Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR638072
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR638072/2
Regeling vervallen per 01-06-2024
Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020
Geldend van 23-12-2021 t/m 31-05-2024
Intitulé
Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020Het college van de gemeente Lelystad,
- -
gelet op artikelen artikel 2.3.5, 2.3.6, 2.3.10 en 2.4.1 van de Wmo 2015;
- -
onder verwijzing naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020;
- -
overwegende, dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij besluit te regelen;
B E S L U I T :
vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
-
1. In dit Besluit wordt verstaan onder:
- a.
aanvrager: een persoon die een maatwerkvoorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet;
- b.
college: het college van de gemeente Lelystad;
- c.
gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw dat niet behoort tot de onderscheiden woningen;
- d.
gemeenschappelijke voorziening: een voorziening die aan meerdere personen wordt aangeboden;
- e.
gezinsinkomen: het totale netto maandinkomen van alle personen die tot het huishouden behoren;
- f.
HKZ: Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector;
- g.
levensloopbestendige woning: een zelfstandige woning die geschikt (of eenvoudig geschikt te maken) is voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van de bewoner;
- h.
resultaat: omschrijving van het doel waarvoor de maatwerkvoorziening wordt verstrekt;
- i.
SVB: Sociale Verzekeringsbank;
- j.
uitraasruimte: een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een stoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;
- k.
verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020;
- l.
vervoersvoorziening: voorziening die een persoon in staat stelt zich binnen de gemeentegrenzen van Lelystad per vervoermiddel te verplaatsen;
- m.
voorziening in natura: een voorziening die in bruikleen of in de vorm van dienstverlening wordt verleend;
- n.
werkplan: een document waarin de nadere afspraken staan tussen de leverancier van ondersteuning en de aanvrager met betrekking tot de verstrekte maatwerkvoorziening;
- o.
wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- p.
Wlz: Wet langdurige zorg;
- q.
woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- r.
Wtzi: Wet toegelaten zorginstellingen.
- a.
-
2. Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020 en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1.2 Algemene bepalingen
-
1. Het resultaat van een maatwerkvoorziening op grond van dit besluit kan bestaan uit:
- a.
dagbesteding;
- b.
ondersteuning thuis;
- c.
een schoon en leefbaar huis;
- d.
kortdurend verblijf;
- e.
een woonvoorziening;
- f.
een vervoersvoorziening;
- g.
een rolstoel;
- h.
een sportvoorziening.
- a.
-
2. Het werkplan dat wordt opgesteld tussen de aanbieder van schoon en leefbaar huis en de aanvrager maakt integraal onderdeel uit van de beschikking.
-
3. Het college kan een model voor het werkplan genoemd in lid 2 vaststellen.
Artikel 1.3 Recht van regres
Het college maakt gebruik van het recht van regres conform artikel 2.4.3 van de wet.
Artikel 1.4 Eigen kracht
-
1. Onder de eigen kracht wordt alles verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en/of participatie te komen.
-
2. Het college stimuleert de cliënt om eerst eigen mogelijkheden te zien en in te zetten om de ondersteuningsbehoefte op te lossen.
-
3. Het college kan oplossingsmogelijkheden aanreiken of samen zoeken naar een geschikte oplossing om de eigen kracht van de cliënt en diens sociale netwerk te vergroten.
Hoofdstuk 2 - Persoonsgebonden budget
Artikel 2.1 Voorwaarden pgb
-
1. De aanvrager van een pgb voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.3.6 tweede lid onder a van de wet wanneer:
- a.
hij of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is de (eigen) situatie te overzien, zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;
- b.
hij of diens (wettelijke) vertegenwoordiger goed op de hoogte is van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;
- c.
hij of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen;
- d.
de persoon die als beheerder is ingeschakeld voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een gewaarborgde hulp conform artikel 5.11, lid 2, van Regeling langdurige zorg (Rlz);
- e.
de persoon die als beheerder is ingeschakeld niet tevens uitvoerder is van de met het pgb ingekochte ondersteuning.
- a.
-
2. Onder opdrachtgeverstaak als bedoeld in het eerste lid sub c wordt in ieder geval verstaan het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het opstellen van zorgovereenkomsten die voldoen aan de voorwaarden van het SVB, het bijhouden van een juiste administratie, het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.
-
3. In geval van verstrekking van een pgb kan het college periodiek de resultaten van de ingekochte zorg bespreken.
Artikel 2.2 Aanwenden pgb
-
1. Het pgb wordt uitsluitend aangewend voor de kosten van de toegekende maatwerkvoorziening. De volgende kosten vallen níet onder een maatwerkvoorziening:
- a.
bemiddelingskosten;
- b.
kosten die gerelateerd zijn aan tussenpersonen of belangenbehartiging;
- c.
reiskosten van de zorgverlener;
- d.
feestdagenuitkering aan de zorgverlener;
- e.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb.
- a.
Artikel 2.3 Vervanging voorziening
-
1. Een pgb voor vervanging van hulpmiddelen voor een volwassene kan maximaal een maal per 7 jaar worden verstrekt.
-
2. Een pgb voor vervanging van kinderhulpmiddelen kan maximaal een maal per 5 jaar worden verstrekt .
-
3. Een pgb voor vervanging van een hulpmiddel wordt niet verstrekt als dit hulpmiddel na het verstrijken van de in het eerste en tweede lid genoemde termijn nog een passende bijdrage levert aan het doel waarvoor het is verstrekt.
Hoofdstuk 3 - Dagbesteding
Artikel 3.1. Algemeen
-
1. Dagbesteding is een dagprogramma met een accent op begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en ontwikkelen van vaardigheden en het ontlasten van de mantelzorger.
-
2. Dagbesteding is voor de volgende aandachtgroepen:
- a.
ouderen;
- b.
mensen met een lichamelijke beperking;
- c.
mensen met een (licht) verstandelijke beperking;
- d.
mensen met een psychiatrische aandoening.
- a.
-
3. Indien een aanvrager onder twee of meer aandachtgroepen valt, geldt de aandachtgroep met de dominante grondslag. De dominante grondslag is de aandoening waarvoor de cliënt de meeste ondersteuning behoeft.
Artikel 3.2 Voorwaarden voor dagbesteding in de vorm van een pgb
-
1. Dagbesteding vindt niet plaats op het woonadres van de aanvrager.
-
2. Dagbesteding wordt geboden door een instelling die beschikt over een geldige HKZ certificering Zorg en Welzijn of een geldige erkenning overeenkomstig het kwaliteitssysteem van de Federatie Landbouw en Zorg.
-
3. Indien de dagbesteding wordt aangeboden door een aanbieder die niet beschikt over de in lid 2 genoemde certificering of erkenning dient de aanvrager hiervoor expliciet toestemming te verkrijgen van het college.
Hoofdstuk 4 - Ondersteuning thuis
Artikel 4.1. Algemeen
-
1. Ondersteuning thuis draagt bij aan de versterking of het behoud van de zelfredzaamheid en de eigen regie van de aanvrager.
-
2. Bij het uitvoeren van ondersteuning thuis in de vorm van zorg in natura laat de gemeente vrijheid aan de gecontracteerde aanbieder hoe zij diensten of producten inzet. Het betreft hierbij in ieder geval de volgende onderdelen:
- a.
het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie;
- b.
het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid, waaronder ook de eventuele ondersteuning van ouderen rond maaltijden;
- c.
het bieden van toezicht;
- d.
het oefenen met het aanbieden van structuur, voeren van regie en uitvoeren van handelingen die behoud of versterking van zelfredzaamheid tot doel hebben;
- e.
indien nodig, regie voeren over inzet vanuit verschillende organisaties ten behoeve van cliënt.
- a.
Artikel 4.2 Verstrekking
Ondersteuning thuis kan worden verstrekt wanneer een cliënt beperkingen ondervindt op de volgende gebieden:
- a.
Sociale redzaamheid;
- b.
Bewegen en verplaatsen;
- c.
Probleemgedrag;
- d.
Psychisch functioneren;
- e.
Geheugen- en oriëntatiestoornissen.
Artikel 4.3 Resultaat
Ondersteuning thuis is specifiek gericht op het behalen van vooraf omschreven resultaten die in samenspraak met de cliënt tot stand zijn komen.
Hoofdstuk 5 - Schoon en leefbaar huis
Artikel 5.1 Algemeen
Een schoon en leefbaar huis is het resultaat van de huishoudelijke ondersteuning zoals vastgelegd in een werkplan tussen de aanvrager en de zorgaanbieder.
Artikel 5.2 Verstrekking
Het college kan een maatwerkvoorziening schoon en leefbaar huis, als aanvulling op de eigen mogelijkheden van de cliënt zelf verstrekken, wanneer de cliënt niet in staat is om zelfstandig:
- a.
het huishouden schoon en op orde te houden, en/of;
- b.
te beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.
Artikel 5.3 Resultaat
-
1. Onder een schoon en leefbaar huis wordt minimaal verstaan dat:
- a.
het huis periodiek wordt schoon gemaakt, zodat het niet vervuilt; en
- b.
de cliënt en diens huisgenoten gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, in gebruik zijnde slaapkamer(s), keuken, badkamer, toilet en gang.
- a.
-
2. Het is aan de cliënt om, in samenspraak met de aanbieder, de werkzaamheden zodanig in te zetten dat er maximaal rendement uit wordt gehaald.
-
3. Het onderhoud van een tuin, het verzorgen van huisdieren (met uitzondering van hulphonden) en aanvullende schoonmaakwerkzaamheden die ontstaan door deze huisdieren (uitgezonderd hulphonden), horen niet bij de maatwerkvoorziening schoon en leefbaar huis.
-
4. Van inwonende kinderen kan, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, worden verwacht dat zij een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken zoals hieronder aangegeven:
- •
Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
- •
Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken en afruimen, afwassen en afdrogen en kleding in de wasmand doen.
- •
Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
- •
Inwonende meerderjarige kinderen van 18 tot 23 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen.
- •
Inwonende meerderjarige kinderen vanaf 23 jaar kunnen alle huishoudelijke taken overnemen naast hun reguliere school, opleiding en/of werk.
- •
Hoofdstuk 6 - Kortdurend verblijf/logeervoorziening
Artikel 6.1. Algemeen
Kortdurend verblijf omvat logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, voor inwoners met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, ter ontlasting van de mantelzorger.
Artikel 6.2 Verstrekking
-
1. Het college kan de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf verstrekken ter ontlasting van mantelzorger(s) en de directe omgeving van de cliënt met als doel het versterken en/of behoud van de mantelzorg en een leefbare thuissituatie.
-
2. Kortdurend verblijf kan slechts geboden worden door een zorginstelling met een Wtzi-toelating (Wet toegelaten zorginstellingen).
Hoofdstuk 7 - Woonvoorzieningen
Artikel 7.1 Vormen woonvoorzieningen
De door het college te verlenen woonvoorzieningen kunnen bestaan uit een voorziening voor:
- a.
verhuizing en inrichting;
- b.
een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan de woning;
- c.
woonschip
- d.
onderhoud, keuring, reparatie en verwijderen van voorzieningen in de woning;
- e.
een uitraasruimte.
Artikel 7.2 Terugbetaling van woningaanpassingen
-
1. De woningeigenaar die voor de door hem zelf bewoonde woning een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 7.1, onderdeel c, heeft ontvangen en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.
-
2. De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de kosten van de voorziening, verminderd met 10 procent per jaar.
-
3. De bepaling in het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon ten behoeve van wie de voorziening is verleend of aan de persoon aan wie op grond van dit besluit een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.
-
4. De woningeigenaar als bedoeld in het eerste lid is verplicht om binnen een maand na de verkoop van de woning het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.
Artikel 7.3 Weigering woonvoorziening
-
1. Het college kan een voorziening genoemd in artikel 7.1 weigeren indien:
- a.
er een beroep wordt gedaan op de gemeente tot de verstrekking van een woonvoorziening en deze aanvraag het gevolg is van verwijtbaar handelen of nalaten van de aanvrager;
- b.
deze wordt aangevraagd voor een woning of gemeenschappelijke ruimte die speciaal voor personen met beperkingen is ingericht.
- a.
-
2. Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 7.1:
- a.
indien de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
- b.
indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist vanuit een woning waarin en waaromheen hij in staat is zich te verplaatsen, tenzij deze verhuizing naar het oordeel van het college noodzakelijk is;
- c.
indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing, of de acceptatie van de nieuwe woning, heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden;
- d.
indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;
- e.
indien de aanvraag betrekking heeft op de kosten van verhuizing en de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;
- f.
indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;
- g.
indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een verzorgingshuis, een levensloopbestendige woning, een Wlz instelling of naar een bij die instelling horende (aanleun)woning;
- h.
indien de aanvraag betrekking heeft op een hotel/pension, trekkerswoonwagen, vakantiewoning of tweede woning.
- a.
Artikel 7.4 Woonwagen en woonschip
Indien de aanvrager een woonwagen of woonschip bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 7.1, onderdeel c, verlenen, indien:
- a.
de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is;
- b.
de standplaats of ligplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.
Artikel 7.5 Gemeenschappelijke ruimte
Het college kan besluiten tot de verlening van woonvoorzieningen in of aan een gemeenschappelijke ruimte indien dit zich niet verzet tegen artikel 7.4 onderdeel b.
Artikel 7.6 Woningaanpassingen
-
1. Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 7.1, onder c, kan betrekking hebben op de navolgende kosten:
- a.
de aanneemsom waaronder begrepen loon- en materiaalkosten;
- b.
de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;
- c.
het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom mits het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling (DNR) van de Bond van Nederlandse Architecten en de noodzaak tot het inschakelen van een architect voortvloeit uit de aard, de omvang en de complexiteit van de betreffende aanpassing;
- d.
de leges voor de bouwvergunning, voor zover deze betrekking hebben op de door de gemeente aanvaarde kosten van een woningaanpassing;
- e.
de prijs van benodigde grond, indien niet binnen de aan de eigenaar toebehorende kavel kan worden gebouwd;
- f.
de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en advies met betrekking tot de te verrichten aanpassingen.
- a.
-
2. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan wel door een derde wordt getroffen die blijkens raadpleging van het register van de Kamer van Koophandel niet bedrijfsmatig op soortgelijke werkzaamheden is ingericht, worden uitsluitend de materiaalkosten vergoed.
Hoofdstuk 8 - Vervoersvoorzieningen
Artikel 8.1 Vormen vervoersvoorziening
De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een collectief systeem van aanvullend vervoer;
- b.
een pgb voor de kosten van vervoer;
- c.
een speciaal voor de doelgroep bedoelde vervoersvoorziening;
- d.
een aanpassing aan een motorvoertuig.
Artikel 8.2 Algemeen
Het college kan aan een cliënt naast een vervoerspas voor het collectief systeem slechts één aanvullende vervoersvoorziening verstrekken als met het collectief systeem de vervoersbehoefte van de cliënt onvoldoende is gecompenseerd.
Artikel 8.3 Collectief systeem
-
1. De ouders, de partner of de kinderen tot en met 12 jaar, die woonachtig zijn op het adres van de cliënt, kunnen tegen een gereduceerd tarief, zoals opgenomen in artikel 15 lid 3 van de verordening, met de cliënt meereizen in het collectief systeem van aanvullend vervoer.
-
2. De begeleider van de persoon die recht heeft op de voorziening als bedoeld in artikel 8.1, onderdeel a, kan gratis meereizen in het collectief systeem van aanvullend vervoer indien de bedoelde persoon zonder die begeleiding niet kan reizen of zich op de plaats van bestemming niet zelfstandig kan verplaatsen.
Hoofdstuk 9 - Rolstoelen
Artikel 9.1 Vormen rolstoelvoorziening
De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een speciaal voor de doelgroep bedoelde rolstoel;
- b.
individuele aanpassingen aan een rolstoel;
- c.
onderhoud en reparatie van rolstoelvoorzieningen.
Artikel 9.2 Verstrekking
Het college kan een rolstoelvoorziening verstrekken als deze voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning medisch noodzakelijk is.
Hoofdstuk 10 Sportvoorziening
Artikel 10.1 Algemeen
Een sportvoorziening is een hulpmiddel dan wel sportrolstoel die niet algemeen gebruikelijk is en de aanvrager in staat stelt om aan reguliere sportbeoefening deel te nemen.
Artikel 10.2 Verstrekking
-
1. Het college kan een sportvoorziening verstrekken als de cliënt:
- a.
zonder de sportvoorziening in onvoldoende mate in staat is om te participeren, medemensen te ontmoeten en te ontspannen; en
- b.
aantoonbaar een sport beoefent waarvoor een sportvoorziening noodzakelijk is.
- a.
-
2. Een sportvoorziening wordt maximaal eenmaal per vier jaar verleend, tenzij de eerdere noodzaak van de sportvoorziening een gevolg is van omstandigheden die de aanvrager niet verweten kunnen worden.
Hoofstuk 11 Herziening, intrekking en terug- en invordering
Artikel 11.1 Herziening en intrekking beslissing
-
1. Het college herziet of trekt een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet in als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
- a.
-
2. Het college kan een beslissing tot verlening van een pgb ter bekostiging van diensten met toepassing van het eerste lid onder e herzien of intrekken als blijkt dat de cliënt zich binnen 3 maanden na de besluitdatum niet heeft gemeld bij de aanbieder van de dienst(en) voor de inzet van de voorziening waarvoor de beschikking is afgegeven.
-
3. Het college kan een beslissing tot verlening van een eenmalige pgb met toepassing van het eerste lid onder e herzien of intrekken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na besluitdatum niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening of aan het doel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 11.2 Terug- en invordering na intrekking
-
1. Als het college een beslissing op grond van artikel 11.1 lid, onder a, van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, vordert het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb terug.
-
2. Het college vordert het terug te vorderen bedrag als bedoeld in het eerste lid bij dwangbevel in.
Hoofdstuk 12 - Slotbepalingen
Artikel 12.1 Intrekking oud besluit en overgangsrecht
-
1. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 wordt ingetrokken op het moment dat dit besluit in werking treedt.
-
2. Cliënten met een lopende voorziening op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 houden recht op deze voorziening gedurende de looptijd daarvan.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van dit besluit, worden afgehandeld krachtens het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020.
-
4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017, wordt beslist met inachtneming van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020.
Artikel 12.2 Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Dit besluit treedt in werking op de dag na die van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2020.
-
2. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020.
Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning
Hoofdstuk 1 -Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 1.2 Algemene bepalingen
Dit artikel spreekt voor zich. Persoonlijke verzorging kan onderdeel uitmaken van ondersteuning thuis, dit geldt voor aanvragers met een zintuiglijke beperking, een verstandelijke beperking of een psychiatrische aandoening en betreft ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Artikel 1.3 Recht van regres
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
1.4 Eigen kracht
Uitgangspunt van de transitie in de zorg is dat inwoners met een hulpvraag niet langer recht hebben op hulp vanuit de gemeente, maar dat het college een zorgplicht heeft als de inwoner op eigen kracht niet in zijn hulpvraag kan voorzien. De allereerste paragraaf van de memorie van toelichting bij de Wmo 2015 heeft dan ook de titel 'Meer eigen verantwoordelijkheid en ondersteuning op maat'.
Uitgangspunt is dat iedere ingezetene eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Binnen het Wmo-kader bestaat eigen kracht dus uit een samenspel van eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere mensen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen. Dit blijkt ook uit artikel 2.3.5, derde lid, Wmo, waarin is opgenomen dat het college enkel een voorziening hoeft te treffen voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
De wetgever heeft beoogd te voorkomen dat overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid. Hij gaat zelfs nog verder door te verplichten dat de overheidsbemoeienis actief en maximaal bij moet dragen aan de eigen kracht van het gezin en de samenleving.
Met dit artikel wordt deze opdracht van het college nader geconcretiseerd. Het is aan de gemeente om de eigen kracht van een persoon en diens omgeving te versterken door gezamenlijk oplossingen voor hun vragen te vinden. Cliënten moeten worden gemotiveerd, geïnformeerd, geadviseerd en ondersteund om vaardigheden te ontwikkelen, keuzes te maken en het eigen netwerk in te zetten. Als mensen het niet zelf kunnen en geen netwerk hebben, dan kan ondersteuning worden geboden vanuit de Wmo.
Hoofdstuk 2 - Persoonsgebonden budget
Artikel 2.1 Voorwaarden pgb
De Wmo 2015 kent de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget toegekend te krijgen, maar verbindt daaraan strenge voorwaarden. In het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, komt aan de orde in hoeverre de aanvrager in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget. Artikel 2.3.6, tweede lid, stelt het krijgen van een persoonsgebonden budget afhankelijk van drie voorwaarden. Voorafgaand aan de toekenning van het persoonsgebonden budget moet worden getoetst of aan die voorwaarden is voldaan.
In dit artikel worden de in de wet genoemde voorwaarden nader geconcretiseerd en wordt verder verduidelijkt waarvoor een pgb niet mag worden aangewend.
Een van de voorwaarden luidt als volgt:
- •
de cliënt is naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake.
Ofwel de cliënt is met hulp uit zijn/haar sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
In het gesprek met de cliënt zal moeten blijken of de cliënt op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn eigen belangen ter zake. De motivering waarom zorg in natura niet passend is, geeft waarschijnlijk ook al een beeld of betrokkene bekwaam is de taken als budgethouder uit te voeren.
Een pgb bestaat weliswaar uit een geldbedrag, waarmee betrokkene in staat wordt gesteld zelf de benodigde hulp in te kopen bij derden, echter de gemeente maakt dit geldbedrag niet over aan de budgethouder. Het geldbedrag gaat naar de Sociale verzekeringsbank ( SVB), die rechtstreeks de hulpverlener(s) betaalt op basis van de zorgovereenkomst (tussen hulpverlener en budgethouder) en de ondertekende urenbriefjes.
Wanneer blijkt dat de cliënt zelf niet bekwaam is om de taken van budgethouder uit te voeren zal betrokkene moeten aangeven dat er met hulp vanuit zijn sociale netwerk (echtgenoot I partner, ouder, broer, zus), zijn curator, bewindvoerder mentor of ge(vol)machtigde, deze taken kunnen worden uitgevoerd. Zo nodig zal nog een vervolg gesprek moeten worden ingepland met betrokkene en degene die hem ondersteunt bij de taken van de budgethouder.
In het kader van de beoordeling kunnen in het gesprek met de cliënt ook de volgende punten aan de orde komen.
- •
kan de cliënt zelf desgevraagd onder woorden brengen I duidelijk maken welke problemen hij heeft;
- •
hoe deze problemen zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de cliënt gebaat zou zijn;
- •
kan de cliënt de aan het pgb verbonden taken zelf uitvoeren zoals het kiezen van de geschikte zorgverlener, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie;
- •
voldoet de beheerder die is ingeschakeld aan de eisen die worden gesteld aan een gewaarborgde hulp conform artikel 5.11, lid 2, van Regeling langdurige zorg (Rlz).
- •
wordt het beheer uitgevoerd met hulp van de betrokken ondersteuner zelf of daaraan verbonden personen waardoor sprake is van ongewenste belangenverstrengeling.
In artikel 5.11, lid 2 van de Rlz is bepaald dat de verlening van een pgb kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde ingeschakelde hulp:
- 1.
bij een eerdere verstrekking van persoonsgebonden budgetten waarbij deze derde als hulppersoon of vertegenwoordiger optrad niet heeft ingestaan voor nakoming van de daaraan verbonden verplichtingen,
- 2.
blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres,
- 3.
zijn vrijheid is ontnomen,
- 4.
onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt, dan wel een verzoek tot van toepassing verklaring van die regeling bij de rechtbank is ingediend of deze derde failliet is verklaard, of
- 5.
anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.
Daar waar in het hierboven genoemd artikel wordt gesproken over een ‘verzekerde’, dient voor Wmo 2015 te worden gelezen als een ‘budgethouder’.
Een budgethouder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt bij dezelfde zorgverlener is ook nog werkgever met de daarbij behorende werkgeversplichten. Indien die situatie zich voordoet moet de budgethouder ook deze taken zelfstandig kunnen uitvoeren. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.
Artikel 2.2 Aanwenden pgb
De term maatwerkvoorziening in de Wmo 2015 is breed en omvat een geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voor de zelfredzaamheid en participaties alsook voor beschermd wonen en opvang van een cliënt.
Randvoorwaarden en/of faciliteiten die noodzakelijk zijn om een maatwerkvoorziening mogelijk te maken worden niet aangemerkt als een maatwerkvoorziening. In dit artikel worden kosten genoemd, die niet onder maatwerkvoorziening vallen en dus niet uit een pgb mogen worden betaald.
Artikel 2.3 Vervanging voorziening
Leveranciers van hulpmiddelen hanteren de volgende afschrijvingstermijnen:
- •
Voor hulpmiddelen voor volwassen wordt een afschrijftermijn van 84 maanden (7 jaar) gehanteerd;
- •
Voor kinderhulpmiddelen wordt een afschrijftermijn van 60 maanden (5 jaar) gehanteerd;
Alle hulpmiddelen worden in de genoemde termijnen lineair (in maanden berekend) afgeschreven. Een aangebroken maand geldt als een gehele maand.
Voor het verstrekken van een pgb voor vervanging van hulpmiddelen wordt aangesloten bij bovengenoemde termijnen.
In beginsel wordt geen nieuwe voorziening verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch niet is afgeschreven, ondanks dat de afschrijvingstermijn is verstreken. Als een hulpmiddel nog adequaat is en een passende bijdrage levert voor het doel waarvoor het is verstrekt, wordt geen pgb verstrekt voor een nieuw hulpmiddel. Als de hulpmiddel nog gerepareerd kan worden, dan is dat een goedkope adequate oplossing.
Hoofdstuk 3 - Dagbesteding
Artikel 3.1. Algemeen
De dagbesteding wordt programmatisch aangeboden, met een vast dag- en/of weekprogramma, met agogische methoden gericht op de doelgroep met een welomschreven doel en vraagt een actieve betrokkenheid van de cliënt. De dagbesteding is tevens gericht op het structureren van de dag, daarnaast wordt geoefend met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen. De dagbesteding wordt aangeboden inclusief vervoer, indien dit noodzakelijk wordt geacht.
Dagbesteding is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in dagbesteding voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld een wijkvoorziening voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Dagbesteding als maatwerkvoorziening is alleen bedoeld voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben. Dagbesteding kan ook een oplossing zijn om de huisgenoot of mantelzorger te ontlasten.
Artikel 3.2 Voorwaarden voor dagbesteding in de vorm van een pgb
Een instelling voor dagbesteding moet voldoen aan bepaalde kwaliteitsnormen. Daarom is in dit artikel opgenomen een instelling dient te beschikken over een geldige HKZ certificering Zorg en Welzijn of een geldige erkenning overeenkomstig het kwaliteitssysteem van de Federatie Landbouw en Zorg.
Hoofdstuk 4 - Ondersteuning thuis
Artikel 4.1. Algemeen
Bij ondersteuning thuis gaat het om extra ondersteuning om zelfstandig te kunnen blijven functioneren, zoals ondersteuning op het gebied van structuur, dagritme en praktische hulp bij taken gericht op het bevorderen, behouden en vergroten van zelfredzaamheid. Het betreft hierbij in ieder geval de volgende onderdelen:
- •
zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie etc);
- •
omgaan met gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc);
- •
psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving)
- •
oriëntatiestoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon);
- •
het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt.
Artikel 4.2 Verstrekking
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 4.3 Resultaat
Voor ondersteuning thuis zijn er drie hoofdrichtingen waarop de inzet van de zorgaanbieder is gericht
- •
resultaten die gericht zijn op verandering, groei en ontwikkeling;
- •
resultaten die gericht zijn op stabiliteit, behoud en welbevinden.
- •
resultaten die gericht zijn op het onder controle houden van achteruitgang bij progressief verlopende chronische beperkingen.
Onder het resultaat ondersteuning thuis zijn de volgende functies gebracht:
- a.
de functie begeleiding individueel;
- b.
de regiecomponent van hulp bij het huishouden, betreft de regie op het huishouden, de ondersteuning en signaalfunctie;
- c.
de persoonlijke verzorging voor aanvragers met een zintuiglijke beperking, en/of verstandelijke beperking of een psychiatrische aandoening bestaat uit ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Hoofdstuk 5 - Schoon en leefbaar huis
Artikel 5.1 Algemeen
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder, anders wellicht dan bij hulpmiddelen, eigen normen en waarden hanteert. Om er zeker van te zijn dat de huishoudelijke ondersteuning voorziet in de specifieke zorgbehoefte van de aanvrager wordt gewerkt met een werkplan voor de huishoudelijke ondersteuning. In dit werkplan, dat het karakter heeft van een overeenkomst met wederzijds goedvinden tussen de aanbieder van huishoudelijke ondersteuning en de cliënt, staat in detail beschreven welke huishoudelijke taken worden verricht en in welke mate de cliënt zelf en diens eventuele huisgenoten, waaronder begrepen kinderen vanaf 12 jaar, gebruikelijke hulp kunnen bieden.
Artikel 5.2 Verstrekking
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die 'niet in staat zijn zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren' (artikel 1.1.1 Wmo 2015 (begrip 'zelfredzaamheid') en artikel 2.1.1 Wmo 2015). In de Wmo 2015 is geen concrete definitie gegeven van een gestructureerd huishouden. Het voeren van een gestructureerd huishouden omvat in ieder geval de zorg voor:
- •
het schoon en op orde houden van het huishouden;
- •
het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.
Artikel 5.3 Resultaat
Met in dit artikel genoemde uitgangspunten als kaders kan het werkplan worden opgesteld op grond waarvan een basisniveau van wat er minimaal wordt verstaan onder een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd. Daarbij is het aan de cliënt om, in overleg met de aanbieder, keuzes te maken en prioriteiten te stellen.
Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. De overbelasting moet worden vastgesteld. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Wanneer dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de huisgenoot ook ondersteuning nodig heeft en mantelzorg niet voor handen is, kan de huishoudelijke ondersteuning structureel worden ingezet.
Hoofdstuk 6 - Kortdurend verblijf/logeervoorziening
Artikel 6.1. Algemeen
Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Immers bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname, waarvoor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg moet worden gesteld.
Artikel 6.2 Verstrekking
Er zijn veel manieren om de huisgenoten en mantelzorgers te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen. Ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf een oplossing zijn vanuit de Wmo 2015.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg en ondersteuning overgenomen. Daarbij kan logeeropvang vanaf 2015 alleen ingekocht worden bij een toegelaten instelling. Een toegelaten instelling is een zorgaanbieder met een Wtzi-toelating (Wet toegelaten zorginstellingen).
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van - en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor een collectieve vervoersvoorziening, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.
Hoofdstuk 7 - Woonvoorzieningen
Artikel 7.1 Vormen woonvoorzieningen
Een woonvoorziening is volgens de jurisprudentie alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van het hoofdverblijf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn niet van belang.
- a.
Een voorziening voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt wanneer dit een goedkopere oplossing is dan woningaanpassing.
- b.
Een voorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld een woningsanering in verband met CARA. Ook kan het gaan om hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen, die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd.
- c.
Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard is een aanpassing van de woning zelf. Wanneer de kosten aanzienlijk zijn en de plaatsing van portable unit in de tuin realiseerbaar is, dan kan dit de goedkoopst adequate oplossing zijn.
- d.
Voor de kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verwijderen is een voorziening mogelijk omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt voor bijvoorbeeld trapliften, deuropeners, beweegbare keukens en dergelijke en waarvan de kosten soms relatief hoog zijn. Het gaat hierbij ook om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Wanneer de kosten van onderhoud en reparatie zijn opgenomen in de leaseprijs van de betreffende voorziening, wordt natuurlijk geen aparte voorziening verstrekt. Ook het verwijderen van voorzieningen kan onder dit artikel vallen, wanneer dit noodzakelijk is. Voorzieningen geplaatst in een koopwoning worden niet verwijderd. Bij huurwoningen geldt dat er eerst met de verhuurder gekeken zal worden of er een andere huurder gevonden kan worden wie baat heeft bij de in de woning aangebrachte voorzieningen alvorens deze verwijderd worden. Een voorziening wordt alleen verwijderd als dit de verhuurbaarheid in de weg staat.
- e.
Een uitraasruimte is een zeer voorziening die alleen op basis van een noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.
Artikel 7.2 Terugbetaling van woningaanpassingen
Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. De woningeigenaar van een door hem zelf bewoonde woning, is bij verkoop verplicht tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt.
De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.
Artikel 7.3 Weigering woonvoorziening
Een aanpassing van de gemeenschappelijke ruimte binnen een complex van woningen, dat is gebouwd om bewoond te worden door personen met een beperking, wordt geweigerd. Lokale voorbeelden zijn onder meer: De Buizerd, Bovenover en Het Ravelijn. Het past binnen de verantwoordelijkheid van de verhuurder, dan wel vereniging van eigenaren om de gemeenschappelijke ruimte zo in te richten dat de bewoners daarbinnen kunnen blijven functioneren en elkaar ontmoeten voor sociale contacten.
Een voorziening voor verhuizing en inrichting wordt niet verstrekt wanneer wordt verhuisd naar een Wlz-instelling, zoals een verzorgingshuis of een bij die instelling horende aanleunwoning of een levensloopbestendige woning. Dit geldt ook wanneer men voor de eerste keer zelfstandig gaat wonen. Het gaat bij dergelijke verhuizingen namelijk om kosten welke als "algemeen gebruikelijk" kunnen worden aangemerkt. Natuurlijk moet in principe naar de meest geschikte woning worden verhuisd teneinde te voorkomen dat voor de nieuwe woning te veel woonvoorzieningen moeten worden verstrekt. Maar een uitzondering op deze regel is mogelijk, mits het college vooraf schriftelijk toestemming verleent.
Het college kan afwijken indien het sociale netwerk (met inbegrip van andere minderjarige gezinsleden) en de kosten/ baten- analyse zich verzetten tegen dit primaat van verhuizen.
Artikel 7.4 Woonwagen en woonschip
De termijn van vijf jaar is hier opgenomen, omdat de kosten van een bouwkundige aanpassing niet in verhouding staan tot de periode waarin gebruik kan worden gemaakt van de voorziening.
Artikel 7.5 Gemeenschappelijke ruimte
Het college kan besluiten tot de verlening van woonvoorzieningen in of aan een gemeenschappelijke ruimte. De in dit artikel bedoelde voorziening wordt verstrekt wanneer de voorziening voor de aanvrager noodzakelijk is om de eigen woning te bereiken of voor het aangaan van sociale contacten in de gemeenschappelijke ruimte.
Artikel 7.6 Woningaanpassingen
Dit artikel spreekt voor zich.
Hoofdstuk 8 - Vervoersvoorzieningen
Artikel 8.1 Vormen vervoersvoorziening
a. een collectief systeem van aanvullend vervoer;
De collectieve vervoersvoorziening is het collectief vraagafhankelijk vervoer. In Lelystad gaat het om een vervoerspas voor de Regiotaxi Flevoland waarvan personen met beperkingen gebruik kunnen maken.
Naast het collectief vervoer is er een algemene voorziening, namelijk een uitleenservice in Lelystad in de vorm van een scootmobielpool en duwrolstoelenpool, waarvan de doelgroep gebruik mag maken.
b. een pgb voor de kosten van vervoer;
Wanneer het gaat om de aanschaf van een vervoersvoorziening kan ook worden gekozen voor een pgb.
Het pgb voor een vervoersvoorziening niet zijnde collectief vervoer is inclusief overige kosten waaronder begrepen verzekeringen, reparatie, aanpassingen en onderhoud en bedraagt ten hoogste de kosten die de gemeente anders maakt voor de verstrekking in natura. Hierbij is het maandhuurbedrag in het jaar van aanvraag bepalend voor de duur van zeven jaar. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd en kan slechts eens per zeven jaar worden verstrekt.
Een pgb voor vervoer kan slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt. Recht op een pgb voor het regionale vervoer bestaat slechts indien geen gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi. In principe kan iedereen per Regiotaxi worden vervoerd (ook de rolstoelgebonden personen). Daarom zal de financiële tegemoetkoming voor het lokale vervoer slechts in zeer bijzondere situaties kunnen worden verstrekt.
Een pgb voor het buiten regionale vervoer kan eveneens in zeer uitzonderlijke situaties worden verstrekt. Deze bepaling is ontleend aan de jurisprudentie, waarbij werd bepaald dat ook het buitenregionaal vervoer in zeer uitzonderlijke situaties tot de zorgplicht van de gemeente wordt gerekend. Het moet dan niet mogelijk zijn gebruik te maken van Valys.
c. een andere speciaal voor de doelgroep bedoelde vervoersvoorziening;
Als een persoon door ziekte of beperking niet in staat is zich buitenshuis te verplaatsen kan er een hulpmiddel ingezet worden (bijvoorbeeld een scootmobiel, een driewielfiets of een rolstoel voor buitengebruik) zodat iemand zich weer zelfstandig in eigen tempo buitenshuis kan verplaatsen. Het middel kan dienen als vervanging voor afstanden die men normaal gesproken te voet of middels een fiets af zou leggen.
Een scootmobiel kan worden verstrekt indien de aanvrager niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van 300 meter te verplaatsen. Wanneer een persoon met aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van een scootmobiel kan een gesloten buitenwagen worden verstrekt.
Rolstoelen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer vallen onder de vervoersvoorzieningen. Op grond van artikel 3.8 lid 4 onder d van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 is er geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een rolstoel. Voor aan een rolstoel koppelbare voorzieningen (zoals een handbike of elektrisch hulpmotor) is wel een bijdrage in de kosten verschuldigd.
Ook worden de speciale voorzieningen voor kleine kinderen (zoals kruiphulpmiddelen of aangepaste buggies) tot deze categorie gerekend. Nadrukkelijk is vastgelegd dat geen voorziening kan worden verleend voor de aanschaf van een fiets met hulpmotor of een tandem. Jurisprudentie heeft overduidelijk uitgewezen dat deze vervoermiddelen niet kunnen worden aangemerkt als een speciaal voor de doelgroep bedoelde voorziening, terwijl ze wel kunnen worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorzieningen.
d. een aanpassing aan een motorvoertuig;
Een passing aan een motorvoertuig kan in bepaalde situaties vanuit de Wmo 2015 worden verstrekt. Er moet wel eerst beoordeeld worden of de specifieke voorziening noodzakelijk is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer voor de cliënt. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de voorziening in het concrete geval al dan niet algemeen gebruikelijk is. Slechts als de gevraagde aanpassing niet algemeen gebruikelijk is voor de cliënt, kan de voorziening vanuit de Wmo 2015 worden toegekend.
Artikel 8.2 Algemeen
Naast de vervoerspas, welke recht geeft op lokaal vervoer per Regiotaxi Flevoland tegen gereduceerd tarief, kan in Lelystad nog slechts één vervoersvoorziening worden verstrekt. Door, naast de verstrekking van de vervoerspas (en dus de betaling van het grootste deel van de vervoerskosten), slechts één andere vervoersvoorziening te verstrekken, heeft de gemeente in voldoende mate voldaan aan de verplichting tot het verstrekken van vervoersvoorzieningen.
Artikel 8.3 Collectief systeem
In eerste instantie gaat het bij de rechthebbenden om de personen met de beperkingen zelf. Daarnaast kan ook een vervoersvoorziening worden verstrekt aan de ouders en/of de partners en/of de kinderen tot 12 jaar die op hetzelfde adres wonen, als de persoon die recht heeft op een vervoerspas, voor vervoer tegen gereduceerd tarief per Regio Taxi Flevoland. Op grond van lid 1 kunnen zij voor een gereduceerd tarief meereizen.
De begeleider van de persoon met de vervoerspas kan gratis meereizen wanneer de pashouder niet zonder begeleider kan reizen in de Regiotaxi.
Hoofdstuk 9 - Rolstoelen
Artikel 9.1 Vormen rolstoelvoorziening
Rolstoelvoorzieningen zijn te onderscheiden van vervoersvoorzieningen. "Rolstoelen" die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn vervoersvoorzieningen en geen rolstoelvoorzieningen. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de verstrekking van een rolstoelvoorziening.
Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitis kussen. Vaak worden aanpassingen tegelijkertijd met de verstrekking van de rolstoelvoorziening gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verstrekt.
Artikel 9.2 Verstrekking
Een rolstoel kan worden verstrekt als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt wanneer hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.
Bewoners van Wlz-instellingen zijn niet uitgesloten van het recht op een rolstoel op grond van de wet, maar wel moet rekening worden gehouden met het recht op een rolstoel op grond van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekosten en de daarop gebaseerde Regeling nadere regels zorgaanspraken Wlz.
Hoofdstuk 10- Sportvoorziening
Artikel 10.1 Algemeen
De aanvrager dient deel te nemen aan de sportactiviteit waarvoor de sportvoorziening nodig is dan wel is verstrekt. De aanvrager dient actief lid te zijn van een sportvereniging.
Artikel 10.2 Verstrekking
Uit jurisprudentie onder de Wmo 2007 blijkt dat sportvoorzieningen onder de compensatieplicht kunnen vallen indien deze voorzieningen noodzakelijk zijn om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Sportvoorzieningen kunnen worden verstrekt ten aanzien van beperkingen op het gebied van maatschappelijke participatie.
Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Dit artikel is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.
Hoofstuk 11 Herziening, intrekking en terug- en invordering
Artikel 11.1 Herziening en intrekking beslissing
Het eerste lid voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een verstrekte maatwerkvoorziening of een daaraan gekoppeld persoonsgebonden budget te herzien dan wel in te trekken. Het herzien en intrekken van een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld persoonsgebonden budget is op grond van de wet (art. 2.3.10) geen verplichting voor het college, maar een bevoegdheid. Door dit artikellid op te nemen is de keuze gemaakt dat in de genoemde situaties gebruik wordt gemaakt van de door de wetgever verleende bevoegdheid.
Het tweede en derde lid is een 'kan'-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft.
Als de cliënt zich binnen maximaal drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van een pgb ter bekostiging van dienstverlening, zoals ondersteuning thuis of schoon en leefbaar huis, niet heeft gemeld bij een zorgaanbieder, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing te herzien of in te trekken.
Ook als binnen maximaal zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een eenmalige pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing te herzien of in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het eerste lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).
Artikel 11.2 Terug- en invordering na intrekking
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; 'omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten
maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.'
Hoofdstuk 12 - Slotbepalingen
Artikel 12.1 Intrekking oud besluit en overgangsrecht
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 12.2 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Ondertekening
Lelystad, 25 februari 2020
Het college van de gemeente Lelystad,
de secretaris, de burgemeester,
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl