Subsidieregeling kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Zeeland

Geldend van 15-12-2018 t/m 31-12-2021

Intitulé

Subsidieregeling kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Zeeland

Gedeputeerde staten van Zeeland

  • -

    gelezen het voorstel van de afdeling W&N nummer 09034770;

  • -

    Gelet op artikel 145 van de Provinciewet en artikel 11, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied;

  • -

    Gelet de delegatiebesluiten van Provinciale Staten voor regelgevende bevoegdheid van 9 november 2007 (Pb 2007 nrs. 41 en 42);

besluiten vast te stellen de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 (begripsbepalingen)

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ambitiekaart: kaart als bedoeld in artikel 7;

  • b.

    beheerplan: beheerplan als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet natuurbescherming;

  • c.

    beheertype: natuurbeheertype of landschapsbeheertype;

  • d.

    functieverandering: omzetting van landbouwgrond naar natuurterrein door het wijzigen van het gebruik van de grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting;

  • e.

    grote onderneming: onderneming waar minstens 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balans totaal 43 miljoen EUR overschrijdt, zoals bepaald in artikel 2, bijlage I van Verordening (EU) nr. 702/2014;

  • f.

    habitattype: type, zoals genoemd in bijlage I bij de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;

  • g.

    landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van Verordening (EU) nr.1305/2013;

  • h.

    landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een landbouwactiviteit uitoefent;

  • i.

    landbouwgrond: landbouwareaal als bedoeld en omschreven in artikel 2, onder f, van Verordening (EU) nr.1305/2013, niet zijnde natuurterreinen of gronden als bedoeld in bedoeld in artikel 2.10, tweedelid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB;

  • j.

    landbouwsteunkader: Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw-en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PB EU 2014/C 204/01);

  • k.

    landschapsbeheertype: in bijlage 1 van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Zeeland 2016 opgenomen landschapsbeheertype;

  • l.

    minister: minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • m.

    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheerZeeland 2016;

  • n.

    natuurbeheertype: in bijlage 2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 opgenomen soort natuur;

  • o.

    natuurkwaliteit: op de ambitiekaart van het natuurbeheerplan aangegeven gewenst kwaliteitsniveau van het beheertype, gebaseerd op de omschrijvingen zoals opgenomen in de bijlagen 1 en 2 van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Zeeland 2016 (de Index Natuur en Landschap);

  • p.

    natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur, die in het natuurbeheerplan is aangeduid, alsmede gronden waarvoor een subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 15 van de onderhavige regeling is verstrekt;

  • q.

    plattelandsontwikkelingsprogramma: Nederlands plattelands-ontwikkelingsprogramma 2014-2020 als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1305/2013

Artikel 2 (subsidieplafond en openstelling)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieplafond vaststellen voor de investeringssubsidies, bedoeld in artikel 8, alsmede een subsidieplafond voor de subsidie functieverandering, bedoeld in artikel 15. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij uitsluiten:

    • a.

      bepaalde gebieden;

    • b.

      bepaalde categorieën van aanvragers;

    • c.

      bepaalde investeringssubsidies, al dan niet voor bepaalde beheertypen;

    • d.

      het verstrekken van een subsidie functieverandering voor voor zover deze voorafgaat aan de realisatie van een op grond van onderdeel c uitgeslotenbeheertype.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen een openstellingsperiode vaststellen voor het indienen van een aanvraag investeringssubsidie of een subsidie functieverandering. Een dergelijk besluit wordt voor aanvang van de openstellingsperiode bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.

Artikel 3 (rangschikking: volgorde van ontvangst)

  • 1.

    Aanvragen worden afgehandeld in volgorde van ontvangst.

  • 2.

    Indien een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is en de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, wordt de aanvraag voor toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de dag waarop de eerste indiening heeft plaatsgevonden, plus het aantal dagen tussen de dag dat de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag, en de dag waarop de aangevulde aanvraag door de Gedeputeerde Staten is ontvangen.

  • 3.

    Als Gedeputeerde Staten een subsidieplafond hebben vastgesteld, rangschikken zij per subsidieplafond volledige aanvragen met dezelfde ontvangstdatum door loting voor zover op die datum het subsidieplafond dreigt te worden overschreden; de hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 4.

    Indien Gedeputeerde Staten een openstellingsperiode hebben vastgesteld, zijn het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing voor de afhandeling van aanvragen die in dezelfde openstellingsperiode zijn ontvangen.

Artikel 4 (indiening aanvraag)

Als een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door een gemachtigde gaat de aanvraag vergezeld van een bewijs van machtiging.

Artikel 4a (beslistermijn)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken op een aanvraag. De beslissing kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen zesentwintig weken op een aanvraag als bedoeld in artikel 8, vierde lid. De beslissing kan éénmaal met ten hoogste zesentwintig weken worden verdaagd.

Artikel 5 (uitsluitingen begunstigden)

Een investeringssubsidie en een subsidie functieverandering wordt niet verstrekt aan:

  • a.

    publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van Staatsbosbeheer;

  • b.

    rechtspersonen die de waterwinning als doelstelling hebben;

  • c.

    privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of gedeeltelijk berust bij de rechtspersonen, bedoeld in de onderdelen a en b.

  • d.

    een subsidieaanvrager jegens wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard (Deggendorf-clausule);

  • e.

    een onderneming die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in het landbouwsteunkader.

Artikel 6 (anti-cumulatie)

  • 1.

    Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:

    • a.

      de werkelijke kosten die de activiteiten met zich meebrengen;

    • b.

      de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven; of

    • c.

      de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma mag worden gegeven,

    wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om betaling boven de werkelijke kosten dan wel de hiervoor bedoelde maxima te voorkomen.

  • 2.

    De aanvrager verklaart op het door of namens Gedeputeerde Staten vast te stellen aanvraagformulier óf en zo ja welke andere subsidies als bedoeld in het eerste lid hij voor de betreffende activiteit ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt.

Artikel 6a (EU richtsnoeren voor staatssteun)

  • 1.   

    Aanvragen voor subsidies kunnen niet worden ingediend na 31 december 2021.

  • 2.

    Indien de aanvrager een grote onderneming is, dient de subsidieaanvraag vergezeld te gaan van een uitgebreide beschrijving van het contrafeitelijke scenario waarin de begunstigde van geen enkele overheidsinstantie steun toegekend krijgt.

Artikel 6b (bewaren subsidiedocumenten)

Een ontvanger van een subsidie bewaart alle documenten inzake een aan hem op grond van deze regeling verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste vijf jaar nadat de betreffende subsidie geheel is vastgesteld.

Artikel 6c (Transparantie)

Ten aanzien van subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend maken Gedeputeerde Staten binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b van het landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie; of

    • € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

Hoofdstuk 2 Ambitiekaart

Artikel 7 (ambitiekaart)

Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde Staten ten behoeve van de uitvoering van deze regeling een elektronische ambitiekaart met een topografische ondergrond vast, waarop:

  • a.

    de begrenzing is vastgelegd van alle bestaande en nog te realiseren natuur waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie als bedoeld in artikel 8 of artikel 15 willen verstrekken;

  • b.

    binnen deze begrenzing de natuurkwaliteit van alle bestaande en nog te realiseren natuur is getypeerd conform de omschrijvingen van de beheertypen zoals opgenomen in de bijlagen 1 en 2 van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Zeeland 2016 (de Index Natuur en Landschap).

Hoofdstuk 3 Investeringssubsidie natuur en landschap

Artikel 8 (grondslag subsidie)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor éénmalige investeringen in een natuurterrein die, door middel van éénmalige inrichtingsmaatregelen, rechtstreeks de fysieke con­dities of kenmerken van het desbetreffende natuurterrein wijzigen met als doel:

    • a.

      de realisatie van een natuurbeheertype op grond die een functieverandering heeft ondergaan;

    • b.

      de realisatie en bescherming van een landschapsbeheertype op grond die een functieverandering heeft ondergaan;

    • c.

      de verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande natuurbeheertype;

    • d.

      de verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande landschapsbeheertype;

    • e.

      de omzetting van een natuurterrein met een bestaand natuurbeheertype in een natuurterrein met een overeenkomstig de ambitiekaart gewenst natuurbeheertype te realiseren; of

    • f.

      de realisatie of verhoging van de natuurkwaliteit van een habitattype.

  • 2.

    Vervallen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor éénmalige investeringen met als doel:

    • a.

      de realisatie en bescherming van een binnen een natuurterrein gelegen landschapsbeheertype waarbij geen functieverandering hoeft plaats te vinden, of

    • b.

      de realisatie en bescherming van een buiten een natuurterrein gelegen landschapsbeheertype.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor een programma dat is gericht op investeringen in natuurterreinen die één of meerdere van de in het eerste lid, onderdeel a tot en met f, of het derde lid, onderdeel a, bedoelde doelen hebben.

Artikel 9 (begunstigden)

  • 1.

    Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid en derde lid, onderdeel a, kan worden verstrekt aan:

    • a.

      een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

      • I.

        eigendom;

      • II.

        erfpacht;

      • III.

        recht van beklemming;

      • IV.

        artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

      • V.

        een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold;

    • b.

      rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, kan worden verstrekt aan landbouwers die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd beheren krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • 3.

    Indien een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v., van het onderhavige artikel bedoelde titel, onderscheidenlijk een in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoeld zakelijk of persoonlijk recht, is belast met of afgeleid van een ander recht, kan slechts een investeringssubsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid de inrichtingsmaatregelen uit te voeren.

Artikel 9a (uitsluitingen)

  • 1.

    Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen c en e, wordt niet verstrekt voor zover op het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      hoofdstuk 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland; of

    • b.

      hoofdstuk 2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016,

  • tenzij de inrichtingsmaatregelen niet van dien aard zijn dat de instandhouding van het bestaande natuurbeheertype door die maatregelen naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onmogelijk wordt.

  • 2.

    Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, wordt niet verstrekt voor zover op het landschapbeheertype nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      afdeling 5.1.2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland; of

    • b.

      hoofdstuk 2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016,

  • tenzij de inrichtingsmaatregelen niet van dien aard zijn dat de instandhouding van het bestaande landschapsbeheertype door die maatregelen naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onmogelijk wordt.

  • 3.

    Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, wordt niet verstrekt voor zover op de landbouwgrond nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden;

    • b.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland;

    • c.

      afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland; of

    • d.

      hoofdstuk 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016.

Artikel 9b (prétoets)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een aanvraag voor een investeringssubsidie pas kan worden ingediend indien die aanvraag vergezeld gaat van een positieve prétoets omtrent de wenselijkheid, alsmede de efficiëntie en effectiviteit van de voorgestelde investering.

  • 2.

    Een aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, of het vierde lid van dat artikel ten behoeve van landbouwgrond die op de ambitiekaart is opgenomen onder de aanduiding N00 of N00.01 kan pas worden ingediend indien:

    • a.

      de begunstigde schriftelijk bij Gedeputeerde Staten aangeeft welk natuurbeheertype hij voornemens is op het betreffende natuurterrein te realiseren. De grenzen van het betreffende natuurterrein worden op een bijgevoegde kaart aangegeven;

    • b.

      Gedeputeerde Staten hebben ingestemd met de realisatie van dat natuurbeheertype op het betreffende natuurterrein; én

    • c.

      de ambitiekaart door Gedeputeerde Staten is aangepast zodat de realisatie van het natuurbeheertype op dat natuurterrein in overeenstemming is met het natuurbeheerplan.

  • 3.

    De onderdelen a tot en met c van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, of het vierde lid van dat artikel wordt ingediend ten behoeve van een natuurterrein dat op de ambitiekaart is opgenomen onder de aanduiding N00 of N00.01.

Artikel 10 (aanvraag subsidie)

  • 1.

    Een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid gaat vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie

    • b.

      een vermelding welk van de in artikel 8 bedoelde investeringsdoelen het betreft

    • c.

      een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen

    • d.

      de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd.

    • e.

      de motivering voor het treffen van de maatregelen

    • f.

      de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan wordt aangegeven

    • g.

      een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen, of te verwijderen wegen en paden

    • h.

      een tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd

    • i.

      een gespecificeerde begroting; en

    • j.

      één of meerdere topografische kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de grenzen van het natuurterrein of het landschapsbeheertype waarvoor de subsidie wordt aangevraagd is aangegeven.

  • 2.

    Indien dit nodig is voor de beoordeling van de aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager om aanvullende informatie vragen.

  • 3.

    Indien de aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8 niet wordt ingediend door de eigenaar, gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar en van de eventuele erfpachter.

  • 4.

    Een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie door een begunstigde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder v., of een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, waar een hiervoor bedoelde begunstigde deel van uitmaakt, dient voor het betreffende natuurterrein tevens vergezeld te gaan van een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie.

  • 5.

    Een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid gaat vergezeld van:

    • a.

      een lijst van de natuurterreinen of landschapsbeheertypen ten behoeve waarvan de bedoelde investeringen worden verricht;

    • b.

      een vermelding van de natuurbeheertypes of landschapsbeheertypen waarop de investeringen betrekking hebben, bij voorkeur per natuurterrein of landschapsbeheertype;

    • c.

      een vermelding welk van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde investeringsdoelen het betreft, bij voorkeur per natuurterrein of landschapsbeheertype;

    • d.

      een vermelding van de natuurterreinen waarop een investering als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, betrekking heeft;

    • e.

      een vermelding per natuurterrein of landschapsbeheertype van de oppervlakte waarop de investeringen betrekking hebben;

    • f.

      een vermelding per natuurterrein of landschapsbeheertype van de hoogte van de investering;

    • g.

      een vermelding van de looptijd van het totale programma en per natuurterrein of landschapsbeheertype de spreiding van de verschillende investeringen binnen die looptijd; en

    • h.

      één of meerdere elektronische kaarten met daarop de buitengrenzen van het natuurterrein of het landschapsbeheertype waarvoor de investeringssubsidie wordt aangevraagd. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan de in de eerste volzin bedoelde kaarten moeten voldoen.

  • 6.

    In afwijking van het vijfde lid kan een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, vergezeld gaan van een opgave van de natuurterreinen, landschapselementen of natuurbeheertypes ten behoeve waarvan de gecertificeerde begunstigde binnen zijn areaal binnen het programma investeringen wil uitvoeren, alsmede de looptijd van het programma.

  • 7.

    Indien de subsidieaanvrager een grote onderneming is zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel d, verstrekt de subsidieaanvrager gegevens en bescheiden bij de aanvraag die het stimulerend effect van de subsidie aantonen.

Artikel 11 (subsidievoorwaarden)

  • 1.

    Een investeringssubsidie kan worden verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de betreffende maatregelen in het investeringsplan, onderscheidenlijk het programma, dragen naar het oordeel van Gedeputeerde Staten bij aan de realisatie van het op basis van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, omschreven en in artikel 8 bedoelde investeringsdoel;

    • b.

      het op basis van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, omschreven investeringsdoel is in overeenstemming met het natuurbeheerplan of beheerplan zoals dat op de datum van aanvraag van de betreffende subsidie gold;

    • c.

      de maatregelen die het investeringsplan, onderscheidenlijk het programma, beschrijft realiseren deze omzetting, verhoging van de kwaliteit, realisatie of aanleg als vermeld in onderdeel a efficiënt en effectief;

    • d.

      er is geen aanvang gemaakt met de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen vóórdat:

      • I.

        de taxatie, bedoeld in artikel 20, derde lid, is uitgevoerd, indien de aanvraag voor een investeringssubsidie vergezeld gaat van een aanvraag voor een subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 15, dan wel

      • II.

        de ontvangst van de aanvraag voor investeringssubsidie door of namens Gedeputeerde Staten is bevestigd, voor zover het andere gevallen dan onder i. betreft;

    • e.

      de inrichtingsmaatregelen als bedoeld in artikel 8 leiden tot een beheertype zoals opgenomen in bijlagen 1 en 2 van de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer Zeeland 2016 (de Index Natuur en Landschap).

    • f.

      Indien de subsidieaanvrager een grote onderneming is zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel g, heeft de subsidieaanvrager het stimulerend effect van de subsidie aangetoond.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid kan een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8 slechts worden verleend indien de aanvrager schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid, beheer gericht op de instandhouding van het natuurbeheertype of het landschapsbeheertype, te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die instandhouding onderscheidenlijk uitvoering een corresponderende subsidie op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 heeft aangevraagd en ontvangt. De subsidieaanvraag op basis van de voornoemde verordening wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 14c.

  • 3.

    Indien een subsidieontvanger subsidie ontvangt op grond van een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, en de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde instandhoudings- respectievelijk uitvoeringsplicht weer van toepassing tot de termijn van zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.

Artikel 12 (subsidieverplichtingen)

  • 1.

    De begunstigde van een investeringssubsidie:

    • a.

      realiseert de investering conform het goedgekeurde investeringsplan onderscheidenlijk het goedgekeurde programma van éénmalige investeringen, bedoeld in artikel 8, vierde lid;

    • b.

      brengt jaarlijks een schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten, tenzij alle inrichtingsmaatregelen binnen één jaar na subsidieverlening zijn afgerond;

  • 2.

    De Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, wordt verleend onder de voorwaarde dat binnen drie maanden na de datum van bekendmaking van de subsidieverlening de bij de subsidieverlening behorende uitvoeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht en die onderdeel uitmaakt van deze beschikking, wordt gesloten

  • 3.

    Indien een aanvraag is gedaan conform artikel 10, zesde lid, maken ­Gedeputeerde Staten en de subsidieontvanger in de overeenkomst als bedoeld in het tweede lid afspraken over de wijze waarop gedurende de looptijd van het programma een invulling wordt gegeven aan een ­specificatie van de onderdelen genoemd in artikel 10, vijfde lid.

Artikel 13 (subsidiabele en niet subsidiabele kosten)

  • 1.

    De volgende kosten komen inclusief BTW voor zover verrekening niet mogelijk is, in aanmerking voor subsidie:

    • a.

      kosten voor het door derden laten opstellen van het investeringsplan;

    • b.

      maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen

    • c.

      maatregelen gericht op de wijziging van de waterhuishouding

    • d.

      grondverzet

    • e.

      het plaatsen van een raster

    • f.

      afvoer van grond

    • g.

      de verwijdering van opstallen

    • h.

      de verwijdering van begroeiing en beplanting

    • i.

      maatregelen tot wijziging van de feitelijke bereikbaarheid van een natuurterrein, waaronder in ieder geval is begrepen de aanleg of het herstel van wegen en paden

    • j.

      aanloopbeheer

    • k.

      overige maatregelen voorzover noodzakelijk in verband met de desbetreffende investering;

  • 2.

    De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

    • a.

      kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

    • b.

      kosten voor de bouw van opstallen,;

    • c.

      kosten voor de aanschaf van machines;

    • d.

      kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

    • e.

      kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid;

    • f.

      kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

    • g.

      kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid

    • h.

      kosten verband houdend met de uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand(e) (publiekrechtelijk) convenant, regeling of afspraak

Artikel 14. (hoogte investeringssubsidie)

  • 1.

    Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 2.

    De subsidie is maximaal 95% van de subsidiabele kosten.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het tweede lid, bepalen dat de investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel f, maximaal 100% van de subsidiabele kosten bedraagt.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het tweede lid, een lager maximaal percentage of een maximum bedrag aan subsidiabele kosten per hectare vaststellen.

Artikel 14a (beschikking tot subsidieverlening)

Een beschikking tot verlening van een investeringssubsidie vermeldt in elk geval:

  • a.

    in hoeverre het investeringsplan in uitvoering kan worden genomen;

  • b.

    het bedrag waarop de investeringssubsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, en

  • c.

    de tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen in hun geheel gerealiseerd dienen te zijn.

Artikel 14b (bevoorschotting)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen jaarlijks op aanvraag een voorschot verlenen, mits:

    • a.

      de goedgekeurde tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd meer dan één jaar bedraagt;

    • b.

      de hoogte van het toe te kennen voorschot minimaal € 500,- en maximaal 80% van de totale investeringssubsidie bedraagt;

    • c.

      de aanvraag vergezeld gaat van een overzicht van de gemaakte kosten en de betalingsbewijzen daarvan.

  • 2.

    Indien een aanvraag tot bevoorschotting ertoe zou leiden dat in totaal voor meer dan 95% van de totale investeringssubsidie aan voorschotten zou worden verstrekt, wordt die aanvraag slechts gehonoreerd tot het maximum van 95% van de totale investeringssubsidie bereikt is.

Artikel 14c (subsidievaststelling)

  • 1.

    De begunstigde dient een aanvraag tot subsidievaststelling in binnen zes maanden na:

    • a.

      afronding van de inrichtingsmaatregelen, of

    • b.

      afloop van de goedgekeurde looptijd van het programma van éénmalige investeringen, indien het een subsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, betreft.

  • 2.

    De aanvraag gaat in elk geval vergezeld van een verklaring dat de inrichtingsmaatregelen zijn uitgevoerd conform het goedgekeurde investeringsplan onderscheidenlijk het goedgekeurde programma, alsmede van een overzicht van de gemaakte kosten en de betalingsbewijzen daarvan, voor zover dat overzicht en die kosten niet reeds gemaakt onderscheidenlijk verantwoord zijn op grond van een aanvraag als bedoeld in artikel 14b.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen aan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid van het onderhavige artikel.

Artikel 14d (overdracht)

  • 1.

    Indien een begunstigde van een investeringssubsidie gedurende de periode waarvoor die subsidie is verleend het betreffende natuurterrein dan wel de betreffende landbouwgrond overdraagt aan een derde, en hij daardoor niet langer in staat is de investeringsmaatregelen te realiseren, kan de betreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde, mits:

    • a.

      zij hier gezamenlijk binnen vier weken na de overdracht schriftelijk om verzoeken, én

    • b.

      de derde verklaart met ingang van de datum van overdracht te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten.

  • 2.

    Uiterlijk zes weken ná het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient de begunstigde een overzicht in van de door hem vóór de overdracht gemaakte subsidiabele kosten, alsmede de betalingsbewijzen daarvan, voor zover deze betrekking hebben op het overgedragen natuurterrein dan wel de overgedragen landbouwgrond.

  • 3.

    Indien er sprake is van een gedeeltelijke overdracht van het natuurterrein dan wel de landbouwgrond, honoreren Gedeputeerde Staten een verzoek als bedoeld in het eerste lid slechts voor zover de investeringsmaatregelen die op zowel het overgedragen deel als het resterende deel worden uitgevoerd elk afzonderlijk leiden tot de realisatie van een beheertype.

Hoofdstuk 4 Subsidie functieverandering

Artikel 15. (grondslag subsidie functieverandering)

Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor de waardedaling van grond ten gevolge van:

  • a.

    de functieverandering van landbouwgrond in natuurterrein;

  • b.

    de functieverandering van landbouwgrond ten behoeve van de daaropvolgende aanleg van een landschapsbeheertype.

Artikel 16 (begunstigden)

Een subsidie functieverandering kan worden verstrekt aan eigenaren van landbouwgrond, met uitzondering van:

  • a.

    eigenaren die subsidie hebben ontvangen voor de verwerving van de betreffende landbouwgrond;

  • b.

    eigenaren aan wie voor de betreffende grond reeds eerder een subsidie functieverandering is verstrekt op grond van de onderhavige verordening, de Subsidieregeling natuurbeheer Zeeland of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister.”

Artikel 16a (uitsluitingen)

Een subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 15 wordt niet verstrekt voor zover op de landbouwgrond nog verplichtingen rusten op grond van de:

  • a.

    hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland;

  • b.

    de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of

  • c.

    de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland;

  • d.

    hoofdstuk 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016.

Artikel 17 (aanvraag subsidie)

  • 1.

    De subsidieaanvraag gaat in ieder geval vergezeld van één of meerdere topografische kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven, alsmede de op die landbouwgrond gelegen wegen en paden.

  • 2.

    Indien dit nodig is voor de beoordeling van de aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager om aanvullende informatie vragen.

  • 3.

    Indien op de landbouwgrond waarvoor een subsidie functieverandering is aangevraagd een recht van hypotheek is gevestigd, gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt.

  • 4.

    Bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt een realisatieplan gevoegd indien die aanvraag niet tevens vergezeld gaat van een aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a of b, voor de betreffende landbouwgrond.

  • 5.

    In het realisatieplan beschrijft de begunstigde in elk geval op welke wijze hij voornemens is het na de functieverandering ontstane natuurterrein, het aan te leggen landschapsbeheertype, te ontwikkelen en te beheren. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen aan het realisatieplan.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een aanvraag voor subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 15 pas kan worden ingediend indien die aanvraag vergezeld gaat van een positieve prétoets omtrent de wenselijkheid, alsmede de efficiëntie en effectiviteit van de functieverandering.

Artikel 18 (subsidievoorwaarden)

  • 1.

    Een subsidie functieverandering kan worden verstrekt indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de subsidie is bedoeld voor de functieverandering als bedoeld in artikel 15;

    • b.

      de functieverandering dient niet tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand(e) (publiekrechtelijk) convenant, regeling of afspraak;

    • c.

      de functieverandering is in overeenstemming met het natuurbeheerplan zoals dat op de datum van aanvraag van de subsidie functieverandering gold;

    • d.

      de in het realisatieplan beschreven wijze van ontwikkeling en beheer van het beheertype, draagt naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende bij aan de doelstellingen zoals opgenomen in het natuurbeheerplan; en

    • e.

      de productiecapaciteit is in de laatste vijf jaar voor de functieverandering onafgebroken gebruikt.

  • 2.

    Een subsidie functieverandering wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de aanvraag voor de subsidie functieverandering vergezeld gaat van een aanvraag voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a of b, of het derde lid van dat artikel, én

    • b.

      de aanvraag voor die investeringssubsidie wordt afgewezen omdat niet voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 11; doch slechts

    • c.

      voor zover die investeringssubsidie betrekking had op de landbouwgrond waarvoor de subsidie functieverandering is aangevraagd.

Artikel 19. (Subsidieverplichtingen)

  • 1.

    De subsidie functieverandering wordt verstrekt onder de voorwaarde dat:

    • a.

      binnen een termijn van één jaar na de datum van verzending of uitreiking van de beschikking tot subsidieverstrekking een overeenkomst tussen de begunstigde en de provincie tot stand komt waarin is opgenomen:

      • I.

        de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek van de eigenaar van de grond de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling van het te realiseren natuurbeheertype dan wel landschapsbeheertype en de daaropvolgende instandhouding daarvan op de desbetreffende grond in gevaar brengt of verstoort;

      • II.

        dat de verplichtingen, bedoeld onder I, zullen overgaan op degene die de grond onder algemene of bijzondere titel zullen verkrijgen en eveneens gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond verkrijgen;

    • b.

      de kwalitatieve verplichtingen, bedoeld in onderdeel a, worden ingeschreven in de openbare registers.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten betalen het in artikel 20, eerste lid, bedoelde bedrag in zijn geheel binnen acht weken nadat de kwalitatieve verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van het onderhavige artikel, zijn ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 20. (vaststelling subsidie functieverandering)

  • 1.

    De hoogte van de subsidie functieverandering is maximaal 85% van de waarde van de landbouwgrond.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten bepalen het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van een taxatie.

  • 3.

    De waarde van de landbouwgrond als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van een onafhankelijke taxatie in opdracht van de provincie Zeeland. Bij deze taxatie wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming en wordt als peildatum gehanteerd de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. Indien de aanvraag onvolledig of onjuist is wordt als peildatum aangehouden de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gecompleteerd.

  • 4.

    De kosten voor de inschrijving in de openbare registers van kwalitatieve verplichtingen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, komen voor rekening van de provincie.

Artikel 20a Afwijkingsbevoegdheid

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen in het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking afwijken van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, tweede en derde lid, artikel 9, eerste lid, onderdeel b, artikel 9b, artikel 14b, eerste lid, en artikel 14c van deze regeling.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan niet van de afwijkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt, indien dit zich niet verhoudt met Europeesrechtelijke verplichtingen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 21 (toepasselijkheid ILG-verordening/geen toepassing hardheidsclausule)

Vervallen

Artikel 21a (overgangsrecht gewijzigde definitie)

Op aanvragen die zijn ingediend vóór de datum van publicatie van dit besluit blijft artikel 1, onderdeel l, van toepassing zoals dat artikel vóór die datum luidde.

Artikel 22 (in werking treding)

Deze subsidieregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 23 (citeertitel)

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Zeeland.

Toelichting

Algemeen

Bij de decentralisatie van Programma Beheer als onderdeel van het Investeringsbudget Landelijk Gebied ILG per 1 januari 2007 hebben de provincies twee subsidieregelingen vastgesteld: de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer (PSN) en de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (PSAN). Deze provinciale regelingen waren de opvolgers van de tot dan geldende rijks subsidieregelingen voor natuurbeheer (SN) en agrarisch natuurbeheer (SAN) en daar ook in belangrijke mate op gebaseerd. Omdat die regelingen werden ervaren als ingewikkeld, rigide en gedetailleerd met te weinig mogelijkheden voor regionaal maatwerk, is bij de overgang afgesproken dat de provincies zich zullen inspannen om een nieuw, vereenvoudigd stelsel voor natuurbeheer in te voeren.

In nauw overleg met alle betrokkenen (LNV, terreinbeherende organisaties, organisaties van particulier en agrarische natuurbeheer, DLG, DR) is gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw stelsel.

Het nieuwe stelsel gaat uit van een samenspel van alle bij het beheer van het landelijk gebied betrokken partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de natuur(kwaliteit):

  • 1.

    Agrarische natuurbeheerders (ondernemers en particulieren, die natuurbeheer uitoefenen op gronden met een landbouwkundig gebruik);

  • 2.

    Terreinbeherende organisaties (TBO's: stichtingen en verenigingen, die professioneel natuurbeheer als hoofddoel hebben, zoals Natuurmonumenten, de Provinciale Landschappen en Staatsbosbeheer);

  • 3.

    Natuurbeheerders niet zijnde TBO's (particulieren, stichtingen, gemeenten, etc. die natuurterreinen beheren).

In het nieuwe stelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen beheer van bestaande (agrarische ) natuur en kwaliteitsimpulsen. De subsidie voor het beheer van de (agrarische) natuur wordt via de nieuwe Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer direct geregeld tussen beheerder en provincie. Die - op een IPO model gebaseerde- verordening komt in de plaats van de huidige PSN en PSAN.

De kwaliteitsimpulsen (inrichting, zware kwaliteitsinvesteringen en functieverandering) verlopen via het gebiedsgerichte proces en worden volgens de ILG systematiek gefinancierd via de provinciale ILG Verordening. Daarom wordt het budget voor inrichting en functieverandering uit het huidige Programma Beheer ook toegevoegd aan het integrale ILG-budget onder het pMJP.

De aanvragen voor subsidies voor inrichting en functieverandering worden door de provincie getoetst aan het brede pMJP en de doelen in het natuurbeheerplan. Dat plan stellen Gedeputeerde Staten op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer vast. In dat plan wordt niet alleen aangegeven welk beheer mogelijk is van bestaande natuur en agrarische natuur, maar wordt ook bepaald waar nog nieuwe natuur of agrarische natuur en landschapselementen aangelegd moeten worden of waar nog een kwaliteitsimpuls moet plaatsvinden.

De onderhavige subsidieregeling is op een IPO model gebaseerd en maakt onderdeel uit van de provinciale Subsidieverordening inrichting landelijk gebied 2007. Alle daarin opgenomen bepalingen zijn op de subsidieverlening van toepassing, voor zover deze in de onderhavige subsidieregeling niet nader worden geregeld.

Deze subsidieregeling regelt twee subsidievormen: de investeringssubsidie en de subsidie functieverandering.

Investeringssubsidie

Er kan subsidie worden verleend voor inrichtingsprojecten ten behoeve van: omzetting van landbouwgrond naar natuur, herstel en behoud van bestaande natuur en landschap, kwaliteitsverbetering van bestaande natuur en voor de aanleg van landschapselementen. Aanvragen kunnen worden ingediend door beheerders (TBO's, agrariër en particulier) die landbouwgrond, natuurgrond en/of landschapselementen in eigendom of erfpacht (>25 jaar) hebben. Dit geldt ook voor Staatsbosbeheer. De waterleidingmaatschappijen, waterschappen, Defensie, BBL, Domeinen inclusief Kroondomein, gemeenten en provincies zijn uitgesloten van deze subsidie. De subsidie bedraagt maximaal 95% van de subsidiabele kosten.

Subsidie voor functieverandering

Subsidie voor functieverandering wordt verleend voor percelen die worden omgezet van landbouwgrond tot grond met de in het natuurbeheerplan aangegeven natuurdoelen. Tevens is het mogelijk subsidie te verkrijgen voor landbouwgrond waarop een landschapsbeheertype wordt aangelegd. De ondergrond van het landschapsbeheertype kan na aanleg van het landschapsbeheertype niet meer landbouwkundig worden gebruikt en wordt dus definitief uit productie genomen.

Provincies geven een vergoeding voor de waardevermindering die optreedt door deze functieverandering. Aanvragen kunnen worden ingediend door eigenaren (agrariër en particulier) van landbouwgrond.

De waterleidingmaatschappijen, waterschappen, de rijksoverheid (Defensie, SBB, BBL, Domeinen inclusief Kroondomein), provincies en gemeenten zijn uitgesloten van deze subsidie.

De subsidie wordt, binnen de staatssteunregels, gegeven als vergoeding van de waardevermindering van de grond door de omvorming van landbouwgrond naar natuurgrond of de aanleg van een landschapsbeheertype op landbouwgrond. Om de waardevermindering te bepalen wordt een taxatie uitgevoerd om te bepalen wat de huidige waarde van de landbouwgrond is. De restwaarde als natuurgrond is moeilijk te bepalen, zodat wordt aangenomen dat deze 15% is van de huidige waarde. Het verschil in waarde, zijnde 85% wordt als subsidie uitbetaald. Met de beheerder wordt binnen een jaar na toekenning van de subsidie een kwalitatieve verplichting afgesloten om te zorgen dat het gewenste natuurdoel op het perceel niet wordt geschaad en/of deze grond niet weer landbouwkundig in gebruik wordt genomen.

Gecertificeerde beheerders

Evenals bij de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer gelden soms lichtere verplichtingen voor gecertificeerde beheerders. Zij kunnen subsidie aanvragen op programmaniveau in plaats van op projectniveau. Dat betekent dat zij voor verschillende terreinen voor verschillende doelen een gecombineerde aanvraag kunnen indienen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3 lid 6

Met deze bepaling wordt het mogelijk gemaakt om voor gecertificeerde begunstigden te werken met programmafinanciering. Op basis van een projectenlijst waarop meerdere projecten staan, kunnen financiële meevallers bij een project worden gebruikt voor het uitvoeren van projecten die aangevraagd, beoordeeld en goedgekeurd zijn, maar waarvoor (nog) geen budgetruimte is. Zolang dit niet leidt tot budgetoverschrijding kan hierin worden geschoven. Dit zorgt voor een optimale uitputting van de beschikbare middelen.

Artikel 7

Hier wordt aangesloten bij het natuurbeheerplan dat Gedeputeerde Staten in het kader van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer vaststellen. In dit plan wordt een beheertypekaart opgenomen die regelt waar men voor welke beheertypen beheervergoeding kan aanvragen. Deze beheertypekaart gaat uit van de bestaande situatie.

In het natuurbeheerplan wordt ook een ambitiekaart opgenomen. Deze ambitiekaart gaat uit van de kwalitatief gewenste situatie. Zo wordt duidelijk gemaakt waar nog nieuwe natuur aangelegd moet worden of waar nog een kwaliteitsverbetering moet plaatsvinden. Deze ambitiekaart vormt de basis voor subsidieverlening op basis van de onderhavige regeling. Met deze bepaling wordt de rechtsbasis voor vaststelling van deze ambitiekaart geregeld.

In principe bestaat de investeringsopgave uit het kwaliteitsverschil tussen de aanduiding op de beheertypekaart en de aanduiding op de ambitiekaart.

Artikel 8 lid 1

Sub b wordt gedoeld op de situatie dat op een perceel reeds het gewenste beheertype overeenkomstig het natuurbeheerplan aanwezig is, maar dat dit beheertype nog niet het gewenste kwaliteitsniveau heeft. Via een investeringssubsidie kan het kwaliteitsniveau worden verhoogd.

Sub c betreft de situatie dat er op het perceel al natuur aanwezig is, maar dat de aanwezige natuur niet het gewenste natuurbeheertype is. Via een investeringssubsidie kan de bestaande natuur dan worden omgezet naar het gewenste natuurbeheertype.

Artikel 9

Dit artikel regelt aan wie een investeringssubsidie kan worden verstrekt. Als begunstigden gelden diegenen die zeggenschap hebben over het perceel. Dat zijn in eerste instantie de eigenaren, waarbij niet is bepaald hoe lang de eigenaar zeggenschap moet hebben. Wel moet hij van het moment van aanvraag tot het moment van de beschikking eigenaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat de eigenaar het terrein daarna verkoopt of in erfpacht uitgeeft. Voor erfpachters geldt wel de eis dat zij gedurende 25 jaar een erfpachtsovereenkomst moeten hebben. Hiermee wordt veiliggesteld dat de erfpachter gedurende een voldoende lange periode zeggenschap heeft.

Artikel 10

In lid 4 is bepaald dat begunstigden op basis van de Landinrichtingswet een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie dienen te overleggen. Zij beheren het perceel namelijk op grond van een plan van tijdelijk gebruik. Een dergelijk plan moet echter jaarlijks worden gemaakt. Op het moment van aanvragen staat (juridisch) nog niet vast dat zij later ook daadwerkelijk het eigendom verkrijgen. Met het toevoegen van een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie wordt dit voldoende afgedekt. Op zich geldt dit ook met betrekking tot de landinrichting die plaatsvindt op basis van de Wilg (subonderdeel iv). Op basis van de Wilg heeft Gedeputeerde Staten echter de rol van de landinrichtingscommissie overgenomen. Op dat moment is het dus niet meer nodig dat zo'n overeenkomst wordt overlegd, aangezien de subsidieverlener en diegene die zo'n overeenkomst afgeeft een en dezelfde partij zijn.

Artikel 11

De onderhavige subsidieregeling gaat niet langer uit van een openstellingsperiode waarbinnen subsidieaanvragen moeten worden ingediend. Gedurende het gehele jaar kunnen aanvragen worden ingediend. Om toch te zorgen voor een ijkpunt bij de beoordeling van de aanvraag, wordt uitgegaan van het natuurbeheerplan zoals dat 6 weken voor de datum van de aanvraag is vastgesteld.

Artikel 13

In lid 1 worden de kosten voor het opstellen van het investeringsplan aangemerkt als subsidiabele kosten. De kosten voor archeologisch en hydrologisch onderzoek zijn onderdeel van het investeringsplan.

Het plaatsen van draaihekjes, klappoortjes voor toegang, en dergelijke vallen niet onder lid 2 sub d (recreatieve voorzieningen), maar maken deel uit van de inrichting van het terrein en zijn daarmee subsidiabel.

Lid 2 geeft onder g aan dat aanschaf van materialen niet subsidiabel is, tenzij de aanschaf noodzakelijk is voor het treffen van maatregelen bedoeld in het eerste lid. Daarmee gaat het dus om maatregelen die nodig zijn om de inrichting uit te voeren. Het kan daarbij gaan om materialen die nodig zijn voor het aanbrengen van een raster, afvoer van grond en dergelijke.

Artikel 18

Sub c is aangegeven dat de functieverandering niet mag dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of bestaande convenanten, regelingen of afspraken. Daarmee wordt aangeduid dat geen subsidie wordt verleend indien de functieverandering bijvoorbeeld het gevolg is van een bestaande compensatieverplichting voor de Ecologische hoofdstructuur of Boswet.

Artikel 20

De waarde die de landbouwgrond op dit moment heeft is eenduidig en onafhankelijk te bepalen door middel van taxatie. Omdat er geen markt is voor natuurgrond is de restwaarde echter niet eenduidig vast te stellen. Daarom is de uitvoeringspraktijk dat van de getaxeerde waarde een percentage wordt afgehaald om uiteindelijk de restwaarde vast te stellen. Het verschil tussen de waarde van de landbouwgrond en de restwaarde die op die manier ontstaat, is het bedrag wordt vergoed. Op basis van Europese regelgeving is het maximum 85%. Gedeputeerde Staten kunnen het percentage vaststellen op basis van de marktomstandigheden in de provincie.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 27 oktober 2009.
Gegeven te Middelburg, 27 oktober 2009
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. K.M.H. PEIJS, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, provinciesecretaris.
Uitgegeven, 17 november 2009
De provinciesecretaris,
mr. drs. L.J.M. Verdult