren worden pas gebonden door vaststelling van de arbeidsvoorwaarden bij verordening in de provincies. Die vaststelling moet gezien worden als het nakomen van de verplichting jegens de vakorganisaties van overheidspersoneel om de met hen overeengekomen voorwaarden op te nemen in een vorm die ook voor de provinciale ambtenaren rechten en verplichtingen meebrengt.

    De citeertitel van deze verordening is daarmee in overeenstemming gebracht. Zij luidt nu: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies. Maar, zoals gezegd, de voorwaarden blijven in formele zin een verordening en zo worden zij in hun tekst en hierna in de voorkomende gevallen ook aangeduid.

  • b.

    Wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP)

    De tekst van deze verordening kan gewijzigd worden, maar ook dat zal gebeuren overeenkomstig de SPA-akkoorden tussen het IWV en de vakorganisaties van overheidspersoneel. Voor de provinciebesturen zelf is wijziging dus niet meer de vaststelling van nieuw beleid, maar de formalisering daarvan.

  • c.

    Uitvoeringsregels

    In de verordening wordt op diverse plaatsen aan gedeputeerde staten opgedragen uitvoeringsregels vast te stellen. Ook voor deze regels gelden de SPA-akkoorden. Er kan zijn overeengekomen dat zij binnen bepaalde kaders of dat zij in het decentrale overleg moeten of kunnen worden vastgesteld. De verplichting is aangegeven in artikel 2, tweede lid.

  • d.

    Instructies

    Deze verordening heeft geen betrekking op instructies. Die moeten worden gezien als algemene dienstopdrachten. Zij betreffen dus niet de rechtspositie, bedoeld in de Ambtenarenwet.

  • e.

    Andere regelgeving

    De in veel verordeningen gebruikelijke bepaling dat zij wijken voor hogere wetgeving of bijzondere verordeningen is niet opgenomen. Dat een verordening wijkt voor hogere wetgeving is al bepaald in artikel 119 van de Provinciewet. Voor de verhouding tussen regelingen van gelijke rang geldt het beginsel dat een vroegere regeling wijkt voor een latere en een algemene voor een bijzondere. Dit beginsel wil in de praktijk nog wel eens vragen oproepen, omdat niet altijd duidelijk is wat bijzonder is en wat algemeen. Die vragen dienen dan echter op basis van de concrete situatie te worden beantwoord. Het is niet juist om a-priori te bepalen dat de CAP in die gevallen altijd en zonder meer buiten toepassing blijft.

2. Artikelgewijze toelichting

Artikel A.1 Definities

De definities gelden ook voor de uitvoeringsbesluiten. Zij hoeven daarin dus niet meer te worden herhaald.

Onderdeel a. Voor de definitie van het begrip “ambtenaar” is de terminologie van de Ambtenarenwet gevolgd. Het gaat hier om de ambtenaren die door gedeputeerde staten zijn aangesteld en voor wie gedeputeerde staten het bevoegde bestuursorgaan zijn. Voor de griffier van provinciale staten en zijn griffieambtenaren (en de provinciaal inspecteur der archieven) zijn provinciale staten het bevoegde bestuursorgaan en regelen provinciale staten de rechtspositie. Op hen zijn de bepalingen van de CAP en zijn uitvoeringsregels van overeenkomstige toepassing verklaard.

Onderdeel d. Het salaris wordt nauwkeurig omschreven in het Bezoldigingsbesluit Zeeland 1984. In deze verordening kan volstaan worden met daarnaar te verwijzen.

Onderdeel e. Bezoldiging is ruimer dan salaris. Het omvat alles wat beschouwd kan worden als vaste vergoeding of vaste financiële waardering voor prestaties. Onkostenvergoedingen en incidentele vergoedingen vallen er niet onder. Als regel zullen de vaste vergoedingen buiten het salaris ook in het Bezoldigingsreglement worden toegekend. Dit is ook het geval in het Bezoldigingsbesluit Zeeland 1984. Het kan echter niet worden uitgesloten dat er daarnaast nog incidenteel andere vergoedingsregelingen bestaan of ontstaan.

Onderdeel f. Het begrip partner wordt als uitgangspunt genomen. Een echtgenoot wordt ook als partner beschouwd. Een ambtenaar kan voor de toepassing van deze verordening slechts één partner tegelijkertijd hebben.

Onderdeel j. Het IWV is de commissie, bedoeld in artikel 23 van de statuten van de vereniging het Interprovinciaal Overleg. Tot de taken van de commissie behoort het nemen van bindende besluiten namens de provincies, voor zover van toepassing, bij de onderhandelingen met de vakorganisaties van overheidspersoneel over de arbeidsvoorwaarden. De besluiten zijn alleen bindend voor de provincies, niet rechtstreeks voor ambtenaren. De bevoegdheid als zodanig is dus een civielrechtelijke volmacht.

Onderdeel k. Het SPA is de aanduiding van de vergaderingen met de vakorganisaties van overheidspersoneel waarin de onderhandelingen plaatsvinden.

Artikel A.2 Wijziging

Eerste lid. In het algemeen gedeelte van deze toelichting is aangegeven dat de bevoegdheid tot vaststelling van de inhoud van deze verordening, en dus ook van haar wijzigingen, is gebonden aan de SPA-akkoorden, zijnde overeenkomsten tussen het IWV, namens de provincies, en de vakorganisaties van overheidspersoneel. Dit lid bevestigt dat.

Tweede lid. Zoals in het algemeen gedeelte, onder Uitvoeringsregels, is aangegeven, zijn ook de uitvoeringsregels bij deze verordening gebonden aan de overeenkomsten tussen het IWV en de vakorganisaties van overheidspersoneel. Die overeenkomsten kunnen overigens aan gedeputeerde staten meer of minder ruimte laten. Als zij bepaalde kaders inhouden, zijn die aangegeven in deze verordening op de betreffende plaatsen. Het gaat om uitvoeringsregels van algemene strekking, dus in de eerste plaats om de algemeen verbindende voorschriften, maar ook om eventuele beleidsregels. Het gaat niet om individuele beschikkingen.

Artikel A.4 Bijzondere voorziening

Hierin is een algemene hardheidsclausule opgenomen die gedeputeerde staten de ruimte biedt voor individueel maatwerk. Het betreffen bijzondere voorzieningen ten voordele van de ambtenaar als de verordening geen voorziening kent of deze voorziening in de concrete individuele situatie tot kennelijk onredelijke uitkomsten leidt.

Artikel A.5 Goed werkgeverschap en goed werknemerschap

Aangesloten is bij de vergelijkbare bepaling in het Burgerlijk Wetboek, i.c. artikel 7:611. Het goed werkgeverschap zal zijn toetsing vinden in de beginselen van behoorlijk bestuur van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel A.6 Bekendmaking

Het is wenselijk dat iedere ambtenaar een direct inzicht kan hebben in alle rechtspositionele regelingen die hem aangaan. Dat kan worden gerealiseerd door op diverse plaatsen in de organisatie geactualiseerde bundels te plaatsen of door de doorlopende teksten elektronisch ter inzage te geven. Deze verplichting geldt echter alleen voor de provinciale regels, niet voor rechtspositionele wetten of algemene maatregelen van bestuur of regels van derden, zoals het ABP. Tot de provinciale regels vanwege het provinciebestuur behoren de regels die bijv. krachtens een gemeenschappelijke regeling, zoals de Interprovinciale Ziektekostenregeling (IZR), worden vastgesteld.

Toelichting bij Hoofdstuk B en spelregels en flankerend beleid bij reorganisaties

1. Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

Hoofdstuk B bevat voorschriften over de aanstelling (paragraaf 1, artikelen B.1 t/m B.5), de wijzigingen in de arbeid (paragraaf 2, artikelen B.6 t/m B.8) en over het ontslag met daarbij behorende gevolgen (paragraaf 3, artikelen B.9 t/m B.14).

De aanstelling

Wat betreft de aanstelling is gekozen voor een open stelsel dat aansluit op dat in de marktsector. Dit marktconforme open stelsel geeft het management meer speelruimte voor aanstellingen voor bepaalde tijd en biedt anderzijds provinciale ambtenaren dezelfde waarborgen als zijn collegae in de marktsector. Het is met andere woorden een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid. In navolging van het civiele arbeidsrecht is een onderscheid gemaakt tussen een dienstverband voor bepaalde tijd en een dienstverband voor onbepaalde tijd. Dus er is niet langer een onderscheid tussen een vaste aanstelling en een tijdelijke aanstelling en bij een tijdelijke aanstelling tussen die voor (vast) bepaalde tijd en voor onbepaalde tijd.

Gezien de directe samenhang zijn in paragraaf 1 tevens de bepalingen inzake afloop van de aanstellingen voor bepaalde tijd opgenomen. Analoog aan het civiele arbeidsrecht is, zoals gezegd, afgestapt van een gesloten stelsel voor de aanstelling voor bepaalde tijd. Wel is voorgeschreven dat de reden voor de aanstelling voor bepaalde tijd schriftelijk wordt medegedeeld. Evenmin als in het civiele arbeidsrecht is een maximumduur voor de aanstelling voor bepaalde tijd vastgelegd. Wel zijn de beperkingen t.a.v. opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd uit de Wet Flexibiliteit en Zekerheid overgenomen. Die houden in dat bij overtreding van die bepalingen het laatste dienstverband voor bepaalde tijd wordt aangemerkt als een dienstverband voor onbepaalde tijd. In dat geval eindigt de laatste aanstelling voor bepaalde tijd na afloop van die periode dus niet van rechtswege, maar kan ontslag alleen plaatsvinden op basis van de bestaande ontslaggronden.

Tussentijdse beëindiging van aanstellingen voor bepaalde tijd kan ook alleen op basis van de bestaande ontslaggronden.

Analoog aan het civiele arbeidsrecht bestaat er geen (geclausuleerd) recht op een aanstelling voor onbepaalde tijd na afloop van de aanstelling voor bepaalde tijd. Daarvan is alleen nog sprake bij een aanstelling voor bepaalde tijd op proef, die kan voorafgaan aan een aanstelling voor onbepaalde tijd. Aanspraak op een automatische aanstelling voor onbepaalde tijd bestaat evenmin voor hen die solliciteren vanuit een vaste aanstelling bij een andere overheidswerkgever. Partijen kunnen daarover gezamenlijk afspraken maken tijdens de sollicitatie.

Vastgehouden is aan de aanstelling op proef voor één tot twee jaar. Er is niet gekozen voor invoering van de regels inzake de proeftijd uit het civiele arbeidsrecht, omdat het ontslagstelsel niet aansluit op dat in de marktsector. Anders dan nu wordt de aanstelling voor bepaalde tijd bij feitelijke voortzetting verlengd voor dezelfde duur, doch voor ten hoogste een jaar en vindt dus geen omzetting plaats in een (tijdelijke) aanstelling voor onbepaalde tijd.

Het ontslag

Wat betreft het ontslag geldt een gesloten stelsel, in de vorm van een limitatieve opsomming van de ontslaggronden. Binnen het gesloten ontslagstelsel is gekozen voor een uitgebreid aantal ontslaggronden dat een optimaal juridisch instrumentarium biedt. De mogelijke ontslaggronden zijn overzichtelijk in één afzonderlijke bepaling opgesomd (artikel B.9) en waar nodig in afzonderlijke bepalingen nader uitgewerkt. Het gesloten ontslagstelsel houdt in dat een ambtenaar alleen kan worden ontslagen op één van de met name (in artikel B.9) genoemde gronden. Hieruit volgt ook dat de ontslagbescherming zoals die in het civiele arbeidsrecht in de opzegverboden is neergelegd, niet nodig is.

De ontslaggronden kunnen worden onderscheiden in imperatieve en facultatieve ontslaggronden. Bij de imperatieve gronden moet, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan, het ontslag verleend worden. Voorbeelden zijn het ontslag op aanvraag (artikel B.10), FPU-ontslag (artikel B.12) en ontslag wegens pensionering (artikel B.12). Hier hebben gedeputeerde staten geen discretionaire bevoegdheid. Alle overige ontslaggronden zijn facultatieve ontslaggronden, waarbij het ontslag kan worden verleend. Hier zal steeds een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van de organisatie en dat van de individuele ambtenaar.

Aan de verschillende ontslaggronden is geen kwalificatie gegeven in de vorm van 'eervol' of 'oneervol', zoals die in veel ambtelijke ontslagregelingen voorkomt.

Er zijn geen voorschriften opgenomen over de inhoud van het ontslagbesluit of over de ontslagprocedure. De Awb biedt hier al voldoende waarborgen. Op grond van deze wet en de jurisprudentie zal bijvoorbeeld elk ontslagbesluit op schrift gesteld moeten worden en de ingangsdatum en de ontslaggrond moeten bevatten. Verder kunnen worden genoemd de mogelijkheid van bedenkingen (artikel 4:8 Awb) en het recht van de ambtenaar zich door een raadsman te laten bijstaan (artikel 2:1 Awb).

2. Artikelgewijze toelichting

Artikel B.1 Aanstelling

De aanstelling is bij de provincie en dus niet bij een organisatieonderdeel van de provincie. De aanstelling gaat gepaard met de (tijdelijke) benoeming in een functie en de (tijdelijke) plaatsing bij een organisatieonderdeel. Een aanstelling is voor bepaalde of onbepaalde tijd. Een aanstelling is voor bepaalde tijd als een concrete einddatum is aangegeven of als die objectief bepaalbaar is. Een voorbeeld van het laatste is een aanstelling ter vervanging van een zieke ambtenaar. De einddatum is niet concreet genoemd, maar wel objectief bepaalbaar, t.w. de datum van herstel van de zieke ambtenaar. Uitgaande van volwassen arbeidsverhoudingen maken werkgever en sollicitant samen afspraken over een eventuele aanstelling op proef. De aanstelling op proef is derhalve geen automatisme.

Artikel B.2 Aanstelling voor bepaalde tijd

Analoog aan de Wet Flexibiliteit en Zekerheid mogen maximaal drie aanstellingen voor bepaalde tijd achtereen worden verleend die elk van rechtswege eindigen. De verlengde aanstelling voor bepaalde tijd op grond van het eerste lid (bij stilzwijgende voortzetting na afloop) telt mee voor de bepaling van die drie aanstellingen voor bepaalde tijd. De totale periode van elkaar opvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd mag echter niet 36 maanden of langer zijn. Voor het bepalen van die tijdsduur van 36 maanden tellen onderbrekingen van drie maanden of minder tussen twee opeenvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd mee. Meer dan drie opeenvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd of een periode van aanstellingen voor bepaalde tijd van 36 maanden of langer betekent automatisch een aanstelling voor onbepaalde tijd.

Een aanstelling voor onbepaalde tijd ontstaat dus in de volgende situaties:

  • -

    bij meer dan drie opeenvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd; of

  • -

    als de totale periode van opeenvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd 36 maanden of langer is, onderbrekingen van drie maanden of minder meegerekend.

De aanstelling voor onbepaalde tijd vangt in die gevallen aan bij aanvang van de vierde aanstelling voor bepaalde tijd (a), onderscheidenlijk vanaf de dag van overschrijding van de 36 maanden (b). Bij een onderbreking van langer dan drie maanden begint de telling van de schakels en de duur van de periode opnieuw.

Een aanstelling voor 36 maanden of langer is mogelijk. Deze kan eenmalig worden verlengd met drie maanden zonder dat dit leidt tot een aanstelling voor onbepaalde tijd (lid 4).

Het vijfde lid is een vertaling van het verbod van de zogenaamde draaideurconstructie in de Wet Flexibiliteit en Zekerheid. Hiervan zal bijvoorbeeld sprake zijn als een uitzendkracht bij de provincie rechtstreeks in dienst treedt van de provincie en daar dezelfde werkzaamheden blijft verrichten. Het vijfde lid regelt dat in een dergelijke situatie de uitzendtijd in dezelfde arbeid meetelt.

Artikel B.3 Eisen van geschiktheid en bekwaamheid

Dit artikel bevat de eisen van geschiktheid en bekwaamheid voor indiensttreding.

Die moeten uiteraard vooraf zijn bepaald. De eisen van bekwaamheid en geschiktheid zijn niet rechtstreeks gekoppeld aan een concrete functie. Dat biedt de ruimte voor een beoordeling in het licht van een bredere inzetbaarheid. Het is mogelijk om personen aan te stellen die bij indiensttreding nog niet volledig voldoen aan alle eisen voor de concrete functie waarin zij worden benoemd. Er is ruimte om, gezien de te verwachten groei, de eisen van geschiktheid en bekwaamheid bij aanvang in voorkomende gevallen wat lager te stellen.

Het vierde lid bevat een verbod tot indienstneming van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en voor wie de provincie geen tewerkstellingsvergunning heeft. Niet altijd is een tewerkstellingsvergunning voor arbeid van vreemdelingen echter vereist. Die is bijvoorbeeld niet nodig voor onderdanen uit lidstaten van de Europese Unie. Het vrije verkeer van werknemers uit de lidstaten brengt mee dat deze steeds in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf in Nederland met een verblijftitel die het verrichten van arbeid mogelijk maakt. Als een vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft kan dat leiden tot ontslag wegens verlies van een vereiste bij aanstelling (artikel B.11, onderdeel i).

De verplichting een verklaring omtrent het gedrag over te leggen is geen automatisme.

Voor de medische keuring bij aanstelling wordt verwezen naar de toelichting op artikel E.2.

Artikel B.4 Informatie bij indiensttreding

In dit artikel is geregeld welke gegevens in aanvulling op de wettelijke informatieplicht bij indiensttreding zullen worden verstrekt. De verplichte informatie over deelname aan de pensioenregeling is geheel in lijn met de nieuwe pensioenregeling vanaf 1996. Die gaat immers uit van een pensioentoezegging door de werkgever. De ambtenaar zal het schriftelijk bericht van zijn aanstelling uiteraard vóór zijn indiensttreding moeten ontvangen.

Op grond van de Wet van 2 december 1993 (Stb. 1993, 635) is de werkgever verplicht binnen een maand na aanvang van de werkzaamheden in elk geval de volgende schriftelijke informatie te verstrekken:

  • -

    de identiteit van de werkgever, de plaats van diens vestiging en naam en woonplaats van de werknemer;

  • -

    de plaats(en) van tewerkstelling;

  • -

    de functie van de werknemer;

  • -

    de datum van indiensttreding;

  • -

    indien de aanstelling voor bepaalde tijd geldt, de duur daarvan;

  • -

    de aanspraak op algemeen (vakantie)verlof of de wijze van berekening van de aanspraak;

  • -

    de duur van de door de werkgever respectievelijk werknemer in acht te nemen ontslag/opzegtermijnen of de wijze waarop die termijnen worden vastgesteld;

  • -

    het salaris en de termijn van uitbetaling;

  • -

    de gemiddelde dagelijkse of wekelijkse arbeidsduur;

  • -

    de toepasselijke rechtspositieregelingen.

Wijzigingen in die gegevens moeten ook binnen een maand schriftelijk worden medegedeeld.

Artikel B.5 Algemene dienst en artikel B.6 Andere functie of werkzaamheden

Deze artikelen geven de rechtspositionele basis voor de aanstelling in algemene dienst in de vorm van benoemingen in functies voor 3 tot 5 jaar. Daarbij gaat het om zowel lijnfuncties als functies in (tijdelijke) projecten. Uitgangspunt is een plicht tot mobiliteit in het dienstbelang (artikelen B.5 en B.6, eerste en derde tot en met vijfde lid) en het recht op mobiliteit als keerzijde (artikel B.6, tweede lid). Van belang is dat mobiliteit wordt erkend als een dienstbelang. Artikel B.7 maakt het mogelijk ambtenaren ook tijdelijk bij andere werkgevers te detacheren. Aanstelling in algemene dienst moet zijn ingebed in een goed scholings-, loopbaan- en mobiliteitsbeleid met als uitgangspunt een evenwichtige afweging van belangen van de ambtenaar en de organisatie. De afspraken hierover met de vakorganisaties van overheidspersoneel in het Georganiseerd Overleg zijn een invulling van een in het SPA overeengekomen gemeenschappelijk kader ter zake. Daarnaast zijn ertussen gedeputeerde staten en de vakorganisaties van overheidspersoneel in het Georganiseerd nadere afspraken over de rechtspositionele aspecten, zoals de consequenties voor toelagen en vergoedingen e.d. Daarmee zijn de voorwaarden geschapen voor een effectief en slagvaardig mobiliteitsbeleid met waarborgen voor de zorgvuldigheid. Daarbij staat voor op dat normaal goed functionerende ambtenaren niet tussen wal en schip mogen raken en zonder functie komen te zitten doordat de tijdelijke benoeming in de ene functie afloopt (zonder dat die functie als zodanig verdwijnt) en er geen andere passende functie voorhanden is. In dat geval zal betrokkene tijdelijk worden belast met passende werkzaamheden in afwachting van benoeming in een andere passende functie. Zolang dat niet mogelijk is blijft hij zijn oude functie vervullen. De eisen van zorgvuldigheid zoals die ook voortvloeien uit de Awb, brengen met zich mee dat de betrokken ambtenaar vooraf wordt gehoord over de aangeboden functie en dat hem voldoende tijd wordt gegeven om zich te informeren en te beraden over deze nieuwe functie. Er geldt hierbij een aanzegtermijn van ten minste twee maanden.

Benoemingen in andere functies vinden niet altijd plaats vanuit de algemene mobiliteitswens. Denk in dit geval aan een benoeming in een andere functie vanwege disfunctioneren van een individuele ambtenaar.

Artikel B.6 geldt ook voor een dergelijk geval. Voor benoeming van gedeeltelijke arbeidsongeschikte ambtenaren in een andere functie gelden echter bijzondere bepalingen (zie artikel E.7).

Artikel B.7 Andere werkzaamheden in bijzondere omstandigheden

Bij taken in (andere) buitengewone omstandigheden kan gedacht worden aan provinciale taken in het kader van de Rampenwet.

Artikel B.8 Spelregels en flankerend beleid reorganisaties

Provincies zijn dynamische organisaties die snel en adequaat moeten kunnen inspelen op maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen. Er zullen zich naar verwachting dan ook regelmatig wijzigingen voordoen in de organisatiestructuur, de omvang van de organisatie of de taakinhoud van de provincie.

Het kan zinvol zijn vaste procedures vast te stellen voor de totstandkoming van reorganisaties en vaste algemene regels te stellen m.b.t. de personele consequenties daarvan. Die kunnen worden vastgelegd in spelregels bij organisatieverandering en sociale plannen of statuten. Er kan ook voor worden gekozen om bij elke afzonderlijke reorganisatie concrete procedures vast te stellen en regels te stellen m.b.t. de personele gevolgen. Artikel B.8 biedt de rechtspositionele basis voor de procedures en regels voor herplaatsing van medewerkers bij reorganisaties. Daarbij moeten de in het SPA afgesproken globale procedurele kaders in acht genomen worden Onder reorganisatie wordt in dit verband overigens verstaan: elke wijziging van de organisatiestructuur, de omvang van de provinciale organisatie of de taakinhoud van de provincie of een onderdeel daarvan, daaronder begrepen de overdracht van taken van en naar de provincie waaraan personele consequenties zijn verbonden.

Bovendien is geregeld dat het in het SPA overeengekomen globale kader voor het flankerend beleid bij reorganisaties in acht genomen wordt. In het SPA-akkoord 1994/1997 is vastgesteld dat het flankerend beleid bij reorganisaties de verantwoordelijkheid is van de afzonderlijke provincies. Wel is toen bij wijze van handreiking aan de provincies een globaal kader voor een dergelijk lokaal flankerend beleid overeengekomen, waarbij ook een groot aantal concrete instrumenten is aangereikt. Het flankerend beleid zal zich primair moeten richten op voorkoming van onvrijwillige werkloosheid en, waar dit onvermijdelijk is, op bevordering van een spoedige reïntegratie in het arbeidsproces. Uitgangspunt moet zijn een gezamenlijke en actieve inspanning tot herplaatsing van zowel de provincie als de ambtenaar wiens functie wordt bedreigd. Waar ontslagen onvermijdelijk zijn zal een ontslagvolgorde moeten worden vastgesteld. Daarbij moet rekening worden gehouden met de arbeidsmarktpositie van betrokkene en het voor hem geldende sociale vangnet. De geschiktheid van de ambtenaar kan een argument zijn om in een concrete situatie af te wijken van de ontslagvolgorde. Anderzijds moeten de ontslagen ook een zekere afspiegeling van het personeelsbestand vormen.

Artikel B.9 Ontslaggronden

Een aantal van de in dit artikel vermelde ontslaggronden is in hoofdstuk B geregeld (artikelen B.10 t/m B.13), en een aantal andere in hoofdstuk E (artikelen E.9 en E.16) en in hoofdstuk G (artikel G.4).

  • -

    Voor een ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan wegens ziekte (onderdeel h) is nodig dat er sprake is van gedragingen of handelingen of van eigenschappen van karakter, geest of gemoed (= ongeschikt), of van gebreken in de wijze van opstelling in het werk of van gebreken in de kennis, kunde of het niveau (= onbekwaam) van de ambtenaar op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hij niet meer geschikt is tot uitoefening van zijn functie. De ongeschiktheid moet van voldoende gewicht zijn om het ontslag te rechtvaardigen.

  • -

    Het komt voor dat een ambtenaar langdurig volledig verlof wordt verleend voor de vervulling van een politiek ambt of om andere redenen (bijvoorbeeld een langdurige detachering). In dat geval wordt betrokkene ontheven uit zijn functie en zal de werkgever zich inspannen een passende functie voor hem te vinden na afloop van het langdurig verlof. Is geen passende functie voorhanden dan kan ontslag worden verleend op grond van artikel B.11, onderdeel e (bij politiek verlof), onderscheidenlijk onderdeel f (in andere gevallen).

  • -

    Bij ontslag wegens verlies van een vereiste bij aanstelling (onderdeel i) gaat het om verlies van specifieke vereisten voor de benoembaarheid, zoals van een geldig rijbewijs voor een ambtenaar die chauffeur van beroep is of van een geldige verblijfstitel welke arbeid in dienstverband niet uitsluit, voor een ambtenaar die vreemdeling is.

  • -

    Ondercuratelestelling en lijfsdwang zijn aparte ontslaggronden (onderdelen j en k). Ondercuratelestelling kan wegens geestelijke stoornis, verkwisting en gewoonte van drankmisbruik waardoor betrokkene zijn belangen niet behoorlijk kan waarnemen, in het openbaar aanstoot geeft of eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt. In een dergelijk geval bestaat minstens het vermoeden dat betrokkene ook niet als ambtenaar in staat zal zijn om zijn functie naar behoren uit te oefenen. Lijfsdwang is een dwangmiddel waarbij iemand door middel van vrijheidsbeneming gedwongen kan worden tot nakoming van een verbintenis. Lijfsdwang is alleen mogelijk in de door de wet genoemde gevallen. Om tot lijfsdwang over te gaan is een rechterlijk vonnis nodig.

  • -

    Ontslag wegens een onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf of tot terbeschikkingstelling (onderdeel l) is pas mogelijk als er geen rechtsmiddel tegen de rechterlijke veroordeling meer openstaat. Ontslag is niet mogelijk bij (onherroepelijke) rechterlijke veroordeling wegens een overtreding. Een veroordeling kan niet automatisch tot ontslag op deze grond leiden. Gedeputeerde staten zullen eerst een zorgvuldige afweging moeten maken op grond van de feiten. Relevante elementen zijn hier onder meer de aard en de ernst van het delict, de strafmaat, de gevolgen van het delict en de strafoplegging voor de functievervulling en voor de organisatie, de schade voor de organisatie als gevolg van delict en veroordeling en de gevolgen voor de betreffende ambtenaar zelf, waaronder ook zijn belang bij handhaving van het dienstverband.

  • -

    Ontslag wegens het verstrekken van onjuiste gegevens bij aanstelling (onderdeel m) heeft voor wat betreft medische gegevens alleen betekenis voor de functies waarvoor nog een medische keuring is vereist. Andere aspecten waarop deze ontslagmogelijkheid betrekking kan hebben zijn gegevens omtrent opleiding (ten onrechte vermelden van diploma's of rijbewijs) of vereiste relevante werkervaring. Van belang is dat het gaat om essentiële gegevens; het moet gaan om informatie op grond waarvan, als deze wel bekend was geweest, de aanstelling achterwege zou zijn gebleven.

  • -

    Het ontslag op andere gronden (onderdeel o) heeft een aanvullend karakter. Van deze grond wordt gebruik gemaakt als er sprake is van onverenigbaarheid van karakters, ook wel ''incompatibilité d'humeurs' genoemd of verstoorde arbeidsverhoudingen. Eerst zal onderzocht moeten worden of een andere ontslaggrond zou moeten worden toegepast.

  • -

    Ontslag op grond van artikel B.12 wordt verleend als er recht bestaat op een FPU-uitkering krachtens de centrale FPU-regeling. Onder voorwaarden bestaat bij deeltijdontslag als bedoeld in het tweede lid van artikel B.14 recht op een aanvulling van de FPU-uitkering. Het deeltijd-ontslag moet in dat geval ten minste 15% zijn. Een en ander is geregeld in de op grond van het derde lid van artikel B.12 vastgestelde FPU-plusregeling provincies. Onder voorwaarden kan deze uitkering worden voortgezet bij volledig FPU-ontslag.

    Aan deeltijd FPU-ontslag kan, al dan niet in het kader van de algemene dienst, de voorwaarde worden verbonden in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden.

Artikel B.13 Reorganisatieontslag

Ontslag kan worden verleend bij reorganisaties. In artikel A.1 is, hier van belang, geregeld wat onder reorganisatie moet worden verstaan. Ontslag zal in de volgende situaties aan de orde kunnen zijn:

  • -

    de opheffing van de eigen functie;

  • -

    een verminderde behoefte aan arbeidskrachten;

  • -

    een verandering in de inrichting van een of meer organisatieonderdelen.

Artikel B.13 moet in relatie worden gebracht met artikel B.8. Op basis van deze bepaling zijn kaders voor spelregels en flankerend beleid bij reorganisaties vastgesteld die van belang kunnen zijn voor het ontslag.

Van belang is dat niet zomaar tot reorganisatieontslag kan worden overgegaan. Er moet uit een zorgvuldig onderzoek zijn gebleken dat benoeming in een passende functie niet mogelijk is.

Artikel B.14 Voorzieningen in aanvulling op de Werkloosheidswet (WW)

Onder voorwaarden bestaat na ontslag recht op een WW-uitkering. Op basis van artikel B.14 is een bovenwettelijke werkloosheidsregeling vastgesteld (Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid) voor ambtenaren die aanspraak hebben op een loongerelateerde WW-uitkering. Deze bovenwettelijke voorziening blijft beperkt tot ambtenaren aan wie reorganisatieontslag of ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is verleend dan wel van wie het dienstverband voor bepaalde tijd van rechtswege is afgelopen. De regeling voorziet in een aanvullende uitkering (bovenop de WW-uitkering gedurende de WW-periode) en in een nawettelijke uitkering na afloop van de WW-periode. Laatstbedoelde uitkering blijft beperkt tot hen aan wie reorganisatieontslag is verleend. De duur van de nawettelijke uitkering wordt bepaald op basis van leeftijd en diensttijd, de criteria die ook al gelden in de vervallen wachtgeldregeling. Bij ontslag op andere gronden (artikel B.9, onderdeel o) bestaat recht op een (aanvullende c.q. nawettelijke) uitkering die minstens gelijk is aan die in geval van reorganisatieontslag.

Artikel B.15 Uitkering bij overlijden

Deze regeling staat naast andere voorzieningen bij overlijden, zoals de Algemene nabestaandenwet en het partnerpensioen van het ABP.

Toelichting bij Hoofdstuk D

Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten.

Arbeidsduur en werktijden

In opdracht van het bevoegd gezag van de provincie is het ambtelijk kader belast met de invulling van de op sectoraal niveau vastgestelde arbeidsduur voor het lokaal niveau. Het gaat erom, dat de arbeidstijden door het leidinggevende kader worden gemanaged, een vorm van arbeidstijdenmanagement derhalve.

Als het gaat om arbeidsduur en werktijden voor het provinciaal personeel dan zijn organisatiebelang en individueel belang nadrukkelijk in beeld. Een evenwichtige benadering van beide belangen is noodzakelijk. Het organisatiebelang vereist primair een goede bedrijfsvoering, waarbij werkaanbod en beschikbare tijd goed op elkaar zijn afgestemd. Het individueel belang vereist een adequate zorg voor de arbeidsomstandigheden en de individuele wensen. Te denken valt vooral aan het scheppen van faciliteiten die een combinatie van zorg en arbeid mogelijk maken. De 36-urige werkweek heeft het kader geschapen om in de individuele sfeer te zorgen voor een betere combinatie van zorg en arbeid.

De regeling van de arbeidsduur en de daarbinnen gehanteerde werktijden vereisen een adequate verantwoordelijkheidsverdeling tussen het centrale (sectorale) en lokale bevoegde gezag.

In de CAP zijn uitgewerkt:

  • a.

    de arbeidsduur;

  • b.

    de opdracht aan het lokale gezag tot vaststelling van de werktijdenregelingen en de belangrijkste randvoorwaarden daarbij (kaderstellend);

Per provincie vindt vaststelling van de concrete werktijdenregelingen plaats. De werktijdenregelingen maken immers bij uitstek deel uit van de bedrijfsvoering, die een lokale verantwoordelijkheid is.

In de CAP worden slechts randvoorwaarden aangegeven, waardoor in de lokale uitwerkingsregeling ruimte voor individueel maatwerk overblijft (te denken is aan individuele werktijdenregeling met spaarmogelijkheid).Gelet op de ontwikkelingen in het overlegrecht is lokaal de ondernemingsraad (OR) gesprekspartner bij de vaststelling of wijziging van de werktijdenregelingen.

Algemeen en buitengewoon verlof

In de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk D van de CAP is een rechtspositionele regeling van het verlof opgenomen. Daarin is een onderscheid aangebracht tussen algemeen verlof en buitengewoon verlof. Eerstgenoemd verlof is aan te merken als het reguliere (vakantie)verlof en is steeds (volledig) betaald verlof. Buitengewoon verlof kan slechts om bijzondere redenen worden verleend en kan ook onbetaald of gedeeltelijk betaald verlof zijn. De verlofregeling regelt de verloffaciliteiten in hun onderlinge samenhang en geeft de ambtenaar aanspraken op verlof met inachtneming van een aantal restricties met het oog op de bedrijfsvoering. De regeling biedt daarmee een goed evenwicht tussen de belangen van de individuele ambtenaar en die van de organisatie. De ambtenaar heeft met deze regeling goede mogelijkheden om arbeid en privé-leven met elkaar te combineren, enerzijds door een ruim aantal uren algemeen verlof waarover hij binnen de grenzen van het dienstbelang vrij kan beschikken en anderzijds door een aantal specifieke bepalingen van buitengewoon verlof. Daarnaast biedt de regeling de ambtenaar binnen randvoorwaarden ook een aantal keuzemogelijkheden zoals koop, verkoop en sparen van verlof. De ambtenaar is mede verantwoordelijk voor een goede afstemming tussen privé-belangen en organisatiebelangen.

Het management zal zoveel mogelijk rekening moeten houden met de individuele verlofwensen van zijn ambtenaren. Hij is echter tevens verantwoordelijk voor een zodanige sturing van de verlofopname dat de continuïteit van de werkzaamheden is gewaarborgd en dat verlofstuwmeren worden voorkomen. De regeling biedt het management in samenhang met andere P&O-instrumenten de middelen voor een planmatige aanpak.

Wet arbeid en zorg

Sinds 1 december 2001 geldt de Wet arbeid en zorg voor alle werknemers bij de overheid en in de marktsector. Deze wet bevat een samenhangend systeem van bestaande en nieuwe verlofregelingen met de daarbij behorende financiering. In deze wet zijn onder meer de volgende verlofregelingen opgenomen:

  • -

    (gedeeltelijk) betaald kortdurend zorgverlof;

  • -

    onbetaald ouderschapsverlof;

  • -

    betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof

  • -

    betaald adoptieverlof

  • -

    betaald calamiteiten- en ander kort verzuimverlof

  • -

    financiering loopbaanonderbreking

Van een aantal wettelijke bepalingen mag bij CAO of publiekrechtelijke regeling worden afgeweken. In paragraaf 3 van hoofdstuk D zijn diverse verlofregelingen getroffen die ook in de Wet arbeid en zorg voorkomen. Het is van belang dat er helderheid bestaat over de verhouding tussen de wettelijke en rechtspositionele verlofregelingen. Voor elk van de genoemde verlofregelingen wordt dat hieronder aangegeven.

  • a.

    Zorgverlof

    Hier staan twee regelingen naast elkaar. Er is een verlofregeling opgenomen in artikel D.14 van de CAP die voorziet in volledig betaald verlof bij ernstige ziekte van de partner, (stief)ouders en van (stief-, pleeg- en aangetrouwde) kinderen van de ambtenaar en zijn partner. Wat onder ernstige ziekte moet worden verstaan zal in de concrete situatie met enige soepelheid moeten worden bepaald. Een griepje valt er niet onder. Anderzijds gaat het ook niet om terminale patiënten. Van ernstige ziekte zal bijv. sprake zijn bij ziekenhuisopname en meer dan incidenteel ziekenhuis- bezoek. Het gaat om verlof van korte duur maar een maximum is niet aangegeven. Daarnaast is er het wettelijk zorgverlof van maximaal 10 dagen per jaar tegen doorbetaling van 70% van het loon. Naast de hoogte van de doorbetaling en de duur van het zorgverlof zijn er ook andere verschillen. Het wettelijk zorgverlof kan ook worden toegekend bij niet ernstige ziekte van familieleden. Het is niet uitgesloten dat een ambtenaar voldoet aan de criteria voor beide verlofregelingen. Het ligt voor de hand dat de ambtenaar in dat geval opteert voor de voor hem gunstigste regeling. Uiteraard kunnen beide regelingen niet cumuleren.

  • b.

    Ouderschapsverlof

    Ook hier staan twee regelingen naast elkaar: het gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof, zoals geregeld in artikel D.17 van de CAP en het wettelijk onbetaald ouderschapsverlof. Naast de gedeeltelijke doorbetaling is er ook een (beperkt) aantal andere verschillen tussen beide regelingen. Zo is er bij meerlingen voor elk kind een wettelijk recht op onbetaald ouderschapsverlof maar slechts eenmaal recht op betaald ouderschapsverlof. Verder kan het onbetaald ouderschapsverlof desgewenst in drie delen worden opgenomen terwijl het betaald ouderschapsverlof aaneengesloten moet worden opgenomen. Het zal overigens vaak zo zijn dat een ambtenaar zowel aan de criteria van de wettelijke regeling voldoet als aan die van de rechtspositionele regeling van artikel D.17 van de CAP. Als voor deze laatste regeling wordt gekozen dan zijn alle bepalingen van die regeling integraal van toepassing.

  • c.

    Zwangerschaps- en bevallingsverlof

    De regeling van artikel D.13 van de CAP is volledig afgestemd op de wettelijke regeling. Het extra t.o.v. de wettelijke regeling is dat de wettelijke uitkering (het dagloon) wordt aangevuld tot 100% van de bezoldiging. Dat is van belang als de bezoldiging uitkomt boven het maximum dagloon

  • d.

    Adoptieverlof

    De in artikel D.14, derde lid, opgenomen regeling is een aanvulling op het wettelijk adoptieverlof in die zin dat wordt geregeld dat de wettelijke uitkering bij het adoptieverlof (het dagloon) steeds wordt aangevuld tot 100% van de bezoldiging. Dat is van belang als de bezoldiging uitkomt boven het maximum dagloon.

  • e.

    Calamiteiten- en kort verzuimverlof

    De in de Wet arbeid en zorg opgenomen regeling van calamiteiten- en ander kort verzuimverlof brengt geen wijziging in de bestaande, in het SPA overeengekomen regeling van artikel D.14, eerste en tweede lid, van de CAP. Laatstgenoemde regeling is aan te merken als een eigen publiekrechtelijke regeling die in de plaats komt van de wettelijke regeling. De verschillen tussen wettelijke en rechtspositionele regeling zijn overigens beperkt. Artikel D.14 van de CAP geeft wat duidelijker aan hoeveel verlof bij overlijden kan worden verleend en kent ook een verlofdag toe bij huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het kraamverlof is in beide regelingen twee dagen, maar is in de wettelijke regeling wat verder uitgewerkt. In artikel D.14, tweede lid, van de CAP is het verlof in geval van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden niet nader uitgewerkt, terwijl in de wettelijke regeling is aangegeven wat daaronder in ieder geval begrepen is (de bevalling van de partner en overlijden en lijkbezorging van huisgenoten en familieleden). In de uitvoering van de regeling van artikel D.14, tweede lid, worden deze voorbeelden ook aangemerkt als zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden waarvoor kort betaald verzuimverlof wordt verleend (voor zover die omstandigheden al niet vallen onder het verlof krachtens artikel D.14, eerste lid).

  • f.

    Loopbaanonderbreking

    De Wet arbeid en zorg regelt niet een wettelijk verlof maar biedt onder voorwaarden de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming als er op grond van de rechtspositionele regeling langdurig verlof wordt verleend. Vervolgens regelt artikel D.18 van de CAP ingeval van betaald verlof de samenloop met de wettelijke financiële tegemoetkoming en de verplichting tot medewerking aan het verkrijgen van die financiële tegemoetkoming.

Artikelgewijze toelichting

Artikel D1 Arbeidsduur

Dit artikel bevat de verplichting voor gedeputeerde staten om de arbeidsduur per jaar voor het personeel vast te stellen aan de hand van het actuele SPA-akkoord. Met ingang van 1 oktober 1997 is de voltijd arbeidsduur per jaar vastgesteld volgens de formule: het aantal kalenderdagen per jaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, vermenigvuldigd met 7,2 (arbeidsduur per dag). De gemiddelde werkweek is hiermee rekenkundig van 38 uur teruggebracht tot 36 uur. In het derde lid is aangegeven welke dagen als feestdagen worden aangemerkt. De 5e mei is dat eens in de vijf jaar, in lustrumjaren. Het SPA-akkoord is bindend voor alle provincies. De berekening van de arbeidsduur moet voor elk kalenderjaar opnieuw plaatsvinden. Feitelijk is de arbeidsduur niet elk jaar gelijk. Dat komt doordat het aantal feestdagen, dat op een doordeweekse dag valt, jaarlijks kan verschillen en als gevolg van de vierjaarlijkse schrikkeldag.

De arbeidsduur van deeltijders wordt naar rato vastgesteld. Deeltijders met een zelfde deeltijdfactor zullen op jaarbasis ook een gelijke arbeidsduur moeten hebben. Of dat ook daadwerkelijk zo is, is mede afhankelijk van de dagen waarop wordt gewerkt. Zo zullen bijvoorbeeld deeltijders die op maandag werken profiteren van feestdagen als tweede paasdag en tweede pinksterdag. Deeltijders die op maandag niet werken profiteren daarvan niet. Uit een oogpunt van gelijke rechtsbedeling zal gezorgd moeten worden voor een zodanige vastlegging van de concrete werktijden in een kalenderjaar dat deeltijders per saldo ook daadwerkelijk evenveel arbeidsuren hebben.

Het vijfde lid van artikel D.1 regelt de flexibilisering van de arbeidsduur boven de normwerkweek van gemiddeld 36 uur. Een individuele ambtenaar en zijn leidinggevende kunnen hierover afspraken maken. Het gaat hier nadrukkelijk niet om een (geclausuleerd) recht van de ambtenaar. Dat is een essentieel verschil met het recht van de ambtenaar om de werkgever te verzoeken de arbeidsduur uit te breiden zoals geregeld in de Wet aanpassing arbeidsduur. In die wet gaat het om werktijduitbreiding (of werktijdvermindering) binnen de grenzen van de geldende normwerkweek welke de werkgever kan weigeren op grond van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De uitbreiding van de arbeidsduur boven de normwerkweek van 36 uur is een strikt individuele afspraak tussen de ambtenaar en zijn leidinggevende.

Beiden hebben een vetorecht. De afspraken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. Daarin worden ook afspraken vastgelegd over de randvoorwaarden en eventuele tussentijdse beëindiging (bijv. ingeval van langdurige ziekte). De arbeidsduur kan alleen worden uitgebreid tot 40 uur per week (dus niet tot 37, 38 of 39 uur per week). De uitbreiding van de arbeidsduur heeft een tijdelijk karakter, te weten minimaal 3 en maximaal 12 aaneengesloten maanden. Die periode kan (telkens) worden verlengd met een periode van minimaal 3 en maximaal 12 aaneengesloten maanden. De uitbreiding van de arbeidsduur leidt tot een verhoging naar rato van een aantal rechtspositionele voorzieningen. Daarbij gaat het om voorzieningen waarvan het niveau afhankelijk is van de arbeidsduur, dus in alle gevallen waarin ook de aanspraken van deeltijders naar rato zijn bepaald. Te noemen zijn o.a. het salaris, het algemeen verlof, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, maar ook de loondoorbetaling bij ziekte (voor zolang de uitbreiding van de arbeidsduur in verband hiermee niet tussentijds is beëindigd). De tijdelijke uitbreiding van de arbeidsduur zal ook leiden tot een hogere IZR-bijdrage (tenzij men de maximumpremie betaalt) en kan ook tot gevolg hebben dat men de grens voor klassenverpleging overschrijdt. Er zijn ook gevolgen voor de toepassing van de sociale verzekeringswetten zoals de Werkloosheidswet en de WAO. Voor FPU en pensioen wordt de deeltijdfactor in de periode van de uitbreiding van de arbeidsduur bepaald op 1,1. Dat leidt tot een evenredige verhoging van FPU c.q. pensioen en van de verschuldigde premie.

Artikel D2 Werktijdenregelingen

Elke ambtenaar werkt volgens een werktijdenregeling. De CAP bepaalt, dat gedeputeerde staten de werktijdenregelingen vaststellen. De concrete invulling daarvan is een lokale aangelegenheid, omdat het hier gaat om de bedrijfsvoering van de lokale organisatie. Wel is in het eerste tot en met derde lid aangegeven, dat het moet gaan om minimaal een algemene werktijdenregeling (vast te stellen door gedeputeerde staten, nadat de bestuurder de vereiste instemming van de OR heeft verkregen) en dat daarnaast de mogelijkheid bestaat om voor bepaalde organisatieonderdelen en bepaalde groepen functies een bijzondere werktijdenregeling te treffen. Tenslotte kan voor iedere ambtenaar afzonderlijk desgewenst een individuele werktijdenregeling worden getroffen. Deze laatste kan dan het kenmerk van een spaarregeling hebben, waarbij de voor de desbetreffende ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar wordt overschreden en de extra arbeidsduur in daarop volgende jaren in verlof wordt opgenomen.

Het vierde lid stelt als randvoorwaarde bij de werktijdenregelingen, dat een zorgvuldige afweging van organisatiebelang en individueel belang plaatsvindt aan de hand van de gegeven criteria. Het organisatiebelang kan soms eisen dat de ambtenaar tijdelijk arbeid verricht buiten het individueel bepaalde arbeidspatroon of zich dan beschikbaar houdt voor arbeid. Dat is geregeld in het vijfde lid.

In de Arbeidstijdenwet en de ter uitvoering daarvan vastgestelde regelingen zijn de wettelijke grenzen van de werk- en rusttijden dwingendrechtelijk geregeld. Bovendien is in deze wet afdoende geregeld, dat de uitoefening van bepaalde grondrechten die in relatie staan tot het werk (bijvoorbeeld het voldoen aan godsdienstige verplichtingen tijdens het werk) ongestoord kan plaatsvinden.

Artikel D.3 Aanwijzing collectieve roostervrije dagen

Het provinciebestuur bepaalt of en wanneer de provinciale dienst collectief gesloten is. Met instemming van de OR kunnen maximaal 7 collectieve roostervrije dagen voor rekening van de ambtenaar worden aangewezen.

In het tweede lid is geregeld dat 5 mei (zonder nadere aanwijzing door het provinciebestuur) van rechtswege in alle provincies een collectieve roostervrije dag is voor rekening van de ambtenaar. Uiteraard voor zover 5 mei op een werkdag valt. En niet eens in de 5 jaren is aangemerkt als feestdag (zie artikel D.1, derde lid). Over deze collectieve roostervrije dag hoeft geen overleg met de OR te worden gevoerd. Op deze wijze is geregeld dat 5 mei altijd een vrije dag is: hetzij een vrije dag in het weekend, hetzij een (doordeweekse) feestdag voor rekening van de werkgever, hetzij een (doordeweekse) collectieve roostervrije dag voor rekening van de ambtenaar. Het tweede lid is een aanvulling op het eerste lid: ook in jaren dat 5 mei een collec- tieve roostervrije dag voor rekening van de ambtenaar is kunnen gedeputeerde staten maximaal 7 (andere) werkdagen als collectieve roostervrije dag aanwijzen. Het totaal aantal collectieve roostervrije dagen kan in die jaren dan maximaal 8 werkdagen bedragen (7 dagen, aangewezen op grond van het eerste lid, en 5 mei als 8e dag van rechtswege ingevolge het tweede lid). De collectieve roostervrije dagen kunnen niet ten laste van het algemeen verlof worden gebracht.

Artikel D4 Werktijdvermindering oudere ambtenaren P.M.

-

Artikel D.5 Aanspraak op algemeen verlof

In artikel D.5 is het recht op algemeen verlof geregeld. Het algemeen verlof is uitgedrukt in uren en bedraagt voor iedere fulltime ambtenaar 180 uren per kalenderjaar. Leeftijd en salaris van de ambtenaar zijn daarbij niet relevant. De omvang van het dienstverband is wel relevant: het algemeen verlof van deeltijdwerkers wordt naar rato bepaald. Aanstelling of ontslag halverwege het kalenderjaar heeft uiteraard gevolgen voor de berekening van de aanspraken. Die worden bepaald naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in het betreffende kalenderjaar. Als de arbeidsduur van de ambtenaar wordt aangepast worden de aanspraken op algemeen verlof evenzo aangepast. Daarbij blijven de bestaande aanspraken over de daaraan voorafgaande periode vanzelfsprekend gehandhaafd. Alleen over het resterende deel van het kalenderjaar vindt in dat geval een herberekening plaats.

Artikel D.6 Verminderde aanspraak op algemeen verlof

Het algemeen verlof wordt gedurende het kalenderjaar opgebouwd. Dit opbouwsysteem houdt in dat in beginsel uitsluitend algemeen verlof wordt opgebouwd over de gewerkte tijd. Over kalendermaanden waarin de ambtenaar geen arbeid verricht heeft hij geen recht op algemeen verlof. Over kalendermaanden waarin gedeeltelijk arbeid wordt verricht bestaat slechts aanspraak op algemeen verlof naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop daadwerkelijk arbeid is verricht. Dit betekent dat indien geheel of gedeeltelijk geen arbeid is verricht, bijvoorbeeld wegens non-activiteit, ouderschapsverlof of schorsing, de aanspraak op algemeen verlof naar evenredigheid wordt verminderd. Deze hoofdregel is neergelegd in het eerste lid. Het tweede en derde lid bevatten de uitzonderingen op de hoofdregel. Bij afwezigheid wegens (niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar te wijten) ziekte wordt de opbouw pas na 26 weken stopgezet. Een voorbeeld ter verduidelijking. De ambtenaar die 32 weken aaneengesloten in hetzelfde kalenderjaar wegens ziekte geen arbeid verricht bouwt over de eerste 26 weken daarvan en over de periode van (52-32=) 20 weken waarin hij niet ziek is algemeen verlof op. Zijn algemeen verlof is in dat kalenderjaar derhalve 46/52 x 180 = 159 uren. Mocht betrokkene in die periode van 32 weken na de eerste 16 weken van ziekte 6 weken hersteld zijn geweest en vervolgens weer ziek zijn gedurende het resterende deel van die 32 weken - te weten gedurende (32-22=) 10 weken - dan zijn er twee periodes van ziekte van minder dan 26 weken en vindt er geen vermindering van het algemeen verlof plaats. Is de tijdelijke werkhervatting in die periode van 32 weken 1 week (en dus minder dan 4 weken) dan wordt die periode van tijdelijk herstel afgetrokken van die 32 weken (=31 weken) en vindt geen opbouw van algemeen verlof plaats over 31-26= 5 weken.

Niet in alle gevallen vindt er in de eerste 26 weken van ziekte vakantieopbouw plaats. In het vierde lid zijn de uitzonderingen aangegeven. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld door eigen opzet veroorzaakte ziekte, belemmering of vertraging van de genezing door eigen toedoen en het niet meewerken aan reïntegratie-inspanningen. De uitzonderingen sluiten aan bij die welke in het Burgerlijk Wetboek gelden voor werknemers op arbeidsovereenkomst.

Artikel D.7 Opnemen van het algemeen verlof

De ambtenaar mag zoveel mogelijk naar eigen wens beschikken over zijn algemeen verlof. Een aantal situaties waarvoor dat in ieder geval geldt zijn vastgelegd in het derde lid. Er geldt de algemene restrictie dat het dienstbelang zich kan verzetten tegen verlofopname. Als er zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zijn is het ook mogelijk reeds toegekend algemeen verlof in te trekken, eventueel zelfs tijdens het verlof. In dat geval moet geleden geldelijke schade worden vergoed. Er zijn een aantal andere restricties aan de verlofopname:

  • -

    het voornemen tot verlof moet tijdig worden gemeld (eerste lid);

  • -

    in de regel wordt het algemeen verlof zo opgenomen dat de ambtenaar in ieder geval 2 weken aaneengesloten vrij is (tweede lid);

  • -

    het verlof wordt in de regel in het kalenderjaar zelf opgenomen en anders in ieder geval in het volgende kalenderjaar (vierde lid);

  • -

    slechts de helft van het jaarlijks algemeen verlof kan worden doorgeschoven naar het volgend jaar (vierde lid);

Wat betreft de laatste restrictie het volgende. De ambtenaar wordt hiermee in feite gedwongen zijn verlof zoveel mogelijk in het jaar zelf op te nemen omdat het verlof dat niet kan worden overgeboekt vervalt. Het kan bijdragen aan het voorkomen van grote verlofstuwmeren. Niet altijd vervalt het niet opgenomen verlof als dat meer is dan de helft van het jaarlijks algemeen verlof. De uitzonderingen zijn te vinden in de onderdelen a t/m d van de derde volzin van het vierde lid. Een belangrijke uitzonderingsgrond is het niet opnemen van het verlof om redenen van dienstbelang. Een andere uitzondering is te vinden in onderdeel b ("wegens niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar te wijten ziekte van 6 weken of langer aaneengesloten, zulks tot ten hoogste het aantal uren algemeen verlof dat in die ziekteperiode is opgebouwd en/of is verleend op dagen, gelegen in die ziekteperiode"). Een voorbeeld ter verduidelijking. Als een ambtenaar aan het eind van het kalenderjaar nog 110 uren algemeen verlof over heeft en hij 2 maanden aaneengesloten ziek is geweest kan hij niet alleen 90 uren doorschuiven maar ook het in die 2 maanden opgebouwde algemeen verlof (t.w. 2/12 x 180 = 30 uren) als hij die 30 uren niet meer heeft kunnen opnemen. In dat geval vervalt er dus geen algemeen verlof.

Artikel D.8 Algemeen verlof en ziekte

Hierin is vastgelegd dat de ambtenaar die aannemelijk kan maken dat hij tijdens algemeen verlof ziek was, de uren van algemeen verlof waarin hij ziek was terug krijgt.

Artikel D.9 Algemeen verlof en einde dienstverband

In het eerste lid is de afkoop van algemeen verlof bij ontslag geregeld. Afkoop geldt voor algemeen verlof dat de ambtenaar niet heeft kunnen opnemen. Hoofdregel is dat het verlof vóór de datum van ontslag wordt opgenomen. Kan dat niet om redenen als genoemd in artikel D.7, vierde lid, derde volzin, onderdelen a t/m d (zoals om redenen van dienstbelang en wegens langdurige ziekte) dan kan dit verlof worden afgekocht. Afkoop van algemeen verlof ingeval van overlijden is geregeld in het tweede lid. Maximaal kan worden afgekocht het aantal verlofuren waarop jaarlijks aanspraak bestaat (180 uren of naar rato bij deeltijdarbeid).

Tegenover de uitbetaling van algemeen verlof staat dat de ambtenaar een vergoeding verschuldigd is voor te veel genoten algemeen verlof. Dat is geregeld in het vierde lid.

Artikelen D.10, D.11 en D.12 Kopen, verkopen en sparen van algemeen verlof

Het sparen van verlof is geregeld in artikel D.10. Dat betreft de mogelijkheid daarover bij schriftelijke overeenkomst afspraken te maken. In die overeenkomst zullen de nadere voorwaarden zijn vastgelegd. Daartoe kan de provincie een standaardovereenkomst opstellen. De aaneengesloten verlofperiode moet minimaal 2 maanden zijn en mag niet langer zijn dan 6 maanden.

Artikel D.11 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

In de Wet arbeid en zorg is een wettelijk recht op 16 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof geregeld. De bepaling van artikel D.13 van de CAP (leden 1 t/m 4) is hiermee in overeenstemming.

De Wet arbeid en zorg geeft de vrouwelijke ambtenaar een wettelijk recht op een uitkering gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Die uitkering bedraagt 100% van het (gemaximeerde) dagloon. Artikel D.13 van de CAP geeft daarnaast de vrouwelijke werknemer recht op doorbetaling van de volle bezoldiging gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof. In de tweede volzin van artikel D.13, vijfde lid, van de CAP is een anticumulatiebepaling opgenomen: de uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg wordt in mindering gebracht op de bezoldiging. Als de vrouwelijke ambtenaar tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof geen uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg geniet omdat ze heeft nagelaten die (tijdig) aan te vragen wordt de fictieve uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt voor de toepassing van de rechtspositieregelingen niet gelijkgesteld met verhindering wegens ziekte.

Artikelen D.12, D.13 en D.17 Buitengewoon verlof

In de artikelen D.14 en D.15 is het kortdurend buitengewoon verlof geregeld voor vakbonds- activiteiten en om andere redenen. Het betreft betaald verlof dat wordt verleend tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. In artikel D.14, derde lid, is geregeld dat tijdens het wettelijk adoptie- en pleegzorgverlof op grond van de Wet arbeid en zorg (van ten hoogste 4 aaneengesloten weken) de bezoldiging wordt doorbetaald. Daarop wordt in mindering gebracht de wettelijke uitkering tijdens het adoptie- en pleegverlof (het dagloon met inachtneming van het geldende maximumdagloon). De concrete invulling van het in artikel D.14 geregelde buitengewoon verlof moet het resultaat zijn van een goede werkrelatie tussen de ambtenaar en zijn integraal manager. Artikel D.19 is een kapstokbepaling voor het verlenen van niet met name geregelde gevallen van verlof en kan ook gedeeltelijk betaald of onbetaald verlof betreffen.

Artikel D.14 Non-activiteit

De non-activiteit c.q. het verlof zelf is in de Ambtenarenwet geregeld. In dit artikel worden de gevolgen voor de bezoldiging geregeld.

Artikel D.15 Ouderschapsverlof

Met deze regeling van betaald ouderschapsverlof wordt de combinatie van arbeid en zorg bevorderd. Het ouderschapsverlof houdt in dat de ambtenaar gedurende de eerste 8 levensjaren van zijn kind een individuele aanspraak heeft op deeltijdverlof in een aaneengesloten periode van minimaal 1 maand en maximaal 6 maanden. Voorwaarde is dat de ambtenaar ten minste 1 jaar in dienst is en een dienstverband heeft van mimimaal 14,4 uur gemiddeld per week. Ook de ambtenaar die geen ouder is maar op hetzelfde adres woont als het kind dat hij duurzaam verzorgt en opvoedt (zoals de pleeg-, stief- en adoptieouder) komt in aanmerking voor ouderschapsverlof. Als beide echtgenoten bij de provincie werken hebben zij beiden aanspraak op ouderschapsverlof voor hetzelfde kind.

Tijdens het ouderschapsverlof kan de ambtenaar zijn werktijd maximaal halveren. Het ouderschapsverlof moet minimaal 7,2 uur gemiddeld per week zijn.

Over de verlofuren ontvangt de ambtenaar 75% van de bezoldiging en dus in totaal bij 50% deeltijdverlof 87,5% van de bezoldiging. Voor de schalen 1, 2 en 3 wordt 90%, 85% en 80% van de bezoldiging over de verlofuren doorbetaald.

Het ouderschapsverlof als zodanig kan niet worden geweigerd. Wel kan in het dienstbelang de spreiding van het verlof en de werktijden worden vastgesteld op een andere wijze dan gevraagd, na overleg met de ambtenaar.

De ambtenaar bepaalt zelf de omvang en de duur van het ouderschapsverlof binnen de geldende minima en maxima. De maximale aanspraak is daarmee 6 maanden 50% deeltijdverlof tegen doorbetaling van 75% (90%, 85%, 80%) van de bezoldiging over de verlofuren. Afwijkende vormen zijn mogelijk mits het ouderschapsverlof binnen een jaar is opgenomen. Uitgaande van de maximale aanspraak zijn daarbij de twee uiterste varianten halvering van de periode van ouderschapsverlof in combinatie met een verdubbeling van de omvang van het ouderschapsverlof (dus 3 maanden 100% ouderschapsverlof) en verdubbeling van de periode van ouderschapsverlof in combinatie met een halvering van de omvang van het ouderschapsverlof (dus 12 maanden 25% ouderschapsverlof).

Bij ziekte eindigt het ouderschapsverlof niet, maar vanaf de 11e werkdag vindt doorbetaling plaats op basis van de bezoldiging van vóór het ouderschapsverlof.

Er is een terugbetalingsplicht bij ontslag op aanvraag of wegens aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden. Analoog aan de jurisprudentie inzake het recht op WW zal de ambtenaar die ontslag neemt als gevolg van een onvermijdelijk meeverhuizen met de partner niet aan de terugbetalingsplicht worden gehouden als na die verhuizing heen en weer reizen redelijkerwijs niet meer mogelijk is.

De regeling van betaald ouderschapsverlof is geen belemmering om bestaand beleid voort te zetten ten aanzien van bijvoorbeeld degenen die na ontslag wegens de opvoeding en verzorging van hun kind binnen een bepaalde periode willen herintreden of ten aanzien van onbetaald ouderschapsverlof.

Artikel D.16 Financiering loopbaanonderbreking

Het eerste lid bevat een anticumulatiebepaling ingeval van samenloop van (geheel of gedeeltelijk) betaald verlof en een financiële tegemoetkoming krachtens hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg (loopbaanonderbreking). Daarbij is wel van belang dat de ambtenaar zorgt dat hij voor een dergelijke tegemoetkoming in aanmerking komt. In het tweede lid is daartoe een verplichting opgenomen.

Toelichting bij Hoofdstuk E

Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

Gezondheid en arbeidsomstandigheden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een doeltreffend ziekteverzuimbeleid begint met een goed (preventief) arbeidsomstandighedenbeleid.

De provinciale werkgever is voor het beleid met betrekking tot arbeidsomstandigheden gebonden aan de doelstellingen en verplichtingen, die zijn geformuleerd in de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandighedenbesluit, de Arbeidsomstandighedenregeling en de Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving.

Het Arbeidsomstandighedenbesluit en in mindere mate de Arbeidsomstandighedenregeling bestaan uit een stelsel van regels die op tal van punten globaal van aard zijn. Een aantal van deze globale regels is nader ingevuld via de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving. Deze beleidsregels vormen een uitleg door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De beleidsregels zijn niet bindend. Er wordt echter van uitgegaan, dat de arbeidsomstandighedenwetgeving op een juiste wijze wordt nageleefd, indien de beleidsregels als uitgangspunt voor de praktijk worden genomen.

De arbeidsomstandighedenwetgeving geeft dus op de meeste aspecten van de arbeidsomstandigheden concrete handvatten voor de werkgever en ambtenaren. Omdat het arbeidsomstandighedenbeleid een integraal onderdeel van de bedrijfsvoering behoort te zijn ligt de primaire verantwoordelijkheid hiervoor bij elke provincie afzonderlijk. De Wet op de ondernemingsraden (WOR) legt op dit terrein een belangrijke taak bij de OR. Een aantal zaken wordt echter voor de sector provincies als geheel op uniforme wijze geregeld. Het gaat daarbij om een aantal rechtspositionele voorzieningen, zoals de medische aanstellingskeuring en de verplichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken. Een recht op een arbeidsgezondheidskundig onderzoek hoeft niet meer te worden geregeld omdat dit al afdoende is geregeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Niet alleen via de arbowetgeving maar ook met maatregelen op het terrein van de sociale zekerheid heeft de overheid in de afgelopen decennia een krachtige inspanning geleverd om het ziekteverzuim en het arbeidsongeschiktheidsvolume terug te dringen. Belangrijke wettelijke maatregelen zijn geweest de Wet terugdringing ziekteverzuim, de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheids- regelingen, de Wet premiedifferentiatie en marktwerking (Pemba), de gedeeltelijke afschaffing van de Ziektewet en de Wet verbetering poortwachter. Ook is de uitvoeringsorganisatie sociale zekerheid, mede met het oog op het terugdringen van het beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen, ingrijpend gewijzigd (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen).

Naast een doeltreffend preventief beleid is van belang dat provincies een optimale inspanning leveren om zieke ambtenaren weer snel in het arbeidsproces te laten terugkeren Ook daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de door sociale partners geformuleerde doelstelling om het ziekteverzuim en de instroom in de WAO terug te dringen. Het gaat hier om een gezamenlijke verantwoordelijkheid en een gezamenlijke inspanning van werkgever en werknemer. Daartoe is een evenwichtig stelsel van rechten en plichten voor ambtenaar en werkgever ontwikkeld dat voortvloeit uit wettelijke voorschriften, zoals die bijv zijn neergelegd in de Wet verbetering poortwachter, en uit nadere afspraken tussen partijen in het SPA. Zo zijn in artikel E.7 de reïntegratieverplichtingen van werkgever en (zieke) ambtenaar vastgelegd en is in artikel E.9 geregeld dat de ambtenaar in beginsel niet in de eerste twee jaren van verhindering wegens ziekte om die reden kan worden ontslagen. Sancties voor werkgever en zieke ambtenaar wegens het niet nakomen van de reïntegratie- verplichtingen zijn wettelijk geregeld in de WAO en rechtspositioneel in de CAP (artikel B.11, onderdeel o, juncto artikel E.16) en in een aparte sectorale uitvoeringsregeling. Daarbij gaat het bij de werkgever bijvoorbeeld om een verlenging van de WAO-wachttijd onder handhaving van de doorbetalingsplicht van de (gehele of gedeeltelijke) bezoldiging en het ontslagverbod wegens ziekte ook na genoemde 2 jaar. Sancties voor de ambtenaar zijn onder meer weigering van de WAO-uitkering, stopzetting van de loondoorbetaling en ontslag ook binnen genoemde periode van 2 jaar van verhindering wegens ziekte.

In hoofdstuk E worden drie aspecten geregeld t.a.v gezondheid en arbeidsomstandigheden, t.w.:

  • -

    Preventieve zorg, waaronder begrepen de medische keuringen. De desbetreffende artikelen geven een aanvulling op hetgeen reeds geregeld is in en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet op de medische keuringen en het Protocol Aanstellingskeuringen 1995.

  • -

    Curatieve zorg, die is gericht op terugkeer van de zieke ambtenaar in het arbeidsproces, met naast rechten ook verplichtingen en sancties voor werkgever en werknemer. Een en ander is voor een belangrijk deel nader geregeld in een afzonderlijke sectorale uitvoeringsregeling.

  • -

    De vergoeding van de kosten van medische verzorging.

Artikelgewijze toelichting

Artikel E.1 Algemene bepalingen

Gedeputeerde staten moeten een overeenkomst met een Arbo-dienst sluiten. Het gaat daarbij om de wettelijk voorgeschreven taken op het gebied van de bescherming bij de arbeid.

Ten aanzien van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de verzuimbegeleiding, geeft dit hoofdstuk geen nadere voorschriften. Dit is een aangelegenheid die gedeputeerde staten met instemming van de OR nader dienen te regelen. Daaronder vallen met name de verplichtingen en procedures inzake de ziek- en herstelmeldingen, maar ook bijvoorbeeld de invulling van de taken van de bedrijfsarts en de eventuele afspraken in het kader van de vrijwillige periodieke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken.

Artikel E.2 Keuring bij aanstelling of functiewijziging

De Wet op de medische keuringen en aanvullend het Protocol Aanstellingskeuringen van de KNMG stellen regels ten aanzien van de aanstellingskeuring.

In het kort gezegd is een aanstellingskeuring alleen toegestaan voorzover deze betrekking heeft op een onderzoek naar de medische geschiktheid in verband met de uitoefening van de functie. Het doel van de aanstellingskeuring is om een oordeel te geven over de belastbaarheid van de keurling op het moment van de keuring. Bij de beoordeling zal daarnaast het voorkomen van schade voor de gezondheid, de bescherming van de veiligheid van de keurling, alsmede de veiligheid van derden bij de uitvoering van de betreffende arbeid worden betrokken.

Een medische keuring bij aanstelling of functiewijziging vindt slechts plaats voor functies, die voorkomen op de in overleg met de OR vast te stellen functielijst. Het betreffen dan functies, waarbij een keuring wettelijk is verplicht of waarbij gedeputeerde staten van oordeel zijn dat aan de functie bijzondere eisen van medische geschiktheid moeten worden gesteld. Als basis voor het opstellen van een functielijst kan een risico-inventarisatie dienen.

Zodra de lijst is vastgesteld, dient een vertaling van specifieke functie-eisen in medische termen te worden gemaakt, zodat de medische keuring ook daadwerkelijk en gericht kan plaatsvinden. De Arbo-dienst zal de werkgever daarbij behulpzaam kunnen zijn.

Overeenkomstig het Protocol Aanstellingskeuringen vindt een aanstellingskeuring niet eerder plaats dan nadat alle overige beoordelingen van de geschiktheid hebben plaatsgevonden en de werkgever op grond daarvan voornemens is de sollicitant aan te stellen.

Ingevolge de Wet op de medische keuringen heeft de belanghebbende bij een ongunstige uitslag recht op een herkeuring. Deze herkeuring dient hij bij gedeputeerde staten aan te vragen binnen een week nadat de uitslag aan hem bekend is gemaakt. Conform het Protocol Aanstellingskeuringen komen de kosten van de herkeuring ten laste van de provincie.

Artikel E.3 Verplichte periodieke functiegerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken

De aanstellingskeuring heeft betrekking op een onderzoek naar de medische geschiktheid in verband met de uitoefening van de functie. Het is niet meer dan logisch - en in een aantal gevallen zelfs wettelijk verplicht - dat dit onderzoek in de loop van de uitoefening van de functie met een zekere regelmaat wordt herhaald. Bij dit (vervolg)onderzoek gaat het om de vraag of de gezondheid van de ambtenaar door zijn arbeid ongunstig is beïnvloed of dat de ambtenaar door zijn arbeid een onverantwoord gezondheidsrisico loopt. Een negatieve uitkomst van een dergelijk onderzoek betekent dat maatregelen genomen moeten worden. Deze kunnen betrekking hebben op een verbetering van de arbeidsomstandigheden maar bijvoorbeeld ook op het plaatsen van de ambtenaar in een andere functie.

Artikel E.4 Individueel gerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken

De zieke ambtenaar is verplicht in het kader van zijn herstel en reïntegratie mee te werken aan arbeidsgezondheidskundige onderzoeken. Dit artikel geeft gedeputeerde staten de mogelijkheid om de ambtenaar in een aantal situaties te verplichten mee te werken aan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

Indien gedeputeerde staten naar hun oordeel gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de ambtenaar, zal dit gebaseerd moeten zijn op bepaalde feiten of omstandigheden, zoals het gedrag van de ambtenaar of een medische verklaring.

Indien zij gegronde twijfel hebben aan de volledige geschiktheid van de ambtenaar voor het verrichten van zijn arbeid, kunnen gedeputeerde staten hem aan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek onderwerpen. Met name bij een voornemen tot ongeschiktheidontslag anders dan wegens ziekte (artikel B.11, sub h) zal, bij voldoende grond voor vermoeden van een medische oorzaak, een dergelijk onderzoek moeten worden ingesteld. Als uit het onderzoek naar voren komt dat er medische oorzaken zijn voor de ongeschiktheid is het in het belang van de gezondheid van betrokkene om snel in goed overleg met hem zonder zware procedures te zoeken naar ander werk. Daarbij is onder meer artikel E.7 van toepassing.

Artikel E.5 Medisch advies, hernieuwd onderzoek

Op grond van de artikelen E.3 en E.4 verricht de Arbo-dienst verplichte periodieke functiegerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken en individueel gerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken in het kader van herstel en reïntegratie van de zieke ambtenaar en brengt de Arbo-dienst op basis van het onderzoek een medisch advies uit. In het geval van een negatief advies, dan wel een positief advies onder bepaalde beperkingen kan de ambtenaar een hernieuwd onderzoek vragen. Een hernieuwd onderzoek als bedoeld in artikel E.5 wordt uitgevoerd door een commissie van drie artsen. In een drietal situaties kunnen de ambtenaar en de werkgever (gezamenlijk of apart) een deskundigenoordeel van het UWV vragen. Het betreft:

een oordeel over het bestaan van ongeschiktheid tot werken indien werknemer en werkgever daarover een geschil hebben;

  • -

    een oordeel over de aanwezigheid van passende arbeid die de werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten;

  • -

    een oordeel over de vraag of de werkgever t.a.v. zijn zieke werknemer voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen heeft verricht.

In gevallen dat een deskundigenoordeel van het UWV kan worden gevraagd gelden niet de bepalingen inzake een hernieuwd medisch advies door een commissie van drie artsen.

Artikel E.6 Buitendienststelling

Dit artikel biedt een instrument om de ambtenaar die zich niet ziek heeft gemeld, naar huis te sturen. Indien uit een medisch onderzoek, als bedoeld in de artikelen E.3 en E.4 blijkt, dat de geestelijke of lichamelijke toestand waarin de ambtenaar verkeert een gevaar voor zijn eigen gezondheid of veiligheid of die van derden betekent, kunnen gedeputeerde staten hem buiten dienst stellen.

De ambtenaar hoeft uiteraard niet buiten dienst te worden gesteld, indien hij kan worden belast met andere passende werkzaamheden. In dat geval wordt hij ongeschikt geacht voor het verrichten van zijn eigen werkzaamheden, maar niet om tijdelijk ander passend werk te doen.

Artikel E.7 Reïntegratie van zieke ambtenaren

In dit artikel E.7 zijn de reïntegratieverplichtingen overgenomen van werkgever en werknemer zoals die via de Wet verbetering poortwachter voor de marktsector zijn neergelegd in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek en wat betreft verplichtingen voor de overheidswerknemer in de Wet terugdringing ziekteverzuim. Ter vergroting van de reïntegratiemogelijkheden is geregeld dat de ambtenaar na afloop van de wachttijd van de WAO verplicht is niet alleen passende arbeid, maar ook gangbare arbeid te verrichten waartoe hij in de gelegenheid is gesteld.

Omwille van een succesvol herplaatsingsproces kunnen aanvullende voorzieningen zoals bijscholing noodzakelijk zijn. Van geval tot geval zal worden bezien welke maatregelen dienen te worden getroffen. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij het instrumentarium voor flankerend beleid bij reorganisaties.

In het zesde lid kan worden gedacht aan herbenoeming in dezelfde functie voor minder uren of aan plaatsing bij een ander organisatieonderdeel in dezelfde functie. In het zevende en achtste lid is rekening gehouden met de gedifferentieerde wachttijd voor de WAO sinds de Wet verbetering poortwachter.

Artikel E.8 Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Dit artikel vormt de basis voor de 'Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid' en de Suppletieregeling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Artikel E.9 Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

Artikel E.9 bepaalt dat een ambtenaar kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, kan ontslag op deze grond plaatsvinden als er sprake is van een ononderbroken periode van twee jaar ziekte en herstel niet binnen zes maanden na die termijn is te verwachten. Het ontslag kan alleen worden verleend als het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar gedurende de (gedifferentieerde) wachttijd voor de WAO andere passende arbeid en na afloop van die wachttijd andere passende of gangbare arbeid aan te bieden dan wel indien de ambtenaar heeft geweigerd die arbeid te aanvaarden. Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is in het derde lid bepaald dat afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar gedurende de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte niet mag meetellen bij de berekening van de periode van twee jaar, waarna ontslag kan volgen. Een zwangerschap en een bevalling welke zonder enige complicatie plaatsvindt, is geen ziekte. Derhalve kan afwezigheid tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof rechtens nimmer meetellen in de periode van twee jaar. Ziekte, veroorzaakt door de zwangerschap of de bevalling na het einde van het zwangerschaps- en bevallingsverlof mag wel meetellen bij het berekenen van de periode van twee jaar, waarna ontslag kan worden verleend. Dat geldt ook voor ziekte vóór aanvang van de zwangerschap en voor ziekte tijdens de zwangerschap of het bevallingsverlof, voor zover niet veroorzaakt door de zwangerschap. Bij ziekte, veroorzaakt door de zwangerschap of bevalling wordt gedurende de beschermde periode in feite een lopende periode van twee jaar opgeschort.

De ontslagprocedure in het kader van arbeidsongeschiktheid begint met het in kennis stellen van de ambtenaar. Dat kan niet eerder gebeuren, dan nadat hij achttien maanden onafgebroken ziek is geweest. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld om een arts naar zijn keuze in de procedure te laten deelnemen. De kennisgeving is - anders dan het uiteindelijke ontslagbesluit - geen besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Artikel E.11 IZR-deelnemerschap

Omdat de Ziekenfondswet niet van toepassing is op ambtenaren hebben provincies gezamenlijk (met uitzondering van Limburg en Flevoland) met de vakorganisaties op publiekrechtelijke basis een ziektekostenverzekering voor de provinciale ambtenaren tot stand gebracht, te weten de IZR. Deze ziektekostenverzekering wordt paritair bestuurd door werkgevers en vakorganisaties. De IZR voorziet in een vergoeding van de kosten van geneeskundige verzorging waarvan de lasten via een IZR-premie collectief door werkgevers en ambtenaren worden gedragen. Vanuit de solidariteitsgedachte heeft de IZR- verzekering een verplicht karakter. Alleen kleine deeltijders kunnen op vrijwillige basis aan de IZR deelnemen. Dit artikel geeft aan welke ambtenaar al dan niet verplicht kan deelnemen aan de IZR. De aanspraken en verplichtingen worden verder geregeld in een door het IZR-bestuur vastgestelde verordening.

Deze verordening regelt ook de voortzetting van het IZR-deelnemerschap en de voorwaarden waaronder dat mogelijk is voor gewezen ambtenaren met een (WAO-/werkloosheids/FPU-) uitkering of met een (ABP-)pensioen en voor nabestaanden van de IZR-deelnemer.

Artikel E.12 1%-regeling ziektekosten

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aan de IZR deelnemende (gewezen) ambtenaar, dan wel aan de nabestaande, die in enige periode van twaalf opeenvolgende maanden meer dan 1% van het inkomen heeft besteed aan ziektekosten, het meerdere te vergoeden. In aanmerking worden alleen genomen de naar het oordeel van gedeputeerde staten in redelijkheid gedane uitgaven.

Wat onder inkomen moet worden verstaan, is geregeld in het tweede lid. Relevant is daarbij ook het inkomen van de onder de IZR vallende gezinsleden van de ambtenaar.

Het derde lid bevat een aantal uitzonderingen. Daarover het volgende:

  • -

    Ad c. Een voorbeeld ter verduidelijking. De kosten van kronen (tarief tand-arts en bijbehorende techniekkosten) worden volgens de IZR voor 80% vergoed. Voor de bijbehorende techniekkosten bedraagt de maximale vergoeding 105 euro. Het normbedrag voor deze techniekkosten is hier 131,25 euro (100/80x105). De ambtenaar die voor de techniekkosten 150 euro betaalt krijgt daarvan via de IZR vergoed 105 euro en kan (131,25-105=) 26,25 euro meenemen voor de 1%-regeling.

  • -

    ding via de IZR in aanmerking komen evenmin kunnen worden meegenomen voor de 1%-regeling.

  • -

    Ad e. De hier bedoelde uitgaven worden door de IZR volledig vergoed. Klassenverpleging van ambtenaren onder het door de IZR vastgestelde inkomensniveau wordt voor 95% vergoed. De resterende 5% wordt niet meegenomen via de 1%-regeling.

  • -

    Ad f. Op grond van de in artikel 28 van de Verordening IZR 2000 opgenomen hardheidsclausule kan een tegemoetkoming worden verleend in kosten die niet in het IZR-pakket zitten. Wat daarna nog voor eigen rekening blijft wordt niet meegenomen in de 1%-regeling.

Het vijfde lid biedt de mogelijkheid om in bijzondere gevallen aan de aan de IZR deelnemende (gewezen) ambtenaar, dan wel aan de nabestaande, een bijzondere tegemoetkoming toe te kennen.

Artikel E.13 Bijzondere tegemoetkoming ziektekostenverzekering

Op grond van dit artikel kan aan de ambtenaar die niet kan deelnemen aan de IZR een tegemoetkoming in de premie van een gesloten ziektekostenverzekering worden verleend. Bij vrijwillig afzien van IZR- deelnemerschap kan geen tegemoetkoming worden verleend.

Artikel E.16 Ontslag wegens niet meewerken aan reïntegratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten

De Wet verbetering poortwachter maakt het (via wijziging van artikel 7:670b van het Burgerlijk Wetboek) mogelijk voor de werkgever ook in de periode van 2 jaar na het begin van de ziekte de arbeidsovereenkomst op te zeggen indien de werknemer handelt in strijd met zijn verplichting al het mogelijke te doen om hervatting in eigen of andere arbeid te realiseren. Hiertoe behoort ook het niet meewerken aan het opstellen van het plan van aanpak als bedoeld in de WAO. Het ontslagverbod wordt ook doorbroken indien de werknemer zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan maatregelen en activiteiten die de werkgever dient te verrichten om te bevorderen dat de werknemer wordt gereïntegreerd door arbeid te gaan verrichten in voor hem passende arbeid. De doorwerking van deze maatregel op grond van de Wet verbetering poortwachter is gerealiseerd via de in artikel E.16 opgenomen ontslagbepaling Het betreft hier niet ontslag in verband met arbeidsongeschiktheid (waarvoor artikel E.9 van de CAP geldt) maar ontslag wegens het zonder deugdelijke grond niet meewerken van de ambtenaar aan zijn reïntegratie. Ingevolge artikel E.7, vierde en zevende lid, moet de ambtenaar in het kader van zijn reïntegratie na de (eventueel verlengde) wachttijd voor de WAO niet alleen passende maar ook gangbare arbeid verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen. De sanctiemogelijkheid van ontslag geldt ook ingeval de ambtenaar zonder deugdelijke grond weigert deze gangbare arbeid te verrichten. Ontslag op grond van artikel E.16 moet worden gezien als een ultimum remedium. In principe dienen eerst andere wegen te worden bewandeld (zoals bijvoorbeeld inhouding van de bezoldiging). Alvorens het ontslagbesluit te nemen wordt het UWV (uitvoeringsinsttituut werknemersverzekeringen) een deskundigenoordeel gevraagd op grond van artikel 30, eerste lid, onderdelen f en g van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Het gaat daarin om een oordeel van het UWV over de aanwezigheid van passende arbeid die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten en om een oordeel over de vraag of de werkgever t.a.v. zijn zieke werknemer voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen heeft verricht.

Toelichting bij Hoofdstuk F

1. Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

Algemeen

In dit hoofdstuk is een aantal rechten en plichten van de provinciale ambtenaar, dan wel de rechtspositionele grondslag daarvoor, vastgelegd, voorzover die al niet bij of krachtens de wet, in andere hoofdstukken van de CAP of in of krachtens andere provinciale verordeningen zijn geregeld.

Integriteit

In dit hoofdstuk nemen de voorschriften inzake de integriteit van het provinciaal personeel een belangrijke plaats in. Het handelen van de overheid moet gekenmerkt worden door onkreukbaarheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid. Integriteit van de openbare sector is dan ook van de eerste orde. De integriteit van de ambtelijke organisatie staat of valt met de integriteit van haar bestuurders en ambtenaren. Het vraagstuk van de integriteit staat volop in de belangstelling. Naast fraude, diefstal en corruptie, vormen vooral kwesties als belangenverstrengeling (nevenfuncties) en het uitlekken van informatie actuele thema' s. In artikel F.1 wordt een aantal voorschriften gegeven die de integriteit van de ambtenaar moeten waarborgen. Ook het Wetboek van Strafrecht kent een aantal van dergelijke bepalingen. De voorschriften in artikel F.1 vormen hierop gedeeltelijk een aanvulling; voor een ander deel een herhaling. Dit laatste is nodig om de werkgever instrumenten te verschaffen om zelf rechtspositionele maatregelen te treffen, naast een eventuele veroordeling door de strafrechter. Het vraagstuk van de integriteit behelst meer dan rechtspositionele maatregelen alleen. Het gaat ook om organisatorische maatregelen, gedragsregels en cultuurbeïnvloeding die het ethisch handelen moeten garanderen. Daarbij moet een krachtig preventief beleid worden gevoerd. Te denken valt aan de volgende maatregelen:

  • -

    het doorlichten van de organisatie naar kwetsbare organisatieonderdelen en kwetsbare functies;

  • -

    het veiligstellen van de integriteit van de organisatie door middel van functiescheiding, functieroulatie en controle;

  • -

    het systematisch bewaken van de instroom van nieuw personeel door middel van extra waarborgen bij werving en selectie e.d.;

  • -

    het opstellen van gedragsregels voor ambtenaren en regels voor de omgang met burgers;

  • -

    het levend houden van gedragsregels in jaargesprekken en regelmatige agendering van integriteit in vergaderingen van het management;

  • -

    het treffen van maatregelen, zoals overplaatsing en disciplinaire bestraffing in geval van ontoelaatbaar handelen;

Het is van belang deze - en wellicht nog andere - maatregelen in hun onderlinge samenhang te bezien. Afhankelijk van de bestaande situatie zal het nodig zijn andere accenten te leggen of bestaande instrumenten aan te scherpen. De mate van corruptie- en fraudegevoeligheid van werkzaamheden hangt direct samen met de omgeving waarin die werkzaamheden worden uitgevoerd. Daarom is het voeren van preventief beleid maatwerk.

Het bewaken van de integriteit behoort tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, management en ambtenaren in de afzonderlijke provincies. De provincies voeren hiertoe in overleg met de OR een gericht preventief P&O-beleid. Nadere rechtspositionele voorzieningen worden in overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel in het Georganiseerd Overleg getroffen.

Scholing

Een belangrijk instrument van personeelsbeleid betreft de scholing van provinciale ambtenaren. Scholing is onontbeerlijk ter behoud en verbetering van de kwaliteit van het ambtelijk apparaat en daarmee van de dienstverlening. Scholing is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en ambtenaar. Enerzijds moet de ambtenaar ruimte worden geboden via scholing aan verbetering van zijn arbeidsmarktpositie te werken, anderzijds moet scholing erop gericht zijn te kunnen blijven functioneren in de arbeidsorganisatie. Een effectief scholingsbeleid vraagt om een planmatige aanpak, door ontwikkeling van actiegerichte opleidingsplannen waarin taakstellingen kunnen worden vastgelegd voor de toekomstige scholing van de verschillende groepen ambtenaren. Het rechtspositionele kader is geregeld in de artikelen F.9 en F.10

2. Artikelgewijze toelichting

Artikel F.1 Integriteit

De leden 1, 2 en 3 regelen de gedragswijze bij het verrichten van nevenfuncties. Artikel 125, lid 2 van de Ambtenarenwet verplicht tot het opnemen van deze bepalingen in de rechtspositieregelingen. De ambtenaar dient zich er zelf van te vergewissen of de nevenwerkzaamheden de belangen van de dienst kunnen raken en, zo ja, daarvan melding te doen. Bij het vervullen van de nevenfunctie hoeft het niet te gaan om werkzaamheden tegen beloning. Ook is niet van belang of de werkzaamheden al dan niet in diensttijd worden verricht. In beginsel kan elke nevenfunctie strijd met het dienstbelang opleveren.

Lid 4 verbiedt het deelnemen aan aannemingen of leveringen ten behoeve van de provincie. De gebezigde toevoeging 'middellijk of onmiddellijk' verruimt het verbod tot aannemingen en leveringen door middel van rechtspersonen waar de ambtenaar deel van uitmaakt.

Lid 5 verbiedt het verzoeken tot of aannemen van elke vorm van bevoordeling. Strikt genomen valt hieronder ook de ballpoint, agenda of kalender. De maatschappelijke realiteit is echter anders. In het algemeen worden dergelijke niet te kostbare attenties acceptabel geacht omdat er geen sprake zal zijn van een de ambtenaar beïnvloedende werking. Voorwaarde is wel dat hierover volstrekte openheid wordt betracht. Te denken valt aan een meldingsplicht ingeval een dergelijke attentie wordt aanvaard.

Lid 6 bevat een strikt geformuleerd verbod, waarbij men evenmin de ogen moet sluiten voor de realiteit. De ambtenaar zal ongetwijfeld wel eens een privé-gesprek via de diensttelefoon voeren of een privé-brief aan de bode ter bestelling bij de post meegeven. De grens tussen toelaatbaar en ontoelaatbaar handelen is hierbij echter niet goed aan te geven. Dit is immers sterk afhankelijk van het gebruikelijke normpatroon ter plaatse en de concrete situatie. Misbruik maken van bevoegdheden of van provinciale eigendommen is in ieder geval niet toelaatbaar.

Lid 7 biedt de mogelijkheid nadere regels te stellen. Te denken valt aan richtlijnen voor het aanvaarden van geschenken of kleine attenties, een gedragscode voor de omgang met zakelijke relaties en dergelijke. In de praktijk bestaan dit soort richtlijnen ook nu al.

Er kunnen ook voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot het afleggen van een eed of belofte.

Lid 8 werkt de verplichting van de Ambtenarenwet uit, dat provincies een procedure moeten vaststellen hoe om te gaan met meldingen door ambtenaren van mogelijke misstanden en de bescherming te regelen van ambtenaren die melden volgens deze procedure. Dit lid legt de verantwoordelijkheid om dit te regelen bij gedeputeerde staten.

Artikel F.3 Schadevergoeding

Analoog aan de bepaling ter zake in het Burgerlijk Wetboek is in het eerste lid een bepaling opgenomen over de aansprakelijkheid van de ambtenaar voor schade aan de werkgever of derden. De ambtenaar is niet aansprakelijk tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. De werkgever dient opzet en bewuste roekeloosheid te bewijzen. Volgens de laatste volzin van het eerste lid is het mogelijk dat uit de omstandigheden van het geval een andere uitkomst voortvloeit dan volgens de hoofdregel. Hierbij kunnen een rol spelen de aard van de opgedragen werkzaamheden, de beloning en de aard en duur van het dienstverband. Bij schade aan derden gaat het om door de ambtenaar toegebrachte schade waarvoor de werkgever aansprakelijk is en regres kan plegen op de ambtenaar.

De ambtenaar die buiten zijn schuld of nalatigheid ten gevolge van het uitoefenen van zijn functie schade lijdt aan hem toebehorende kleding of uitrusting heeft recht op schadevergoeding. Schade aan een hem toebehorende auto, motor- of bromfiets is hiervan uitgezonderd. Bij vergoeding van materiële schade kan het bedrag worden afgestemd op de restwaarde van het goed. De ambtenaar behoeft geen ongerechtvaardigd voordeel te genieten. Een dergelijk voordeel kan ontstaan wanneer als schadevergoeding de nieuwprijs van een goed wordt betaald, terwijl dat goed die waarde op het tijdstip van de schade niet meer bezat.

Schade aan een motorvoertuig, dat wordt ingezet voor dienstreizen wordt als regel niet vergoed, omdat in de kilometervergoeding een bedrag is opgenomen voor all-risk verzekering. Volgens de jurisprudentie zal bij incidenteel gebruik van de eigen auto de kilometervergoeding echter niet afdoende zijn en is de werkgever in dat geval gehouden eventuele schade voor zijn rekening te nemen. In artikel F.3, derde lid, is de grens van incidenteel gebruik gelegd bij 10.000 dienstkilometers. Uitsluiting van aansprakelijkheid in die situatie is in beginsel mogelijk. Dat kan evenwel alleen als dienstreizen met de eigen auto niet in opdracht van de werkgever, maar slechts met diens toestemming worden gemaakt. Dienstopdrachten voor het gebruik van de eigen auto zijn echter in de provincie niet uitgesloten.

Artikel F.4 Kostenvergoedingen

In artikel F.4 is de basis voor een door gedeputeerde staten vast te stellen reis- en verblijfkostenregeling voor dienstreizen en een verplaatsingskostenregeling. Ten aanzien van deze beide regelingen is bepaald dat deze in overeenstemming moeten zijn met de afspraken die daarover in het SPA zijn gemaakt. Ten aanzien van andere onkosten, bijvoorbeeld dienstkleding en telefoonkosten, kunnen gedeputeerde staten ook nadere regels stellen.

Artikel F.5 Woonplaats

In hoeverre kan een ambtenaar worden verplicht om dichtbij het werk te wonen? In het algemeen kan niet worden gesteld dat dit noodzakelijk is voor het goed functioneren van de openbare dienst. Een noodzaak tot het opleggen van de woonverplichting doet zich echter wel voor wanneer de ambtenaar zich in verband met de aard van zijn functie binnen korte tijd van zijn woning naar de plaats waar hij zijn werkzaamheden dient te verrichten, moet kunnen verplaatsen.

Voorts kan van die noodzaak worden gesproken indien de ambtenaar op zodanige afstand van de plaats van tewerkstelling woont, dat niet is verzekerd dat hij bij dagelijks heen en weer reizen tijdig op zijn werk aanwezig is of dat het dagelijks heen en weer reizen een zodanige belasting vormt, dat daardoor een goede vervulling van de functie wordt belemmerd. In die gevallen kan de ambtenaar worden verplicht in of nabij de standplaats te gaan of te blijven wonen.

Artikel F.6 Dienstwoning

De ambtenaar kan worden verplicht een dienstwoning te betrekken. Wanneer zo'n verplichting is opgelegd en de dienstwoning is betrokken, is de onderliggende rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de provincie ter zake van de woning niet die van huurder en verhuurder. De ambtenaar voldoet immers aan een wettelijke verplichting. Van een dienstwoning is eerst sprake indien er een onlosmakelijk verband bestaat tussen de functie van de ambtenaar en de bewoning; met andere woorden als het voor een goede vervulling van de functie noodzakelijk is dat de ambtenaar in een bepaald huis woont. Benoeming in een andere provinciale functie, ontslag of overlijden betekent dat de dienstwoning moet worden verlaten. Als regel wordt betrokkene (of diens nagelaten betrekkingen) hiertoe ten minste drie maanden de tijd gegeven.

Artikel F.7 Jaargesprekken

Dit artikel bevat de basisbepaling op grond waarvan gedeputeerde staten verplicht zijn algemeen verbindende voorschriften vast te stellen met inachtneming van SPA-afspraken over jaargesprekken.

Artikel F.8 Aanzuivering tekort

Ten aanzien van schadevergoeding is een bijzondere regeling getroffen voor de rekenplichtige ambtenaar. Uitgangspunt van de regeling is dat de rekenplichtige ambtenaar in beginsel verplicht is een tekort aan te zuiveren. Vervolgens wordt de betrokken ambtenaar van deze verplichting geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren. Tijdens ziekte of wettige afwezigheid is de rekenplichtige ambtenaar ontheven van zijn verantwoordelijkheid.

Artikel F.9 Verplichte opleiding:

Artikel F.9 biedt de grondslag om een ambtenaar te verplichten een opleiding te volgen die in het belang van de dienst noodzakelijk is. Daarbij gaat het in de regel om opleidingen die voor de huidige functie vereist zijn. Ook niet op de huidige functie gerichte opleidingen kunnen in het belang van de dienst noodzakelijk zijn en de ambtenaar worden opgedragen. Te denken valt aan een opleiding die nodig is om een andere (passende) functie die de ambtenaar is opgedragen in het kader van bijvoorbeeld een reorganisatie of de algemene dienst, naar behoren te kunnen vervullen. De kosten komen voor rekening van de provincie.

Artikel F.10 Opleiding en ontwikkeling

Artikel F.10 bevat een rechtspositionele regeling met betrekking tot (vrijwillige) scholing in het kader van de loopbaanontwikkeling. De regeling sluit nauw aan bij het systeem van jaargesprekken en past bij het uitgangspunt dat scholing onderdeel is van het loopbaan- en mobiliteitsbeleid. In de CAO provincies 2002/2003 zijn daarover afspraken gemaakt. Op hoofdlijnen gaat het om het volgende systeem.

  • -

    Met de OR wordt jaarlijks op basis van het algemene opleidingsbeleid van de provincie een algemeen opleidingsplan voor (delen van) het personeel afgesproken waarin onder meer doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden zijn vastgelegd.

  • -

    In het planningsgesprek worden, in ieder geval eens per drie jaar, loopbaanafspraken gemaakt die worden neergelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan.

  • -

    Voor scholing die past binnen het algemene opleidingsplan zijn er voorzieningen in tijd en geld met als uitgangspunt dat de werkgever de kosten volledig vergoedt en de werknemer binnen redelijke grenzen eigen tijd inzet. Ten opzichte van de oude studiefaciliteitenregeling is dat een substantiële verbetering van de financiële voorzieningen in ruil voor minder verloffaciliteiten ten laste van de werkgever.

  • -

    Er kunnen ook afspraken worden gemaakt over tempo en intensiteit van de studieactiviteiten, terugbetalingsplicht e.d.

Opleiding en ontwikkeling zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ambtenaar en de leidinggevende. Essentieel is daarom dat hierover in goed overleg tussen hen afspraken worden gemaakt en dat die worden ingepast in het geheel van afspraken die in het jaarlijkse planningsgesprek worden gemaakt. Het initiatief tot het maken van afspraken kan uitgaan van zowel de leidinggevende als de ambtenaar. De regeling biedt de leidinggevende en de ambtenaar ruimte om afspraken te maken die optimaal zijn toegesneden op de wensen en behoeften van het individuele geval. Rechten en plichten over en weer worden zoveel mogelijk in goed overleg tussen leidinggevende en ambtenaar bepaald en zijn dus niet tot in detail vastgelegd in de regeling. Uiteraard moeten de afspraken liggen binnen het kader van het algemene opleidingsplan dat met de OR is overeengekomen Is dat het geval dan kunnen de kosten van de afgesproken opleiding volledig worden vergoed. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een voltijder en een deeltijder. Er is geen sprake van een open eindregeling. Opleidingen worden immers alleen vergoed als daarvoor geld beschikbaar is binnen het voor het algemene opleidingsplan beschikbare budget.

De opleiding geschiedt zoveel mogelijk in eigen tijd. Van de ambtenaar mag immers worden verwacht dat hij eigen tijd investeert in de ontwikkeling van zijn loopbaan. De ambtenaar en zijn leidinggevende maken afspraken over eventueel noodzakelijke aanpassing van de werktijden, inzet van algemeen verlof en/of roostervrije tijd e.d. Daarmee wordt geregeld dat het volgen van de opleiding niet ten koste gaat van het werk en dat de continuïteit van de werkzaamheden dus geen reden is om een opleiding te weigeren. Onder omstandigheden kan ook de werkgever tijd beschikbaar stellen in de vorm van verlof met behoud van bezoldiging. Daartoe kan aanleiding zijn vanwege de zwaarte van de opleiding of op grond van persoonlijke omstandigheden. De afspraken worden vastgelegd in het persoonlijk ontwikkelingsplan. Er kunnen ook afspraken worden gemaakt over andere vormen van medewerking van de werkgever, bijv. over inzet in een bepaald project dat een directe relatie heeft met de opleiding en beschikbaarstelling van technische hulpmiddelen.

In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden vastgelegd de afspraken over de concrete keuze van de opleiding, het instituut waar de opleiding zal worden gevolgd, de voorwaarden waaronder de opleiding of andere activiteiten worden uitgevoerd, wat de consequenties zijn van bijv. voortijdige beëindiging of onderbreking, verandering van functie of ontslag.

Artikel F.11 Bescherming vakbondskaderleden

Het betreft een bescherming analoog aan die welke in de WOR is geregeld voor leden van de OR en ambtenaren die op een kandidatenlijst voor de OR staan of hebben gestaan.

Artikel F.12 Spaarloonregeling

In dit artikel is de basis gelegd voor het vaststellen van een spaarloonregeling door gedeputeerde staten. Het verdient aanbeveling de tekst van die regeling ter goedkeuring voor te leggen aan de belastingdienst om er zeker van te zijn dat voldaan wordt aan de fiscale normen.

Artikel F13 Kinderopvang

Dit artikel geeft de rechtspositionele basis voor kinderopvangvoorzieningen ten behoeve van de provinciale ambtenaren. Op grond van deze bepaling zullen gedeputeerde staten een regeling inzake kinderopvangvoorzieningen moeten vaststellen. Een belangrijk deel van die regeling is inhoudelijk al in het SPA overeengekomen en vastgelegd in een sectoraal kader. Daarin is onder meer bepaald, dat er voorzieningen zijn ten aanzien van kinderdagverblijf voor kinderen in de leeftijd tot de basisschool, buitenschoolse opvang in de periode van de basisschool en gastouderopvang in de leeftijd van nul tot het einde van de basisschooltijd.

De uitwerking van het sectoraal kader voor de kinderopvang in een concrete regeling vindt plaats in overleg met de ondernemingsraad. De ondernemingsraad krijgt hiermee een bovenwettelijke bevoegdheid. Voorzover een en ander niet al inhoudelijk is geregeld in het sectoraal kader behoeft de regeling instemming van de ondernemingsraad. Ingevolge artikel 32, vierde lid, van de WOR gelden daarbij de bepalingen van artikel 27, vierde tot en met zesde lid, van de WOR die betrekking hebben op geschillen over de toepassing van het instemmingsrecht.

Artikel F14 Individuele keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden

Artikel F.14 is de basisbepaling voor IKAP. Het bevat het geclausuleerde recht om bepaalde arbeidsvoorwaarden (de bronnen) onder voorwaarden voor bepaalde andere arbeidsvoorwaarden (de doelen) aan te wenden. De bronnen en doelen zijn limitatief opgesomd in het tweede en derde lid. Het eerste lid verplicht gedeputeerde staten algemeen verbindende voorschriften inzake IKAP vast te stellen. Die zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling individuele keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden provincies (Uitvoeringsregeling IKAP). Aan IKAP kunnen zowel provinciale ambtenaren als (via artikel H.7, eerste lid, van de CAP) provinciale arbeidscontractanten deelnemen. Als zij geen dienstverband voor onbepaalde tijd hebben is voorwaarde dat de resterende looptijd van het dienstverband ten minste 12 maanden bedraagt. Zulks te rekenen vanaf het tijdstip waarop de gemaakte keuzes ingevolge IKAP ingaan (derhalve als regel 1 januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft). De keuzes kunnen als gevolg hiervan steeds worden gemaakt voor het hele betreffende kalenderjaar.

Toelichting bij Hoofdstuk G

1. Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

Het hoofdstuk disciplinaire maatregelen is gebaseerd op artikel 125 van de Ambtenarenwet, waarin aan het bevoegde bestuursorgaan van de provincies de verplichting wordt opgelegd voorschriften vast te stellen omtrent onder meer disciplinaire straffen. Het disciplinaire strafrecht levert het bestuursorgaan de middelen om de normen die binnen de organisatie gelden te handhaven. Dit in tegenstelling tot het commune strafrecht dat tot doel heeft algemene door de overheid gestelde normen te handhaven. De ambtsdelicten worden genoemd in de artikelen 355 e.v. en 462 e.v. van het Wetboek van Strafrecht. Bij de besluitvorming inzake het opleggen van disciplinaire straffen dient de volgende procedure gevolgd te worden:In de eerste plaats moet worden vastgesteld of er sprake is van plichtsverzuim. Zijn de feiten juist en leveren de feiten ook plichtsverzuim op? Met andere woorden: is de ambtenaar een hem opgelegde verplichting niet nagekomen of heeft hij enig voorschrift overtreden of heeft hij zich niet als een goed werknemer gedragen. Voor het vaststellen van de feiten kan een min of meer uitvoerig onderzoek noodzakelijk zijn. Als in dat onderzoek feiten aan het licht treden in schriftelijke verklaringen of andere stukken, dient de betrokkene zijn visie daarop te kunnen geven alvorens die feiten al dan niet als vaststaand kunnen worden aangemerkt. De gelegenheid die betrokkene op dit moment krijgt moet niet worden verward met de gelegenheid die hem later wordt geboden om zich te verantwoorden voor het voornemen tot strafoplegging. Ten aanzien van het bewijs geldt in het ambtenarenrecht, anders dan in het strafrecht, dat niet noodzakelijk is dat een feit wettig en overtuigend moet zijn bewezen, maar dat het feitelijk juist moet zijn. Dat wil zeggen het feit moet voor het besluit voldoende feitelijke grondslag bieden. Voorschriften kunnen zijn vervat in instructies en reglementen. Voorschriften zijn ook gegeven in hoofdstuk F Overige rechten en plichten. Ook privé-gedragingen van de ambtenaar kunnen plichtsverzuim opleveren als daardoor de dienst of het ambtenarenkorps in het algemeen in opspraak komt. In de jurisprudentie zijn diverse voorbeelden te vinden van situaties waarin de betrouwbaarheid van de betrokken ambtenaar in het geding is en daardoor de integriteit van het ambtelijk apparaat. In de tenlastelegging komt tot uitdrukking wat er is gebeurd en waarom dat is aan te merken als plichtsverzuim. Zoals ook in het commune strafrecht geldt in het disciplinaire strafrecht het uitgangspunt dat bij afwezigheid van schuld geen straf kan worden opgelegd. Een disciplinaire straf kan derhalve pas worden opgelegd indien het plichtsverzuim de ambtenaar kan worden toegerekend, anders gezegd indien het hem verwijtbaar is. De verwijtbaarheid kan ontbreken in geval van overmacht of in het geval van het opvolgen van een al dan niet onbevoegd gegeven dienstopdracht. Verwijtbaarheid kan ook ontbreken indien het plichtsverzuim niet het gevolg is van boze opzet van de ambtenaar, maar van diens onbekwaamheid of ongeschiktheid. Die onbekwaamheid of ongeschiktheid kan leiden tot ongevraagd ontslag anders dan bij wijze van straf. Ook van belang is of de ambtenaar de norm, die hij heeft overtreden kende of ermee op de hoogte had kunnen zijn; met andere woorden: de ambtenaar moest weten of had moeten weten dat hij de norm heeft overtreden. Als is vastgesteld dat de bevoegdheid bestaat een disciplinaire straf op te leggen is de volgende vraag of ook van deze bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Het antwoord op die vraag kan ontkennend zijn bijvoorbeeld als de betrokken ambtenaar in verband met het gebeurde in fysiek of psychisch opzicht al zwaar getroffen is. Als tenslotte van de bevoegdheid tot bestraffing in redelijkheid ook gebruik mag worden gemaakt dient de zwaarte van de straf te worden bepaald; de straf dient evenredig te zijn aan de ernst van het plichtsverzuim. De mogelijkheid bestaat om meer dan één straf tegelijkertijd op te leggen. Het systeem van disciplinaire maatregelen is een gesloten systeem, d.w.z. dat alleen één of meerdere straffen kunnen worden opgelegd, die voorkomen in de limitatieve opsomming van artikel G.4.

Het ne bis in idem beginsel is niet van toepassing op de situatie, waarin een ambtenaar in een strafrechtelijk proces is veroordeeld of is vrijgesproken, ten opzichte van het daarnaast opleggen van een disciplinaire straf. Ook al wordt dit door de betreffende ambtenaar ervaren als tweemaal straffen, toepassing van een disciplinaire straf naast een strafrechtelijke veroordeling is toegestaan.

De straf mag niet worden opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich mondeling of schriftelijk te verantwoorden (artikel 4:8 Awb).

Daartoe moet aan betrokkene het voornemen tot strafoplegging worden medegedeeld. De vraag is in dit verband of bij het kenbaar maken van het voornemen tot strafoplegging ook al mededeling moet worden gedaan van de voorgenomen strafmaat. Naar de opvatting van de Centrale Raad van Beroep behoeft dat niet. Juist de verantwoording zal van invloed moeten zijn op de nader te bepalen strafmaat.

De verantwoording vindt plaats ten overstaan van gedeputeerde staten. Door mandatering kan worden gerealiseerd dat de verantwoording voor de voorgenomen strafoplegging kan plaatsvinden ten overstaan van bijvoorbeeld het betrokken diensthoofd. Bij de verantwoording kan betrokkene zich laten bijstaan door een raadsman (artikel 2:1 Awb). Het is aan te bevelen bij de mededeling van de voorgenomen strafoplegging alle relevante stukken mee te sturen.

Indien de verantwoording mondeling plaatsvindt, verdient het aanbeveling binnen korte tijd een verslag te maken. Dit verslag dient kort zakelijk weer te geven hetgeen door betrokkene en het bevoegde gezag naar voren is gebracht. Aan zowel betrokkene als aan het bevoegde gezag zal worden gevraagd in te stemmen met de tekst van het verslag. Door ondertekening wordt aangegeven dat de tekst van het verslag een juiste weergave is van hetgeen besproken is.

Als de betrokken ambtenaar ondertekening weigert zal hem naar de reden daarvan gevraagd moeten worden; voor zover dit voor het bevoegde gezag geen reden is de inhoud van het verslag te wijzigen, is het raadzaam hiervan melding te maken in het verslag.

2. Artikelgewijze toelichting

Artikel G.1 Maatregelen van orde

In het belang van de dienst kunnen ordemaatregelen worden getroffen. De ambtenaar zal zich daaraan moeten houden. Het belang van de dienst kan ook meebrengen dat de ambtenaar de toegang tot de werkplek of het werk c.q. het verblijf aldaar wordt ontzegd. Bij weigering van toegang tot c.q. verblijf op het werk of de werkplek op grond van dit artikel is geen inhouding op de bezoldiging mogelijk.

Artikel G.2 Schorsing

In dit artikel is de schorsing als ordemaatregel geregeld. De schorsing geschiedt via een schriftelijke beschikking. Naast specifieke schorsingsmogelijkheden bij strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf, bij voornemen tot of oplegging van onvoorwaardelijk strafontslag en bij inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis (eerste lid onderdelen a, b en c) bestaat er behoefte aan een meer algemene schorsingsgrond zoals de civiele werkgever die ook kent. Die is opgenomen in het eerste lid, onderdeel d. Hier geldt niet verwijtbaarheid als voorwaarde. Inhouding van bezoldiging tijdens de schorsing (zie het tweede lid) is hier dan ook niet geoorloofd. De jurisprudentie leert dat de meer open schorsingsgrond in het dienstbelang geen blanco cheque inhoudt om te schorsen. Dat vloeit voort uit de Awb en de bepaling inzake goed werkgeverschap. Schorsing in het dienstbelang zal aan de orde kunnen zijn bij conflictsituaties die hebben geleid tot een onwerkbare situatie.. Daarbij weegt mee de bijdrage van betrokkene aan het ontstaan van die onwerkbare situatie. Ook zal schorsing in het dienstbelang aan de orde kunnen zijn in een situatie waarin het vermoeden is gerezen van ernstig plichtsverzuim. Schorsing op grond van het eerste lid, onderdeel b, is op dat moment nog niet mogelijk.

Is in de gevallen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a, b en c, bezoldiging ingehouden dan kan deze later eventueel alsnog worden uitbetaald. Dat zal spelen als er geen strafrechtelijke veroordeling of onvoorwaardelijk strafontslag volgt.

Artikel G.4 Disciplinaire straffen

De in dit artikel genoemde straffen betreffen een limitatieve opsomming en lopen op in zwaarte:

  • -

    schriftelijke berisping Deze straf, de lichtste, zal vaak bedoeld zijn als een waarschuwing dat tegen een volgend plichtsverzuim van dezelfde aard met een zwaardere straf zal worden opgetreden. Is later in het gedrag van de ambtenaar toch aanleiding gevonden hem een zwaardere straf op te leggen dan zal het bij de evenredigheidstoetsing een rol spelen dat hij terzake reeds een waarschuwing in de vorm van een berisping had gekregen.

  • -

    vermindering van het algemeen verlof met ten hoogste 1/3 van het aantal uren, waarop in het desbetreffende jaar aanspraak bestaat Men kan zich voorstellen dat deze straf, die de ambtenaar treft in de besteding van zijn vrije tijd, wordt opgelegd als het plichtsverzuim van de ambtenaar daarin heeft bestaan dat hij bij herhaling op onregelmatige wijze heeft verzuimd dienst te doen.

  • -

    geldboete tot ten hoogste 10% van het bedrag van het salaris per jaar Deze financiële straf ligt voor de hand als de openbare dienst door het plichtsverzuim op geld waardeerbare schade heeft geleden.

  • -

    strafverplaatsing

    Deze straf houdt in de benoeming in een andere functie, waarbij niet dezelfde waarborgen gelden als bij benoeming in een andere passende functie in het belang van de dienst, zoals geregeld in artikel B.7.

  • -

    ontslag

    In dit geval is sprake van verwijtbare werkloosheid als gevolg waarvan geen recht op WW of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering bestaat.

Bij het opleggen van de straf moet sprake zijn van evenredigheid tussen de opgelegde straf en het plichtsverzuim; daarbij zijn onder meer de volgende factoren van belang:

  • -

    de ernst van de gedraging;

  • -

    de omstandigheden waaronder de misdraging plaatsvond of die daarmee in verband staan;

  • -

    het gedrag of de houding van de superieuren van de ambtenaar;

  • -

    het gedrag van de ambtenaar bij het voorafgaande onderzoek of tijdens de verantwoording;

  • -

    de persoon van de ambtenaar en de met hem verband houdende omstandigheden;

  • -

    de leeftijd van de ambtenaar;

  • -

    de duur van het dienstverband;

  • -

    de functie die de ambtenaar uitoefent;

  • -

    eventueel eerder gegeven waarschuwingen;

  • -

    de huiselijke omstandigheden van de ambtenaar;

  • -

    de verplichtingen die de ambtenaar mogen worden opgelegd;

  • -

    de mate waarin de ambtenaar van zijn verantwoordelijkheidsgevoel blijk geeft;

  • -

    eventueel aanwezige ziekelijke storing van de geestvermogens van de ambtenaar;

  • -

    het al dan niet eerder opgelegd zijn van disciplinaire straffen;

  • -

    de gevolgen van de genomen strafmaatregel voor de ambtenaar.

De strafoplegging geschiedt via een schriftelijke beschikking.

Artikel G.5 Tenuitvoerlegging

De opgelegde straffen kunnen onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd, tenzij wordt aangegeven dat de bereidheid bestaat de behandeling van eventueel bezwaar of, nog verdergaand, beroep af te wachten. Bezwaar en beroep hebben op basis van de Awb geen opschortende werking.

Toelichting bij Hoofdstuk H

1. Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

In dit hoofdstuk is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden indienstneming van personen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan plaatsvinden. De regeling in dit hoofdstuk vloeit voort uit artikel 134 van de Ambtenarenwet dat voorschrijft dat bestuursorganen van overheden (zoals provincies) hieromtrent bepalingen moeten vaststellen.

De regeling van hoofdstuk H voorziet slechts in een beperkt aantal gevallen in de mogelijkheid om met personen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht te sluiten. De eenzijdige publiekrechtelijke aanstelling als ambtenaar is namelijk de regel, de arbeidsovereenkomst de uitzondering.

De bijzondere positie van de ambtenaar is in de loop van de jaren sterk afgenomen doordat steeds meer wettelijke voorzieningen voor werknemers in de marktsector ook voor ambtenaren zijn gaan gelden. Te noemen zijn hier onder andere de WOR, de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet, de pensioenwetgeving en de wettelijke werknemersverzekeringen. Wat betreft de wettelijke werknemersverzekeringen is een belangrijk onderscheid nog te vinden op het terrein van de ziektekostenvoorziening: arbeidscontractanten (ook die bij de overheid) met een inkomen beneden de loongrens vallen in beginsel onder de Ziekenfondswet, maar ambtenaren nooit. Bij de provincies heeft dit formele onderscheid betekenis voor hen die geen IZR-deelnemer zijn (zie hoofdstuk E ). Ingeval de IZR niet van toepassing is, omdat betrokkene voor ten hoogste 6 maanden werkt of omdat hij geen deelnemer is in de pensioenregeling van het ABP (zoals bij indienstneming in het kader van een werkgelegenheidsproject in de zin van artikel H.2, onderdeel c) valt de provinciale arbeidscontractant - in tegenstelling tot de provinciale ambtenaar - onder de Ziekenfondswet (bij een inkomen onder de loongrens).

De belangrijkste groepen personen die op grond van hoofdstuk H op arbeidsovereenkomst in dienst genomen kunnen worden zijn personen die om eerdergenoemde redenen geen IZR-deelnemer kunnen worden en als ambtenaar niet onder de Ziekenfondswet zouden vallen. Concreet gaat het om de groepen, bedoeld in artikel H.2, onderdelen a (tijdelijke aanpassing personeelsbestand aan een wisselende behoefte), b (de tijdelijke arbeids/leerovereenkomst), c (werkgelegenheidsprojecten) en e (restcategorie, die bij een ambtelijke aanstelling wat betreft de ziektekostenvoorziening tussen wal en schip zou geraken). Naast deze gevallen is indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht ook mogelijk voor een kleine, bijzondere groep werknemers, te weten de oproepkrachten. Maatwerkafspraken die juist met deze categorie personeel veelal nodig zullen zijn kunnen zodoende contractueel in de arbeidsovereenkomst worden vastgelegd. Daarnaast zullen hierdoor de juist voor oproepkrachten van belang zijnde bepalingen in het Burgerlijk Wetboek die voortvloeien uit de Wet flexibiliteit en zekerheid integraal van toepassing zijn (zie ook de toelichting op artikel H.9).

2. Artikelgewijze toelichting

Artikel H.1 Definities

Artikel H.1 bevat, in aanvulling op die in artikel A.1, een beperkt aantal alleen voor hoofdstuk H relevante definities. In het tweede lid worden gedeputeerde staten aangewezen als de werkgever in de zin van dit hoofdstuk en van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel H.2 Gronden voor indienstneming op arbeidsovereenkomst

Hierop is hierboven al uitvoerig ingegaan. Dit artikel bevat een beperkt, limitatief opgesomd, aantal gronden voor een dienstverband op arbeidsovereenkomst. Buiten de hier genoemde gevallen kan indienstneming slechts op basis van een ambtelijke aanstelling plaatsvinden.

Artikel H.4 Duur arbeidsovereenkomst

De beperking van de maximale duur van de arbeidsovereenkomst tot 6 maanden in de gevallen, genoemd in artikel H.2, onderdelen a en b (tijdelijke aanpassing van het personeelsbestand aan een wisselende behoefte en de tijdelijke arbeids/leerovereenkomst), sluit aan bij de minimaal vereiste duur van het dienstverband voor IZR-deelname. Betrokkene is bij een dergelijk kort dienstverband uitgesloten van IZR-deelname en valt als arbeidscontractant onder de Ziekenfondswet. Indien een dienstverband voor langer dan zes maanden noodzakelijk is zal betrokkene als ambtenaar in dienst genomen moeten worden en is hij IZR-deelnemer.

De duur van de arbeidsovereenkomst van degene die in het kader van een werkgelegenheidsproject in dienst wordt genomen (artikel H.2, onderdeel c) moet uiteraard gekoppeld zijn aan de periode waarop de werkgelegenheidsmaatregel voor betrokkene geldt. Eventuele voortzetting van het dienstverband nadien zal in een reguliere (ambtelijke) betrekking moeten geschieden.

Oproepkrachten kunnen wel voor onbepaalde tijd in dienst genomen worden.

Artikel H.5 Loon

Niet in alle gevallen zal op de werknemer de bezoldigingsregeling (integraal) van toepassing zijn. Zo zal er doorgaans voor werknemers die in het kader van een werkgelegenheidsproject in dienst genomen zijn een bijzondere loonregeling zijn getroffen. Ook voor oproepkrachten kunnen er bijzondere loonafspraken zijn gemaakt. Het loon kan ook zijn afgestemd op de specifieke (eenmalige) dienst waarvoor iemand in dienst is genomen.

Artikelen H.6, H.8 en H.10 Toepasselijkheid BW, einde arbeidsovereenkomst vreemdelingen en doorwerking wijzigingen

Hoofdregel is dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek integraal van toepassing zijn (artikel H.6). Artikel H.8 bevat een t.o.v. het Burgerlijk Wetboek bijzondere bepaling welke het mogelijk maakt de arbeidsovereenkomst van de vreemdeling bij verlies van een geldige verblijfstitel zonder opzegtermijn te beëindigen. Artikel H.10 bevat een bijzondere bepaling t.o.v. die inzake het eenzijdige wijzigingsbeding in artikel 7:613 van het Burgerlijk Wetboek. Wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden, geregeld in of krachtens de CAP werken zonder meer rechtstreeks door in de individuele arbeidsverhouding. Als op dit punt niets zou zijn geregeld zou elke werknemer formeel met deze wijzigingen in de (tweezijdige) arbeidsovereenkomst moeten instemmen.

Artikel H.7 Toepasselijkheid CAP en uitvoeringsregelingen

In het eerste lid van artikel H.7 is een groot aantal bepalingen van de CAP en zijn uitvoeringsregelingen die voor ambtenaren gelden zoveel mogelijk van toepassing verklaard op de werknemer op arbeidsovereenkomst. Dat betreffen:

  • -

    de bijzondere voorziening (algemene hardheidsclausule) van artikel A.4;

  • -

    de bekendmaking van regelingen inzake de rechtspositie (artikel A.6);

  • -

    de eisen van geschiktheid en bekwaamheid bij indiensttreding (artikel B.4);

  • -

    de verplichting in het dienstbelang een andere functie of andere werkzaamheden te vervullen (artikel B.7, derde t/m zesde lid en B.8), waarbij wordt opgemerkt dat de bepalingen m.b.t. de algemene dienst (artikelen B.6 en B.7, eerste en tweede lid) niet gelden omdat zij zich niet voor toepassing lenen vanwege de beperkte duur van de arbeidsovereenkomst of het specifieke karakter van het dienstverband (oproepkrachten);

  • -

    de overlijdensuitkering, in aanvulling op de wettelijke regeling (artikel B.17);

  • -

    de bepalingen inzake arbeidsduur en werktijden (artikelen D.1 t/m D.3);

  • -

    PM: algemeen en bijzonder verlof

  • -

    de bepalingen inzake gezondheid en arbeidsomstandigheden bij of krachtens de artikelen E.1 t/m E.10 en E.15, met dien verstande dat de ontslagbepaling wegens arbeidsongeschiktheid (artikel E.9) op grond van het tweede lid van artikel H.7 alleen geldt voor ABP-deelnemers;

  • -

    de bepalingen inzake IZR-deelname en (P.M. 1%-regeling ziektekosten) (artikelen E.11 en P.M. E.12), welke gelden onder dezelfde voorwaarden als voor ambtenaren; gezien de voorwaarden t.a.v. duur en omvang van het dienstverband en t.a.v. het ABP-deelnemerschap zullen IZR en 1%-regeling ziektekosten echter nauwelijks feitelijke betekenis hebben voor werknemers op arbeidsovereenkomst;

  • -

    de overige rechten en plichten zoals geregeld in hoofdstuk F, met uitzondering van de bepaling inzake schadeplichtigheid van werkgever en werknemer (artikel F.3, eerste en tweede lid) waarvoor specifieke regelingen gelden in het Burgerlijk Wetboek, t.w. artikel 7:658 (zorgverplichting en aansprakelijkheid werkgever) en artikel 7:661 (aansprakelijkheid werknemer voor schade aan werkgever of derden); wel is de voor ambtenaren getroffen specifieke schadevergoedingsregeling bij dienstgebruik van de eigen auto (artikel F.3, derde lid) van toepassing verklaard;

  • -

    de bepalingen inzake orde- en strafmaatregelen (hoofdstuk G).

In het tweede lid van artikel H.7 is de op grond van artikel B.16 getroffen bovenwettelijke werkloosheidsregeling (Uitvoeringsregeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid) van toepassing verklaard op arbeidscontractanten die ABP-deelnemer zijn. Ook de op grond van artikel E.8, tweede lid, getroffen Suppletieregeling bij gedeeltelijke arbeidongeschiktheid en de op grond van artikel B.14, derde lid, vastgestelde FPU-plusregeling provincies gelden overigens (net als voor ambtenaren) enkel voor ABP-deelnemers.

Artikel H.9 Oproepkrachten

Dit artikel stelt nadere eisen aan de arbeidsovereenkomst met de oproepkracht. Het gaat hier in de eerste plaats om de verplichting van de werkgever de oproepkracht ook daadwerkelijk op te roepen als zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen en als keerzijde de verplichting voor de oproepkracht in beginsel de werkzaamheden te verrichten waarvoor hij is opgeroepen. Het derde lid regelt tot wanneer een oproep door de werkgever zonder verplichting tot loondoorbetaling kan worden afgezegd c.q. door de werknemer kan worden geweigerd. Voor de oproepkracht zijn de volgende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in het bijzonder van belang:

  • -

    het rechtsvermoeden inzake de aard van de arbeidsrelatie in artikel 7:610a BW: hij die t.b.v. de provincie tegen beloning gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks dan wel gedurende ten minste 20 uren per maand arbeid verricht, wordt vermoed deze arbeid te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst;

  • -

    het rechtsvermoeden inzake de omvang van de arbeidsovereenkomst in artikel 7:610b BW: indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden;

  • -

    de minimumaanspraak op loon per oproep in artikel 7:628a BW : loon over ten minste drie uur per oproep, hetzij bij een overeengekomen arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week als de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, hetzij ingeval de omvang van de arbeid niet (eenduidig) is vastgelegd.

Toelichting bij Hoofdstuk I

1. Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten

Het proces van de normalisering van de arbeidsvoorwaarden bij de overheid is gestart in 1989. In dat normaliseringproces is reeds een aantal stappen gezet op het terrein van het overleg over de arbeidsvoorwaarden, namelijk:

  • -

    het introduceren van het overeenstemmingsvereiste in het overleg over de arbeidsvoorwaarden;

  • -

    de invoering van het sectorenmodel in het arbeidsvoorwaardenoverleg in 1993;

  • -

    het van toepassing verklaren op de overheid van de WOR in 1995.

Hiermee is het overlegrecht in een geheel nieuw perspectief geplaatst. Was het overleg over de arbeidsvoorwaarden bij de provincies tot aan de start van het normaliseringproces vrijwel een exclusieve aangelegenheid voor de lokale commissie voor georganiseerd overleg, daarna hebben zowel het georganiseerd overleg op sectorniveau (SPA) als het overleg met de OR op plaatselijk niveau elk hun rol opgeëist. Dit heeft zowel door vaststelling van het SPA-overlegprotocol als door toepassing van artikel 27 van de WOR (instemmingsrecht OR bij vaststelling of wijziging van bepaalde arbeidsvoorwaarden) geleid tot een bescheidener rol van het plaatselijk georganiseerd overleg.

In artikel 125, lid 1, onderdeel m, juncto lid 2, van de Ambtenarenwet is geregeld dat het bevoegde bestuursorgaan van de provincies voorschriften vaststelt met betrekking tot de "wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren". Het overleg in het SPA is geregeld in het SPA-overlegprotocol. Het lokaal overleg met de vakorganisaties is geregeld in hoofdstuk I.

Daarbij is rekening gehouden met de hierboven geschetste verschuiving van taken.

De taakverdeling tussen SPA, lokaal overleg met de vakorganisaties en de OR is als volgt:

  • a.

    Het overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel in het SPA

    Het zwaartepunt van het arbeidsvoorwaardenoverleg ligt bij het SPA (sectoraal, tenzij). Het overleg strekt zich uit tot de vaststelling en wijziging van de CAP en van een groot aantal arbeidsvoorwaardenregelingen ter uitvoering van de CAP (zie artikel A.2, tweede lid, en de specifieke hoofdstukken van de CAP). In het SPA wordt - met inachtneming van de wettelijke regeling van taken en bevoegdheden van de OR in de WOR - ook bepaald op welke overlegtafel (SPA, lokaal georganiseerd overleg of OR) welk onderwerp van arbeidsvoorwaarden en sociaal beleid aan de orde kan worden gesteld. De regie ligt hier met andere woorden bij de sociale partners in het SPA.

  • b.

    Het overleg op plaatselijk niveau met de vakorganisaties van overheidspersoneel

    Niet alle arbeidsvoorwaarden worden voor alle provincies gemeenschappelijk geregeld in het SPA. De CAP laat de regeling van een aantal rechtspositionele zaken over aan sociale partners op lokaal niveau (zie artikel A.2, tweede lid, en de specifieke hoofdstukken van de CAP). Artikel I.2, eerste lid, noemt daarnaast de volgende onderwerpen voor het lokaal overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel:

    • -

      de nadere uitwerking van in het SPA gemaakte afspraken;

    • -

      werkgelegenheid;

    • -

      spelregels bij en personele gevolgen van reorganisaties.

    Tenslotte biedt artikel I.2, eerste lid, de mogelijkheid om zaken op lokaal niveau met de vakorganisaties van overheidspersoneel te regelen welke niet geregeld worden in het SPA. Daarbij gaat het om onderwerpen die uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking hebben op de rechtspositie van de ambtenaar. Voorwaarde is dat het SPA hierover vooraf een (positieve) uitspraak heeft gedaan.

  • c.

    Het overleg op plaatselijk niveau met de OR

    In de CAP is ook een aantal taken op het terrein van het sociaal beleid aan de OR toebedeeld (zie artikel A.2, tweede lid, en de specifieke hoofdstukken van de CAP). Het betreffen onderwerpen waarop ingevolge artikel 27 van de WOR het instemmingsrecht van de OR van toepassing is. Zij raken de lokale bedrijfsvoering. Verder heeft de OR o.a. een adviesrol bij reorganisaties overeenkomstig artikel 25 van de WOR.

Met de hierboven geschetste verdeling van verantwoordelijkheden en de regierol van het SPA hierbij wordt voorkomen dat overleg over een zelfde onderwerp op meer dan één overlegtafel wordt gevoerd. Dat houdt in dat zaken waarover bijvoorbeeld in het SPA geen overeenstemming kan worden bereikt niet zonder afspraak in het SPA kunnen worden doorgeschoven naar hetzij het lokale overleg met de vakorganisaties hetzij de OR of dat op lokaal niveau sectorale afspraken kunnen worden opgeplust of afgeroomd.

De regierol van het SPA

Hierboven is stilgestaan bij de regierol van het SPA. Die houdt, zoals gezegd, in dat in het SPA wordt bepaald welke onderwerpen op welke overlegtafel aan de orde komen. Deze regierol is vastgelegd in de door partijen in het SPA overeengekomen CAP. In de CAP is immers een groot aantal zaken geregeld die in het SPA zijn overeengekomen en is voor het overige bepaald welke regelingen ter uitwerking van de CAP moeten (c.q. kunnen) worden getroffen in het SPA, in het lokaal overleg met de vakorganisaties dan wel in overleg met de OR.

De taakverdeling tussen SPA, lokaal overleg met de vakorganisaties en OR zoals hierboven geschetst zal op het moment van invoering van de CAP nog niet helemaal zijn gerealiseerd. Een aantal arbeidsvoorwaardenregelingen zal eerst nadien worden geharmoniseerd. Tot die tijd blijven het lokale regelingen waarover het overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel op lokaal niveau wordt gevoerd. Dat is vastgelegd in artikel 5 van het SPA-overlegprotocol. Daarin is ook vastgelegd dat sociale partners op lokaal niveau terughoudend zullen zijn met afspraken over nog te harmoniseren arbeidsvoorwaardenregelingen. In het SPA-akkoord per 1 januari 2000 zijn afspraken vastgelegd over de nog te harmoniseren arbeidsvoorwaardenregelingen.

2. Artikelgewijze toelichting

Artikel I.1 Overleg met vakorganisaties van overheidspersoneel

In dit artikel is geregeld dat overleg wordt gevoerd met vakorganisaties van overheidspersoneel die voor de provincie als representatief zijn aan te merken. Daarbij wordt uitgegaan van de richtlijnen inzake representativiteit van de SER. Over toelating van nieuwe vakorganisaties van overheidspersoneel tot het overleg zal de werkgever vooraf overleg voeren met de vakorganisaties die al in het overleg zijn vertegenwoordigd.

De invoering van de CAP en in bijzonder van dit hoofdstuk van de CAP brengt geen wijziging in de samenstelling van het overleg aan werknemerszijde. Dezelfde vakorganisaties van overheidspersoneel als voorheen maken deel uit van het overleg.

Elk van de partijen in het overleg is vrij in de samenstelling van zijn delegatie. Uitgangspunt is wel dat bij bestuurlijk overleg ook aan beide kanten bestuurders aanwezig zijn.

Artikel I.2 Onderwerpen van overleg

In dit artikel zijn de onderwerpen van overleg geregeld. Verwezen wordt kortheidshalve naar de in de algemene toelichting omschreven taakverdeling tussen SPA, lokaal overleg met de vakorganisaties en het overleg met de OR. Op grond van het tweede lid hoeft geen overleg te worden gevoerd bij kleine reorganisaties. De grens wordt gelegd bij reorganisaties waarbij minder dan 10 personen zijn betrokken. Bij elk voornemen tot reorganisatie geldt wel een meldingsplicht aan de vakorganisaties van overheidspersoneel en aan de OR. Als er na de melding van het voornemen van een kleine reorganisatie toch behoefte aan overleg bestaat kan dat uiteraard op grond van artikel I.3, derde lid.

Artikel I.3 Wijze van overleg

De wijze van overleg is in dit hoofdstuk summier geregeld en sluit aan bij de afspraken die gelden voor het overleg in het SPA. De overlegpartijen kunnen desgewenst nadere afspraken maken over de wijze van overleg.

Sluitstuk is de beslechting van eventuele geschillen. Op grond van het vierde lid kunnen partijen hetzij voor elk geschil afzonderlijk, hetzij bij wijze van structurele voorziening een geschillenregeling overeenkomen. De provincie is aangesloten bij de landelijke advies- en arbitragecommissie (de L.A.A.C.).

Artikel I.4 Overeenstemmingsvereiste

In dit artikel komt de gelijkwaardigheid van de overlegpartijen tot uitdrukking in de vorm van het overeenstemmingsvereiste. Zij sluit aan bij de regeling van het overeenstemmingsvereiste in het overlegprotocol voor het SPA.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 27 oktober 2000.

drs. W. T. VAN GELDER, voorzitter.

mr. drs. L. J. M. VERDULT, griffier.

Uitgegeven 5 december 2000.

De griffier der Staten,

mr. drs. L. J. M. VERDULT.