Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland

Geldend van 14-01-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 16-04-2015

Intitulé

Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland

De leden van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, op grond van artikel 5, tweede lid, van het Besluit EFRO programmaperiode 2007-2013, gezamenlijk de beheersautoriteit vormend voor het grondgebied van de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland;

  • -

    Gelet op de Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, zoals gewijzigd bij Vo. 1989/2006, van 21 december 2006, Vo. 1341/2008, van 18 december 2008 en Vo. 284/2009 van 7 april 2009 (hierna te noemen de Kaderverordening);

  • -

    Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

  • -

    Gelet op de artikelen 5 en 6 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007-2013;

  • -

    Gelet op artikel 2 juncto de artikelen 6 en 7 van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013;

  • -

    Gezien de goedkeuring van het Comité van Toezicht, bedoeld in artikel 65 van de Kaderverordening, d.d. 21 april 2010;

Overwegende dat de beheersautoriteit regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid wenst te stimuleren, ingedeeld naar de volgende prioriteiten:

  • -

    kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie;

  • -

    attractieve regio’s;

  • -

    stedelijke dimensie;

Overwegende dat de beheersautoriteit in 2007 en 2008 de volgende nadere regelingen heeft vastgesteld ter regeling van het Operationeel Programma voor Zuid-Nederland 2007-2013, bedoeld in artikel 32 van de Kaderverordening:

  • -

    Toetsingskader OP-Zuid, nadere regeling ter uitvoering van het Operationeel Programma voor Zuid-Nederland en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 2007-2013;

  • -

    OP-Zuid Regeling Innovation Officer 2007-2013 (OPZ-IO);

  • -

    OP-Zuid Adviesregeling 2007-2013 (OPZ-AR);

  • -

    OP-Zuid Innovatieregeling 2007-2013 (OPZ-IR);

  • -

    OP-Zuid Sociale Innovatie-regeling 2009-2011 (OPZ-SI);

Overwegende dat de bestaande regelingen wijzigingen behoeven en de beheersautoriteit vanwege de omvang van deze wijzigingen een nieuwe integrale regeling wenst vast te stellen;

Overwegende dat de beheersautoriteit een viertal subsidies op laagdrempelige wijze toegankelijk wenst te maken voor MKB-ondernemingen en derhalve voor deze MKB-subsidies de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, is gevolgd, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Paragraaf 1 Algemene subsidies

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a.

    crossover: project dat zich op het snijvlak van twee of meer Topsectoren bevindt;

  • b.

    duurzaamheidstoets Telos: toets ontwikkelt door Telos waarmee duurzaamheid in een project kan worden gemeten;

  • c.

    GSB-steden: steden Breda, ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Helmond, Eindhoven, Venlo, Sittard-Geleen, Heerlen en Maastricht;

  • d.

    Kaderverordening: Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, zoals gewijzigd bij Vo.1989/2006, van 21 december 2006, Vo 1341/2008, van 18 december 2008 en Vo 284/2009 van 7 april 2009;

  • e.

    Lissabonstrategie: blauw gemarkeerde thematische prioriteiten als bedoeld in bijlage 6 van het OP-Zuid;

  • f.

    MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in bijlage 1;

  • g.

    OP-Zuid: Operationeel Programma Zuid-Nederland 2007-2013, CCI-nr. 2007 NL 16 2 PO 003;

  • h.

    prioriteit 1: door Nederland met de Europese Commissie overeengekomen prioriteit kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie, waarvoor EFRO-gelden kunnen worden aangewend;

  • i.

    prioriteit 2: door Nederland met de Europese Commissie overeengekomen prioriteit attractieve regio’s, waarvoor EFRO-gelden kunnen worden aangewend;

  • j.

    prioriteit 3: door Nederland met de Europese Commissie overeengekomen prioriteit stedelijke dimensie, waarvoor EFRO-gelden kunnen worden aangewend;

  • k.

    regio Limburg: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • l.

    regio Oost-Brabant: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • m.

    regio West-Brabant: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • n.

    regio Zeeland: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • o.

    Stuurgroep: adviescommissie, ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet, die aan de beheersautoriteit adviseert over de op grond van deze paragraaf te verlenen subsidie;

  • p.

    Telos: universitair kenniscentrum verbonden aan Tilburg University, dat zich bezighoudt met het ontwerp, de inrichting en de monitoring van duurzame ontwikkelprocessen;

  • q.

    Topsectoren: negen sectoren die kennisintensief en export-georiënteerd zijn, met veelal specifieke wet- en regelgeving die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken te weten Agro & food, Chemie, Creatieve industrie, Energie, High tech systemen en materialen, Life sciences & health, Logistiek, Tuinbouw en uitgangsmaterialen, Water

  • r.

    Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland.

Artikel 1.2 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder a en b, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van de onder a en b bedoelde doelgroepen.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder c, kan worden aangevraagd door de GSB-steden.

  • 3.

    Indien sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder c:

    • a.

      treedt een van de deelnemers op als penvoerder;

    • b.

      draagt de subsidiabele activiteit de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

  • 4.

    De penvoerder, bedoeld in het derde lid, onder a, draagt zorg voor de aanvraag, de overige correspondentie, de inhoudelijke en financiële projectcoördinatie, alsmede de verantwoording aan de beheersautoriteit.

Artikel 1.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten gericht op:

  • a.

    het versterken van de innovativiteit van de Zuid-Nederlandse economie in het algemeen en de positie van Zuid-Nederland als toptechnologische regio in het bijzonder;

  • b.

    het direct of indirect bijdragen aan een veilig en aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat;

  • c.

    het direct of indirect bijdragen aan een aantrekkelijke woon- en werkomgeving voor alle bewoners van de GSB-steden in Zuid-Nederland.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd in de gevallen, bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013.

Artikel 1.5 Subsidievereisten kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, is gevestigd in de regio Limburg, Oost-Brabant, West-Brabant of Zeeland;

    • b.

      de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • c.

      de financiering van de subsidiabele activiteit is sluitend.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder a, in aanmerking te komen, voldaan aan ten minste een van de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidiabele activiteit is gericht op het stimuleren van marktgerichte samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderzoeksorganisaties;

    • b.

      de subsidiabele activiteit is gericht op het organiseren van clusters van bedrijven en onderzoeksorganisaties rondom combinaties van product, markt en technologie of het snijvlak van technologiegebieden en toepassingen;

    • c.

      de subsidiabele activiteit is gericht op stimulering van de ondernemingsmentaliteit door ondersteuning van:

      1e starters tot vijf jaar na oprichting, of

      2e (snel) groeiende bedrijven;

    • d.

      de subsidiabele activiteit is gericht op het stimuleren van innovatie;

    • e.

      de subsidiabele activiteit is gericht op de aansluiting van het arbeidsaanbod op de arbeidsvraag.

  • 3.

    Indien de ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt een afweging tussen de verschillende aanvragen, bedoeld in artikel 1.14a gemaakt, waarbij de aanvraag om in aanmerking te komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.3 onder a, een score van 50 punten of meer dient te behalen.

Artikel 1.6 Subsidievereisten attractieve regio's

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, is gevestigd in de regio Limburg, Oost-Brabant, West-Brabant of Zeeland;

    • b.

      de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • c.

      de financiering van de subsidiabele activiteit is sluitend.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan ten minste een van de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidiabele activiteit is gericht op kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen buiten de GSB-steden;

    • b.

      de subsidiabele activiteit is gericht op de ontwikkeling van topmilieus en broedplaatsen voor de creatieve industrie buiten de GSB-steden, voor zover daarbij sprake is van een onrendabele top als bedoeld in artikel 55 van de Verordening;

    • c.

      de subsidiabele activiteit is gericht op investeringen in groen, cultuur en natuur die de attractiviteit van de regio verhogen;

    • d.

      de subsidiabele activiteit is gericht op verbetering van de milieukwaliteit, in het bijzonder de luchtkwaliteit en de externe veiligheid; de subsidiabele activiteit is gericht op ontwikkeling en implementatie van innovatieve concepten ter verbetering van de vervoersketens voor passagiers en goederen;

    • e.

      de subsidiabele activiteit is gericht op implementatie van innovatieve ICT-concepten ten behoeve van de bereikbaarheid, aantrekkelijke woon- en werklocaties en het toerisme;

    • f.

      de subsidiabele activiteit is gericht op ontwikkeling en uitvoering van instrumenten die fysieke uitbreiding van toeristische bedrijvigheid mogelijk maken;

    • g.

      de subsidiabele activiteit is gericht op regiopromotie en branding, zowel toeristisch als gericht op bedrijfsvestiging.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, onder a, kan de subsidiabele activiteit gericht zijn op kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen binnen de GSB-steden, indien:

    • a.

      de subsidieaanvraag wordt ingediend door een GSB-stad;

    • b.

      er sprake is van een bovenregionaal belang.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid, onder b, kan de subsidiabele activiteit gericht zijn op de ontwikkeling van topmilieus en broedplaatsen voor de creatieve industrie binnen de GSB-steden, indien:

    • a.

      de subsidieaanvraag wordt ingediend door een GSB-stad;

    • b.

      er sprake is van een bovenregionaal belang.

  • 5.

    Indien de ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt een afweging tussen de verschillende aanvragen bedoeld in artikel 1.14a gemaakt, waarbij de aanvraag om in aanmerking te komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder b, een score van 50 punten of meer dient te behalen.

Artikel 1.7 Subsidievereisten stedelijke dimensie

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder c, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • b.

      de financiering van de subsidiabele activiteit is sluitend.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder c, in aanmerking te komen, voldaan aan ten minste een van de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidiabele activiteit is gericht op het stimuleren van de combinatie wonen en werken in wijken;

    • b.

      de subsidiabele activiteit is gericht op het creëren van stedelijke topmilieus binnen de GSB-steden;

    • c.

      de subsidiabele activiteit is gericht op kwaliteitsverbetering van werklocaties binnen de GSB-steden;

    • d.

      de subsidiabele activiteit is gericht op participatievergroting;

    • e.

      de subsidiabele activiteit is gericht op investeringen ten behoeve van de transformatie van binnenstedelijke gebieden met een economische meerwaarde;

    • f.

      de subsidiabele activiteit is gericht op het verbeteren van de attractiviteit of veiligheid van de openbare ruimte door middel van:

      1e fysieke maatregelen in de openbare ruimte of het openbaar groen, of

      2e gezamenlijke ontwikkeling van methoden voor de aanpak van stedelijke problemen;

    • g.

      de subsidiabele activiteit is gericht op de ontwikkeling en implementatie van stedelijke vervoerssystemen voor passagiers en goederen.

  • 3.

    Indien de ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt een afweging tussen de verschillende aanvragen bedoeld in artikel 1.14a gemaakt, waarbij de aanvraag om in aanmerking te komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder c, een score van 50 punten of meer dient te behalen.

Artikel 1.8 Subsidiabele kosten

Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO doelstelling programmaperiode 2007-2013 van toepassing.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 januari 2016.

  • 2.

    Subsidieaanvragen worden ingediend bij de beheersautoriteit met gebruikmaking van het aanvraagformulier, opgenomen in bijlage 2.

  • 3.

    Een subsidieaanvraag bevat het volledig ingevulde aanvraagformulier, bedoeld in het tweede lid, met de daarin voorgeschreven bijlagen.

  • 4.

    Onverminderd het derde lid, bevat een subsidieaanvraag van een samenwerkingsverband een verklaring, ondertekend door alle deelnemers van het samenwerkingsverband, waaruit de instemming en penvoering, bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a en b, blijkt.

Artikel 1.10 Subsidieplafond kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie

De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO voor Zuid-Nederland voor de periode 2 april 2013 tot en met 31 december 2015 vast op € 0,-.

Artikel 1.11 Subsidieplafond attractieve regio's

De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO voor Zuid-Nederland vast op € 0.

Artikel 1.12 Subsidieplafond stedelijke dimensie

De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO voor Zuid-Nederland vast op € 0.

Artikel 1.13 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 1.5, 1.6 en 1.7, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma’s tezamen bedraagt maximaal 100 % van de totale subsidiabele projectkosten.

  • 2.

    Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 1.14 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend vanaf 2 april 2013 tot en met 27 mei 2013.

Artikel 1.14a Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, bedoeld in de artikelen 1.10, 1.11 of 1.12 te boven gaan, maakt de beheersautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project voldoet aan de vereisten, bedoeld in de artikelen 1.5, tweede lid, 1.6, tweede tot en met vierde lid, of 1.7, tweede lid, te waarderen met:

      1°. 0 punten indien het project betrekking heeft op slechts een van de genoemde subsidiabele activiteiten;

      2°. 10 punten indien het project betrekking heeft op meerdere van de genoemde subsidiabele activiteiten;

    • b.

      indien het project bijdraagt aan de Lissabonstrategie te waarderen met:

      1°. 20 punten voor een project binnen prioriteit 1;

      2°. 5 punten voor een project binnen prioriteit 2 of 3;

    • c.

      indien het project bijdraagt aan een of meerdere Topsectoren, te waarderen met:

      1°. 10 punten voor een project binnen prioriteit 1;

      2°. 5 punten voor een project binnen prioriteit 2 of 3;

    • d.

      indien het project zich kwalificeert als crossover, te waarderen met:

      1°. 10 punten voor een project binnen prioriteit 1;

      2°. 5 punten voor een project binnen prioriteit 2 of 3;

    • e.

      indien de provincie meer dan 10% bijdraagt in de totale subsidiabele kosten te waarderen met:

      1°. 10 punten voor een project binnen prioriteit 1 of 3;

      2°. 20 punten voor een project binnen prioriteit 2;

    • f.

      indien het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering minder bijdraagt dan 30% van de subsidiabele kosten te waarderen met 10 punten;

    • g.

      projecten met meer dan twee betalende partners, te waarderen met:

      1°. 10 punten voor een project binnen prioriteit 1;

      2°. 5 punten voor een project binnen prioriteit 2 of 3;

    • h.

      de mate waarin een positieve bijdrage wordt geleverd aan duurzaamheid, blijkend uit een duurzaamheidsscan van Telos, te waarderen met:

      1°. maximaal 10 punten bij positieve effecten en een aftrek van maximaal 10 punten bij negatieve effecten voor een project binnen prioriteit 1;

      2°. maximaal 20 punten bij positieve effecten en een aftrek van maximaal 20 punten bij negatieve effecten voor een project binnen prioriteit 2 of 3;

    • i.

      projecten die op basis van een realistische planning naar verwachting voor 1 juni 2014 een vaststellingsverzoek kunnen indienen, te waarderen met:

      1°. 10 punten voor een project binnen prioriteit 1;

      2°. 20 punten voor een project binnen prioriteit 2;

      3°. 30 punten voor een project binnen prioriteit 3.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 1.15 Subsidieverlening

  • 1.

    De beheersautoriteit legt subsidieaanvragen voor advies voor aan de Stuurgroep.

  • 2.

    De beheersautoriteit beslist op de subsidieaanvraag binnen 4 maanden na de sluitingsdatum van de tenderperiode.

Artikel 1.16 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    Aan de subsidieontvanger worden de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013, opgelegd.

  • 2.

    Subsidieontvanger bewaart de in het eerste lid bedoelde bewijsstukken overeenkomstig de termijn genoemd in artikel 90 van de Kaderverordening.

  • 3.

    Subsidieontvanger rapporteert op verzoek van de beheersautoriteit de inhoudelijke en financiële voortgang van de subsidiabele activiteit.

  • 4.

    Subsidieontvanger rapporteert de voortgang, bedoeld in het derde lid, langs elektronische weg met gebruikmaking van het voortgangsformulier, opgenomen in bijlage 3.

  • 5.

    Subsidieontvanger verleent de voor hun taakvervulling nodige medewerking aan de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit, alsmede de toezichthouder, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013.

Artikel 1.17 Vertragen, wijzigen of stopzetten

  • 1.

    Een verzoek om ontheffing in verband met het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van de subsidiabele activiteit, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013, wordt ingediend bij de beheersautoriteit.

  • 2.

    Een verzoek om ontheffing wordt ingediend met gebruikmaking van het ontheffingsformulier, opgenomen in bijlage 4.

  • 3.

    De beheersautoriteit beslist binnen 8 weken na ontvangst op het verzoek om ontheffing.

Artikel 1.18 Bevoorschotting

De beheersautoriteit verleent geen voorschot.

Artikel 1.19 Subsidievaststelling

  • 1.

    Binnen de in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde projectperiode, dient subsidieontvanger bij de beheersautoriteit een verzoek tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    Een verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 5.

  • 3.

    Een verzoek tot vaststelling van de subsidie bevat het volledig ingevulde formulier, bedoeld in het tweede lid, met de daarin voorgeschreven bijlagen.

  • 4.

    De beheersautoriteit beslist op het verzoek tot subsidievaststelling binnen 6 maanden na de datum van ontvangst van het verzoek tot subsidievaststelling.

Paragraaf 2 MKB-subsidies

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Deskundigencommissie: adviescommissie, ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet, die aan de beheersautoriteit adviseert over de te verlenen subsidie voor innovatiemedewerkers, innovatieadvies en innovatieprojecten.

  • b.

    innovatiemedewerker: hooggekwalificeerde werknemer op het gebied van innovatie;

  • c.

    Kaderverordening: Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, zoals gewijzigd bij Vo. 1989/2006, van 21 december 2006, Vo 1341/2008, van 18 december 2008 en Vo 284/2009 van 7 april 2009;

  • d.

    ketenpartij: Original Equipment Manufacturer, first tier supplier, second tier supplier of toeleverend bedrijf, die de aanvrager toegevoegde waarde levert;

  • e.

    Klankbordgroep: adviescommissie, ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet, die aan de beheersautoriteit adviseert over de te verlenen subsidie voor sociale innovatieprojecten;

  • f.

    MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in bijlage 1;

  • g.

    OP-Zuid: Operationeel Programma Zuid-Nederland 2007-2013, CCI-nr. 2007 NL 16 2 PO 003;

  • h.

    regio Limburg: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • i.

    regio Oost-Brabant: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • j.

    regio West-Brabant: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • k.

    regio Zeeland: regio als bedoeld in bijlage 1 van het OP-Zuid;

  • l.

    sociale innovatie: innovatie gericht op vernieuwing van de bedrijfsorganisatie.

Artikel 2.2 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd door MKB-ondernemingen.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid kan subsidie als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder c, worden aangevraagd door:

    • a.

      samenwerkingsverbanden van ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van een of meerdere ondernemingen en een of meerdere onderzoeksorganisaties.

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor:

    • a.

      de inzet van innovatiemedewerkers bij MKB-ondernemingen gevestigd binnen Zuid-Nederland;

    • b.

      innovatieadvies, met inbegrip van technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van experimentele ontwikkelingsactiviteiten en verkrijging en validering van industriële eigendomsrechten ten behoeve van MKB-ondernemingen gevestigd binnen Zuid-Nederland;

    • c.

      innovatieprojecten gericht op experimentele ontwikkeling in Zuid-Nederland;

    • d.

      advies ter bevordering van sociale innovatie bij MKB-ondernemingen gevestigd binnen Zuid-Nederland.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder c, kunnen projecten mede gericht zijn op industrieel onderzoek, mits dit onderzoek van ondergeschikt belang is in relatie tot de experimentele ontwikkeling.

Artikel 2.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd in de gevallen, bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013.

Artikel 2.5 Subsidievereisten innovatiemedewerkers

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is gevestigd in de regio Limburg, Oost-Brabant, West-Brabant of Zeeland;

  • b.

    de inzet van de innovatiemedewerker is gericht op het stimuleren van innovatie;

  • c.

    de inzet van de innovatiemedewerker komt ten goede aan Zuid-Nederland;

  • d.

    aan de inzet van de innovatiemedewerker ligt een sluitende financiering ten grondslag;

  • e.

    de innovatiemedewerker wordt gedetacheerd vanuit een onderzoeksorganisatie of grote onderneming, zijnde een ketenpartij;

  • f.

    de innovatiemedewerker is ten minste twee jaar in dienst bij de onder e bedoelde onderzoeksorganisatie of grote onderneming;

  • g.

    de innovatiemedewerker wordt binnen de MKB-onderneming van de aanvrager ingezet;

  • h.

    de innovatiemedewerker vervangt geen andere werknemer, maar werkt in een nieuw gecreëerde functie binnen de MKB-onderneming bedoeld onder g;

  • i.

    de innovatiemedewerker is werkzaam op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en innovatie;

  • j.

    de innovatiemedewerker brengt kennis van veranderingsprocessen en innovatieprocessen in.

Artikel 2.6 Subsidievereisten innovatieadviezen

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is gevestigd in de regio Limburg, Oost-Brabant, West-Brabant of Zeeland;

    • b.

      het innovatieadvies is gericht op het stimuleren van innovatie;

    • c.

      het innovatieadvies komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • d.

      aan het innovatieadvies ligt een sluitende financiering ten grondslag;

    • e.

      het innovatieadvies heeft betrekking op producten, processen, markten of diensten;

    • f.

      het innovatieadvies wordt aangevraagd bij een daartoe deskundige externe adviseur;

    • g.

      het innovatieadvies heeft betrekking op de MKB-onderneming van de aanvrager;

    • h.

      het innovatieadvies is niet van permanente of periodieke aard en behoort niet tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onder g bedoelde MKB-onderneming;

    • i.

      het innovatieadvies wordt door de MKB-onderneming ingekocht tegen de marktprijs, of indien de dienstverrichter een entiteit zonder winstoogmerk is, tegen een prijs die de volledige kosten plus een redelijke marge weergeeft.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan ten minste een van de volgende vereisten:

    • a.

      het innovatieadvies is gericht op versterking van de positie op bestaande markten;

    • b.

      het innovatieadvies is gericht op de entree in nieuwe combinaties van product, markt en technologie.

Artikel 2.7 Subsidievereisten innovatieprojecten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3, onder c, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is gevestigd in de regio Limburg, Oost-Brabant, West-Brabant of Zeeland;

    • b.

      indien de subsidieaanvrager een samenwerkingsverband is als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, zijn een of meer deelnemers aan dat samenwerkingsverband gevestigd in de regio Limburg, Oost-Brabant, West-Brabant of Zeeland;

    • c.

      de subsidiabele activiteit is gericht op het stimuleren van innovatie;

    • d.

      de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • e.

      de financiering van de subsidiabele activiteit is sluitend;

    • f.

      de subsidiabele activiteit leidt tot een betere concurrentiepositie;

    • g.

      de subsidiabele activiteit leidt tot versterking van het innovatiepotentieel;

    • h.

      de subsidiabele activiteit leidt tot een structurele toename van de bedrijfsactiviteit;

    • i.

      de subsidiabele activiteit leidt tot nieuwe en breed vermarktbare producten, diensten of processen;

    • j.

      de subsidiabele activiteit leidt tot productie- of werkgelegenheid in Zuid-Nederland;

    • k.

      de subsidiabele activiteit bestaat uit een samenhangend geheel van inzet van kennis, materialen, menskracht en activa.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      ten minste een deelnemer aan een samenwerkingsverband is een MKB-onderneming;

    • b.

      samenwerkende ondernemingen nemen ieder niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor hun rekening;

    • c.

      samenwerkende ondernemingen hebben geen directe of indirecte financiële of juridische relatie met elkaar;

    • d.

      een samenwerkende onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onder b:

      1e draagt ten minste 10% van de subsidiabele kosten;

      2e heeft het recht de resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het door die onderzoeksorganisatie uitgevoerde onderzoek;

    • e.

      de onder a bedoelde MKB-onderneming treedt op als penvoerder;

    • f.

      de subsidiabele activiteit draagt de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband;

    • g.

      de penvoerder, bedoeld in het tweede lid, onder e, draagt zorg voor de aanvraag, de overige correspondentie, de inhoudelijke en financiële projectcoördinatie, alsmede de verantwoording aan de beheersautoriteit.

Artikel 2.8 Subsidievereisten sociale innovatieadviezen

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3, onder d, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is gevestigd in de regio Limburg, Oost-Brabant, West-Brabant of Zeeland;

    • b.

      het sociale innovatieadvies is gericht op het stimuleren van sociale innovatie;

    • c.

      het sociale innovatieadvies komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • d.

      aan het sociale innovatieadvies ligt een sluitende financiering ten grondslag;

    • e.

      het sociale innovatieadvies wordt aangevraagd bij een daartoe deskundige externe adviseur;

    • f.

      het sociale innovatieadvies heeft betrekking op de MKB-onderneming van de aanvrager;

    • g.

      het sociale innovatieadvies is gericht op verbetering van de productiviteit en kwaliteit van de MKB-onderneming;

    • h.

      het sociale innovatieadvies is niet van permanente of periodieke aard en behoort niet tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onder f bedoelde MKB-onderneming;

    • i.

      het sociale innovatieadvies wordt door de MKB-onderneming ingekocht tegen de marktprijs, of indien de dienstverrichter een entiteit zonder winstoogmerk is, tegen een prijs die de volledige kosten plus een redelijke marge weergeeft.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3, onder d, in aanmerking te komen, voldaan aan ten minste een van de volgende vereisten:

    • a.

      het sociale innovatieadvies is gericht op de organisatie van werkprocessen en flexibilisering;

    • b.

      het sociale innovatieadvies is gericht op talentontplooiing, employability en loopbaanbeleid;

    • c.

      het sociale innovatieadvies is gericht op participerende aansturing.

Artikel 2.9 Subsidiabele kosten

Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO doelstelling programmaperiode 2007-2013 van toepassing.

Artikel 2.10 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 2.3, onder c, worden ingediend vanaf 1 september 2014 tot en met 31 december 2015.

  • 2.

    Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 2.3, onder d, worden ingediend voor 1 januari 2016.

  • 3.

    Subsidieaanvragen worden ingediend bij de beheersautoriteit met gebruikmaking van het aanvraagformulier, opgenomen in bijlage 6.

  • 4.

    Een subsidieaanvraag bevat het volledig ingevulde aanvraagformulier, bedoeld in het derde lid, met de daarin voorgeschreven bijlagen.

  • 5.

    Onverminderd het vierde lid, bevat een subsidieaanvraag van een samenwerkingsverband een verklaring, ondertekend door alle deelnemers van het samenwerkingsverband, waaruit de instemming en penvoering, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, onder e en f, blijkt.

Artikel 2.11 Subsidieplafond innovatiemedewerker

De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013 vast op € 0,00, waarvan:

  • a.

    € 0,00 voor de regio Limburg;

  • b.

    € 0,00 voor de regio Oost-Brabant;

  • c.

    € 0,00 voor de regio West-Brabant;

  • d.

    € 0,00 voor de regio Zeeland.

Artikel 2.12 Subsidieplafond innovatieadviezen

De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma’s in Zuid-Nederland vast op € 0.

Artikel 2.13 Subsidieplafond innovatieprojecten

De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma`s in Zuid-Nederland voor de periode 1 september 2014 tot en met 31 december 2015 vast op € 0,-.

Artikel 2.14 Subsidieplafond sociale innovatieadviezen

De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013 vast op € 0,00, waarvan:

  • a.

    € 0,00 voor de regio Limburg;

  • b.

    € 0,00 voor de regio Oost-Brabant;

  • c.

    € 0,00 voor de regio West-Brabant;

  • d.

    € 0,00 voor de regio Zeeland.

Artikel 2.15 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder a, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 29.17% van de totale subsidiabele projectkosten, tot een maximum van € 25.000,- per project per aanvrager.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 29,17% van de totale subsidiabele projectkosten, tot een maximum van € 20.833,- per project per aanvrager.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder c, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 35% van de totale subsidiabele projectenkosten, tot een maximum van € 250.000,- per project per aanvrager.

  • 4.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder d, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 41,67% van de totale subsidiabele projectkosten, tot een maximum van € 16.668,- per project per aanvrager.

  • 5.

    Is de subsidieontvanger een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, dan bedraagt de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder c, maximaal € 1.000.000,- per project, waarbij de hoogte van de subsidie per deelnemer als volgt wordt bepaald:

    • a.

      50% van de totale subsidiabele projectkosten voor een MKB-onderneming;

    • b.

      40% van de totale subsidiabele projectkosten voor een deelnemer die geen MKB-onderneming is.

  • 6.

    De in het eerste tot en met het vijfde lid genoemde percentages worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 2.16 Behandeling subsidieaanvragen

  • 1.

    Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de subsidieaanvraag wel volledig is.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 2.17 Subsidieverlening

  • 1.

    De beheersautoriteit legt subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 2.3, onder a, b en c, voor advies voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    De beheersautoriteit legt subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 2.3, onder d, voor advies voor aan de Klankbordgroep.

  • 3.

    De beheersautoriteit beslist op de subsidieaanvraag binnen 4 maanden na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag.

Artikel 2.18 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    Aan de subsidieontvanger worden de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013, opgelegd.

  • 2.

    Subsidieontvanger bewaart de in het eerste lid bedoelde bewijsstukken overeenkomstig de termijn genoemd in artikel 90 van de Kaderverordening.

  • 3.

    Subsidieontvanger rapporteert op verzoek van de beheersautoriteit de inhoudelijke en financiële voortgang van de subsidiabele activiteit.

  • 4.

    Subsidieontvanger rapporteert de voortgang, bedoeld in het derde lid, langs elektronische weg met gebruikmaking van het voortgangsformulier, opgenomen in bijlage 3.

  • 5.

    Subsidieontvanger verleent de voor hun taakvervulling nodige medewerking aan de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit, alsmede de toezichthouder, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013.

Artikel 2.19 Vertragen, wijzigen of stopzetten

  • 1.

    Een verzoek om ontheffing in verband met het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van de subsidiabele activiteit, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013, wordt ingediend bij de beheersautoriteit.

  • 2.

    Een verzoek om ontheffing wordt ingediend met gebruikmaking van het ontheffingsformulier, opgenomen in bijlage 4.

  • 3.

    De beheersautoriteit beslist binnen 8 weken na ontvangst op het verzoek om ontheffing.

Artikel 2.20 Bevoorschotting

De beheersautoriteit verleent geen voorschot.

Artikel 2.21 Subsidievaststelling

  • 1.

    Binnen de in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde projectperiode, dient subsidieontvanger bij de beheersautoriteit een verzoek tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    Een verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 5.

  • 3.

    Een verzoek tot vaststelling van de subsidie bevat het volledig ingevulde vaststellingsformulier, bedoeld in het tweede lid, met de daarin voorgeschreven bijlagen.

  • 4.

    De beheersautoriteit beslist op het verzoek tot subsidievaststelling binnen 6 maanden na de datum van ontvangst van het verzoek tot subsidievaststelling.

Paragraaf 3 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Intrekking

  • 1.

    De regeling Toetsingskader OP-Zuid, nadere regeling ter uitvoering van het Operationeel Programma voor Zuid-Nederland en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 2007-2013, wordt ingetrokken.

  • 2.

    De OP-Zuid Regeling Innovation Officer 2007-2013 (OPZ-IO) wordt ingetrokken.

  • 3.

    De OP-Zuid Adviesregeling 2007-2013 (OPZ-AR) wordt ingetrokken.

  • 4.

    De OP-Zuid Innovatieregeling 2007-2013 (OPZ-IR) wordt ingetrokken.

  • 5.

    De OP-Zuid Sociale Innovatie-regeling 2009-2011 (OPZ-SI) wordt ingetrokken.

Artikel 3.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling en waarop op de datum van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist, maar waarover wel reeds advies is uitgebracht door een adviescommissie als genoemd in de artikelen 1.15 en 2.17, worden geacht te zijn ingediend op grond van de regelingen, genoemd in artikel 3.1.

  • 2.

    Aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling en waarop op de datum van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist en waarover nog geen advies is uitgebracht door een adviescommissie als genoemd in de artikelen 1.15 en 2.17, worden geacht te zijn ingediend op grond van deze regeling.

Artikel 3.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 17 mei 2010.

Artikel 3.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland.

Toelichting Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland

Algemene toelichting

-

Algemeen

In 2006 is het 'Operationeel Programma voor Zuid-Nederland - Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 2007-2013' (hierna OP-Zuid) opgesteld. Het OP-Zuid is tot stand gekomen in samenwerking met de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, het Rijk en de gemeenten 's-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Eindhoven, Helmond, Venlo, Sittard-Geleen, Heerlen en Maastricht.

De subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland (hierna: subsidieregeling) is vastgesteld ter uitvoering van het OP-Zuid en vervangt de subsidieregeling 'Toetsingskader OP Zuid' en de daaraan gekoppelde bedrijfsgerichte regelingen.

Juridisch kader

De subsidieregeling vindt haar grondslag in:

  • -

    de Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1990 (hierna: Kaderverordening):

  • -

    de Kaderwet EZ-subsidies;

  • -

    het Besluit EFRO programmaperiode 2007-2013 (hierna: besluit EFRO);

  • -

    de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 (hierna: Regeling EFRO).

Bij de uitvoering van deze subsidieregeling moet op onderdelen rekening gehouden worden met aanvullende voorwaarden en vereisten die op grond van onder meer de volgende regelingen rechtstreeks op de verstrekking van subsidies van toepassing zijn:

  • -

    het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, 2010/C 83/01 (hierna: VwEU);

  • -

    de Kaderverordening;

  • -

    de Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie van 8 december 2006 (hierna: Uitvoeringsverordening);

  • -

    de Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 (hierna: EFRO-verordening);

  • -

    de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 (hierna: de Algemene Groepsvrijstellingsverordening);

  • -

    Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand

  • -

    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;

  • -

    de Kaderwet EZ-subsidies;

  • -

    het Besluit EFRO;

  • -

    de Regeling EFRO;

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Mededingingswet.

De hier opgesomde regelingen behelzen aanvullende criteria voor subsidieverstrekking die de bevoegdheid van de beheersautoriteit subsidie te verstrekken begrenzen, dan wel bieden daarvoor de geëigende procedures. De beheersautoriteit zal te allen tijde rekening moeten houden met deze regelingen. Voorwaarden en vereisten die op grond van hogere wet- en regelgeving rechtstreeks gelding hebben, zijn niet ook in deze subsidieregeling opgenomen.

Beheersautoriteit en adviescommissies

Op grond van artikel 5, tweede lid, van het Besluit EFRO vormen de leden van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant gezamenlijk de beheersautoriteit voor het gehele grondgebied van Zuid-Nederland. De beheersautoriteit laat zich bij de beoordeling van subsidieaanvragen adviseren door adviescommissies. Deze adviescommissies, zijnde de Stuurgroep, de Deskundigencommissie en de Klankbordgroep, zijn door de beheersautoriteit ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet. Artikel 82 van de Provinciewet geeft provinciale staten en gedeputeerde staten de bevoegdheid om (advies)commissies in te stellen. De beheersautoriteit is ingesteld op grond van het Besluit EFRO. Aangezien in het Besluit EFRO de beheersautoriteit is gedefinieerd als een bestuursorgaan van de provincie Noord-Brabant en de leden van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant gezamenlijk de beheersautoriteit vormen, is van de Provinciewet gebruik gemaakt om de adviescommissies in te bedden in het nationaalrechtelijk kader.

Subsidieplafonds en indieningstermijnen

De in deze regeling opgenomen subsidieplafonds zijn vastgesteld voor de periode17 mei 2010 tot en met 31 december 2013. De termijnen voor het indienen van aanvragen zijn op deze periode afgestemd. Het OP-Zuid kent echter een uitloop tot 2016. Indien voor de uitvoering daarvan middelen beschikbaar komen, dan zal daarvoor een nieuwe regeling worden opgesteld, eventueel door middel van aanpassing van de (eind)data in deze subsidieregeling.

Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1 Algemene subsidies

-

Artikel 1.3 Subsidiabele activiteiten

De doelstelling van het OP-Zuid is om het regionale concurrentievermogen en de werkgelegenheid te stimuleren. Deze doelstelling is vertaald in drie prioriteiten. De activiteiten die genoemd zijn in dit artikel dragen bij aan deze prioriteiten.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    subsidie wordt aangevraagd voor het geheel aan subsidiabele projectkosten;

  • b.

    de aanvraag niet voldoet aan de Kaderverordening, de EFRO-verordening, de Uitvoeringsverordening, het Besluit EFRO of de Regeling EFRO;

  • c.

    het project niet past in het Europees Programma of;

  • d.

    de beheersautoriteit door toewijzing niet zal voldoen aan een van de verplichtingen zoals gesteld in de artikelen 42, 57, 60 en 90 van de Kaderverordening, danwel de artikelen 2, 3, 5 en 7 van de Uitvoeringsverordening.

Subsidie kan worden geweigerd indien:

  • a.

    blijkt dat cofinanciering door de overige cofinanciers gedeeltelijk niet zal worden verleend;

  • b.

    wanneer het project naar het oordeel van de beheersautoriteit volgens het Europese Programma of de subsidieregeling in aanmerking komt voor een groter deel van cofinanciering door een ander bestuursorgaan en blijkt dat deze cofinanciering niet of niet volledig zal worden verleend.

Het bovenstaande volgt rechtstreeks uit de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO. Deze artikelen omvatten een deel van de criteria op grond waarvan een aanvraag kan worden afgewezen.

Zo wordt onder meer subsidie geweigerd als een project niet past in het Europees Programma. Voor de invulling van dit criterium onderzoekt en keurt het Comité van Toezicht de criteria goed waaraan een project moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Deze door het Comité van Toezicht goedgekeurde criteria zijn als subsidievereisten neergelegd in de subsidieregeling. Zoals hiervoor in de algemene toelichting reeds aangegeven is, gelden op grond van hogere wet- en regelgeving echter ook nog andere criteria. Dit kunnen onder meer weigeringsgronden, subsidievereisten of -verplichtingen betreffen. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder toetsingskader.

Artikel 1.5 Subsidievereisten kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie

-

Artikel 1.6 Subsidievereisten attractieve regio's

-

Artikel 1.7 Subsidievereisten stedelijke dimensie

Om voor subsidie op basis van deze artikelen in aanmerking te komen, dient elke subsidiabele activiteit te voldoen aan alle in het eerste lid genoemde vereisten. Verder moet worden voldaan aan ten minste een van de vereisten, genoemd in het tweede lid.

Naast de subsidievereisten uit deze artikelen gelden op grond van hogere wet- en regelgeving ook de volgende subsidievereisten:

  • a.

    gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief wordt bevorderd als bedoeld in artikel 16 van de Kaderverordening;

  • b.

    discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst, overtuiging, leeftijd of seksuele geaardheid wordt voorkomen als bedoeld in artikel 16 van de Kaderverordening;

  • c.

    toegankelijkheid voor personen met een handicap wordt in beginsel in acht genomen als bedoeld in artikel 16 van de Kaderverordening;

  • d.

    het project voldoet aan de duurzaamheidseis als bedoeld in de artikelen 17 en 57 van de Kaderverordening;

  • e.

    het project mag niet voor 1 januari 2007 zijn voltooid;

  • f.

    het project wordt uitgevoerd in Nederland behoudens schriftelijke ontheffing van de beheersautoriteit. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 1.6 derde en vierde lid

Er is sprake van een bovenregionaal belang als de effecten van een subsidiabele activiteit overwegend buiten de GSB-steden neerslaan. Een bovenregionaal belang kan onderbouwd worden met bijvoorbeeld beoogde bovenregionale werkgelegenheidseffecten, een bovenregionale bezoekersfunctie of (financiële) inbreng door regionale organisaties.

Artikel 1.8 Subsidiabele kosten

In de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO staat limitatief opgesomd welke kosten in het kader van doelstelling 2 gesubsidieerd kunnen worden. De limitatief opgesomde kostensoorten moeten rechtstreeks aan het project toe te rekenen gemaakte en betaalde kosten betreffen die bovendien proportioneel en doelmatig zijn. De artikelen 10 en 10a zijn daarmee een uitwerking van artikel 56 van de Verordening (EG) 1083/2006, dat voorschrijft dat de regels inzake subsidiabiliteit van de uitgaven worden vastgesteld op nationaal niveau, met inachtneming van de specifieke uitzonderingen die voor elk fonds specifiek zijn vastgesteld.

Uit artikel 56 van de Kaderverordening volgt voorts dat de kosten daadwerkelijk moeten zijn betaald tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015. Bij Verordening (EG) 284/2009 is artikel 56, tweede lid, van de Kaderverordening zodanig aangepast dat ook bijdragen in natura, afschrijvingskosten en overheadkosten onder bepaalde voorwaarden kunnen worden beschouwd als 'uitgaven' in de zin van artikel 56, eerste lid, van de Kaderverordening.

Ook in artikel 7 van de Verordening (EG) 1080/2006, gewijzigd bij Verordening (EG) 397/2009, wordt nog een aantal uitgaven genoemd die subsidiabel zijn. Het betreffende artikel geeft echter ook aan dat een aantal uitgaven niet gerekend wordt tot de subsidiabele kosten binnen het EFRO.

Voor inkomstengenererende projecten is aanvullend artikel 55 van de Kaderverordening van toepassing.

Artikel 1.10 Subsidieplafond kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie

-

Artikel 1.11 Subsidieplafond attractieve regio's

-

Artikel 1.12 Subsidieplafond stedelijke dimensie

Op grond van artikel 3 van de Regeling EFRO stelt de beheersautoriteit een subsidieplafond vast voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013. De subsidieplafonds voor kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie, opgenomen in artikel 1.10, betreffen de EFRO-middelen en de Rijkscofinanciering tezamen.

Voor attractieve regio's en stedelijke dimensie staan de subsidieplafonds betreffende de EFRO-middelen vermeld in het eerste lid van artikel 1.11 respectievelijk artikel 1.12, en de subsidieplafonds voor de Rijkscofinanciering in het tweede lid van de voornoemde artikelen.

Artikel 1.13 Subsidiehoogte

De in het eerste tot en met het vijfde lid genoemde percentages kunnen begrensd worden door de Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun. Dit voorbehoud is ingegeven door het feit dat de Europese Commissie niet toestaat dat ongeoorloofde staatssteun verstrekt wordt die mogelijk negatieve invloed heeft op de tussenstaatse handel of mededinging. Voor verschillende sectoren (bijvoorbeeld landbouw, economie, vervoer) gelden verschillende beperkingen ten aanzien van door overheden maximaal te verstrekken steun. Steun die de in een specifiek geval geldende drempel overschrijdt is ongeoorloofd, tenzij aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie. In sommige gevallen is - beperkte - steun wel toegestaan. Een voorbeeld hiervan is de 'de-minimisregeling', waarbij een bedrag van maximaal € 200.000,- per drie jaar aan steun verleend mag worden zonder dat deze steun als ongeoorloofd wordt aangemerkt. De beheersautoriteit beoordeelt per project of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun.

Artikel 1.14 Behandeling subsidieaanvragen

Tweede lid

De subsidieaanvrager die een onvolledige aanvraag heeft ingediend wordt op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen. Voor het bepalen van de volgorde van behandeling van de subsidieaanvragen geldt de datum waarop de ingediende aanvraag volledig is. Onvolledige aanvragen blijven derhalve buiten beschouwing waar het gaat om het bereiken van het subsidieplafond.

Artikel 1.15 Subsidieverlening

Eerste lid

De Stuurgroep beoordeelt uitsluitend of subsidieaanvragen voldoen aan de subsidievereisten zoals genoemd in de artikelen 1.5, 1.6 en 1.7 en adviseert de beheersautoriteit daarover. De beheersautoriteit kan uiteraard gemotiveerd afwijken van het advies.

Artikel 1.16 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Eerste lid

In de artikelen 8 en 9 van de Regeling EFRO staan een aantal verplichtingen voor de subsidieontvanger vermeld, alsmede de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen bij de beheersautoriteit voor een aantal verplichtingen.

Uit artikel 9, eerste lid, van de Regeling EFRO, gelezen in samenhang met artikel 14 van de Uitvoeringsverordening, volgt dat onder de in de Kaderverordening bedoelde boekhoudkundige gegevens die de subsidieontvanger moet verstrekken, de in bijlage III van de Uitvoeringsverordening genoemde informatie wordt verstaan.

Indien op een subsidiabele activiteit de Uitvoeringsverordening van toepassing is dan gelden ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsverordening onder bepaalde voorwaarden ook subsidieverplichtingen ten aanzien van voorlichting en publiciteit.

Artikel 1.17 Vertragen, wijzigen of stopzetten

Eerste en tweede lid

Uit artikel 8, eerste lid, van de Regeling EFRO volgt onder meer dat voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project vooraf een schriftelijke ontheffing van de beheersautoriteit moet worden aangevraagd. Voor dit verzoek om ontheffing moet gebruik gemaakt worden van het ontheffingsformulier in de regeling.

Paragraaf 2 MKB-subsidies

-

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten

De activiteiten die in dit artikel staan opgesomd richten zich specifiek op het stimuleren van innovatie binnen MKB-ondernemingen en dragen daarmee bij aan prioriteit 1 van het OP-Zuid, Kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie.

Artikel 2.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    subsidie wordt aangevraagd voor het geheel aan subsidiabele projectkosten;

  • b.

    de aanvraag niet voldoet aan de Kaderverordening, de EFRO-verordening, de Uitvoeringsverordening, het Besluit EFRO of de Regeling EFRO;

  • c.

    het project niet past in het Europese Programma of;

  • d.

    de beheersautoriteit door toewijzing niet zal voldoen aan een van de verplichtingen zoals gesteld in de artikelen 42, 57, 60 en 90 van de Kaderverordening, danwel de artikelen 2, 3, 5 en 7 van de Uitvoeringsverordening.

Subsidie kan worden geweigerd indien:

blijkt dat cofinanciering door de overige cofinanciers gedeeltelijk niet zal worden verleend;

wanneer het project naar het oordeel van de beheersautoriteit volgens het Europees Programma of de subsidieregeling in aanmerking komt voor een groter deel van cofinanciering door een ander bestuursorgaan en blijkt dat deze cofinanciering niet of niet volledig zal worden verleend.

Het bovenstaande volgt rechtstreeks uit de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO. Deze artikelen omvatten een deel van de criteria op grond waarvan een aanvraag kan worden afgewezen.

Zo wordt onder meer subsidie geweigerd als een project niet past in het Europees Programma. Voor de invulling van dit criterium onderzoekt en keurt het Comité van Toezicht de criteria goed waaraan een project moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Deze door het Comité van Toezicht goedgekeurde criteria zijn als subsidievereisten neergelegd in de subsidieregeling. Zoals hiervoor in de algemene toelichting reeds aangegeven is, gelden op grond van hogere wet- en regelgeving echter ook nog andere criteria. Dit kunnen onder meer weigeringsgronden, subsidievereisten of -verplichtingen betreffen. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder toetsingskader.

Artikel 2.5 Subsidievereisten innovatiemedewerkers

-

Artikel 2.6 Subsidievereisten innovatie-advies

-

Artikel 2.7 Subsidievereisten innovatieprojecten

-

Artikel 2.8 Subsidievereisten sociale innovatie-adviezen

Om voor subsidie op basis van de artikelen 2.5 en 2.7 in aanmerking te komen, dient elke subsidiabele activiteit te voldoen aan alle in die artikelen genoemde vereisten.

Om voor subsidie op basis van de artikelen 2.6 en 2.8 in aanmerking te komen, dient elke subsidiabele activiteit te voldoen aan alle in het eerste lid van die artikelen genoemde vereisten. Verder moet worden voldaan aan ten minste een van de vereisten, genoemd in het tweede lid.

De in de artikelen 2.6 en 2.8 bedoelde diensten zijn voorts niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig of belastingadvies, regelmatige dienstverrichting op juridisch gebied of reclame.

Naast de subsidievereisten uit de artikelen 2.5, 2.6, 2.7 en 2.8 gelden op grond van hogere wet- en regelgeving ook de volgende subsidievereisten:

  • a.

    gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief wordt bevorderd als bedoeld in artikel 16 van de Kaderverordening;

  • b.

    discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst, overtuiging, leeftijd of seksuele geaardheid wordt voorkomen als bedoeld in artikel 16 van de Kaderverordening;

  • c.

    toegankelijkheid voor personen met een handicap wordt in beginsel in acht genomen als bedoeld in artikel 16 van de Kaderverordening;

  • d.

    het project voldoet aan de duurzaamheidseis als bedoeld in de artikelen 17 en 57 van de Kaderverordening;

  • e.

    het project mag niet voor 1 januari 2007 zijn voltooid;

  • f.

    het project wordt uitgevoerd in Nederland behoudens schriftelijke ontheffing van de beheersautoriteit. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 2.8 tweede lid

Producten of diensten van deskundige externe adviseurs kunnen onder andere sociale innovatiescans, beleidsplannen, draagvlakmetingen, onderzoek, training, implementatieplannen en projectmanagement zijn.

Artikel 2.9 Subsidiabele kosten

In de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO staat limitatief opgesomd welke kosten in het kader van doelstelling 2 gesubsidieerd kunnen worden. De limitatief opgesomde kostensoorten moeten rechtstreeks aan het project toe te rekenen gemaakte en betaalde kosten betreffen die bovendien proportioneel en doelmatig zijn. De artikelen 10 en 10a zijn daarmee een uitwerking van artikel 56 van de Verordening (EG) 1083/2006, dat voorschrijft dat de regels inzake subsidiabiliteit van de uitgaven worden vastgesteld op nationaal niveau, met inachtneming van de specifieke uitzonderingen die voor elk fonds specifiek zijn vastgesteld.

Uit artikel 56 van de Kaderverordening volgt voorts dat de kosten daadwerkelijk moeten zijn betaald tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015. Bij Verordening (EG) 284/2009 is artikel 56, tweede lid, van de Kaderverordening zodanig aangepast dat ook bijdragen in natura, afschrijvingskosten en overheadkosten onder bepaalde voorwaarden kunnen worden beschouwd als 'uitgaven' in de zin van artikel 56, eerste lid, van de Kaderverordening.

Ook in artikel 7 van de Verordening (EG) 1080/2006, gewijzigd bij Verordening (EG) 397/2009, wordt nog een aantal uitgaven genoemd die subsidiabel zijn. Het betreffende artikel geeft echter ook aan dat een aantal uitgaven niet gerekend wordt tot de subsidiabele kosten binnen het EFRO.

Voor inkomstengenererende projecten is aanvullend artikel 55 van de Kaderverordening van toepassing.

Artikel 2.9 moet tot slot in samenhang met de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGV) gelezen worden. De AGV stelt bepaalde soorten overheidsbijdragen aan ondernemingen vrij van melding onder artikel 108 VwEU (oud: 88 van het EG Verdrag). In de AGV staan de voorwaarden waaraan zowel de aanvrager moet voldoen als voorwaarden die betrekking hebben op de kosten die gesubsidieerd mogen worden zonder dat een melding hoeft te worden verricht. Zolang de subsidieregeling binnen de kaders van de AGV blijft hoeft de beheersautoriteit niet over te gaan tot melding van de steun.

Voor steun aan innovatiemedewerkers als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder a, kunnen uitsluitend de in artikel 37 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet.

Voor steun aan innovatieadviezen, technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van experimentele ontwikkelingsactiviteiten, verkrijging en validering van industriële eigendomsrechten, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b, kunnen uitsluitend de in artikel 26, 32, 33 of 36 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet. Afhankelijk van de aard en strekking van de betreffende subsidiabele activiteit zijn een of meer van de voornoemde artikelen van de AGV van toepassing.

Voor steun aan innovatieprojecten als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder c, kunnen uitsluitend de in artikel 31 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet. Mits sprake is van technische haalbaarheid in enge zin kunnen in voorkomende gevallen ook de in artikel 32 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd.

Voor steun aan sociale innovatieadviezen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder d, kunnen uitsluitend de in artikel 26 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet.

Artikel 2.11 Subsidieplafond innovatiemedewerker

-

Artikel 2.12 Subsidieplafond innovatie-advies, technische haalbaarheidsstudies en industriële eigendomsrechten

-

Artikel 2.13 Subsidieplafond innovatieprojecten

-

Artikel 2.14 Subsidieplafond sociale innovatie-adviezen

Op grond van artikel 3 van de Regeling EFRO stelt de beheersautoriteit een subsidieplafond vast voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013. De subsidieplafonds in de artikelen 2.11 tot en met 2.14 betreffen de EFRO-middelen en de Rijkscofinanciering tezamen.

Artikel 2.15 Subsidiehoogte

De in het eerste tot en met het vijfde lid genoemde percentages kunnen begrensd worden door de Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun. Dit voorbehoud is ingegeven door het feit dat de Europese Commissie niet toestaat dat ongeoorloofde staatssteun verstrekt wordt die mogelijk negatieve invloed heeft op de tussenstaatse handel of mededinging. Voor verschillende sectoren (bijvoorbeeld landbouw, economie, vervoer) gelden verschillende beperkingen ten aanzien van door overheden maximaal te verstrekken steun. Steun die de in een specifiek geval geldende drempel overschrijdt is ongeoorloofd, tenzij aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie. In sommige gevallen is - beperkte - steun wel toegestaan. Een voorbeeld hiervan is de 'de-minimisregeling', waarbij een bedrag van maximaal € 200.000,- per drie jaar aan steun verleend mag worden zonder dat deze steun als ongeoorloofd wordt aangemerkt. De beheersautoriteit beoordeelt per project of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun.

Artikel 2.16 Behandeling subsidieaanvragen

Tweede lid

De subsidieaanvrager die een onvolledige aanvraag heeft ingediend wordt op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Voor het bepalen van de volgorde van behandeling van de subsidieaanvragen geldt de datum waarop de ingediende aanvraag volledig is. Onvolledige aanvragen blijven derhalve buiten beschouwing waar het gaat om het bereiken van het subsidieplafond.

Artikel 2.17 Subsidieverlening

De Deskundigencommissie en de Klankbordgroep beoordelen uitsluitend of subsidieaanvragen voldoen aan de subsidievereisten zoals genoemd in de artikelen 2. 5, 2.6, 2.7 en 2.8 en adviseert de beheersautoriteit daarover. De beheersautoriteit kan uiteraard gemotiveerd afwijken van het advies.

Artikel 2.18 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Eerste lid

In de artikelen 8 en 9 van de Regeling EFRO staan een aantal verplichtingen voor de subsidieontvanger vermeld, alsmede de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen bij de beheersautoriteit voor een aantal verplichtingen.

Uit artikel 9, eerste lid, van de Regeling EFRO, gelezen in samenhang met artikel 14 van de Uitvoeringsverordening, volgt dat onder de in de Kaderverordening bedoelde boekhoudkundige gegevens die de subsidieontvanger moet verstrekken, de in bijlage III van de Uitvoeringsverordening genoemde informatie wordt verstaan.

Indien op een subsidiabele activiteit de Uitvoeringsverordening van toepassing is dan gelden ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsverordening onder bepaalde voorwaarden ook subsidieverplichtingen ten aanzien van voorlichting en publiciteit.

Artikel 2.19 Vertragen, wijzigen of stopzetten

Eerste en tweede lid

Uit artikel 8, eerste lid, van de Regeling EFRO volgt onder meer dat voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project vooraf een schriftelijke ontheffing van de beheersautoriteit moet worden aangevraagd. Voor dit verzoek om ontheffing moet gebruik gemaakt worden van het ontheffingsformulier in de regeling.

Ondertekening

's-Hertogenbosch, 27 april 2010
De leden van het college van Gedeputeerde staten voornoemd,
gezamenlijk de beheersautoriteit vormend voor het grondgebied van de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland,
de voorzitter, prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris, drs. W.G.H.M. Rutten

Bijlage vrijval OP-Zuid 2007-2013

Bijlage_Vrijval_OP-Zuid_2007-2013.pdf