Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR637781
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR637781/2
Regeling vervallen per 25-12-2021
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Heusden 2020
Geldend van 19-12-2020 t/m 24-12-2021
Intitulé
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Heusden 2020De raad van de gemeente Heusden;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 januari 2020;
gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;
besluit vast te stellen de navolgende:
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Heusden 2020
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- -
bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Bouwverordening 2012;
- -
bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
college: het college van burgemeester en wethouders;
- -
gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de Woningwet;
- -
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
- -
motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- -
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
- -
openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek;
- -
parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- -
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;
- -
voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
- -
weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 1:2 Beslistermijn
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij bij deze verordening anders is bepaald.
2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, een vergunning als bedoeld in artikel 2:12, een vergunning als bedoeld in artikel 4:11 of een vergunning als bedoeld in artikel 4:15.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2.Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twintig weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is
bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
e. de houder dit verzoekt.
Artikel 1:7 Termijnen
1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Hoofdstuk 2 Openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of milieu
Afdeling 1. Voorkomen of bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, te vechten, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2. Degene die op een openbare plaats
a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.
5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:1a Beperkte verblijfsmogelijkheid op aangewezen plaatsen
1. Het college kan met inachtneming van het krachtens deze verordening door de gemeenteraad vastgestelde beleid beperkte openbare plaatsen binnen de gemeente aanwijzen, waar het in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu, verboden is zich te begeven of te verblijven binnen de door het college aangewezen tijden.
2. Het is verboden te verblijven op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats binnen de aangewezen tijden.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:1b Gebiedsontzeggingen
(vervallen, opgenomen in artikel 2:78)
Artikel 2:2 Optochten
(vervallen)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare, manifestaties geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
2. De kennisgeving bevat:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
b. het doel van de betoging;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
f. maatregelen die degene die de betoging houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(vervallen)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(vervallen)
Artikel 2:6 Beperking verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of
afbeeldingen
(vervallen)
Artikel 2:7 Feest, muziek, wedstrijd en dergelijke
(vervallen)
Artikel 2:8 Dienstverlening
(vervallen)
Artikel 2:9 Straatartiest
(vervallen)
Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:
a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
3. Het bevoegde bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.
4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
c. overige gevallen, waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van een openbare plaats is vereist.
5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
6. De vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het dat lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
7. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant.
8. De weigeringsgrond in het tweede lid, onder a, geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Verordening wegen Noord-Brabant.
9. De weigeringsgrond in het tweede lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.
10. De weigeringsgrond in het tweede lid, onder c, geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
11. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing, tenzij sprake is van een omgevingsvergunning bedoeld in het zesde lid.
Artikel 2:10a Vrij te stellen categorieën
1. Geen vergunning, bedoeld in artikel 2:10 is vereist voor door het bevoegde bestuursorgaan aangewezen voorwerpen of categorieën voorwerpen, mits wordt voldaan aan de krachtens het tweede lid gestelde nadere regels.
2. Het bevoegde bestuursorgaan stelt nadere regels voor de in het eerste lid bedoelde voorwerpen of categorieën voorwerpen.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3. Het verbod geldt niet voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
4. Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening wegen Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
1. Het is verboden zonder (omgevings)vergunning van het bevoegd gezag
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,
b. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht of het in strijd is met het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. indien het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
3. Het bevoegd gezag weigert de vergunning bedoeld in het eerste lid, indien:
a. de uitweg strijdig is met een geldend bestemmingsplan;
b. een parkeerplaats/garage/carport op eigen terrein strijdig is met een geldend bestemmingsplan.
4. Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening wegen Noord-Brabant.
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
(vervallen)
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
(vervallen)
Artikel 2:15 Hinderlijke of gevaarlijke beplanting of voorwerpen
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
(vervallen)
Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke
(vervallen)
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
a. te roken;
b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
2. De verboden in het eerste lid gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Duinverordening gemeente Heusden.
3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
(vervallen, samengevoegd met artikel 2:15)
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
(vervallen)
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2. Het eerste lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
3. Het verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
(vervallen)
Afdeling 3. Evenementen
Artikel 2:24 Definities
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoop- en theatervoorstellingen;
b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h. van de Gemeentewet en artikel 5:22;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:39;
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a. een herdenkingsplechtigheid;
b. een braderie, snuffelmarkt;
c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;
d. een al dan niet besloten feest, een muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
e. een straatfeest of buurtbarbecue;
f. het optreden van een straatartiest;
g. een tentoonstelling;
h. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding moet worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:25a Kleinschalige evenementen
1. Geen vergunning is vereist voor door de burgemeester aangewezen kleinschalige evenementen, mits wordt voldaan aan de krachtens het tweede lid gestelde nadere regels.
2. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde kleinschalige evenementen.
3. Van het voornemen tot het houden van een kleinschalig evenement, bedoeld in het eerste lid, doet de organisator tenminste drie weken voor de datum, waarop het evenement plaatsvindt, melding bij de burgemeester. Een melding is niet vereist wanneer wordt voldaan aan de door het college vastgestelde voorwaarden voor meldingsvrije kleinschalige evenementen.
4. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het derde lid bedoelde termijn verkorten en tevens een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
5. De burgemeester kan besluiten een kleinschalig evenement te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
6. Het is verboden een kleinschalig evenement te doen plaatsvinden, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, terwijl men weet of redelijkerwijze kon weten dat:
a. bij het organiseren van het kleinschalige evenement niet overeenkomstig de geldende procedurevoorschriften wordt gehandeld;
b. gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de melding zijn verstrekt;
c. de burgemeester het kleinschalige evenement heeft verboden.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
(vervallen)
Afdeling 4. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Definities
1.In deze afdeling wordt onder horecabedrijf verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé of shishalounge, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij het horecabedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
2. In deze afdeling wordt onder terras verstaan een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar bedrijfsmatig, in een omvang alsof het bedrijfsmatig is of tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken, rookwaren of spijzen voor gebruik ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
1.Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2. De burgemeester weigert de vergunning:
a. geheel of gedeeltelijk, voor zover de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
b. indien de exploitant niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf, de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie en de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant van het horecabedrijf.
5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10, eerste lid, beslist de burgemeester over de ingebruikneming van de weg of een weggedeelte, als sprake is van een vergunningaanvraag, die betrekking heeft op een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen, voor zover deze zich op de weg bevinden.
6. De burgemeester kan bepalen dat het verbod in het eerste lid niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide categorieën van horecabedrijven met uitzondering van de daartoe behorende terrassen.
7. Van het voornemen tot het exploiteren van een horecabedrijf, die op grond van het zesde lid is vrijgesteld van een vergunningplicht, doet de exploitant tenminste drie weken voordat hij met de exploitatie start, melding bij de burgemeester.
8. De exploitatie van een vergunningvrij horecabedrijf, bedoeld in het vorige lid, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van dat horecabedrijf en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.
9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:29 Sluitingstijd
1. Voor de toepassing van de artikelen 2:29, 2:30 en 2:31 wordt verstaan onder aanverwante inrichting: een inrichting ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming, waarin bedrijfsmatig of tegen betaling dranken, inclusief alcoholhoudende dranken, of etenswaren worden verstrekt voor gebruik ten plaatse ten behoeve van de gebruikers van de bestemming, zoals een sportkantine, sociëteit, clublokaal, gemeenschapshuis, sociaal-cultureel centrum, buurthuis en dergelijke.
2. Het is de exploitant van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 04.00 uur en 07.00 uur.
3. Het is de exploitant van een aanverwante inrichting, als bedoeld in het eerste lid, verboden deze voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 24.00 uur en 07.00 uur.
4. De burgemeester kan voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een afzonderlijke, aanverwante inrichting andere sluitingstijden vaststellen.
5. De burgemeester kan voor terrassen andere sluitingstijden vaststellen.
6. Het in het tweede, derde, vierde en vijfde lid bepaalde geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven of aanverwante inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2. Het eerste lid geldt niet voor situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
(vervallen)
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
(vervallen)
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet , treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:34
(vervallen)
Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet
Artikel 2:34a Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;
- -
horecabedrijf: de activiteiten, waarbij bedrijfsmatig of tegen betaling alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij het horecabedrijf behorend terras;
- -
inrichting: de inrichting, waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen;
- -
paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf;
- -
aanverwante inrichting: een inrichting ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming, waarin bedrijfsmatig of tegen betaling dranken, inclusief alcoholhoudende dranken, of etenswaren worden verstrekt voor gebruik ten plaatse ten behoeve van de gebruikers van de bestemming, zoals een sportkantine, sociëteit, clublokaal, gemeenschapshuis, sociaal-cultureel centrum, buurthuis e.d.
- -
commerciële sportkantine: een sportkantine, waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend door een ondernemer en niet door een paracommerciële rechtspersoon;
- -
sportkantine: een inrichting, waarin het horecabedrijf ten dienste van sportactiviteiten zowel door een ondernemer als door een paracommerciële rechtspersoon kan worden uitgeoefend;
- -
bijeenkomst van persoonlijke aard: een bijeenkomst, waarbij meestal alcohol wordt genuttigd, die geen direct verband houdt met de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, zoals een bruiloft, verjaardagsfeest, bedrijfsfeest etcetera;
- -
toegestane activiteiten: bijeenkomsten, die zijn gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken, maar die op grond van artikel 2:34bb desondanks zijn toegestaan.
Artikel 2:34b Regulering paracommercie
1. Het is een paracommerciële rechtspersoon en een commerciële sportkantine verboden om bedrijfsmatig of tegen betaling in of vanuit de inrichting alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten de volgende schenktijden:
- maandag tot en met zaterdag vanaf 13.00 uur tot 24.00 uur;
- zondag vanaf 11.00 uur tot 24.00 uur.
2. De burgemeester kan voor een commerciële sportkantine andere schenktijden vaststellen.
3. Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden om bedrijfsmatig of tegen betaling in of vanuit de inrichting alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard.
4. Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden om bedrijfsmatig of tegen betaling in of vanuit de inrichting alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken tijdens bijeenkomsten, die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Artikel 2:34bb Uitzonderingen; toegestane activiteiten
Behoudens de verboden in artikel 2:34b is het toegestaan bedrijfsmatig of tegen betaling in of vanuit de inrichting alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse te verstrekken tijdens:
a. ten aanzien van sportieve en recreatieve paracommerciële rechtspersonen:
- feestavond voor vrijwilligers (maximaal 1 keer per jaar);
- afscheidsfeest van het bestuur/een bestuurslid;
- jaarfeest of afsluiting seizoen (maximaal 2 keer per jaar);
- clubkampioenschap;
- toernooi;
- carnaval;
- nieuwjaarsborrel voor leden met introducé(e);
- een jaarlijkse sponsoravond.
b. ten aanzien van sociaal-culturele paracommerciële rechtspersonen:
- jaarfeest van en voor verenigingen en stichtingen die structureel gebruik maken van het pand;
- vergaderingen van en voor verenigingen en stichtingen die structureel gebruik maken van het pand;
- sociaal-culturele evenementen, waarbij het evenement centraal staat;
- kerstviering ten behoeve van de vrijwilligers en personeel;
- nieuwjaarsborrel voor de vrijwilligers en personeel.
c. ten aanzien van educatieve paracommerciële rechtspersonen:
- afstudeerbijeenkomst/diploma-uitreiking;
- nieuwjaarsborrel voor leerlingen en personeel.
d. ten aanzien van paracommerciële rechtspersonen met een levensbeschouwelijke of godsdienstige aard:
- activiteiten en vieringen, die direct verband houden met de levensbeschouwelijke of godsdienstige aard van de instelling.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Definitie
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37
(Vervallen)
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:38a Definities
1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.
2.Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.
3. De burgemeester weigert de vergunning:
a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.
2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.
Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
3. Het verbod in het tweede lid geldt niet indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
1.Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
2. Dit verbod geldt niet, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
2.Dit verbod geldt niet indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
1.Het is verboden op een openbare plaats of in de nabijheid van winkels een voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
(vervallen)
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke
(vervallen)
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1. Het is verboden op een openbare plaats:
a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.
2. Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden gebruik van alcohol en lachgas
1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2. Het verbod geldt niet voor:
a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; of
b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
3. Het is verboden op een openbare plaats lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
(vervallen)
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
(vervallen)
Artikel 2:51 Overlast fietsen, bromfietsen en motorvoertuigen
(vervallen)
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
(vervallen)
Artikel 2:53 Bespieden van personen
(vervallen)
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
(vervallen)
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
(vervallen)
Artikel 2.56 Alarminstallaties
(vervallen)
Artikel 2:57 Loslopende honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; of
b. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd;
c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd.
2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet op door het college aangewezen plaatsen.
3. Het verbod in het eerste lid aanhef, b en c geldt niet voor de eigenaar of houder van een hond:
a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1.Degene, die zich met een hond binnen de bebouwde kom op een openbare plaats of buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd en hij dient daartoe een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen.
2. Het eerste lid geldt niet voor de eigenaar of houder van een hond, die zich vanwege zijn handicap of beperking door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
3. (vervallen)
4. Het college kan eisen stellen waaraan het in het eerste lid bedoelde hulpmiddel minimaal tenminste moet voldoen.
5. Het is verboden uitwerpselen van een hond binnen de bebouwde kom op een openbare plaats of buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen openbare plaats achter te laten of al dan niet rechtstreeks te verwijderen via het riool.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4. Een hond als bedoeld in het eerste lid dient voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1. Degene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder of overlast veroorzaakt of dat dit gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert.
2. Behoudens het bepaalde in het eerste lid is het verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben;
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een gebied dat krachtens het tweede lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61 Wilde dieren
(vervallen)
Artikel 2:62 Loslopend (pluim)vee
(vervallen)
Artikel 2:63 Duiven
(vervallen)
Artikel 2:64 Bijen
(vervallen)
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Definitie
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
1˚. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
2˚. van een verandering van de onder 1˚ bedoelde adressen;
3˚. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
4˚. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.
b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69
(vervallen)
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
(vervallen)
Afdeling 10. Consumentenvuurwerk
Artikel 2:71 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
1. Het college kan in het belang van de openbare orde en de openbare veiligheid nadere regels stellen, waaraan in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf bij het afleveren, dan wel ter aflevering aanwezig houden van vuurwerk moet worden voldaan.
2. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf vuurwerk af te leveren, dan wel ter aflevering aanwezig te houden in strijd met de nadere regels, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3. De verboden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73a Carbidschieten
- 1.
Carbidschieten is verboden op 31 december van 00.00 uur tot 2 januari 00.00 uur.
- 2.
Het verbod in het eerste lid geldt niet waarin wordt voorzien door of krachtens Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van carbid of soortgelijke stoffen
- 1.
Het is verboden vanaf 31 december 00.00 uur tot 2 januari 00.00 uur op een openbare plaats carbid, of soortgelijke stoffen of voorwerpen ten behoeve van carbidschieten als bedoeld in artikel 2:73a, te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:73a.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd, gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.
Afdeling 11. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Voor zover in het hierin geregelde onderwerp niet wordt voorzien door de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden, zich daar heen en weer te bewegen of zich in een voertuig op of aan de weg te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Hinderlijk drugsgebruik
Het is verboden op een openbare plaats middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben, indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.
Afdeling 12. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:1a, 2:41, 2:42, 2:47, 2:48, 2:65, 2:73, 2: 74, 2:74a, 5:32 of 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1.De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
2. De burgemeester heeft de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere plaatsen, die voor het publiek toegankelijk zijn. De burgemeester neemt dit besluit niet eerder dan, nadat hij hierover de raad heeft geconsulteerd.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of zedelijkheid, aan een persoon, die een strafbaar feit pleegt of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
2. De burgemeester kan, met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen, aan een persoon, aan wie een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven en die opnieuw een strafbaar feit of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende een in dat verbod genoemde tijdvak van ten hoogste vier weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven, als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling wordt geconstateerd binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing van een bevel verlenen.
5. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van de in het eerste lid bedoelde zorgplicht, kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en dergelijke
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotisch-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
1. de exploitant;
2. de beheerder;
3. de prostituee;
4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;
6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
i. raamprostitutiebedrijf: een inrichting met één of meer ramen, van waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3:3 Nadere regels
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het bevoegde bestuursorgaan nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en aanverwante onderwerpen
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder; en
c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;
d. het aantal werkzame prostituees;
e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;
f. de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;
g. bewijs van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel; en
h. bewijs, waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte, bestemd voor de seksinrichting.
3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
1. De exploitant en de beheerder:
a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
- bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
- de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b,242 tot en met 249, 250a (oud),252, 273a,300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
- de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30 b van de Wet op de Kansspelen;
- de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
- de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:6 Sluitingstijden en (tijdelijke) sluiting
1. Het bevoegde bestuursorgaan kan voor een seksinrichting sluitingstijden vaststellen.
2. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegde bestuursorgaan al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting van de seksinrichting bevelen.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het tweede lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid gesloten moet zijn.
5. Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
(vervallen)
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.
2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9 Raam- en Straatprostitutie
1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:
a. op of aan andere dan door het college aangewezen openbare plaatsen of gebieden;
b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de openbare plaatsen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de openbare plaatsen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.
5. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
6. Het is verboden om een raamprostitutiebedrijf te exploiteren.
Artikel 3:10 Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en aanverwante onderwerpen
1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
2. Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt niet voor het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslistermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslistermijn
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;
b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of
c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:
a. het voorkomen of beperken van overlast;
b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
c. de veiligheid van personen of goederen;
d. de verkeersvrijheid of -veiligheid;
e. de gezondheid of zedelijkheid; of
f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.
Artikel 3:15 Wijziging beheer
1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.
2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegde bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. (vervallen)
b. inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
f. geluidsgevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
g. geluidsgevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
h. onversterkte muziek: muziek, die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet gelden voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3. In een aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.
4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
5. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
6. Het college is bevoegd voorschriften aan de festiviteiten te verbinden ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten, waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
[gereserveerd]
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
(vervallen)
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Activiteitenbesluit milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen
(vervallen)
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
(vervallen)
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Definities
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
b. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
c. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;
d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen van de gemeente, vastgesteld op basis van artikel 4.1, onder a, van de Wet natuurbescherming;
e. gemeentelijke houtopstand: houtopstand die zich bevindt op grond waarvan de gemeente eigenaar is;
f. particuliere houtopstand: houtopstand die zich bevindt op grond waarvan de eigenaar een ander dan de gemeente is;
g. particulier perceel: een perceel, in eigendom toebehorend aan anderen dan aan de gemeente;
h. gemeentelijk perceel: een perceel, dat eigendom is van de gemeente.
2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
2. Behalve in de situatie dat een boom in een bestemmingsplan de aanduiding "monumentale boom" heeft, geldt het verbod in het eerste lid niet voor:
a. het vellen of doen vellen van een particuliere boom, voor zover de boom een stamomtrek heeft tot maximaal 150 cm, gemeten op 1,3 meter boven maaiveld; of
b. het vellen of doen vellen van een particuliere boom, die zich bevindt op een perceel dat kleiner is dan 400 m².
3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor het vellen of doen vellen van een boom, die als herplant is aangeplant voor een verwijderde boom, die een stamomtrek had van meer dan 150 cm, gemeten op 1,3 meter boven maaiveld.
4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het vellen of doen vellen van een gemeentelijke boom, voor zover de boom een stamomtrek heeft tot maximaal 150 cm, gemeten op 1,3 meter boven maaiveld behalve wanneer de boom zich bevindt binnen de groenstructuur zoals vastgesteld in het Groenstructuurplan of daaraan gelijk te stellen beleidsdocument.
5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. houtopstanden op erven of in tuinen;
b. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
c. naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;
d. kweekgoed;
e. uit populieren of wilgen bestaande:
1°. wegbeplantingen;
2°. beplantingen langs waterwegen, en
3°. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
f. het dunnen van een houtopstand;
g. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
1°. ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
2°. bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en
3°. zijn aangelegd na 1 januari 2013
g. houtopstand, die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:11d.
6. Het bevoegd gezag kan in een openbaar bekend te maken besluit andere houtopstanden aanwijzen, waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.
Artikel 4:11a Aanvraag vergunning
1.De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
2. (vervallen)
3.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 4:11b Weigeringsgronden
De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Artikel 4:11c Bijzondere vergunningvoorschriften
1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.
2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Artikel 4:11d Herplant-/instandhoudingsplicht
1. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 4:11e Schadevergoeding
(vervallen)
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
(vervallen)
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen
(vervallen)
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
(vervallen)
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak, gelegen in een beschermd dorps-of stadsgezicht, verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor onverlichte:
a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een
onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;
b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies,
aangewezen door de overheid;
c. opschriften of aankondigingen betrekking hebbend op:
- een openbare verkoping, aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een
onroerende zaak voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
- het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend
of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;
en mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op een onroerende zaak.
d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerk zelf en niet verplicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
e. opschriften of aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;
f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag en het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Provinciale Landschapsverordening, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2:10.
5. Een vergunning bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:
a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de verkeersveiligheid;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
6. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.
7. De vorige leden zijn gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
[gereserveerd]
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Definitie
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1. Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
2. Het is verboden een openbare plaats in de openlucht als slaapplaats te gebruiken of op een openbare plaats een voertuig als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.
3. Van het voornemen tot het exploiteren van een camping of kampeerterrein, die op grond van het eerste lid als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd, doet de exploitant tenminste drie weken voordat hij met de exploitatie start, melding bij de burgemeester.
4. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en tweede lid.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
a. de bescherming van natuur en landschap; of
b. de bescherming van een stadsgezicht.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
1.Het verbod van artikel 4:18, eerste lid geldt niet op door het college aangewezen plaatsen.
2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.
3. Van het voornemen tot het kamperen op plaatsen, als bedoeld in het eerste lid, doet de kampeerder tenminste 5 werkdagen, voordat hij gaat kamperen, melding bij het college.
4. Het is verboden te kamperen op de in het eerste lid bedoelde plaatsen zonder dat dit tijdig gemeld is bij het college.
Afdeling 6. Bescherming van flora en fauna
Artikel 4:20 Bescherming groenvoorzieningen
(vervallen)
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Afdeling 1. Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Definities
(vervallen)
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter vanaf de grens van de inrichting of de woning;
b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2. Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Verordening wegen Noord-Brabant.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
1. Het is verboden een voertuig, dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:8 Parkeren van grote en uitzicht belemmerende voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
4.Het verbod in het tweede lid geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
6. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
7. Het in het zesde lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd, die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
(vervallen)
Artikel 5:10
(gereserveerd)
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
2. Dit verbod geldt niet:
a. op de weg;
b. voor voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden; en
in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam
c. voor voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
(vervallen)
Afdeling 2. Collecteren
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
(vervallen)
Afdeling 3. Venten
Artikel 5:14 Definitie
(vervallen)
Artikel 5:15 Ventverbod
(vervallen)
Artikel 5:16
(vervallen)
Afdeling 4. Standplaatsen
Artikel 5:17 Definitie
1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2. Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. indien een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant
2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.
Afdeling 5. Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Definitie
(vervallen)
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
(vervallen)
Afdeling 6. Openbaar water en waterstaatswerken
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een voorwerp, niet zijnde een voorwerp bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
3. De verboden in het eerste en tweede lid gelden niet, voor situaties, waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Verordening water Noord-Brabant of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 5:24a Vrijstellingen
1. Geen vergunning bedoeld in artikel 5:24, eerste lid, is vereist voor door het bevoegd gezag aangewezen voorwerpen of categorieën voorwerpen, mits wordt voldaan aan de krachtens het tweede lid gestelde nadere regels.
2. Het bevoegd gezag stelt nadere regels voor de in het eerste lid bedoelde voorwerpen of categorieën voorwerpen.
3. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde voorwerpen en stoffen op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben in strijd met de nadere regels, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen
1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Verordening water Noord-Brabant.
4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
Artikel 5:26
(vervallen)
Artikel 5:27
(vervallen)
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
(vervallen)
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
(vervallen)
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
(vervallen)
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
(vervallen)
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31a
(vervallen)
Artikel 5:32 Crossterreinen
1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2. Het verbod van het eerste lid geldt niet op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Besluit geluidproductie sportmotoren, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht of de Zondagswet.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
2. Het verbod van het eerste lid geldt niet op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen over het gebruik van deze terreinen voor:
a. het voorkomen van overlast;
b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
c. de veiligheid van het publiek.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.
4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:
a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;
b. binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel';
c. binnen het gebied van het Nationaal Park de Loonse en Drunense Duinen.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, geldt het verbod niet voor:
a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c. vuur voor koken, bakken en braden.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5. Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Definitie
(vervallen)
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
(vervallen)
Artikel 5:37 Hinder of overlast
(vervallen)
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:1 Sanctiebepaling
1. Overtreding van het bij of krachtens de verbods- en gebodsbepalingen in hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 5 bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste of tweede categorie.
2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, zevende lid, 2:11, eerste lid in het geval er sprake is van de in artikel 2:11, tweede lid sub a bedoelde situatie, artikel 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.
Artikel 6:2 Toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:
a. de toezichthoudend- en opsporingsambtenaren van de gemeente Heusden;
b. de ambtenaren aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering;
c. buitengewoon opsporingsambtenaren van Vereniging Natuurmonumenten, voor zover het feiten betreft die op de eigendommen van Vereniging Natuurmonumenten worden gepleegd en voor zover deze eigendommen gelegen zijn binnen het grondgebied van de gemeente Heusden.
2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
De Algemene Plaatselijke Verordening Heusden 2016 wordt ingetrokken.
Artikel 6:5 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen of krachtens een eerdere Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Heusden, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 6:6 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.
Artikel 6:7 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Heusden 2020.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 18 februari 2020.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl