Verordening provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing

Geldend van 11-01-2005 t/m heden

Intitulé

Verordening provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing

Provinciale staten van Zeeland

  • -

    gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 5 oktober 2004, nr. 0409984/12;

  • -

    gezien het advies van de provinciale commissie wonen (en stedelijke vernieuwing) van 30 september 2004;

  • -

    overwegende dat de huidige verordening provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing niet voldoet aan de beleidsvoornemens zoals die door provinciale staten zijn vastgesteld voor het tijdvak 2005-2010, en het derhalve noodzakelijk is de bestaande verordening in te trekken en een nieuwe verordening vast te stellen;

  • -

    Gelet op artikel 6 lid 4, van de Wet stedelijke vernieuwing.

Besluiten vast te stellen de navolgende verordening provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing.

Artikelen

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De Wet: de Wet stedelijke vernieuwing.

  • b.

    Beleidskader stedelijke vernieuwing: het Beleidskader ISV2 zoals dat door de Ministeries van VROM, LNV en OCW is vastgesteld te Den Haag, d.d. januari 2004.

  • c.

    Provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing: het beleidskader zoals dat door provinciale staten is vastgesteld op 12 november 2004.

  • d.

    Stedelijke vernieuwing: hetgeen de Wet daaronder in artikel 1, eerste lid, onder a, verstaat.

  • e.

    Ontwikkelingsprogramma: hetgeen de Wet daaronder in artikel 1, eerste lid, onder b verstaat.

  • f.

    Investeringsbudget: hetgeen de Wet daaronder in artikel 1, eerste lid, onder c verstaat.

  • g.

    Tijdvak: hetgeen de Wet daaronder in artikel 1, eerste lid, onder d verstaat.

  • h.

    Budget: het provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b van de Wet.

  • i.

    Programma gemeente: de door gedeputeerde staten op basis van artikel 6, derde lid, onder a, van de Wet aangewezen gemeenten.

  • j.

    Project gemeente: de overige gemeenten in de provincie Zeeland, voor zover die door tussenkomst van de Provincie Zeeland investeringsbudget kunnen krijgen.

  • k.

    Commissie: de provinciale commissie wonen en stedelijke vernieuwing (PCW), zoals ingesteld door gedeputeerde staten bij besluit van 19 september 2000 nr. 008897/17.

  • l.

    Rijksverdeelsleutel: De verdeelsleutel zoals de rijksoverheid die hanteert voor de verdeling van het investeringsbudget over de rechtstreekse gemeenten en de provincies.

  • m.

    Streekplanfactor: Een factor waarmee onderscheid gemaakt kan worden tussen in het streekplan Zeeland aangewezen gemeenten met een stedelijk centrum, gemeenten met een dragende kern en overige gemeenten.

Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1.

    Er is een provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing. Dit budget wordt in ieder geval gevoed met de bijdragen van het rijk zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet.

  • 2.

    Met inachtneming van, bij of krachtens de Wet gestelde regels verlenen gedeputeerde staten aan gemeenten als bedoeld in artikel 5, derde lid van de Wet stedelijke vernieuwing, investeringsbudget ten behoeve van de uitvoering van het gemeentelijk beleid inzake stedelijke vernieuwing.

  • 3.

    Het verlenen van investeringsbudget geschiedt onder de voorwaarde dat door het Rijk de middelen beschikbaar zijn gesteld.

  • 4.

    Over de niet bestede middelen wordt jaarlijks per 31 december rente berekend gebaseerd op het inflatiepercentage en deze wordt toegevoegd aan het budget.

Aanwijzen programma gemeenten

Artikel 3

  • 1.

    Gedeputeerde staten wijzen als programma gemeente aan, die gemeenten die overeenkomstig het streekplan Zeeland een stedelijk centrum of een dragende kern binnen hun grondgebied hebben, en voorzover die gemeenten zelf aangegeven hebben programma gemeente te willen zijn.

  • 2.

    Gedeputeerde staten nodigen de gemeenten bedoeld in lid 1 uit om voor 1 juni, in het jaar voorafgaande aan het tijdvak, kenbaar te maken of ze programma gemeente willen zijn.

Criteria voor het verdelen van het investeringsbudget (hoogte indicatief investeringsbudget)

Artikel 4

  • 1.

    Gedeputeerde staten maken voor alle gemeenten, overeenkomstig de termijnen die de wet stelt, vooraf een 5 jarig indicatief budget bekend.

  • 2.

    Voor programma gemeenten wordt dit budget verleend en uitbetaald op basis van een goedgekeurd meerjarig ontwikkelingsprogramma.

  • 3.

    Voor project gemeenten betreft het een reservering voor projecten die deze gemeenten bij gedeputeerde staten moeten aanvragen. Gemeenten kunnen projectaanvragen indienen zolang de reservering voor de betreffende gemeente niet is uitgeput.

  • 4.

    Het indicatief budget per gemeente, zal worden bepaald aan de hand van het gemiddelde aandeel in de volgende indicatoren:

    • a.

      De rijksverdeelsleutel.

    • b.

      Het aandeel per gemeente in de totale woningvoorraad gebouwd voor 1945, in de provincie.

    • c.

      Het aandeel per gemeente in de totale woningvoorraad gebouwd tussen 1945 en 1970 in de provincie.

    • d.

      Het aandeel per gemeente in de voorraad koopwoningen gebouwd voor 1945 in de provincie.

    • e.

      Het aandeel per gemeente in de voorraad sociale huurwoningen gebouwd voor 1945 in de provincie.

    • f.

      Het aandeel per gemeente in de voorraad sociale huurwoningen gebouwd tussen 1945 en 1970 in de provincie.

    • g.

      Het aandeel per gemeente in de sloop van woningen in de provincie.

    • h.

      Het aandeel per gemeente in het aantal te bouwen woningen binnen bestaand bebouwd gebied in de provincie.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen aan één of meer indicatoren een wegingsfactor toekennen.

  • 6.

    Gedeputeerde staten kunnen op de uitkomst een streekplanfactor toepassen.

  • 7.

    Gedeputeerde staten kunnen op de uitkomst een correctie en een afronding toepassen.

  • 8.

    Gedeputeerde staten kunnen tussen de vier gemeenten met een stedelijk centrum binnen hun grondgebied een herschikking toepassen, waarbij de volgende indicatoren worden gebruikt:

    • a.

      De rijksverdeelsleutel

    • b.

      Het aandeel per gemeente in de totale woningvoorraad gebouwd tussen 1945 en 1970 van de vier gemeenten met een stedelijk centrum.

  • 9.

    De indicator uit lid 4 onder a en lid 8 onder a wordt ontleend aan de meest recente informatie van het Ministerie van VROM.

  • 10.

    De indicatoren uit lid 4 b t/m f en lid 8 b worden ontleend aan de meest recente CBS cijfers.

  • 11.

    De indicatoren uit lid 4 onder g en h worden ontleend aan de meest recente gemeentelijke "planningslijst woningbouw", zoals door de provincie is geïntroduceerd in de provinciale Woonvisie, vastgesteld door provinciale staten op 12 november 2004.

Aanvraagprocedure project gemeenten

Artikel 5

  • 1.

    Project gemeenten kunnen vanaf 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op ieder gewenst moment projectaanvragen indienen.

  • 2.

    Na 1 januari 2007 kunnen gedeputeerde staten project gemeenten verzoeken projectaanvragen in te dienen.

  • 3.

    Na 1 januari 2008 kunnen gedeputeerde staten overgaan tot een herverdeling van de gereserveerde budgetten, indien blijkt dat gemeenten geen of onvoldoende projectaanvragen hebben ingediend om het voor hen gereserveerde budget uit te putten.

  • 4.

    Gedeputeerde staten gaan niet tot herverdeling over, dan nadat daarover met de betrokken gemeenten is overlegd.

  • 5.

    Herverdelen houdt in dat een provinciaal budget wordt gecreëerd waarop alle project gemeenten een beroep kunnen doen.

  • 6.

    Op een aanvraag om investeringsbudget zal binnen een termijn van uiterlijk drie maanden, na ontvangst van de aanvraag, door gedeputeerde staten een beslissing worden genomen.

  • 7.

    Indien een gemeentelijk budget is uitgeput worden gedurende de resterende looptijd, geen aanvragen van die gemeente in behandeling genomen.

  • 8.

    Een aanvraag om investeringsbudget die geen of onvoldoende inzicht geeft in de in artikel 6 lid 1 genoemde aspecten kan worden geweigerd.

Toetsingscriteria projecten

Artikel 6

  • 1.

    De aanvraag om investeringsbudget dient inzicht te geven in de volgende aspecten:

    • a.

      Soort, aard en integraliteit van de project(en), passend binnen de Wet.

    • b.

      De kosten van en de investeringen in het project in relatie tot het gevraagde investeringsbudget.

    • c.

      De toetsbare resultaten op de provinciale speerpunten zoals aangegeven in het provinciaal beleidskader stedelijke vernieuwing.

    • d.

      Verenigbaarheid met het rijks- en provinciaal beleid.

    • e.

      Het resultaat van het overleg met betrokken partijen.

    • f.

      Uitvoerbaarheid.

    • g.

      De gevraagde bijdrage.

  • 2.

    Aan het verlenen van investeringsbudget kunnen gedeputeerde staten voorwaarden verbinden.

  • 3.

    Geen investeringsbudget wordt verleend indien voor het realiseren van een project minder dan € 150.000,- nodig is.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen van de bepaling in artikel 6, lid 3 afwijken indien het een bijdrage betreft aan een project, voor uitsluitend bodemsanering.

Vaststelling van het investeringsbudget voor project gemeenten

Bevoorschotting van project gemeenten

Artikel 8

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen aan project gemeenten per project een voorschot dat een aantal gelijke delen bevat, gelijk aan de, op het moment van verlenen van het investeringsbudget, nog resterende uitbetalingsmomenten van de rijksoverheid aan de provincie.

  • 2.

    Indien het provinciaal investeringsfonds stedelijke vernieuwing over onvoldoende middelen beschikt om overeenkomstig het eerste lid voorschotten te verlenen, kunnen gedeputeerde staten een ander voorschot ritme bepalen.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

  • 1.

    De Algemene Subsidieverordening Zeeland 1998 is niet van toepassing op het verlenen van investeringsbudget.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen van de bepaling in deze verordening afwijken, voorzover toepassing, gelet op het belang van de voortgang van de stedelijke vernieuwing in één of meerdere gemeenten, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van deze verordening nadere regels stellen. Gedeputeerde staten horen daarover de commissie.

  • 4.

    De bepalingen van deze verordening werken terug tot de ingang van 1 januari 2005.

  • 5.

    Deze verordening wordt aangehaald als de "Verordening provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing Zeeland".

  • 6.

    De verordening provinciaal investeringsbudget stedelijke vernieuwing, zoals die bij besluit van provinciale staten op 28 april 2000, nr. RMW-215 is vastgesteld, wordt ingetrokken.

  • 7.

    De verordening treedt in werking op 11 januari 2005.

Toelichting

Algemeen

De provincie heeft in de Wet stedelijke vernieuwing een algemene verantwoordelijkheid voor het bevorderen en ondersteunen van de stedelijke vernieuwing. Deze verantwoordelijkheid wordt in het wetsvoorstel ingevuld door bepaalde specifieke taken. Het betreft:

  • 1.

    Het bevorderen van intergemeentelijke afstemming van het stedelijke vemieuwingsbeleid

  • 2.

    Het bevorderen van de afstemming van het stedelijk vemieuwingsbeleid op het provinciaal beleid en

  • 3.

    Het verdelen van het provinciaal investeringsbudget over de niet-rechtstreekse gemeenten.

De Wet vereist voor die laatste taak een verordening. Inzicht dient gegeven te worden in de verdeling van de middelen voor investeringsbudget over de in de provincie gelegen gemeenten. Daarbij wijzen Gedeputeerde Staten de gemeenten aan waarvan naar hun oordeel gelet op de aard en de omvang van de stedelijke vemieuwingsopgave een ontwikkelingsprogramma wordt verlangd (programma gemeenten) om in aanmerking te komen voor investeringsbudget en geven zij een indicatie van de hoogte van het budget voor deze gemeenten. In de provinciale verordening dienen regels gegeven te worden omtrent de wijze waarop de verdeling tussen de gemeenten van de middelen voor investeringsbudget wordt vastgesteld.

Evenals voor het eerste tijdvak is met de verordening aangesloten bij de sturingsfilosofie van de Wet stedelijke vernieuwing. Stedelijke vernieuwing is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en lokale partijen. Gemeenten moeten zo veel mogelijk meerjarige beleids- en bestedingsvrijheid hebben. Daarom is er voor gekozen programma en project gemeenten zo veel mogelijk gelijk te behandelen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De gehanteerde begrippen spreken in hoofdzaak voor zich en zijn voor een groot deel ontleend aan de Wet.

Het begrip stedelijke vernieuwing is in de Wet ruim gedefinieerd. In artikel 1 tweede lid van de Wet is gesteld dat de taken en bevoegdheden ten aanzien van stedelijke vernieuwing echter slechts betrekking hebben op de stedelijke vernieuwing, die gericht is op de fysieke leefomgeving. Nadrukkelijk zij er op gewezen dat stedelijke vernieuwing ook aan de orde kan zijn in kleinere steden en dorpen.

Artikel 2

Het provinciaal investeringsbudget wordt uitsluitend gevoed door bijdragen van het Rijk. Het verlenen van investeringsbudget kan dan ook alleen plaats vinden indien het Rijk het provinciaal fonds voedt en blijft voeden. Dit laat onverlet dat de provincie uit eigen middelen een apart fonds kan vormen ter ondersteuning van stedelijke vernieuwing in de provincie. Omdat in de Wet daaromtrent niets is geregeld is een bepaling opgenomen dat genoten rente op het provinciaal budget toegevoegd wordt aan het budget.

Het tweede lid vormt de grondslag voor de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten voor het verlenen van investeringsbudget.

Artikel 3

Dit artikel regelt de aanwijzing van programma gemeenten. De huidige acht programma gemeenten krijgen de mogelijkheid zelf aan te geven of ze programma gemeente willen zijn. Gezien de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad en de bevolking en gezien de taak en de rol van deze gemeenten in het provinciaal ruimtelijk beleid ligt daar ontegenzeglijk de grootste opgave op het gebeid van stedelijke vernieuwing.

Om in bijzondere omstandigheden gemeenten te ontheffen van de verplichting een ontwikkelingsprogramma op te stellen is een afwijkingsbepaling op-genomen.

Artikel 4

Dit artikel regelt de wijze waarop het indicatieve budget voor alle gemeenten; programma en project gemeenten, in het provinciaal investeringsbudget wordt bepaald. De rijksverdeelsleutel heeft als nadeel dat deze gebaseerd is op globale statistische kenmerken. De betrouwbaarheid daarvan als maat voor de omvang van de opgave stedelijke vernieuwing neemt sterk af naarmate de gemeenten kleiner worden. Om die reden zijn een aantal indicatoren toegevoegd aan de rijkssleutel. Het betreft indicatoren die ontleend zijn aan het CBS of de gemeentelijke planningslijsten woningbouw. Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid aan één of meer indicatoren een wegingsfactor toe te kennen. Bepaalde onderdelen kunnen een sterkere indicatie geven van de stedelijke vernieuwing, in dat geval moet de mogelijkheid bestaan die zwaarder te laten meewegen. Om het geheel ook een beleidsmatige inhoud te geven wordt het gemiddelde van de indicatoren vermenigvuldigd met een streekplanfactor. Teneinde een schijnnauwkeurigheid te voorkomen kan op de uitkomst een afronding plaats vinden. Tenslotte hebben GS de mogelijkheid voor een herschikking tussen de vier stedelijke gemeenten, indien die verdeling niet evenwichtig lijkt.

Artikel 5

Als gevolg van de gekozen systematiek; waarbij ook voor project gemeenten een indicatief budget voor vijf jaar wordt gereserveerd, kunnen deze gemeenten in principe op elk gewenst moment een projectaanvraag indienen. Om toch enige druk te houden op het tijdig uitputten van de budgetten, zijn twee ijkmomenten ingebouwd. Vanaf 1 januari 2007 zullen gemeenten die nog niet of nauwelijks budget hebben aangevraagd hierop aangesproken worden. Indien na 1 januari 2008 gemeenten hun budget nog niet aangesproken hebben, kan overwogen worden tot een herverdeling over te gaan. Een eventuele herverdeling kan niet plaatsvinden, dan nadat met betrokken gemeenten daarover is overlegd. Daarbij dient vastgesteld te worden dat in alle redelijkheid niet verwacht wordt dat die gemeenten nog voor 1 januari 2010 een uitgewerkt en uitvoeringsrijp project kunnen indienen. De herverdeling vindt plaats in de vorm van een provinciaal budget waarop alle project gemeenten een beroep kunnen doen. Gezien de tijdsklem volgens het principe wie het eerste komt wie het eerst maalt. Ook voor reeds gehonoreerde projecten kunnen dan extra bijdragen worden gevraagd.

Overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht kunnen GS een aanvraag niet in behandeling nemen als de onderbouwing onvoldoende inzicht geeft in de genoemde aspecten.

Artikel 6

Bij een aanvraag om investeringsbudget van project gemeenten dient een onderbouwing geleverd te worden. In dit artikel is een opsomming opgenomen van wat minimaal in de onderbouwing tot uitdrukking moet komen. Voor wat betreft de uitvoerbaarheid is ook de termijn waarop tot uitvoering kan worden overgegaan van belang. Projecten waarvan niet duidelijk is dat die binnen een jaar tot uitvoering kunnen komen, kunnen terug verwezen worden naar de gemeente. Nadrukkelijk zij er op gewezen dat het projecten moeten zijn die een substantiële bijdragen leveren aan de stedelijke vernieuwing. Mede ook om versnippering te voorkomen, komen projecten waar slechts een geringe bijdrage voor nodig is niet in aanmerking voor investeringsbudget. De grens is gelegd bij € 150.000,--. Een uitzondering is mogelijk indien voor een project uitsluitend een bijdrage nodig is voor bodemsanering.

Tenslotte hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid aan het verlenen van investeringsbudget nadere voorwaarden te verbinden. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien de verwezenlijking van een onderdeel van een aanvraag van dermate essentieel belang geacht wordt, dat aan verlening van budget de voorwaarde verbonden wordt dat dat onderdeel in ieder geval verwezenlijkt wordt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan bodemsanering.

Artikel 7

Er is voor gekozen de afrekening en verantwoording voor project gemeenten, in tegenstelling tot het eerste tijdvak, per project te laten verlopen. Dit betekent dat verantwoording over projecten plaatsvindt na gereed melding door de gemeenten. De verantwoording bestaat uit een aanvraag om vaststelling van het verleende investeringsbudget. Daarbij worden de bij de projectaanvraag opgenomen doelstellingen en de aan het investeringsbudget verbonden verplichtingen vergeleken met de bereikte resultaten en worden de verschillen toegelicht. Tevens moet een verslag over de bestedingen van de verleende voorschotten worden ingediend. Dat verslag gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Teneinde gedurende het tijdvak de voortgang van de stedelijke vernieuwing ook in project gemeenten te kunnen volgen, kunnen Gedeputeerde Staten periodiek een tussenrapportage verlangen. Maximaal kan dit één maal per jaar. Het ligt echter meer voor de hand dat dit tweejaarlijks gebeurt.

De rapportage zal en kan eenvoudig zijn. Met name of men de vooraf gestelde doelstellingen in voldoende mate nastreeft c.q. haalt zal daarbij belangrijk zijn.

Artikel 8

De uitbetaling van het investeringsbudget geschiedt in een aantal gelijke delen, gelijk aan de, op het moment van verlenen van het investeringsbudget, nog resterende uitbetalingsmomenten van de rijksoverheid aan de provincie. De rijksoverheid kan de voorschotten aan de provincie jaarlijks betalen doch in het eerste tijdvak is dat per kwartaal geschied. De provincie zal zich aansluiten bij het betaalritme van de rijksoverheid. Omdat in de Wet is opgenomen dat het rijk het betalingsritme kan wijzigen dient hiermede rekening gehouden te worden in de provinciale verordening.

Artikel 9

De Algemene subsidie verordening Zeeland 1998 is niet van toepassing. In de Wet zijn voldoende waarborgen opgenomen over de subsidierelatie tussen provincie en gemeenten. Het tweede en derde lid geven GS de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken c.q. ontheffing van de verordening te verlenen. Als bij de uitvoering blijkt dat nadere regels nodig zijn, hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid die te stellen nadat de Provinciale Commissie Wonen en stedelijke vernieuwing daarover advies heeft uitgebracht.

De verordening kan niet al per 1 januari 2005 in werking treden. Daarom is een bepaling opgenomen dat de bepalingen van de verordening terug werken tot 1 januari 2005. De verordening zoals die gold voor het tijdvak 2000-2005 wordt ingetrokken.

De verordening treedt inwerking 6 weken na plaatsing in het Provinciaal Blad, i.c. 11 januari 2005.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van provinciale staten van 12 november 2004.
Gegeven te Middelburg, 12 november 2004
drs. W.T. VAN GELDER, voorzitter.
drs. B.L. ALLEWIJN, secretaris.
Uitgegeven 30 november 2004.
De secretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT