Regeling vervallen per 01-01-2013

Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

Geldend van 12-03-2008 t/m 30-06-2008

nl

Gedeputeerde staten van Zeeland

  • -

    gelezen het voorstel van de afdeling FEZ, nr. STA 0605823

  • -

    overwegende dat ter uitvoering van het door provinciale staten vastgestelde subsidiebeleid nadere regels dienen te worden gesteld voor het verstrekken van subsidies;

  • -

    gelet op artikel 9 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007;

besluiten vast te stellen het navolgende Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    prestatiebewijs: een op basis van dit besluit dan wel in de beschikking waarbij de subsidie wordt verleend als zodanig aangeduid geheel van bewijsmiddelen waarmee onweerlegbaar wordt aangetoond dat en in hoeverre het met de subsidie beoogde is bereikt.

  • b.

    instelling: een rechtspersoon, een vennootschap of een eenmansbedrijf.

  • c.

    accountant: een accountant, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants, of een accountant-administratieconsulent, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 36 van de Wet op de Accountant-administratieconsulenten.

§ 2 Subsidie

Artikel 2

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend aan instellingen.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verleend voor een activiteit die op het moment van de aanvraag reeds is gerealiseerd.

  • 3.

    Een subsidieaanvraag voor een bedrag van minder dan €1000,- wordt afgewezen, tenzij de aanvraag een stimuleringssubsidie betreft.

§ 3 De aanvraag

Artikel 3

Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt een aanvraag voor een subsidie ten minste twaalf weken voor het begin van een activiteit ingediend.

De aanvrager maakt gebruik van de door gedeputeerde staten vastgestelde modellen.

Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager besluiten, dat de aanvraag voor een subsidie op een andere dan de in het eerste lid genoemde, in het besluit te bepalen termijn, mag worden ingediend.

Artikel 4

  • 1.

    De aanvraag bevat ten minste:

    • a.

      een SMART beschrijving van de activiteit,

    • b.

      een uiteenzetting van de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland;

    • c.

      de duur van de activiteit;

    • d.

      het geografisch gebied waarop de activiteit betrekking heeft;

    • e.

      een concrete beschrijving van het verwachte resultaat en het na te streven kwaliteitsniveau;

    • f.

      een plan van aanpak;

    • g.

      een begroting.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat een instelling die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, behalve de in het eerste lid bedoelde gegevens, de volgende op de gehele instelling betrekking hebbende stukken overlegt:

    • a.

      de door het bestuur gewaarmerkte balans van het vorig boekjaar;

    • b.

      de rekening met lasten en baten van het vorig boekjaar;

    • c.

      een op de onder a en b genoemde jaarstukken betrekking hebbende toelichting en een verklaring opgesteld door een accountant;

    • d.

      de statuten van de instelling.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen aanvullende informatie opvragen die zij relevant voor de beoordeling van de aanvraag achten.

Artikel 5

  • 1.

    De begroting als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder g, vermeldt:

    • a.

      alle kosten en opbrengsten, die direct gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit,

    • b.

      of en bij welke instanties en tot welke bedragen voorts subsidies, sponsorgelden of andere bijdragen orden aangevraagd, en welke inmiddels zijn verleend,

    • c.

      tot welk bedrag men een beroep doet op de provincie Zeeland, en

    • d.

      terzake van personeelskosten het aan de activiteit toe te rekenen aantal uren.

  • 2.

    De in rekening te brengen BTW die kan worden teruggevorderd of op enigerlei wijze wordt terugbetaald, komt niet voor subsidiëring in aanmerking.

Artikel 6

  • 1.

    Overhead en personeelskosten zijn subsidiabel:

    • a.

      indien deze aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de activiteit en daartoe een door de accountant bij de instelling controleerbare urenadministratie wordt toegepast,

    • b.

      tegen een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste één en tweetiende procent van het betreffende bruto maandsalaris, in welk uurtarief worden geacht te zijn verwerkt: vakantiegeld, bijzondere uitkeringen, werkgeverslasten, feestdagen, verlof, improductieve uren, alle kosten van of in verband met overhead, indirecte uren, opslagen en overige directe of indirecte personeelskosten, ingeval van een deeltijdbetrekking om te rekenen naar een maandsalaris bij een volledige dienstbetrekking, en

    • c.

      tot een maximum van de in de begroting opgenomen personeelskosten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen, in een individueel geval op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager, uiterlijk bij de beslissing op de aanvraag besluiten, dat kan worden afgeweken van het in het eerste lid genoemde percentage.

§ 4 Beslissing op de aanvraag

Artikel 7

Tenzij in dit besluit anders is bepaald, beslissen gedeputeerde staten over de subsidie binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 8

Gedeputeerde staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag de met de instelling in het verleden opgedane ervaringen met betrekking tot de naleving van subsidieverplichtingen.

Artikel 9

Indien aanvragen dezelfde of een gelijksoortige activiteit betreffen, kunnen gedeputeerde staten samenwerking tussen de instellingen of samenvoeging van de activiteiten als voorwaarde stellen.

§ 5 De verlening

Artikel 10

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt ten minste:

  • a.

    dat de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007 en dit besluit van toepassing zijn op de subsidieverstrekking, tenzij daarvan in de beschikking uitdrukkelijk is afgeweken;

  • b.

    de soort subsidie;

  • c.

    de SMART geformuleerde activiteit met prestatieafspraken;

  • d.

    de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland;

  • e.

    de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

  • f.

    de verplichtingen verbonden aan de subsidie;

  • g.

    de maximale hoogte van de subsidie;

  • h.

    de wijze waarop de subsidie wordt vastgesteld;

  • i.

    de in artikel 11 van dit besluit bedoelde bescheiden alsmede de overige bescheiden die dienen te worden overgelegd voor de vaststelling van de subsidie;

  • j.

    wat als prestatiebewijs zal gelden;

  • k.

    op welke wijze de subsidie wordt verlaagd bij het niet of niet volledig uitvoering geven aan de prestatieafspraken;

  • l.

    nakomen van de verplichtingen;

  • m.

    de subsidieperiode;

  • n.

    de wijze van bevoorschotting;

  • o.

    de tussentijdse rapportage.

Artikel 11

  • 1.

    De in artikel 10, onder i, bedoelde bescheiden voor subsidies tot en met € 10.000,-- omvatten ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      het prestatiebewijs overeenkomstig de subsidiebeschikking;

    • c.

      indien vermeld in de subsidiebeschikking kopieën van bewijsstukken, zijnde kopieën van de facturen en de betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.

  • 2.

    De in artikel 10, onder i, bedoelde bescheiden voor subsidies boven € 10.000,-- tot en met € 25.000,-- omvatten ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      het prestatiebewijs overeenkomstig de subsidiebeschikking;

    • c.

      indien vermeld in de subsidiebeschikking kopieën van bewijsstukken, zoals facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten, dan wel de financiële eindrapportage van de inkomsten en de kosten van de activiteit voorzien van een accountantsverklaring.

  • 3.

    De in artikel 10, onder i, bedoelde bescheiden voor subsidies boven € 25.000,-- omvatten ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk verslag;

    • b.

      het prestatiebewijs overeenkomstig de subsidiebeschikking;

    • c.

      de financiële eindrapportage van de inkomsten en de kosten van de activiteit voorzien van een accountantsverklaring.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager bij de subsidieverlening uit economisch-rationele overwegingen afwijken van de in het tweede lid onder c en het derde lid onder c gestelde vereisten, en bepalen dat de vaststelling kan geschieden aan de hand van een beoordelingsverklaring dan wel enkele bewijsstukken, zoals kopieën van facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.

Artikel 12

  • 1.

    Indien voor dezelfde activiteit behalve een subsidie bij de provincie een subsidie bij het Rijk of de Europese Unie is aangevraagd en de desbetreffende voorwaarden of verplichtingen afwijken van de toepasselijke bepalingen van dit besluit, worden voor de verstrekking van de provinciale subsidie de afwijkende, door het Rijk of de Europese Unie opgelegde voorwaarden en verplichtingen, toegepast.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen van het bepaalde in het vorige lid afwijken, indien de provinciale subsidie hoger is dan de rijkssubsidie of de subsidie van de Europese Unie.

Artikel 13

Indien de instelling voor dezelfde activiteit subsidie ontvangt van een andere dan een in artikel 12 bedoelde subsidieverstrekker, welke subsidie hoger is dan de subsidie van de provincie Zeeland, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de afwijkende subsidievoorwaarden en -verplichtingen van de andere subsidieverstrekker van toepassing zijn.

Artikel 14

De instelling besteedt de subsidie niet in strijd met op haar rustende wettelijke verplichtingen.

Artikel 15

  • 1.

    Tenzij gedeputeerde staten, gelet op de activiteit, anders bepalen, wordt in de verleningsbeschikking opgenomen dat en op welke wijze de instelling bij de gesubsidieerde activiteit vermeldt dat de activiteit mede mogelijk is gemaakt door een subsidie van de provincie Zeeland.

  • 2.

    Indien niet of niet volledig is voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, wordt bij de vaststelling van de subsidie het toegezegde subsidiebedrag ten hoogste verlaagd met vijf procent met een maximum van € 5.000,--.

§ 6 Tussentijdse kennisgeving en rapportage

Artikel 16

  • 1.

    Indien gedurende de looptijd van de subsidieperiode aanmerkelijke inhoudelijke dan wel financiële verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan ten opzichte van het verwachte resultaat, stelt de instelling gedeputeerde staten hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 2.

    Indien gedurende de looptijd van de subsidieperiode een zodanige wijziging van de statuten van de instelling wordt voorgenomen dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de subsidieverstrekking, stelt de instelling gedeputeerde staten hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen in de verleningsbeschikking bepalen dat en wanneer tussentijdse rapportage over de voortgang van de gesubsidieerde activiteit dient plaats te vinden.

  • 4.

    De tussentijdse rapportage geeft ten minste inzicht in de voortgang van de realisatie van de in de verleningsbeschikking genoemde prestatieafspraken.

§ 7 Bevoorschotting

Artikel 17

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen bij de subsidieverlening met inachtneming van de verwachte subsidieperiode en liquiditeitsbehoefte een voorschot van:

    • a.

      ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale hoogte van de subsidie bij een subsidie tot en met € 25.000,--;

    • b.

      ten hoogste vijftig procent van de maximale hoogte van de subsidie bij een subsidie hoger dan € 25.000,--.

  • 2.

    Bij subsidies hoger dan € 25.000,-- kunnen gedeputeerde staten op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager extra voorschotten verlenen tot ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale hoogte van de subsidie, indien uit een tussentijdse rapportage blijkt dat de activiteit voldoende voortgang heeft.

  • 3.

    Op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste en tweede lid bepaalde.

§ 8 De vaststelling

Artikel 18

  • 1.

    De instelling doet binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend een verzoek tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    De instelling voegt bij het verzoek de in artikel 10, onder i, juncto artikel 11, bedoelde en in de verleningsbeschikking vermelde bescheiden.

  • 3.

    Met kennisgeving binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de instelling, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, het verzoek tot vaststelling doen uiterlijk binnen twaalf weken nadat de jaarrekening van de instelling is vastgesteld, indien de besteding van de subsidie afzonderlijk in de jaarrekening is opgenomen en de verklaring van de accountant, overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol, mede is afgegeven voor vaststelling van de eenmalige subsidie.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten beslissen op het verzoek tot vaststelling binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 19

  • 1.

    Tenzij in de beschikking anders is bepaald, wordt er naar evenredigheid van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken vastgesteld.

  • 2.

    Vaststelling geschiedt:

    • a.

      voor een subsidie waarbij geen financiële bewijsstukken worden vereist, op basis van werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs;

    • b.

      voor een subsidie waarbij kopieën van facturen en betalingsbewijzen zijn vereist, op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs, waarbij het vast te stellen subsidiebedrag niet meer kan bedragen dan de uit bewijsstukken blijkende kosten, en, tenzij in de verleningsbeschikking anders is bepaald, niet meer dan het provinciaal percentage in de werkelijk gemaakte kosten;

    • c.

      voor een subsidie waarbij een financiële eindrapportage van de baten en lasten van de activiteit voorzien van een accountantsverklaring wordt geëist, op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs, waarbij het vast te stellen subsidiebedrag niet meer kan bedragen dan de uit financiële eindrapportage blijkende kosten, en, tenzij in de verleningsbeschikking anders is bepaald, niet meer dan het provinciaal percentage in de werkelijk gemaakte kosten.

  • 3.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingsbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge lid 2 wordt berekend.

Artikel 20

Indien een accountantsverklaring verplicht is gesteld, voert de accountant de controle mede uit overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol.

Artikel 21

Indien de instelling het verzoek tot vaststelling van de subsidie niet heeft gedaan binnen de in artikel 18 bedoelde termijn, kunnen gedeputeerde staten de subsidie ambtshalve vaststellen.

Artikel 22

  • 1.

    De financiële administratie van een instelling wordt op een inzichtelijke wijze gevoerd.

  • 2.

    De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaren of accountant inzage te verlenen in de administratie en alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidieverlening of de subsidievaststelling.

  • 3.

    In aanvulling op het in het tweede lid bepaalde kan de externe accountant van de provincie op verzoek van gedeputeerde staten bij de accountant van de gesubsidieerde instelling een accountantsreview instellen.

Artikel 23

  • 1.

    Indien de subsidie heeft bijgedragen aan het verwerven van eigendommen of heeft geleid tot vorming van een vermogen, betaalt de instelling aan de provincie een door gedeputeerde staten te bepalen vergoeding ingeval van:

    • a.

      wijziging van bestemming of vervreemding van deze eigendommen;

    • b.

      ontbinding of opheffing van de instelling.

  • 2.

    De instelling stelt gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis van een voornemen tot een in het eerste lid genoemd geval.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en van andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

  • 4.

    De waarde van onroerende zaken wordt bepaald door een in overleg tussen gedeputeerde staten en de instelling aan te wijzen deskundige.

Hoofdstuk 2 Nadere bepalingen inzake budgetsubsidies

§ 1 Aanvraag budgetsubsidie

Artikel 24

  • 1.

    Een aanvraag voor een budgetsubsidie wordt schriftelijk ingediend vóór 15 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie moet ingaan.

  • 2.

    In de aanvraag wordt vermeld voor welk tijdvak de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 4 worden bij de aanvraag overgelegd:

    • a.

      het prestatieaanbod voor het subsidietijdvak verbijzonderd naar activiteit met bijbehorende kosten;

    • b.

      de meerjarenraming en de jaarrekening van het vorige boekjaar;

    • c.

      het verslag van de verrichte werkzaamheden van de instelling over het vorige boekjaar.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager besluiten, dat de aanvraag voor een budgetsubsidie op een andere dan de in het eerste lid genoemde, in het besluit te bepalen termijn, mag worden ingediend.

§ 2 Verlening budgetsubsidie

Artikel 25

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen de budgetsubsidie vóór 1 januari van het eerste subsidiejaar, dan wel, in het geval bedoeld in artikel 24 lid 4, 12 weken na indiening van de aanvraag.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 10 vermeldt de beschikking ten minste:

    • a.

      het maximaal per jaar te verlenen subsidiebedrag;

    • b.

      het bedrag per prestatieafspraak;

    • c.

      de wijze van indexering;

    • d.

      in afwijking van artikel 16 lid 3, dat en wanneer een tussentijdse rapportage wordt ingezonden.

  • 3.

    Na afloop van het voorlaatste subsidiejaar evalueren gedeputeerde staten de effectiviteit en efficiency van de gesubsidieerde activiteit alvorens een besluit te nemen over een volgende meerjarige subsidieperiode.

§ 3 Jaarlijkse toezending begroting

Artikel 26

Vóór 1 december voorafgaande aan een subsidiejaar zendt de instelling de dat jaar betreffende begroting aan gedeputeerde staten, tenzij zij daarover reeds beschikken.

§ 4 Rapportage en bestuurlijk overleg

Artikel 27

Bij een jaarlijks subsidiebedrag vanaf € 100.000,- vindt binnen twaalf weken na de in de beschikking genoemde rapportage bestuurlijk overleg plaats over de rapportage en de financiële jaarstukken.

§ 5 Bevoorschotting

Artikel 28

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen op een in artikel 25, tweede lid sub a, bedoeld bedrag

    • a.

      tot en met € 50.000,-- een voorschot van vijftig procent aan het begin van het eerste halfjaar en vijftig procent aan het begin van het tweede halfjaar;

    • b.

      boven € 50.000,-- een voorschot van eentwaalfde deel per eerste van de maand.

  • 2.

    Op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste lid bepaalde.

§ 6 Vaststelling budgetsubsidie

Artikel 29

  • 1.

    De instelling doet binnen zes maanden na afloop van een subsidiejaar een verzoek tot vaststelling van de subsidie over die periode.

  • 2.

    De instelling voegt bij het verzoek de in artikel 10, onder i, juncto artikel 11, bedoelde en de in de verleningsbeschikking overigens vermelde bescheiden, alsmede bij budgetsubsidies tot en met € 25.000,-- de jaarrekening van het vorige subsidiejaar.

Artikel 30

  • 1.

    Binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 29, tweede lid, genoemde stukken vindt vaststelling van de subsidie plaats.

  • 2.

    De vaststelling geschiedt conform artikel 19, met dien verstande dat:

    • a.

      er geen verrekening van de budgetsubsidie plaatsvindt op grond van de in de jaarrekening opgenomen werkelijke exploitaties;

    • b.

      overschotten ten bate en tekorten ten laste van de instelling komen;

    • c.

      indien er in een boekjaar een overschot ontstaat, dit overschot gereserveerd wordt voor verdere activiteiten of voorzieningen die bijdragen aan het bereiken van de afgesproken of af te spreken doelstellingen.

    • d.

      ontvangen schenkingen, erfstellingen, legaten en dergelijke bij vaststelling van de subsidie buiten beschouwing blijven.

§ 7 Reservevorming

Artikel 31

  • 1.

    Indien het jaarlijks subsidiebedrag meer bedraagt dan vijftig procent van de jaarlijkse inkomsten van de instelling, bedraagt het totaal eigen vermogen ten hoogste vijfentwintig procent van het jaarlijks subsidiebedrag.

  • 2.

    De instelling mag jaarlijks vóór bestemming exploitatieoverschotten tot ten hoogste tien procent van het jaarlijks subsidiebedrag toevoegen aan de reserves.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen, voorafgaande aan het boekjaar, op een daartoe strekkend verzoek van de instelling gemotiveerd afwijken van bovenstaande bepalingen.

§ 8 Indexering

Artikel 32

De budgetsubsidie wordt jaarlijks volgens een door gedeputeerde staten bepaalde en vóór 1 februari voorafgaande aan het betreffende subsidiejaar bekendgemaakte systematiek geïndexeerd.

§ 9 Wijziging of intrekking van subsidie gedurende de meerjarige periode

Artikel 33

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen besluiten een subsidie tijdens de duur van de meerjarige periode te verlagen of te beëindigen indien een voor de subsidie relevante rijksbijdrage wordt verlaagd of beëindigd.

  • 2.

    Alvorens een besluit als bedoeld in het eerste lid te nemen voeren gedeputeerde staten overleg met het bestuur van de instelling.

  • 3.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid treedt niet eerder in werking dan:

    • a.

      twaalf weken na de datum waarop gedeputeerde staten het besluit hebben genomen, indien het besluit een verlaging van de subsidie betreft;

    • b.

      zesentwintig weken na de datum waarop gedeputeerde staten het besluit hebben genomen indien het besluit een beëindiging van de subsidie betreft.

Hoofdstuk 3 Nadere bepalingen inzake stimuleringssubsidies

Artikel 34

  • 1.

    In afwijking van artikel 4 bevat de aanvraag ten minste het in artikel 4, eerste lid onder b, c, d en g genoemde.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag voor een bedrag van minder dan € 500,-- wordt afgewezen.

  • 3.

    Een stimuleringssubsidie wordt voorafgaande aan de activiteit verstrekt bij vaststellingsbeschikking.

  • 4.

    De vaststellingbeschikking bevat ten minste:

    • a.

      de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland;

    • b.

      de hoogte van de subsidie;

    • c.

      de subsidieperiode.

  • 5.

    Vier weken na afronding van de activiteit zendt de instelling een kort inhoudelijk verslag aan gedeputeerde staten.

Slotbepalingen

Artikel 35

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007 in werking treedt.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007.

Hoofdstuk 4

§ 4.1 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor de uitvoering van bedrijfsvervoer

Artikel 4.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaand onder:

  • a.

    werkplek: plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

  • b.

    bedrijfsvervoer: voor aanvang en na afloop van de werkzaamheden door of vanwege de werkgever verzorgd collectief vervoer van werknemers van en naar de werkplek, verricht met bussen dan wel met auto's, ingericht voor vervoer van meer dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • c.

    bedrijfsvervoerplan: plan dat voorziet in het bedrijfsvervoer van werknemers van één bedrijf, dat ten minste bevat:

    • 1.

      naam en adres van de betrokken werkgever,

    • 2.

      het aantal deelnemende werknemers,

    • 3.

      het aantal geraamde reizigerskilometers,

    • 4.

      de postcode van het woonadres per te vervoeren werknemer,

    • 5.

      een overzicht van in te zetten motorvoertuigen, en,

    • 6.

      indien van toepassing, naam en adres van de bij de uitvoering in te zetten beroepsvervoerder.

  • d.

    reizigerskilometer: vervoersprestatie die gerealiseerd wordt door één werknemer over één kilometer Nederlands grondgebied te vervoeren;

  • e.

    beroepsvervoerder: vervoerder met een vergunning voor het verrichten van besloten busvervoer of taxivervoer.

Artikel 4.1.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor de uitvoering van bedrijfsvervoer, indien:

    • a.

      het aantal te realiseren reizigerskilometers per jaar ten minste 100.000 bedraagt,

    • b.

      ten minste vijfentwintig procent van het totaal aantal werknemers deelneemt aan het bedrijfsvervoer,

    • c.

      het vervoer zich in overwegende mate voltrekt over Zeeuws grondgebied, en

    • d.

      het bedrijfsvervoer overeenkomstig het bedrijfsvervoerplan ten minste 6 maanden per kalenderjaar wordt verricht.

  • 2.

    De subsidie wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 4.1.3

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag vangt aan op 1 oktober.

Artikel 4.1.4

  • 1.

    De aanvraag bevat ten minste:

    • a.

      het bedrijfsvervoersplan,

    • b.

      regeling of regelingen inzake het woon-werkverkeer tussen werkgevers en werknemers, en

    • c.

      bescheiden die aantonen dat de aanvrager geen reiskostenvergoeding betaalt aan werknemers die gebruik maken van het bedrijfsvervoer.

  • 2.

    Indien de aanvrager in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor een subsidie wordt aangevraagd, een subsidie als bedoeld in de paragraaf heeft ontvangen, kan de aanvraag voor het nieuwe jaar beperkt blijven tot:

    • a.

      een verwijzing naar de daartoe ingediende aanvraag, en

    • b.

      vermelding van de wijzigingen ten opzichte van die aanvraag.

Artikel 4.1.5

Het subsidiebedrag wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal in het bedrijfsvervoerplan opgegeven reizigerskilometers met:

  • 1.

    € 0,01 voor niet door een beroepsvervoerder verricht bedrijfsvervoer;

  • 2.

    € 0,025 voor door een beroepsvervoerder verricht bedrijfsvervoer.

Artikel 4.1.6

Verlening van subsidie geschiedt in de volgorde:

  • a.

    aan instellingen die in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd een subsidie als bedoeld in deze paragraaf hebben ontvangen;

  • b.

    aan overige aanvragers op volgorde van binnenkomst.

Artikel 4.1.7

Het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend voor 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

§ 4.2 Bijzondere bepalingen inzake subsidies verkeersveiligheid

Artikel 4.2.1

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten ter bevordering van de verkeersveiligheid in Zeeland, passend bij het vigerend Beleidsplan verkeersveiligheid.

Artikel 4.2.2

Geen subsidie wordt verleend aan een instelling met een overwegend commercieel belang.

Artikel 4.2.3

De subsidie bedraagt minimaal € 100,--.

Artikel 4.2.4

Voor de beoordeling van de aanvraag wordt advies gevraagd aan het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland.

Hoofdstuk 5

§ 5.1 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor het doen draaien van windmolens

Artikel 5.1.1

Subsidie kan worden verleend voor het doen draaien van een windmolen, die in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als molen in de categorie Industrie- en poldermolen.

Artikel 5.1.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van de windmolen.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 5.1.3

De aanvraag geschiedt voor 1 februari door inzending van het daartoe door gedeputeerde staten opgesteld formulier en vermeldt ten minste:

  • a.

    naam en locatie van de molen,

  • b.

    naam, adres en rekeningnummer van de aanvrager,

  • c.

    de datum en hoogte van de voorlaatste tellerstand en de datum en hoogte van de tellerstand op het moment van de aanvraag, en

  • d.

    een foto waarop de tellerstand op het moment van de aanvraag duidelijk afleesbaar is.

Artikel 5.1.4

  • 1.

    De subsidie wordt berekend op basis van het aantal omwentelingen van de bovenas tussen de voorlaatste tellerstand en de tellerstand op het moment van de aanvraag, geregistreerd door een goedgekeurde, functionerende telmechanisme, waarvan de verzegeling niet is verbroken.

  • 2.

    De subsidie bedraagt per jaar:

    • a.

      € 100,- bij duizend tot zestigduizend geregistreerde omwentelingen;

    • b.

      € 0,50 per 300 omwentelingen tot een maximum van € 2.000,- bij zestigduizend of meer geregistreerde omwentelingen.

Artikel 5.1.5

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt bij vaststellingsbeschikking.

  • 2.

    De beschikking bevat ten minste:

    • a.

      de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland,

    • b.

      de hoogte van de subsidie,

    • c.

      datum en hoogte van de voorlaatste tellerstand,

    • d.

      datum en hoogte van de tellerstand op het moment van de aanvraag,

    • e.

      het aantal op basis van de onder c en d genoemde tellerstanden berekende aantal omwentelingen van de bovenas, en

    • f.

      de periode tussen de twee telleropnames waarop de subsidie betrekking heeft.

§ 5.2 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor het onderhoud van een kerkelijk gebouw

Artikel 5.2.1

Subsidie kan worden verleend voor onderhoudswerkzaamheden tot behoud van een kerkelijk gebouw, indien:

  • a.

    het object in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als kerk in de categorie Kerk en kerkonderdeel,

  • b.

    de onderhoudswerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud van het object, en

  • c.

    de eigenaar het object jaarlijks laat inspecteren door de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of door een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf.

Artikel 5.2.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het kerkelijk gebouw.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verleend aan een gemeente.

Artikel 5.2.3

De subsidie bedraagt ten hoogste twintig procent van de door gedeputeerde staten conform artikel 5.2.4 subsidiabel geachte kosten met een maximum van € 2.500,- per jaar per object.

De subsidieaanvraag wordt afgewezen, indien het conform het eerste lid berekende bedrag lager is dan € 250,-.

Artikel 5.2.4

  • 1.

    Subsidiabel zijn kosten als van:

    • a.

      opstelling van en begeleiding van het onderhoudsplan;

    • b.

      inspectie als bedoeld in artikel 5.2.1, onder c, inclusief kosten van abonnement;

    • c.

      plaatsing van steigers in verband met de onderhoudswerkzaamheden;

    • d.

      onderhoud aan onder meer:

      • -

        metselwerk

      • -

        daken en goten

      • -

        schilder- en pleisterwerk

      • -

        houtwerk

      • -

        bliksemafleiders

      • -

        leihaken

      • -

        glaswerk en glas-in-lood

      • -

        een van het kerkelijk gebouw deel uitmakende monumentaal orgel, alsmede een daaraan te verrichten stembeurt.

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn kosten als onderhoudskosten van:

    • a.

      verwarming;

    • b.

      verlichting;

    • c.

      electrische en electronische installaties;

    • d.

      hekwerk;

    • e.

      snoeiwerk aan bomen en struiken.

Artikel 5.2.5

De aanvraag wordt ingediend tussen 1 januari en 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarin de onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd.

Artikel 5.2.6

De aanvraag bevat:

  • a.

    een ingevuld aanvraagformulier,

  • b.

    het meest recente, doch ten hoogste drie jaar oude inspectierapport van de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of van een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, waarin de in de subsidieaanvraag genoemde, noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden tot behoud van het object zijn vermeld, en

  • c.

    kopieën van alle facturen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de onderhoudswerkzaamheden waarvoor de subsidie wordt gevraagd.

Artikel 5.2.7

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt bij vaststellingsbeschikking.

  • 2.

    De beschikking bevat ten minste:

    • a.

      de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland,

    • b.

      de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden tot behoud van het object waarvoor de subsidie wordt verstrekt,

    • c.

      de hoogte van de subsidie, en

    • d.

      de subsidieperiode.

§ 5.3 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor de instandhouding van rijksmonumenten

Artikel 5.3.1

Subsidie kan worden verleend voor de instandhouding van molens, kastelen, buitenplaatsen en landhuizen, indien:

  • a.

    het object in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als molen in de categorie Industrie- en poldermolen, of als kasteel, landhuis of buitenplaats.

  • b.

    de instandhoudingwerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud, en

  • c.

    de eigenaar het object jaarlijks laat inspecteren door de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of door een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf.

Artikel 5.3.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het object.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 5.3.3

De subsidie bedraagt over een periode van zes jaar ten hoogste twintig procent van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) vastgestelde subsidiabele kosten met een maximum van:

  • a.

    € 10.000,- voor de instandhouding van een molen;

  • b.

    € 20.000,- voor de instandhouding van een kasteel, buitenplaats of landhuis.

Artikel 5.3.4

De aanvraag wordt ingediend voor 1 januari van het eerste kalenderjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, danwel, indien de aanvrager het in artikel 5.3.5 onder d genoemde besluit niet tijdig heeft ontvangen, binnen 4 weken na ontvangst van dat besluit.

Artikel 5.3.5

De aanvraag bevat:

  • a.

    een ingevuld aanvraagformulier,

  • b.

    het instandhoudingsplan als bedoeld in artikel 12 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim),

  • c.

    een bouwkundig inspectierapport, en

  • d.

    een afschrift van het besluit tot subsidieverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffende de instandhoudingwerkzaamheden.

Artikel 5.3.6

  • 1.

    Als over te leggen bescheid als bedoeld in artikel 10, onder i, vermeldt de beschikking het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Artikel 11 blijft buiten toepassing.

Artikel 5.3.7

De aanvrager is verplicht alle op basis van het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan deze minister te zenden bescheiden tegelijkertijd ook aan gedeputeerde staten te zenden.

Artikel 5.3.8

De subsidie wordt vastgesteld op basis van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als grondslag voor diens besluit tot vaststelling van de subsidie vastgestelde subsidiabele kosten.

§ 5.4 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor de restauratie van rijksmonumentale molens

Artikel 5.4.1

Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een molen, indien:

  • a.

    het object in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als molen in de categorie Industrie- en poldermolen,

  • b.

    de restauratiewerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud van het object,

  • c.

    de eigenaar het object jaarlijks laat inspecteren door de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of door een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf.

  • d.

    de molenbiotoop wordt verbeterd c.q. gerespecteerd, en

  • e.

    de functie als bedrijfsvaardige molen na restauratie van het object gewaarborgd is.

Artikel 5.4.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het object.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 5.4.3

Geen subsidie wordt verleend voor de restauratie van een object dat in het register van beschermde rijksmonumenten staat omschreven als molenromp.

Artikel 5.4.4

Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat

  • a.

    de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object subsidie verleent in de restauratiekosten, en

  • b.

    de financiering van het project behoudens de provinciale subsidie gedekt is.

Artikel 5.4.5

  • 1.

    De provinciale subsidie bedraagt maximaal tien procent van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object vastgestelde subsidiabele kosten, doch maximaal € 150.000,-.

  • 2.

    Indien de in artikel 5.4.4. sub a bedoelde subsidie op grond van het Brrm dertig procent van de vastgestelde subsidiabele kosten bedraagt, kan een provinciale subsidie tot maximaal veertig procent van de vastgestelde subsidiabele kosten worden verleend.

Artikel 5.4.6

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend voor 15 september.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag vangt aan op 15 september.

Artikel 5.4.7

  • 1.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier,

    • b.

      het restauratieplan,

    • c.

      een afschrift van de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

    • d.

      het meest recente doch ten hoogste twee jaar oude inspectierapport van de Monumentenwacht Zeeland of van een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, waarin de noodzakelijke restauratiewerkzaamheden tot behoud van het object zijn vermeld,

    • e.

      de ten hoogste twee jaar oude begroting, inclusief het financieel dekkingsplan, en

    • f.

      een afschrift van het besluit tot subsidieverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waarin opgenomen de vastgestelde subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien de aanvrager het besluit bedoeld in het eerste lid, onder f, niet voldoende tijdig heeft ontvangen om dit bij de aanvraag te kunnen voegen:

    • a.

      voegt hij bij de aanvraag een berekening van de naar verwachting door de minister als subsidiabele kosten vast te stellen kosten, en

    • b.

      zendt hij, zodra hij het besluit alsnog heeft ontvangen, per ommegaande een afschrift daarvan aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    Toezending van het in het eerste lid, onder f, en in het tweede lid bedoelde besluit kan achterwege blijven, indien uit dat besluit blijkt, dat een afschrift daarvan door de minister is gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 5.4.8

  • 1.

    Voor de toekenning van de beschikbare subsidiegelden worden de aanvragen onder meer geselecteerd in relatie tot:

    • a.

      of en hoe het object voorkomt op de lijst van gewenste molenrestauraties van de Vereniging De Zeeuwse Molen;

    • b.

      de bouwtechnische staat.

  • 2.

    Na de selectie bedoeld in het eerste lid vindt, zonodig, selectie plaats in volgorde van de categorieën objecteigenaars:

    • a.

      stichtingen of verenigingen;

    • b.

      particulieren;

    • c.

      overheden.

Artikel 5.4.9.

  • 1.

    Als over te leggen bescheid als bedoeld in artikel 10, onder i, vermeldt de beschikking het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Artikel 11 blijft buiten toepassing.

Artikel 5.4.10

De aanvrager is verplicht alle op basis van het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de minister te zenden bescheiden tegelijkertijd ook aan gedeputeerde staten te zenden.

Artikel 5.4.11

De subsidie wordt vastgesteld op basis van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als grondslag voor diens besluit tot vaststelling van de subsidie vastgestelde subsidiabele kosten.

Artikel 5.4.12

Geen voorschotten worden verleend voordat het besluit bedoeld in artikel 5.4.7 sub f door gedeputeerde staten is ontvangen.

§ 5.5 Bijzondere bepalingen inzake subsidie voor de restauratie van rijksmonumentale kerken

Artikel 5.5.1

Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een kerkgebouw, indien:

  • a.

    het object in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als kerk in de categorie Kerk en kerkonderdeel,

  • b.

    de restauratiewerkzaamheden nuttig of noodzakelijk zijn voor het behoud van het object,

  • c.

    de eigenaar het object jaarlijks laat inspecteren door de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of door een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, en

  • d.

    het object in gebruik is voor de eredienst of een sociale en culturele functie heeft of zal krijgen.

Artikel 5.5.2

Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het object.

Artikel 5.5.3

Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat

  • a.

    de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object subsidie verleent in de restauratiekosten, en

  • b.

    de financiering van het project behoudens de provinciale subsidie gedekt is.

Artikel 5.5.4

De provinciale subsidie bedraagt maximaal tien procent van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object vastgestelde subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 150.000,-.

Artikel 5.5.5

  • 1.

    De aanvraag wordt ingediend voor 15 september.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag vangt aan op 15 september.

Artikel 5.5.6

  • 1.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier,

    • b.

      het restauratieplan,

    • c.

      een afschrift van de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988,

    • d.

      het meest recente doch ten hoogste twee jaar oude inspectierapport van de Monumentenwacht Zeeland of van een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, waarin de noodzakelijke restauratiewerkzaamheden tot behoud van het object zijn vermeld,

    • e.

      de ten hoogste twee jaar oude begroting, inclusief het financieel dekkingsplan,

    • f.

      een afschrift van het besluit tot subsidieverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waarin opgenomen de vastgestelde subsidiabele kosten, en

    • g.

      de vastgestelde jaarrekening inclusief accountantsverklaring van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend.

  • 2.

    Indien de aanvrager het besluit bedoeld in het eerste lid, onder f, niet voldoende tijdig heeft ontvangen om dit bij de aanvraag te kunnen voegen:

    • a.

      voegt hij bij de aanvraag een berekening van de naar verwachting door de minister als subsidiabele kosten vast te stellen kosten, en

    • b.

      zendt hij, zodra hij het besluit alsnog heeft ontvangen, per ommegaande een afschrift daarvan aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    Toezending van het in het eerste lid, onder f, en in het tweede lid bedoelde besluit kan achterwege blijven, indien uit dat besluit blijkt, dat een afschrift daarvan door de minister is gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 5.5.7

  • 1.

    Als over te leggen bescheid als bedoeld in artikel 10, onder i, vermeldt de beschikking het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Artikel 11 blijft buiten toepassing.

Artikel 5.5.8

De aanvrager is verplicht alle op basis van het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de minister te zenden bescheiden tegelijkertijd ook aan gedeputeerde staten te zenden.

Artikel 5.5.9

De subsidie wordt vastgesteld op basis van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als grondslag voor diens besluit tot vaststelling van de subsidie vastgestelde subsidiabele kosten.

Artikel 5.5.10

Geen voorschotten worden verleend voordat het besluit bedoeld in artikel 5.5.6 sub f door gedeputeerde staten is ontvangen.

Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen inzake subsidie in het kader van de topsportevenementen en bijzondere sportevenementen

§ 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1

Subsidie kan worden verleend voor een in een paragraaf van dit hoofdstuk bedoelde activiteit.

Artikel 7.1.2

De activiteit dient plaats te vinden in de provincie Zeeland.

Artikel 7.1.3

De subsidie bedraagt ten hoogste € 10.000,-.

Artikel 7.1.4

Voor de beoordeling van de aanvraag wordt advies gevraagd aan de Stichting SportZeeland.

§ 7.2 Topsportevenementen

Artikel 7.2.1

Een topsportevenement is een evenement:

  • -

    dat door de betreffende landelijke sportbond of het NOC-NSF wordt gekwalificeerd als van het hoogste niveau in de betreffende tak van sport, en

  • -

    waarbij ten minste de helft van het aantal deelnemers bestaat uit beoefenaren op het hoogste niveau van die tak van sport.

Artikel 7.2.2

Gedeputeerde staten kunnen besluiten om aan een sportevenement, dat niet voldoet aan de eisen van artikel 7.2.1, een subsidie toe te kennen indien zij menen dat het sportevenement kan uitgroeien tot een topsportevenement.

§ 7.3 Bijzondere sportevenementen

Artikel 7.3.1

Een bijzonder sportevenement is een sportevenement dat voor Zeeland uniek of buitengewoon is en een publiek bereik heeft van ten minste 500 personen.

Artikel 7.3.2

  • 1.

    De subsidieaanvraag voor een evenement dat plaatsvindt:

    • a.

      in de eerste zes maanden van een kalenderjaar wordt ingediend voor 1 november daaraan voorafgaand;

    • b.

      in de laatste zes maanden van een kalenderjaar wordt ingediend voor 1 mei daaraan voorafgaand.

  • 2.

    De behandelingstermijn van de aanvraag voor een evenement als bedoeld in het eerste lid onder a respectievelijk b vangt aan op 1 november respectievelijk op 1 mei.

Artikel 7.3.3

De aanvragen worden ten opzichte van elkaar afgewogen.

Toelichting bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

Algemeen

De vaststelling door provinciale staten van de Algemene subsidieverordening Zeeland (Asv 2007), waarmee ook op het terrein van subsidieverstrekking het dualisme gestalte krijgt, brengt onder meer met zich mee dat gedeputeerde staten regels moeten vaststellen om hun bevoegdheid, het verstrekken van subsidies, goed te kunnen uitvoeren. Dit heeft geleid tot het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007 (Asb), een besluit dat overigens niet alleen de subsidieverstrekking door de provincie Zeeland in het algemeen regelt, maar tevens specifieke beleidsafhankelijke criteria ten behoeve van de subsidieverstrekking vastlegt.

Publieksvriendelijk

Provinciale staten hebben gedeputeerde staten verzocht het nieuwe subsidiebeleid publieksvriendelijk en transparant in te richten. Daarom hebben wij onderzocht hoe de nieuwe subsidieregelgeving hanteerbaar voor de eigen organisatie en, belangrijker nog, publieksvriendelijk en transparant voor subsidieaanvragers kon worden gemaakt.

De bevindingen waren namelijk dat de Algemene subsidieverordening Zeeland 2002 (Asv 2002) erg omvangrijk was, veel moeilijk leesbare bepalingen bevatte en, door de diverse wijzigingen en aanvullingen in de loop der tijd, qua structuur minder logisch van opzet was geworden. Het makkelijker leesbaar maken van regelgeving is niet eenvoudig: makkelijk leesbare teksten zijn wel publieksvriendelijk, maar meestal juridisch zwak. Daarom hebben wij er voor gekozen om naast dit besluit tevens een subsidiewijzer in te voeren.

De subsidiewijzer beschrijft op een duidelijke en begrijpelijke wijze het subsidiebeleid. De subsidiewijzer is het document waarmee in beginsel wordt gecommuniceerd naar de gesubsidieerde instelling en de subsidieaanvrager. Per saldo is het subsidiebesluit het stuk dat alle regels juridisch vastlegt.

Uit het onderzoek bleek ook dat het voeren van een resultaatgericht subsidiebeleid leidt tot een publieksvriendelijker en transparanter subsidiëring.

Resultaatgericht

Gedeputeerde staten hebben van provinciale staten de opdracht gekregen het resultaatgericht subsidiëren inhoud te geven. Bij resultaatgericht subsidiëren vormen de provinciale doelstellingen het uitgangspunt en zullen, meer dan in het verleden, de met de subsidie te bereiken resultaten centraal staan. Dit vereist een denkomslag voor zowel de provincie als de gesubsidieerde instelling. Uiteindelijk zal blijken dat het resultaatgericht subsidiëren duidelijker en makkelijker is, omdat er wordt gesubsidieerd in de activiteiten die worden uitgevoerd.

Subsidievormen

Provinciale staten hebben als subsidiekader in de Asv 2007 een drietal subsidievormen vastgesteld die gedeputeerde staten kunnen verstrekken, te weten:

  • 1.

    de resultaatsubsidie;

  • 2.

    de budgetsubsidie (een bijzondere vorm van de resultaatsubsidie);

  • 3.

    de stimuleringssubsidie.

Deze subsidies hebben wij zo publieksvriendelijk mogelijk ingericht.

ResultaatsubsidieDe resultaatsubsidie is een subsidie voor SMART geformuleerde activiteiten waaraan bij de verlening prestatieafspraken worden gekoppeld. Het hoofddoel van deze subsidie is het subsidiëren in de activiteiten die de instelling wil uitvoeren met de provinciale subsidiegelden. Resultaatgericht subsidiëren houdt in dat er bij de subsidievaststelling ook in eerste instantie wordt gekeken naar het al dan niet realiseren van deze activiteiten. De subsidie zal in de meeste gevallen worden verleend voor een bepaald bedrag per activiteit, hetgeen inhoudt dat de het maximum subsidiebedrag wordt bereikt indien alle activiteiten worden uitgevoerd.

BudgetsubsidieDe budgetsubsidie is een bijzondere vorm van een resultaatsubsidie waarbij er voor verschillende jaren achter elkaar subsidie wordt verstrekt aan een instelling, omdat de provincie vindt dat de instelling voor meerdere jaren met haar activiteiten kan bijdragen aan de realisering van provinciale beleidsdoelstellingen. De subsidie kan worden verleend voor maximaal de looptijd van de desbetreffende beleidsnota.

In het verleden werd met de budgetsubsidie veelal de instandhouding van de instelling op zich gesubsidieerd. Essentieel in de nieuwe situatie is dat er bij de budgetsubsidie op prestaties wordt gesubsidieerd waarop ook wordt afgerekend.

StimuleringssubsidieDe stimuleringssubsidie is een subsidie voor kleinere activiteiten die niet SMART geformuleerd kunnen worden, oftewel waaraan geen prestatie kan worden gekoppeld. Er is er voor gekozen om de voorwaarden van de stimuleringssubsidie zoveel mogelijk gelijk te stellen met de voorwaarden die werden gesteld aan de oude lumpsumsubsidie uit de Asv 2002. Dat houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld bij de subsidieverlening, waardoor het subsidiebedrag na afloop van de activiteit niet zal wijzigen. De aanvrager behoeft slechts 4 weken na afloop van de activiteit een kort inhoudelijk verslag in te dienen.

Deregulering

In het verleden is door de provincie een dereguleringsproject opgezet ten einde het aantal regels en administratieve last te verminderen. Deregulering was voor provinciale staten een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe subsidiebeleid.

Hieronder worden de dereguleringsaspecten puntsgewijs toegelicht:

  • -

    In de Asv 2002 waren er 8 tot 10 verschillende soorten subsidies en werden er bij specifieke beleidscriteria nog enkele vormen onderscheiden. Kortom: de situatie was erg verwarrend voor de instelling: uit een enquête is gebleken dat veel instellingen niet wisten welke subsidie zij kregen. Door in het gehele provinciale subsidiebeleid nu drie soorten subsidievormen te hanteren (zowel in het Asb als in bijzondere beleidscriteria), weet iedereen welke subsidie en welke bijbehorende regels van toepassing zijn. De last van het zoeken naar de juiste regelgeving is daarmee sterk verminderd;

  • -

    Voor de aanvraag van subsidies komt een algemeen aanvraagformulier; in het verleden was dit er niet en moest de instelling zelf opzoeken wat zij moest indienen ten behoeve van de aanvraag;

  • -

    De introductie van een subsidiewijzer moet het aanvragen en verantwoorden van een subsidie voor instellingen vergemakkelijken;

  • -

    Voorts is voor veel instellingen de administratieve last verminderd door matiging van de eisen voor rekening en verantwoording; omdat er met subsidiegelden publieke middelen worden besteed is dit voor hogere subsidies echter in mindere mate van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het prestatiebewijs dient als bewijs dat "het resultaat" van de gesubsidieerde activiteit is behaald. Het is een gemakkelijk hanteerbaar bewijs dat bij uitvoering van de activiteit vaak al benodigd is. Het prestatiebewijs kan zijn een foto, een filmopname, een factuur, het op te leveren rapport, een kaartje van het concert, etc. Bij de subsidieverlening wordt in de beschikking vermeld wat in het concrete geval als prestatiebewijs wordt vereist.

Voor wat betreft de definiëring van het begrip "instelling" kan het volgende worden opgemerkt. Naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen vallen reeds onder het begrip rechtspersonen. Toch is vervolgens het begrip vennootschap als zodanig in de definitie van het begrip instelling opgenomen, omdat bijvoorbeeld de commanditaire vennootschap en vennootschap onder firma geen rechtspersoon zijn; ook met het oog op de inwerkingtreding van de Wet personenvennootschappen is deze definiëring dienstig.

Artikel 2

In het eerste lid wordt bepaald dat enkel instellingen als gedefinieerd in artikel 1 een subsidie kunnen ontvangen. In het algemeen komen natuurlijke personen dus niet in aanmerking voor een subsidie. Overigens worden er in het bijzondere hoofdstuk van het Asb nog enkele specifieke subsidies voorzien die wel aan natuurlijke personen kunnen worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld een zgn. draaipremie voor molens.

Het tweede lid bepaalt dat geen subsidie wordt verleend indien de te subsidiëren activiteit reeds is gerealiseerd (bv. als een concert reeds is uitgevoerd, of een boek of rapport reeds is gedrukt).

Het derde lid bepaalt, met het oog op de behandelingskosten van subsidieaanvragen, dat een aanvraag voor een bedrag onder € 1000,- wordt afgewezen. Voor stimuleringssubsidies geldt, op grond van artikel 33 lid 2, het lagere bedrag van € 500,-.

Artikel 5

Op grond van het eerste lid dient de gesubsidieerde instelling de inkomsten en uitgaven in de begroting zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Uit de inkomsten moet nadrukkelijk blijken bij welke andere instanties of afdelingen van de Provincie Zeeland een subsidieaanvraag is gedaan. Deze gegevens worden namelijk meegenomen in de afweging om al dan niet subsidie te verlenen of om de hoogte van de subsidie te bepalen.

In het geval twee of meer aanvragen die dezelfde activiteit betreffen, maar meer beleidsterreinen raken, bij de provincie worden ingediend, zullen de aanvragen intern worden afgestemd en zo mogelijk worden gevoegd, zodat de gevraagde subsidies dan tezamen in één beschikking kunnen worden verleend.

Mocht na de verlening blijken dat niet is vermeld dat er meerdere subsidieaanvragen zijn gedaan (zowel binnen de provincie, als bij meerdere subsidiënten) dan kan intrekking of een lagere vaststelling volgen (artikel 4:46 Algemene wet bestuursrecht, Awb).

Het bepaalde in het tweede lid is overgenomen uit de Asv 2002. Hiermee wordt voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor BTW die instellingen terugvorderen bij de belastingdienst of voor gemeenten bij het BTW-compensatiefonds.

Artikel 6

Bij incidentele resultaatsubsidies gaat de provincie Zeeland ervan uit dat de exploitatiekosten van de instelling reeds zijn afgedekt met andere gelden. Derhalve worden alleen de extra personeelskosten vergoed. De provincie Zeeland hanteert hiervoor een standaardtarief van maximaal 1,2% van het betreffende bruto maandsalaris bij een volledige dienstbetrekking.

Artikel 8

Het verlenen van een subsidie is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, namelijk dat het geld rechtmatig wordt besteed en dat de (administratieve) verplichtingen bij de subsidie worden nagekomen. Subsidiegelden zijn publieke middelen en moeten derhalve ook zorgvuldig en doeltreffend worden ingezet. Daarom nemen gedeputeerde staten bij een nieuwe subsidieaanvraag altijd de opgedane ervaringen uit het verleden van de instelling mee bij de beoordeling van de aanvraag. Indien gedeputeerde staten slechte ervaringen met de instelling hebben, dan kunnen zij beslissen om geen subsidie te verlenen, of om een eindrapportage te vragen die meer zekerheid biedt.

Artikel 10

Artikel 10 vermeldt welke elementen de subsidiebeschikking ten minste moet bevatten. Met het vermelden van de essentiële onderdelen van de subsidie in de beschikking, wordt duidelijkheid gegeven over relevante subsidieverplichtingen. Zo kan ook worden voorkomen dat achteraf, bij de afrekening, problemen ontstaan.

Het vereiste sub f verdient nog enige toelichting, omdat duidelijk moet zijn wat verplichtingen zijn of zouden kunnen zijn op het moment van het slaan van de beschikking.

De artikelen 4:37 tot en met 4:41 Awb regelen de subsidieverplichtingen. Er wordt onderscheid gemaakt in globaal 3 soorten van verplichtingen.

De eerste categorie behelst de verplichtingen zoals verwoord in onder andere artikel 10, namelijk de aard en omvang van de activiteiten, de rekening en verantwoording.

Naast deze categorie bestaan er twee aanvullende categorieën, namelijk de doelgebonden en de niet-doelgebonden verplichtingen.

Artikel 14 en 15 zijn voorbeelden van niet-doelgebonden verplichtingen. Om dergelijke verplichtingen te kunnen stellen, is een wettelijke grondslag vereist; deze is nu gecreëerd in het Asb . Andere niet-doelgebonden verplichtingen kunnen dus niet worden toegevoegd bij beschikking. De reeds in artikel 14 en 15 voorziene verplichtingen dienen in de beschikking niet te worden herhaald.

Doelgebonden verplichtingen, die dus naar hun aard verbonden zijn aan de subsidie in kwestie, kunnen worden voorzien bij beschikking.

Op deze verplichtingen ziet artikel 10 sub f.

Derhalve kunnen, afhankelijk van de specifieke kwesties die aan de orde zijn bij een te subsidiëren activiteit, verplichtingen worden gesteld die alleen voor die situatie van toepassing zijn.

Bedrag (in euro's}

Richtlijn

Evt. uitbreiding

tot en met 10.000

Enkel inhoudelijk verslag en prestatiebewijs

Een kopie van facturen en bankafschriften en een prestatiebewijs

vanaf 10.000 tot en met 25.000

Enkel inhoudelijk verslag en prestatiebewijs

"1) kopie van facturen en bankafschriften en een prestatiebewijs

2) financieel verslag met accountantsverklaring"

vanaf 25.000

Een inhoudelijk verslag, een prestatiebewijs en een financieelverslag met accountantsverklaring

-

Artikel 11

Deze bepaling vormt een uitwerking van de in artikel 10 sub i bedoelde bescheiden primair gerelateerd aan de hoogte van het subsidiebedrag. Het betreft hier drie varianten:

Voor de vaststelling dient altijd een inhoudelijk verslag en een prestatiebewijs te worden ingeleverd. Het prestatiebewijs is het bewijs dat de met de subsidie te realiseren prestatie is geleverd en wordt vooraf in de subsidiebeschikking bepaald. Dit kan bv. zijn een entreebewijs van een gesubsidieerd concert of een kopie contract van de zaalhuur met de datum van een gesubsidieerde voorstelling. Indien de prestatie wordt gerealiseerd, leidt dit niet tot een neerwaartse bijstelling van het subsidiebedrag.

In bepaalde situaties, bijvoorbeeld als de provincie Zeeland de activiteit voor 100% subsidieert, wanneer een instelling voor de eerste keer wordt gesubsidieerd of gezien ervaringen uit het verleden, kunnen gedeputeerde staten meer (financiële) zekerheid wensen. In dergelijke gevallen subsidiëren gedeputeerde staten in bepaalde kosten waarbij de verantwoording dan moet worden voorzien van kopieën van bewijsstukken zoals facturen en betalingsbewijzen of, indien gedeputeerde staten daartoe voor het concrete geval besloten hadden, een financieel verslag met accountantsverklaring. Indien dit het geval is, zal dit vooraf in de subsidiebeschikking worden aangegeven.

Bij subsidiebedragen boven € 10.000,-- tot en met € 25.000,-- geldt als aanvulling dat voor deze kostencategorie gedeputeerde staten tevens om een financiële eindrapportage gecontroleerd door een accountant kunnen vragen. Ook dit wordt dan in de verleningsbeschikking aangegeven.

Het vierde lid voorziet in een afwijkingsmogelijkheid. Vanuit oogpunt van rechtmatigheid wordt in principe een accountantsverklaring gevraagd bij de door gesubsidieerde instellingen ingediende financiële verantwoordingen. Nu zijn er situaties denkbaar waarin de accountant van de instelling aangeeft dat op basis van economisch-rationele overwegingen het afgeven van een goedkeurende accountantsverklaring niet haalbaar is en ook in volgende jaren niet mogelijk zal zijn. In die gevallen zal allereerst gekeken moeten worden of dit probleem kan worden opgelost door een andere wijze van subsidieverlening. Als ook dat niet mogelijk is, kan worden overwogen genoegen te nemen met een beoordelingsverklaring.

Een beoordelingsverklaring biedt voor de gebruiker (in dit geval de provincie Zeeland) minder zekerheid dan een accountantsverklaring. Volgens de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (RAC) biedt een beoordelingsverklaring een beperkte mate van zekerheid en een accountantsverklaring een redelijke mate van zekerheid ten aanzien van de betrouwbaarheid van de financiële verantwoording.

Artikel 12

De Europese Unie en het Rijk verlenen ook subsidies. Soms komt het voor dat een project ook door één van deze instanties wordt gesubsidieerd en dat door deze subsidiënten gehanteerde regels afwijken van de provinciale regels. Het Asb beperkt de administratieve lasten van de gesubsidieerde instelling dan door de betreffende afwijkende bepalingen van de andere subsidiënten te volgen. Is er bijvoorbeeld voor de rijkssubsidie een accountantsverklaring benodigd, dan behoeft geen accountantsverklaring die precies voldoet aan het provinciale controleprotocol te worden verstrekt. Mocht het echter zo zijn dat de subsidie van de provincie meer bedraagt, dan kunnen gedeputeerde staten besluiten om de subsidie conform de provinciale regelgeving te verlenen.

Artikel 13

Hier wordt bepaald dat indien de instelling voor hetzelfde project ook van een andere subsidiënt, anders dan het Rijk of de Europese Unie, subsidie krijgt die hoger is dan die van de provincie Zeeland gedeputeerde staten kunnen besluiten om de afwijkende voorwaarden van de andere subsidiënt van toepassing te verklaren.

Artikel 15

Teneinde voor de Zeeuwse burger ook meer rechtstreeks zichtbaar te maken waar (publiek) subsidiegeld aan wordt besteed, moet in beginsel bij een gesubsidieerde activiteit duidelijk worden gemaakt dat deze (mede) mogelijk is gemaakt door de provincie Zeeland. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van een bord met daarop een dergelijke tekst of door plaatsing van het provincielogo op het toegangskaartje van een voorstelling. Niet-nakoming van deze verplichting leidt bij de vaststelling tot een verlaging van het subsidiebedrag.

In sommige gevallen is deze verplichting niet goed te realiseren; gedeputeerde staten kunnen dan besluiten deze verplichting niet op te nemen in de verleningbeschikking.

Artikel 16

Dit artikel regelt de informatieplicht voor het geval aanmerkelijke inhoudelijke dan wel financiële verschillen ontstaan. Uit het oogpunt van verlaging van administratieve lasten is gekozen voor de term "aanmerkelijk" opdat een instelling niet elk - zelfs luttel - verschil dient te melden. Als regel kan voor financiële verschillen ca. 10% van het verleende subsidiebedrag als aanmerkelijk worden aangemerkt. Inhoudelijke verschillen laten zich minder goed in percentages duiden; gedacht moet evenwel worden aan het zich niet, niet geheel of op een andere dan voorziene wijze gerealiseerd worden van een wezenlijk deel van de prestatieafspraak of prestatieafspraken.

Artikel 17

Gedeputeerde staten kunnen één of meerdere voorschotten verstrekken op een subsidie. Het totaal hiervan bedraagt echter niet meer dan 75 procent. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid.

De duur en de liquiditeitsbehoefte kunnen aanleiding zijn anders dan het maximale percentage te bevoorschotten. Deze liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.

Bijvoorbeeld: duurt de uitvoering van het project, waarvoor een subsidie is verleend van € 40.000,-- drie jaar, dan kunnen gedeputeerde staten er voor kiezen om bij de verlening 25 procent als voorschot te verstrekken.

Artikel 18

In het derde lid is, om de verantwoording te vergemakkelijken, opgenomen dat, indien de provincie als verantwoording een accountantsverklaring vraagt, de instelling de subsidie in haar jaarrekening mag verantwoorden. De accountantsverklaring dient dan wel te zijn afgegeven mede voor de verantwoording van de afzonderlijke resultaatsubsidie. De instelling dient wel aan te geven dat zij gebruik wil maken van deze bepaling, omdat er anders vanuit wordt gegaan dat de verantwoording 12 weken na afloop van de activiteit zal geschieden.

Artikel 19

Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. In de subsidieverleningsbeschikking is aangegeven welke documenten voor de vaststelling van de subsidie dienen te worden ingeleverd (zie hiervoor artikel 10 sub i, jo. art. 11).

Bij vaststelling zijn de opties:

  • 1.

    vaststelling op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken blijkend uit het prestatiebewijs (inhoudelijke vaststelling)

  • 2.

    vaststelling op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken blijkend uit het prestatiebewijs en één of enkele kopieën van facturen en bankafschriften (inhoudelijke en financiële vaststelling met beperkte financiële verantwoording)

  • 3.

    vaststelling op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken blijkend uit het prestatiebewijs en een financieel overzicht voorzien van een accountantsverklaring (inhoudelijke en financiële vaststelling met zwaardere financiële verantwoording)

Optie 1De subsidie wordt bij deze optie enkel vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de subsidiebeschikking. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens, bijvoorbeeld of de subsidie in zijn volledigheid is besteed.

Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--.

Dit bedrag is opgebouwd uit:

Skatebaan 20.000,--

Voetbalkooi 15.000,--

Openingsfeest 5.000,--

De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max.

€ 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente:

  • -

    € 15.000,-- ontvangt voor het realiseren van de skatebaan

  • -

    € 10.000,-- ontvangt voor het realiseren van de voetbalkooi

Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie slechts wordt vastgesteld op basis van het realiseren van deze prestatieafspraken. Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat het project is gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan.

Vaststelling

Mocht uit de verklaring of de foto blijken dat bijvoorbeeld de voetbalkooi niet is gerealiseerd, dan ontvangt de gemeente daarvoor geen subsidie. Het totale subsidiebedrag wordt dan vastgesteld op € 15.000,--.

Optie 2Bij deze optie wordt er zowel op basis van het prestatiebewijs als op basis van financiële bewijsstukken vastgesteld. Aan de hand van het prestatiebewijs wordt weer gekeken of de prestatieafspraken zijn gerealiseerd. Aan de hand van de facturen en bankafschriften wordt gekeken of de subsidie in zijn volledigheid is besteed.

De subsidie kan lager worden vastgesteld indien niet alle prestatieafspraken zijn nagekomen of wanneer uit de facturen en bankafschriften blijkt dat er minder kosten zijn gemaakt voor de specifiek gesubsidieerde kostenposten.

Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--.

Dit bedrag is opgebouwd uit:

Skatebaan 20.000,--

Voetbalkooi 15.000,--

Openingsfeest 5.000,--

De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max.

€ 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente ontvangt:

  • -

    100% met een maximum van € 15.000,-- voor het realiseren van de skatebaan

  • -

    100% met een maximum van € 10.000,-- voor het realiseren van de voetbalkooi

Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie wordt vastgesteld op basis van het prestatiebewijs en financiële bewijsstukken. Als financiële bewijsstukken gelden de facturen en bankafschriften van de aanleg van de skatebaan en de voetbalkooi. Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat de prestatieafspraken zijn gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan.

Vaststelling

Bij de vaststelling van deze subsidie zal er gekeken worden of de prestatieafspraken zijn nagekomen en de kosten zijn gemaakt. Er kunnen zich een aantal situaties voordoen, bijvoorbeeld:

  • 1.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de werkelijke kosten van de gesubsidieerde activiteit gelijk zijn aan of meer bedragen dan de begrote € 35.000,--.

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximale bedrag van € 25.000,--.

  • 2.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de kosten voor de voetbalkooi € 15.000,-- en de skatebaan eveneens € 15.000,-- bedroegen.

    De subsidie wordt lager vastgesteld. Het vast te stellen bedrag wordt bepaald op het provinciale percentage (volgens de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting) in de totale werkelijke kosten;

    in het voorbeeld derhalve op 15.000/ 20.000 x € 15.000 = € 11.250,-- voor de skatebaan en 10.000/ 15.000 x € 15.000 = € 10.000,- voor de voetbalkooi. In totaal derhalve op € 21.250,--.

  • 3.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat er alleen de skatebaan is gerealiseerd, terwijl de kosten daarvan met € 21.000 meer bedragen dan begroot.

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximum van de wel gerealiseerde prestatieafspraak, te weten € 15.000.

  • 4.

    Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd en er ook minder kosten (bv. € 10.000,-) zijn gemaakt voor de aanleg hiervan.

    De subsidie wordt vastgesteld op het provinciale percentage in de werkelijke kosten van de wel gerealiseerde prestatieafspraken, te weten € 7.500,- (15.000/20.000 x €10.000,-).

Optie 3Ook hier wordt de subsidie zowel financieel als inhoudelijk vastgesteld. De subsidie zal worden vastgesteld aan de hand van het prestatiebewijs en een financieel verslag van de gesubsidieerde activiteit voorzien van een accountantsverklaring. Bij lagere werkelijke kosten geschiedt de vaststelling naar rato van het provinciaal aandeel.

In onderstaand voorbeeld wordt toegelicht op welke wijze de subsidievaststelling geschiedt.

De subsidie wordt vastgesteld met inachtneming van de bevindingen van de accountant.

Voor een nadere uiteenzetting wordt verwezen naar de toelichting op het bij dit besluit behorende accountantsprotocol (Bijlage A).

Het derde lid bepaalt hoe eventuele verlagingen worden doorberekend. Na de berekening van de vaststelling op basis van het resultaat kan het zo zijn dat er nog een verlaging wordt doorgevoerd omdat er andere subsidieverplichtingen niet zijn nagekomen. Deze worden bij de vaststelling dan nog van het resterende bedrag afgehaald; het bedrag kan echter nooit minder bedragen dan nihil.

Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--. Dit bedrag is opgebouwd uit:

Skatebaan 20.000,--

Voetbalkooi 15.000,--

Openingsfeest 5.000,--

De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max.

€ 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente ontvangt:

  • -

    max. € 15.000,-- (15/20 van de begrote aanlegkosten) bij het realiseren van de

  • -

    skatebaan

  • -

    max. € 10.000,-- (10/15 van de begrote aanlegkosten) bij het realiseren van de voetbalkooi

Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie zowel wordt vastgesteld op basis van het prestatiebewijs als op basis van een financieel overzicht voorzien van een accountantsverklaring.

Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat de prestatieafspraken zijn gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan.

Vaststelling

Bij de vaststelling van deze subsidie zal er gekeken worden of de prestatieafspraken zijn nagekomen en de kosten zijn gemaakt. Er kunnen zich een aantal situaties voordoen:

  • 1.

    Uit de prestatiebewijzen en de accountantsverklaring blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de werkelijke kosten van de gesubsidieerde activiteit gelijk zijn aan of meer bedragen dan de begrote € 35.000,-.

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximale bedrag van € 25.000,--.

  • 2.

    Uit de prestatiebewijzen en de accountantsverklaring blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de voetbalkooi €15.000,-- en de skatebaan eveneens €15.000,- bedragen (deze faciliteit dus lager dan begroot).

    De subsidie wordt lager vastgesteld. Het vast te stellen bedrag wordt bepaald op het provinciaal aandeel (volgens de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting) in de totale werkelijke kosten (in het voorbeeld derhalve op 15.000/ 20.000 x €15.000 = € 11.250,-- voor de skatebaan en 10.000/ 15.000 x € 15.000 = € 10.000,- voor de voetbalkooi. In totaal derhalve op € 21.250,-.

  • 3.

    Uit de prestatiebewijzen en de accountantsverklaring blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd, terwijl de kosten daarvan met €17.000 meer bedragen dan begroot;

    De subsidie wordt vastgesteld op het maximum van de wel gerealiseerde prestatieafspraak, te weten €15.000.

  • 4.

    Uit de prestatiebewijzen en de accountantsverklaring blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd en er ook minder kosten (bv. €10.000,-) zijn gemaakt voor de aanleg hiervan.

    De subsidie wordt vastgesteld op het provinciaal aandeel in de werkelijke kosten van de wel gerealiseerde prestatieafspraken, te weten €7.500,- (15.000/20.000 x €10.000,-).

Artikel 20

Omdat het Asb en de subsidiebeschikking specifieke verplichtingen kennen en de accountant bij het controleren van een jaarrekening of het baten- en lastenoverzicht daarop niet standaard controleert, is er in het besluit een protocol voor de accountantscontrole opgenomen. Dit controleprotocol vermeldt wat de accountant, naast zijn standaardcontrole, moet controleren opdat voor de provincie Zeeland aannemelijk is dat de subsidie rechtmatig is besteed en de subsidieverplichtingen en regels zijn nageleefd.

De accountantsverklaring dient te zijn opgesteld conform het model bij dit subsidiebesluit, waarbij de accountant verklaart dat de subsidie daadwerkelijk is besteed volgens de voorwaarden en regels.

Artikel 21

Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan echter alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin ook met zo veel woorden voorziet. Derhalve is in dit artikel in ambtshalve vaststelling voorzien, indien een verzoek tot vaststelling niet binnen de termijn van artikel 18 is gedaan.

Artikel 23

Dit artikel beoogt publiek geld te doen terugvloeien indien (mede) met provinciale subsidie eigendommen (bv. gebouwen) zijn verworven en een bestemmingswijziging of vervreemding (bv. verkoop) daarvan plaatsvindt. Ook ingeval de instelling ophoudt te bestaan en de provinciale subsidie heeft bijgedragen tot vermogensvorming van die instelling, beoogt de bepaling geld te doen terugvloeien. Het voornemen tot bestemmingswijziging en vervreemding van de eigendommen of tot ontbinding of opheffing van de instelling, dient de instelling direct schriftelijk te melden.

Artikel 24

Instellingen die uitvoering geven aan een meerjarige provinciale beleidsdoelstelling kunnen een budgetsubsidie aanvragen. Daarvoor moeten bij de aanvraag - vergeleken met de "normale" resultaatsubsidie - een aantal extra stukken worden ingediend. Het belangrijkste daarvan betreft het prestatieaanbod. Dit is een overzicht van de op de provinciale beleidsdoelstelling(en) aansluitende prestaties, die de instelling van plan is gedurende de subsidieperiode uit te voeren. De instelling dient het prestatieaanbod SMART uit te werken. Daarnaast moet de instelling ter beoordeling van de aanvraag de meerjarenbegroting en de jaarrekening van het vorige boekjaar mee zenden alsmede een inhoudelijk verslag van de verrichte werkzaamheden over het afgelopen jaar. In het merendeel van de gevallen is bij boekjaar sprake van het kalenderjaar. Indien dit niet het geval is, wordt uitgegaan van het feitelijke boekjaar.

Artikel 25

In de beschikking wordt - in aanvulling op wat reeds op grond van artikel 10 wordt opgenomen - het per jaar te verlenen subsidiebedrag vermeld. Bij meer prestatieafspraken wordt in de beschikking aangegeven welk bedrag aan welke prestatieafspraak is gekoppeld. Daarnaast wordt in de beschikking de wijze waarop de subsidie jaarlijks wordt geïndexeerd door de provincie Zeeland opgenomen. Bij meerjarige budgetsubsidies betekent dit dat het subsidiebedrag hierdoor jaarlijks kan worden aangepast.

Tot slot verplicht dit artikel gedeputeerde staten tot een evaluatie van de effectiviteit en efficiency van de gesubsidieerde activiteiten na afloop van het voorlaatste jaar van de subsidieperiode. Zij betrekken de resultaten hiervan bij hun beslissing over een eventuele volgende subsidie. In de evaluatie zullen elementen als de prestatieafspraken, het subsidiebedrag, de subsidieduur, en de gestelde verplichtingen in hun onderlinge relatie worden bezien.

Artikel 30

De budgetsubsidie zal in principe niet naar aanleiding van de werkelijke exploitatie worden verlaagd. De subsidie kan wel worden verlaagd indien de prestatieafspraken niet of niet geheel zijn gerealiseerd. Een eventueel exploitatieoverschot mag de instelling binnen de grenzen van artikel 30 reserveren voor toekomstige voorzieningen en/of activiteiten die bijdragen aan de provinciale doelstellingen.

Artikel 31

Met dit artikel worden grenzen gesteld aan de omvang van met publieke middelen opgebouwde reserves. Deze grenzen zijn van toepassing voor instellingen die voor meer dan 50% van hun jaarlijkse exploitatie worden gefinancierd met een subsidie van de provincie Zeeland. Onder het eigen vermogen worden alle reserves (algemene reserve, risicoreserves, herwaarderingsreserves, bestemmingsreserves, etc.) gerekend. Bij de toevoeging aan de reserves in het tweede lid gaat het om het resultaat vóór winstbestemming (dus vóór toevoeging aan de diverse reserves).

Artikel 33

Artikel 4:50, eerste lid sub b van de Awb voorziet in wijziging/intrekking ingeval van een forse verlaging van de uitkering uit het provinciefonds.

Op grond van artikel 4:50, eerste lid sub c, Awb kunnen voor het wijziging of intrekking overige regels worden gesteld. In dit artikel van het Asb wordt de mogelijkheid geboden aan gedeputeerde staten de subsidie te wijzigen bij ingrijpende wijzigingen in de financiële positie van de provincie.

Voorts is geregeld dat in een dergelijk geval eerst overleg dient plaats te vinden met de instelling en dat voor de inwerkingtreding van een dergelijk besluit gedeputeerde staten ten minste de genoemde termijn in acht dienen te nemen. Afhankelijk van de concrete situatie kan die termijn ook langer zijn.

Artikel 34

Een stimuleringssubsidie behoeft niet na afloop van de activiteit te worden afgerekend. Bij deze subsidievorm wordt namelijk geen verleningsbeschikking gegeven, maar wordt volstaan met een vaststellingsbeschikking, die functies van de verleningsbeschikking overneemt.

De subsidie wordt dus meteen vastgesteld en het volledige subsidiebedrag wordt overgemaakt. Het subsidiebedrag zal derhalve niet meer worden verlaagd, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 4:46 Awb (in geval van het niet of niet volledig plaatsvinden van de activiteit, het niet nakomen van verplichtingen - bv. de indiening van een kort inhoudelijk verslag - of het verstrekken van onjuiste gegevens op het moment van de aanvraag). In dergelijke gevallen kan de subsidie alsnog worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd.

Toelichting Bijlage A (Controleprotocol voor de accountantsverklaring) bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

In artikel 20 van het Asb wordt verwezen naar het Controleprotocol voor de accountantsverklaring op basis waarvan de controle dient plaats te vinden. Het protocol stelt eisen aan de controle en bevat een viertal modellen voor de verklaring. Hierbij kunnen verschillende accountantsverklaringen worden afgeven, namelijk:

  • 1.

    een goedkeurende accountantsverklaring

  • 2.

    een goedkeurende accountantsverklaring met onverplichte toelichtende paragraaf

  • 3.

    een accountantsverklaring met beperking

  • 4.

    een accountantsverklaring van oordeelsonthouding

  • 5.

    een afkeurende accountantsverklaring

Ad 1 en 2. Bij een goedkeurende accountantsverklaring en een goedkeurende accountantsverklaring met onverplichte toelichtende paragraaf wordt voldoende zekerheid gegeven aan de Provincie Zeeland over de besteding van de subsidie en zal de subsidie worden vastgesteld op basis van deze verantwoording.

Ad 3. Bij een accountantsverklaring met beperking wordt niet de volledige zekerheid gekregen over de besteding van de subsidie. De subsidie zal in die gevallen lager worden vastgesteld op basis de financiële verantwoording waarover wel voldoende zekerheid is.

Ad 4. Bij een verklaring met een oordeelsonthouding is er een zeer kleine mate van zekerheid over de juiste besteding van de subsidiegelden. Een dergelijke verklaring is voor de provincie zo zwaarwegend, dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld. Uitzondering hierop vormen situaties zoals beschreven in de toelichting van het Asb bij artikel 11, lid 4.

Ad 5. Ook in het geval de accountant een afkeurende verklaring afgeeft, wordt de subsidie op nihil vastgesteld.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 12 december 2006

Gedeputeerde Staten voornoemd,

drs. W.T. VAN GELDER, voorzitter.

mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.

Uitgegeven, 19 december 2006

De provinciesecretaris,

mr. drs. L.J.M. VERDULT

Bijlage a Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007

Bijlage_a_Algemeen_subsidiebesluit_Zeeland_2007.pdf